Overheidsorganisatie | Gemeente Kapelle |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kapelle 2015 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kapelle 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikelen 2.1.3, 2.1.4, lid 1, 2, 3 en 7, artikel 2.1.5,lid 1, artikel 2.1.6, artikel 2.17 , artikel 2.3.6, lid 4 en artikel 2.6.6, lid 1
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 27-07-2017 | Onbekend | 16-12-2014 Scheldepost, 24 december 2014 | 2014/93 |
De raad der gemeente Kapelle;
overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zijhun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld inartikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
gezien het advies van de Senioren- en Gehandicaptenraad;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 november 2014, nummer 2014/93;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, [eerste, tweede,] derde en zevende lid, [2.1.5, eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7, 2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
b e s l u i t :
vast te stellen de navolgende:
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor
mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is
dan vergelijkbare producten;
andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2,
eerste lid, van de wet;
melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;
voorziening in natura: een voorziening om de zelfredzaamheid of participatie van een
ingezetene te verbeteren of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;
-wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.
Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.
In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de
melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van
het onderzoek.
1.Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze
cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
2.Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel
2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis
cliëntondersteuning.
1.Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de
wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt
zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
2.Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die
naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij
redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een
identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter
inzage.
Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan
als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende
zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
1.Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of
namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk
met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en
voor zover nodig:
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen
gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven
of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d.de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal
netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of
te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
e.de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de
cliënt;
f.de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals
opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het
verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van
zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of
krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en
j.de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de
cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die
keuze.
2.Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft
overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
3.Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en
plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn
persoonsgegevens te verwerken.
4.Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in
artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.
Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.
Binnen 5 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van
de uitkomsten van het onderzoek.
3.De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend
exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij
het gesprek heeft gevoerd.
4.Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom
hij niet akkoord is.
5.Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening,
kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.
1.Het voeren van een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 kan aanleiding zijn voor het
indienen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 1.1.1
lid 1 van de wet.
2.De aanvraag zoals bedoeld in lid 1 kan na afloop van het gesprek worden ingediend door
middel van een aanvraagformulier dat terstond wordt ingevuld en ondertekend.
3.Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt
wordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd.
4.Bij de bevestiging zoals bedoeld in lid 3 wordt een aanvraagformulier meegezonden.
1.Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag
om een maatwerkvoorziening.
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de
cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het
college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van
andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen
gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of
wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten
van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren
van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of
participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of
b.ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de
cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie
heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van
huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het
college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van
andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene
voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert,
rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een
passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd
wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat
wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de
samenleving.
3.Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en
participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt
als:
de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en
de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon
worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
4.Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het
college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte
voorziening technisch is afgeschreven,
a.tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van
omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of
als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte
van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
5.Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst
adequate voorziening.
6.Geen voorziening wordt toegekend als de belanghebbende door zijn gedrag het
verstrekken, onderhouden of verantwoorden van de voorziening onmogelijk maakt.
1.Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen
indien het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een
maatwerkvoorziening.
2.Mocht het voor de beoordeling van de aanvraag van een voorziening van belang zijn dan
kan het college de aanvrager of bij gebruikelijke zorg zijn huisgenoot/huisgenoten en/of
personen uit zijn sociaal netwerk:
a.op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en
tijdstip en hem te bevragen.
b.op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe
aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.
1.In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval
aangegeven of deze als voorziening in natura wordt verstrekt of door middel van een pgb
mogelijk wordt gemaakt en tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking
kan worden gemaakt.
2.Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in
ieder geval vastgelegd:
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,
welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de
beschikking in ieder geval vastgelegd:
voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking
geïnformeerd.
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen
pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende
voorafgaand aan het indienen van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan
of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
3.De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de
kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura en
is toereikend voor de aanschaf daarvan, en wordt indien nodig aangevuld met een
vergoeding voor onderhoud en verzekering.
4.De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de
zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou
zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de
kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de
zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.
5.Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt
vastgesteld.
6.Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief,
een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten,
hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een
persoon die behoort tot het sociaal netwerk.
voorzieningen
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:
voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en,
voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening
gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt,
overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het
inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
c.voor nader aangeduide groep personen geldt op de bijdrage voor een algemene
voorziening een korting van percentage.
Het college kan bij nadere regeling bepalen:
voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een
bijdrage is verschuldigd;
wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is; en
dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een
woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige
ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek
1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders
dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Het college bepaalt bij nadere regeling:
op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald, en
door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4,
zevende lid, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld
en geïnd.
1.Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot
de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van
het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele
standaard.
2.Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de
kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van
beroepskrachten daaronder begrepen.
3.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van
deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks
cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren
van de geleverde voorzieningen.
1.Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij
de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend
ambtenaar aan.
2.Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan
bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
3.De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar
de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van
verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
4.Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden
van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
1.Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of
onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan
hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging
van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2. 3.6 van de wet.
2.Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in
artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
a.de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van
juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;
de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden
voorwaarden, of
e.de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.
Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb
binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de
voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
4.Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en
de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft
plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn
medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten
onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
5.Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze
voorziening worden teruggevorderd.
6.Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze
voorziening worden teruggevorderd.
7.Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet
steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor
mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
problemen
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.
1.Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling
van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval
rekening met:
de aard en omvang van de te verrichten taken;
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg
van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
de kosten voor bijscholing van het personeel.
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling
van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in
ieder geval rekening met:
de marktprijs van de voorziening, en
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier
worden gevraagd zoals:
aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
instructie over het gebruik van de voorziening;
onderhoud van de voorziening, en
verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld sociale wijkteams).
1.Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die
betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld
in deze verordening.
2.Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten
aanzien van alle voorzieningen.
3.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van
de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en
een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
1.Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over
voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten
aanzien van alle voorzieningen;
2.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van
de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de
aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
1.Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of
hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende
maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de
Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt
verleend.
2.Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid
betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de
besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke
ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen
vervullen.
3.Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg,
waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien
van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en
ondersteuning.
4.Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minstens eenmaal per vier jaar
geëvalueerd. Het college zendt hiertoe tijdig aan de gemeenteraad een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
1. De Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2014 wordt ingetrokken.
2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2014, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2014 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2014, wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Kapelle 2015.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Kapelle van 16 december 2014.
De griffier, De voorzitter,
Mevrouw J.J.M.M. Chamalaun mr. A.B. Stapelkamp