De raad der gemeente Kapelle;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014,
nummer 2014/82d;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de navolgende:
VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN 2015
Artikel 1. Belastingplicht
- 1.
Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden voor binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
recht of persoonlijk recht, gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als
gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven
(verder: de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter
beschikking is gesteld.
- 3.
Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld,
tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2. Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3. Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20,
tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4. Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is
geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
- a.
voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,
daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van
glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt
van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt
van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in
onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levens beschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden
genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928,
met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail,
een en ander met inbegrip van kunstwerken
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als
woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater
en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen, die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt
toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te
merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de
publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -
niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst voor het belang van het
publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente,
zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten,
fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn
of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken
die dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen
van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid
bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor
zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten
de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 5. Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1735%;
- b.
- -
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1129%;
- -
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen
0,2128%;
- 2.
Voor belastingbedragen tot € 10,-- vindt geen invordering plaats. Voor
de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één
belastingbedrag.
Artikel 6. Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7. Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de
eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de
tweede twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet
maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,00 doch
minder dan € 10.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel
van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de
aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de
maand van dagtekening nog maanden in het kalenderjaar waarin de
aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande, dat het
aantal termijnen tenminste vier en ten hoogste negen bedraagt. De eerste
termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk
van de volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 8. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014 van 17 december 2013
wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum
van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing
blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2015.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Kapelle van
16 december 2014.
De griffier, De voorzitter,
Mevrouw J.J.M.M. Chamalaun mr. A.B. Stapelkamp