Organisatie | De Ronde Venen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handboek Leidingen 2006 |
Citeertitel | Handboek Leidingen 2006 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage - Handboek Leidingen |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-09-2006 | 01-01-2011 | Nieuwe regeling | 29-08-2006 De Ronde Vener, 25-10-2006 | Onbekend |
Het Handboek Leidingen, in het vervolg kortweg Handboek genoemd, is gekoppeld aan artikel 3 en artikel 5 derde lid van de Leidingenverordening De Ronde Venen (LVDRV) en artikel 2 van de Telecommunicatieverordening De Ronde Venen (TVDRV). Doel van het Handboek is het stellen van nadere regels voor de uitvoering van de LVDRV en TVDRV alsmede het zorgen voor een veilige ligging en ordening van de ondergrondse infrastructuur. Hiertoe worden in het verlengde van de LVDRV en TVDRV nadere eisen gesteld aan de gegevens die moeten worden verstrekt bij aanvragen van een vergunning c.q. instemming en worden nadere voorwaarden gesteld bij het uitvoeren van werken in het openbare beheergebied van gemeente De Ronde Venen.
Het Handboek is van toepassing op alle leidingen, zowel buisleidingen als kabels. Binnen de gemeentegrens van De Ronde Venen zijn medewerkers van de afdeling Weg- en Waterbouw (W&W) gemandateerd om namens het College vergunning/ instemming te verlenen aan overheidsinstanties, bedrijven of particulieren die leidingen in de openbare ruimte wensen. Deze vergunningverlening is het instrument om het gebruik van de ondergrond te ordenen en om zorg te dragen voor de veiligheid.
In dit hoofdstuk zijn alle begrippen opgenomen die gebruikt worden in het Handboek en niet als zodanig zijn gedefinieerd in de Leidingenverordening, Telecommunicatieverordening of andere wetgeving. Voor zover het een begrip betreft dat een nadere definitie behoeft en slechts eenmalig in het Handboek wordt genoemd, wordt deze bij het betreffende begrip beschreven.
Het maken van een holle ruimte in de grond zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen.
Holle buis voor het doorstromen van gassen, vloeistoffen of capsules, bestemd om hetzij een gas, een vloeistof of vaste stof te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgelost of verpulverd product.
Een incident met voor de omgeving mogelijke grote gevolgen, die niet zelfstandig kunnen worden afgewikkeld en waarbij gecoördineerde inzet van hulpverleningsorganisaties en diensten van verschillende disciplines is vereist om de gevolgen te beperken.
De vrije ruimte tussen leidingen.
Een leiding die een product brengt van de transportleiding naar de huisaansluiting.
De kortste verbinding tussen een distributieleiding en een perceel/ pand.
Inrichtingen en faciliteiten voor de winning, productie, (chemische) behandeling, opslag of afname van de te vervoeren producten.
De afdeling Weg- en Waterbouw die de feitelijke vergunning- c.q. instemmingverlening namens het College verzorgt.
Een strook grond die primair bestemd is voor het leggen van leidingen en zonodig is uitgevoerd met collectieve voorzieningen zoals kunstwerken.
Gegevens over de werkelijke plaats van een leiding, zoals deze op het moment van vaststelling visueel waarneembaar en controleerbaar zijn.
Voortbrengsel van de natuur, van arbeid of nijverheid, of een chemisch proces.
Onvoorzien voorval, waarbij een leiding geheel of gedeeltelijk niet meer kan voldoen aan de functie waarvoor deze bedoeld is.
Een leiding, niet zijnde een distributieleiding, die dient voor het transporteren van producten van een producent naar een afnamepunt, van waaruit producten verder, na een eventuele bewerking, kunnen worden gedistribueerd naar de consument.
Dit is het vastgestelde peil van de openbare weg ten opzichte van N.A.P. Het bestaande maaiveld/ straatpeil kan hiervan afwijken.
Schriftelijke toestemming c.q. instemming voor de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van één of meer leidingen, waaronder begrepen een netwerk van leidingen. In dit Handboek wordt hierna met vergunning ook bedoeld instemming.
In dit Handboek wordt onder een waterstaatswerk het volgende verstaan:
In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar normen, richtlijnen e.d. Hieronder is een beknopte omschrijving weergegeven welke deze betreffen. Van deze normen en richtlijnen dient te allen tijde te worden gewerkt met de vigerende versie.
Nederlands Normalisatie-instituut.
Nederlandse Praktijk Richtlijnen.
CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze organisatie ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dit gebeurt in samenwerking met o.a. Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties.
De RAW-systematiek, beheerd en onderhouden door CROW, is sinds jaar en dag dé standaard voor bestekken in de grond-, water- en wegenbouw (GWW). Bij de meeste werken in de GWW wordt de systematiek gevolgd.
Bij de tracébepaling van leidingen zijn twee aspecten van belang:
Het doel van deze liggingen is: een optimaal gebruik van de openbare ruimte, een ongestoorde exploitatie van leidingen, alsmede het optimaliseren van de veiligheid.
Artikel 3.1.1 Horizontale ligging
In het trottoir, bij een standaard trottoirbreedte van 3,75 m zonder bomen en gerekend vanaf erfgrens/ gevel, worden de distributieleidingen als volgt ingedeeld:
Voor randvoorwaarden bij afwijkende trottoirbreedte: zie Hoofdstuk , onder .
Met nadruk wordt erop gewezen dat bovengenoemd basisprincipe moet worden nagestreefd.
In bijzondere gevallen kan de vergunningverlener een andere indeling toestaan.
Bestaande situaties kunnen afwijkend zijn van het voorstaande profiel. Deze worden, in afwijking van het voorstaande profiel, geaccepteerd tot een wijziging van dit profiel, bijvoorbeeld door een reconstructie, kan plaatsvinden.
Artikel 3.1.2 Verticale ligging
Uitgangspunten bij verticale ligging:
De verticale ligging die gehanteerd wordt is weergegeven in tabel .
Artikel 3.1.3 Aanvullende eisen voor verticale ligging
Bij boringen/ persingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt tenminste 0,50 m, waarbij de te boren/ persen leiding onder de bestaande leiding dient te worden gevoerd. Genoemde minimale verticale dagmaat dient aantoonbaar te worden gegarandeerd om afwijkingen tijdens de uitvoering op te vangen.
Bij het kruisen van sloten/ open watergangen dient een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte van de bodem van de watergang te worden aangehouden. Indien de aanwezige bodem van de watergang lager ligt dan de ontwerpdiepte dient een gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de aanwezige bodem te worden aangehouden.
Artikel 3.1.4 Ligging nabij andere objecten
Objecten die kunnen worden beïnvloed door de tracering en aanleg van leidingen dan wel objecten die de tracering van leidingen kunnen beïnvloeden, dienen vooraf te worden geïdentificeerd. Objecten kunnen o.a. zijn: langsliggende dan wel kruisende wegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, naastliggende leidingen, bomen en gebouwen.
Handholes en andere onderdelen van Telecomnetwerken worden geplaatst in het toegewezen tracé. Indien onverhoopt geen plaats in het tracé kan worden gevonden dan wordt een andere locatie vastgesteld met zo min mogelijk verstoring van aanwezige andere leidingen. De gronddekking van handholes bedraagt ten minste 0,30 m.
Bij het indelen van leidingen in de nabijheid van bomen wordt de afstand tussen hart leiding en hart stamvoet bepaald door de uiteindelijk te bereiken omvang van de boom. In dit kader worden twee groepen onderscheiden: bomen van de eerste grootte en die van tweede en derde grootte. Bij de afstand tussen hart buis en hart stamvoet van een boom wordt als minimale eis gesteld: Boom eerste grootte : 2,00 m Boom tweede/ derde grootte : 1,50 m Moet worden afgeweken van deze minimale eis, dan dient overleg gepleegd te worden met W&W en wordt bezien of en onder welke bijzondere voorwaarden vergunning kan worden verleend.
Artikel 3.2.2 Bijzondere eisen
Rijzen van bestaande leidingen:
Indien reeds leidingen van dezelfde discipline/ leidingexploitant/ beheerder aanwezig zijn, zullen nieuwe leidingen op dezelfde diepte gelegd moeten worden als de bestaande, teneinde een “wand” in de ondergrond te voorkomen. Indien de bestaande leidingen te diep liggen ( > 0,40 m ten opzichte van het uitgiftepeil) moeten deze worden gerezen;
Indien blijkt dat de zetting aan een gevel zodanig is dat verwacht kan worden dat de huisaansluiting dreigt te beschadigen of af te breken dan is de leidingexploitant/ beheerder verplicht hiernaar onderzoek te doen en zonodig maatregelen te nemen.
Over- en onderbouwing van de openbare ruimte:
Tijdelijk aan te brengen voorzieningen in de openbare ruimte dienen de goedkeuring te hebben van W&W. Deze tijdelijke voorzieningen, zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan alleen door W&W besloten worden deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m.
Huisaansluitingen riolering (rioolaansluitingen):
Rioolaansluitingen voor gemengde afvoer, vuilwaterafvoer of regenwaterafvoer dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het vigerende ‘Programma van Eisen voor de inrichting van de openbare ruimte’ van gemeente De Ronde Venen.
Hoofdstuk 4. ONTWERP VAN LEIDINGEN
Voor nieuwe en/ of te wijzigen hoogspanningsverbindingen, zijnde transport en/ of distributie van 10kV en hoger, zowel boven- als ondergronds, evenwijdig aan en/ of in de nabijheid van stalen leidingen dient een beïnvloedingsberekening overeenkomstig NPR 2760:1991 te worden uitgevoerd.
Ook indien een bestaande hoogspanningsverbinding wordt opgewaardeerd dient een beïnvloedingsberekening te worden gemaakt.
Indien uit de berekening blijkt dat er aanpassingen aan bestaande buisleidingen moeten worden uitgevoerd, dan dienen deze aanpassingen, in overleg met de desbetreffende leidingeigenaar en voor rekening van het energiebedrijf, te worden uitgevoerd.
De uitgevoerde berekening dient vooraf te worden uitgevoerd en aan de betreffende leidingeigenaren ter accordering te worden voorgelegd.
Buisleidingen dienen qua ontwerp in principe te voldoen aan de normen die voor deze systemen zijn opgesteld:
Bedacht dient echter te worden dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij er om veiligheidsredenen zwaardere randvoorwaarden gehanteerd moeten worden.
In die gevallen zal een aparte ontwerpberekening moeten worden uitgevoerd.
Voorbeelden zijn onder andere: overgangssituaties van niet-onderheid naar onderheid, aftakkingen/ T-stukken of sterk afwijkende geotechnische randvoorwaarden.
In principe worden geen mantelbuizen voorgeschreven voor buisleidingen. Voor specifieke situaties kan dit echter wel het geval zijn. Voor kabels kunnen mantelbuizen worden verlangd bijvoorbeeld voor het kruisen van belangrijke verkeersaders.
Dit laat onverlet de eis die door andere vergunningverlenende instanties kan worden gesteld.
Aan een mantelbuis kunnen de volgende eisen worden gesteld:
Voor de constructie van een mantelbuis voor buisleidingen wordt verwezen naar artikel 9.6.2 van NEN 3650-1:2003.
Hoofdstuk 5. AANLEG (OF UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN)
Dit hoofdstuk geeft aan hoe gehandeld moet worden bij de uitvoering van werken in de openbare ruimte van gemeente De Ronde Venen. Het doel is om te zorgen voor een veilige ligging van de ondergrondse infrastructuur door het stellen van uitvoeringsvoorschriften bij alle werken in het openbare beheergebied van gemeente De Ronde Venen.
In een Veiligheids-, Gezondheids- en Milieuplan moeten de eisen en maatregelen ten behoeve van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van het publiek, betrokken personeel en het milieu zijn aangegeven. De eisen uit de relevante wet- en regelgeving, normen en vergunningen, identificatie van potentiële risico’s en gevaren met bijbehorende maatregelen en noodprocedures moeten in het plan zijn beschreven.
De uitvoering van het werk moet worden begeleid door competent toezichthoudend personeel van de leidingexploitant. De uitvoerders van het werk moeten over alle vereiste kwalificaties beschikken.
Hinder voor eigenaren en/ of gebruikers van de betrokken percelen en schade aan goederen of gewassen moeten zoveel mogelijk worden beperkt.
Artikel 5.1.1.1 Contactpersoon leidingexploitant
De bereikbaarheid van de, namens de leidingexploitant, aan te spreken verantwoordelijke op het werk dient voor de duur van het werk gewaarborgd te zijn. De naam van deze persoon moet bij alle betrokken partijen bekend zijn.
Deze persoon heeft tot taak te controleren en te verifiëren dat de constructiewerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de tekeningen en de gemaakte afspraken, alsmede dat de uitvoering geschiedt overeenkomstig het gestelde in de vergunning. Hij dient medewerking te verlenen aan gemeentelijke en andere toezichthouders.
Artikel 5.1.2.1 Inlichten van leidingexploitanten
De leidingexploitant informeert 8 weken voor de start van de uitvoering schriftelijk alle leidingexploitanten over de voorgenomen werkzaamheden. Hij geeft gelegenheid tot reacties waarbij de leidingexploitanten zelf toetsen of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn voor een ongestoorde exploitatie van hun leidingen. Zonodig stellen zij de maatregelen bij. Minimaal moet worden meegezonden een (voorlopig) werkplan en een tekening waarop de locatie en de aard van de werken duidelijk zijn aangegeven.
Artikel 5.1.2.2 Startvergadering
Afhankelijk van de aard en omvang van de werkzaamheden kan W&W besluiten tot het houden van een startvergadering.
De leidingexploitant belegt minimaal 14 dagen voor de start van de uitvoering deze startvergadering. In dit overleg presenteert de leidingexploitant samen met zijn ingenieursbureau en zijn aannemer alle noodzakelijke plannen, waarbij alle betrokken leidingexploitanten c.q. beheerders en de betreffende gemeentelijke beheerders aanwezig zijn. Het doel van dit overleg is de belanghebbenden (meestal de naastliggende leidingexploitanten) te informeren over de voorgenomen werkzaamheden c.q. werkmethoden. De belanghebbenden kunnen dan aanvullende voorwaarden stellen. Deze voorwaarden dienen door de leidingexploitant alsnog, wanneer deze aanvullende voorwaarden redelijkerwijs ertoe bijdragen dat schade wordt voorkomen aan de eigendommen van de belanghebbenden, te worden meegenomen in het werkplan. Van de startvergadering wordt een verslag gemaakt door de leidingexploitant of diens vertegenwoordiger dat alle betrokkenen minimaal 2 werkdagen voor de start van de uitvoering moeten hebben ontvangen.
Minimaal 5 werkdagen voor de start van de uitvoering meldt de leidingexploitant het voorgenomen werk aan bij W&W door middel van het formulier ‘Graafbon’.
Artikel 5.1.2.3 Inlichten bewoners en bedrijven
De leidingexploitant informeert ten minste 7 dagen voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk bewoners en bedrijven langs het tracé c.q. nabij het werk over de start en inhoud van de werkzaamheden, voorzover voor hen van belang. Hiervan dient een afschrift aan de vergunningverlener te worden verstrekt.
In geval van integrale werkzaamheden met andere leidingexploitanten en/ of gemeentelijke werkzaamheden aan de weg/ plantsoen geeft de directie van het werk aan hoe de integrale communicatie van het totaal aan werkzaamheden dient plaats te vinden.
Uitgegaan wordt van de normale werktijd van 07.00 uur tot 16.00 uur op maandag tot en met vrijdag. De tijd gedurende welke zal worden (over)gewerkt en die afwijkt van hetgeen is overeengekomen, behoeft de goedkeuring van gemeente De Ronde Venen alsmede van alle betrokken leidingexploitanten en eventuele andere belanghebbenden.
Veertien dagen voordat met de uitvoering van het werk wordt aangevangen, dient de vergunningouder te beschikken over een definitief werkplan.
Het werkplan dient op aanvraag van de vergunningverlenen te worden verstrekt.
Artikel 5.1.3 Voorbereiding aanleg
Voor de aanvang van de werkzaamheden moeten het goedgekeurde veiligheids-, gezondheids- en milieuplan beschikbaar en de benodigde vergunningen op het werk aanwezig zijn.
Voor het onttrekken en lozen van grondwater t.b.v. het droogleggen van de sleuf dienen de vereiste vergunningen op het werk aanwezig te zijn.
De beheerders c.q. exploitanten van bestaande leidingen in en nabij het tracé moeten worden geïnformeerd betreffende de voorgenomen werkzaamheden. Hiertoe dient tijdig een KLIC-melding te worden gedaan.
Artikel 5.1.4 Start uitvoering
Bij aanvang van de uitvoering dient een ondertekend formulier ‘Graafbon’ op het werk aanwezig te zijn.
Voordat met de uitvoering van de werkzaamheden wordt begonnen dient de leidingexploitant er op toe te zien, dat het uitvoerend en bedienend personeel de nodige instructies worden gegeven ter voorkoming van schade aan leidingen.
Artikel 5.1.5 Betreden van leidingenstroken
Het is verboden zich met materialen en materieel die niet voor de uitvoering van het werk nodig zijn in de leidingenstroken te bevinden. Bij transport van materiaal en materieel over de leidingenstroken alsmede het tijdelijk opslaan van uitkomende grond kan door de beheerders/ exploitanten van de reeds aanwezige leidingen en/ of W&W worden verlangd, dat de nodige (tijdelijke) voorzieningen worden getroffen.
Artikel 5.1.6.1 Tracé en werkterrein
De leidingexploitant verstrekt W&W schriftelijke informatie over tracé en werkterrein ten behoeve van de door W&W te verstrekken bouwplaatsvergunning. In paragraaf staan de standaard voorschriften voor een bouwplaatsvergunning genoemd.
Artikel 5.1.6.2 Beschermende maatregelen
De leidingexploitant moet tenminste 4 weken voor de aanvang van het werk overleggen met W&W over de te treffen verkeersmaatregelen. De aanwijzingen van W&W aan de leidingexploitant zijn bindend voor het tijdstip, waarop de werkzaamheden op de openbare weg moeten worden uitgevoerd. De toe te passen verkeersmaatregel(en) moet(en) voldoen aan de richtlijnen CROW 96b. De afzettingen dienen 24 uur per dag, 7 dagen per week te worden onderhouden. Onmiddellijk na het gereedkomen van de werkzaamheden moet(en) de toegepaste verkeersmaatregel(en) worden verwijderd.
Verontreiniging van het milieu moet worden voorkomen. Indien deze toch ontstaat moeten omvang en tijdsduur worden beperkt tot een minimum. Verontreinigingen moeten worden opgeruimd in overleg met het bevoegd gezag. Voor de procedure met betrekking tot de afhandeling van het bovenstaande wordt verwezen naar paragraaf .
Voor de inrichting van het werkterrein in openbaar gebied dient op grond van art. 2.1.5.2 van de APV een vergunning te worden aangevraagd. Het werkterrein dient te voldoen aan het gestelde in de ‘’. Deze is opgenomen in paragraaf .
Artikel 5.1.7.1 Werken in nabijheid van objecten
Tijdelijke maatregelen en veiligheidsvoorzieningen, die nodig zijn om de objecten tijdens de bouw te beschermen, moeten worden vastgelegd in het werkplan. Betrokken eigenaren, beheerders of instanties moeten daarover worden geïnformeerd en in de gelegenheid worden gesteld te reageren.
Bij (grote) te verwachten zettingen dienen belendingen, die door de aanleg zouden kunnen worden beïnvloed, aan een “0-waarde-onderzoek” (vastleggen van de situatie op de contractdatum) te worden onderworpen en gemonitoord. Per geval dienen alarmgrenzen en criteria te worden afgesproken en vastgelegd tussen de betrokken partijen.
Artikel 5.1.7.2 Werken in de nabijheid van leidingen
Voordat de aannemer start met graafwerkzaamheden dienen de naastliggende en kruisende leidingen te worden gelokaliseerd. Indien te lokaliseren leidingen niet worden aangetroffen, dan dient in overleg te worden getreden met de betreffende leidingexploitant.
In overleg met de betrokken leidingexploitanten kan worden bepaald waar en tot hoever machinaal mag worden gegraven. Met inachtneming van het voorgaande kan in het algemeen worden gesteld dat behoudens uitzonderingen tot een afstand van 0,50 m van de aanwezige leidingen machinaal mag worden gegraven. De wijze van ontgraven die wordt toegepast, dient beschadigingen van naastliggende leidingen uit te sluiten.
Sonderingen, grondboringen, bronneringen en graafwerkzaamheden dienen zo te worden uitgevoerd dat geen schade optreedt.
Artikel 5.1.7.3 Bescherming leidingen
Bij werkzaamheden in de nabijheid van één of meerdere bovengrondse en/ of ondergrondse hoogspanningsleidingen, zijnde transport en/ of distributie van 10kV en hogere spanningen en zendmasten moet over de te treffen veiligheidsmaatregelen vooraf worden overlegd met het bedrijf, onder wiens beheer de leiding (of installatie) valt. In acht te nemen veiligheidsmaatregelen voor hoogspanningsverbindingen zijn opgenomen in hoofdstuk 10 van NPR 2760:1991
Bij het vrijgraven van een leiding dient deze, volgens aanwijzing van de leidingexploitant, te worden beschermd tegen weersinvloeden en beschadigingen, bijvoorbeeld door middel van:
Niet doorlatende folie tegen zonlicht;
Latten tegen mechanische beschadiging;
Een combinatie van bovengenoemde mogelijkheden;
Voorzieningen ten behoeve van een deugdelijke ondersteuning ter voorkoming van doorbuiging en/ of zijdelingse uitwijking.
Bij een open ontgraving wordt de leiding direct in een droge, gegraven sleuf gelegd.
De graafwerkzaamheden moeten zo worden uitgevoerd dat beschadiging van in de grond aanwezige leidingen en overige objecten wordt voorkomen.
Schade aan aanwezige (diep-)drainagesystemen of irrigatiesystemen moet worden voorkomen of direct adequaat worden.
Artikel 5.1.8.2 Verharding opnemen
Bij het uitnemen van tegels dienen de tegels te worden gestapeld. Uitgenomen bestratingsmateriaal dient altijd binnen de afzettingen te worden opgeslagen.
Bij het zagen van asfalt dient de zaagsnede de lengte te hebben van hele steenmaten. Dit om bij het dichtblokken geen opvulling te hebben met kleine stukken.
De leiding moet volgens de gewaarmerkte uitvoeringstekeningen met de voorgeschreven gronddekking worden aangelegd. Het is van belang dat niet dieper wordt ontgraven dan het niveau dat is aangegeven voor de onderkant van de leiding in verband met optredende klink van geroerde grond.
Het is verboden binnen de invloedsfeer van leidingen machinaal te graven met een tandenbak en leidingen aan te prikken met een scherp/ puntig voorwerp.
Het talud moet zijn aangepast aan de sleufdiepte, de eventuele bemaling en de grondsoort, opdat de sleufwanden niet kunnen instorten en/ of uitzakken. Zo nodig moet de sleufwand met worden gestut.
Het is van belang de sleufbodem zo uit te voeren dat de leiding wordt aangelegd zoals in de berekening is voorzien. Het kan nodig zijn een zandlaag onder de leiding aan te brengen.
De sleuf moet worden vrijgehouden van voorwerpen die de leiding zouden kunnen beschadigen. Grind, stenen en/ of andere harde materialen nabij de definitieve plaats van de leiding moeten worden verwijderd en afgevoerd.
Artikel 5.1.8.4 Opslag uitgegraven grond
De hoogte van de opslag van de uitkomende grond in de leidingenstroken mag nooit > 1,00 m boven het maaiveld bedragen.
Uitgegraven grond moet zo worden opgeslagen dat bij het latere aanvullen van de sleuf de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zoveel mogelijk wordt herkregen.
Aanwezige teelaarde moet separaat worden opgeslagen van de onderliggende lagen, dit in overleg met de beheerder van de grond. In bepaalde gevallen kan het nodig zijn de ondergrond gescheiden te ontgraven en op te slaan. De opslag moet zijn afgestemd op de plaatselijke grondslag.
Gronddepots mogen niet boven een bestaande ondergrondse leiding worden geprojecteerd.
Indien dit toch nodig is, moet in overleg met de leidingexploitant worden nagegaan of het mogelijk is en welke bijzondere voorzieningen moeten worden getroffen.
Artikel 5.1.8.5 Bodemverontreiniging
Voor werkzaamheden in de bodem is de Wet bodembescherming (Wbb) onverkort van toepassing. Dit betekent onder andere dat de leidingexploitant verplicht is verontreinigingen direct te melden.
Bij de Milieudienst Noord-West Utrecht, telefoon (0346) - 26 06 00 kan de bedoelde melding worden gedaan. Tevens dient de leidingexploitant de toezichthoudende ambtenaar van de aangetroffen bodemverontreiniging en/ of obstakels onverwijld in kennis te stellen. Voor het verwijderen van de bodemverontreiniging en/ of obstakels is goedkeuring nodig van genoemde instantie.
Het verkrijgen van deze toestemming en het verwijderen en afvoeren zijn geheel voor rekening van de leidingexploitant.
Informatie over de bodemkwaliteit kan worden ingewonnen bij de Milieudienst.
Artikel 5.1.9.1 Algemene eisen
Vóór het aanvullen van de sleuf of de bouwput moet(en) de leidingexploitant(en) van de vrijgegraven naastliggende en/ of kruisende leidingen altijd in de gelegenheid worden gesteld om zijn/ hun leiding(en) te inspecteren.
Al het te gebruiken materiaal dient van dezelfde kwaliteit/ soort te zijn als de door de gemeente gebruikelijk toe te passen materialen.
Het uitgegraven materiaal moet, vrij van stenen en dergelijke, met zorg in de juiste volgorde worden ingebracht om de oorspronkelijke profielopbouw zoveel mogelijk te herstellen. De sleuf moet, ter bescherming van de leiding en bekleding, tot een hoogte van 0,30 m boven de bovenkant van de leiding met grond vrij van grove en harde bestanddelen worden opgevuld. Deze eerste aanvullaag moet van een zodanige kwaliteit zijn en zo worden aangebracht, dat de leiding aan alle zijden over de gehele lengte een gelijkmatige en stevige ondersteuning krijgt.
Artikel 5.1.9.2 Verdichten sleuf
De aanvulling dient te worden uitgevoerd in lagen van maximaal 0,30 m, waarbij elke laag moet worden verdicht. De sleuf dient na verdichting te voldoen aan de hieraan gestelde eisen conform de RAW. De leidingexploitant dient de verdichtingswaarden op verzoek aan W&W te overleggen.
Deze verdichtingseis geldt onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en/ of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt. Het is dan aan de leidingexploitant om op zijn kosten maatregelen te treffen om een juiste verdichting te bereiken.
Artikel 5.1.9.3 Herstel verhardingen
Te stellen algemene eisen bij uitvoering en oplevering van de werkzaamheden:
Voor alle werkzaamheden geldt:
Herstellen van bestrating dient binnen 24 uur na afloop van de werkzaamheden te geschieden;
Eisen t.a.v. verdichting van de sleuf bij gefundeerde verharding:
Deze verdichtingseis geldt onverkort, ook indien er tijdens de werkzaamheden puin in de grond wordt aangetroffen en/ of de grondsamenstelling een goede verdichting onmogelijk maakt, maar ook als het aanwezige funderingsmateriaal niet meer opnieuw goed te verdichten is. Het is dan aan de leidingexploitant om op zijn kosten maatregelen te treffen om de juiste verdichting te verkrijgen.
Eisen t.a.v. vlakligging van de verharding:
Eisen t.a.v. hergebruikte bestratingmaterialen:
Eisen ten aanzien van het tijdelijk dichtstraten van een asfaltverharding:
Eisen aan de hoogteligging van de grond:
-De grond dient op zodanige wijze te zijn afgewerkt dat er na klink sprake is van een vlakke aansluiting op de ongeroerde grond. Reservering voor klink mag maximaal 10 cm bedragen.
-Te handhaven struiken en vaste planten die in het kabel- of leidingtracé van een te graven sleuf voorkomen ruim uitsteken, gescheiden houden van te ontgraven grond en tegen uitdroging beschermen (RAW). De planten dienen binnen 24 uur na verwijderen te zijn teruggeplant. Planten die langer dan 24 uur uit de grond zijn geweest en geen water hebben gehad, kunnen als verloren worden beschouwd en dienen te worden vervangen.
-Gazon dient, nadat de juiste hoogteligging van de grond is bereikt, te worden ingezaaid met zgn. grasmengsel ‘Populair’ (1 kg/are).
-Bermen dienen, nadat de juiste hoogteligging van de grond is bereikt, te worden ingezaaid met zgn. grasmengsel B3 (1 kg/are).
Voor de gang van zaken m.b.t. schade aan bomen of houtopstanden welke vooraf is te voorzien zijn nadere bepalingen genoemd in paragraaf onder ‘’. Ook als ten gevolge van de werkzaamheden onvoorzien een boom zoveel schade oploopt dat deze gerooid moet worden, dient, indien dit volgens de APV vereist is, achteraf alsnog een kapvergunning te worden aangevraagd. Herplant van bomen wordt door de gemeente uitgevoerd, op kosten van de leidingexploitant.
Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. De op dit gebied van kracht zijnde voorschriften moeten op het werk beschikbaar zijn.
Naleving veiligheidsvoorschriften:
Het personeel dat bij de werkzaamheden is betrokken moet zijn geïnstrueerd met betrekking tot de op de bouwplaats geldende wetten en regels ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. Leidinggevend personeel moet erop toezien dat de van toepassing zijnde voorschriften worden nageleefd.
Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G plan):
Voor de aanvang van de werkzaamheden moet een V&G plan zijn opgesteld door de leidingexploitant. Hierin moet minimaal het volgende zijn opgenomen:
Het bij de uitvoering van de werkzaamheden betrokken personeel moet op de hoogte zijn van de inhoud van het V&G plan en moet dit naleven.
Bereikbaarheid belendende gebouwen:
De bereikbaarheid van woningen, openbare gebouwen en dergelijke voor (mindervalide) voetgangers dient te worden gewaarborgd. In overleg met de betrokkenen en W&W kan aan de aard en mate van bereikbaarheid nader inhoud worden gegeven.
Indien de beperking van de bereikbaarheid tot gevolg heeft dat de hulpdiensten objecten niet voldoende kunnen naderen of dat de bevoorrading van winkels of bedrijven anders dan normaal moet worden geregeld, dan is vooraf overleg met de belanghebbenden en W&W noodzakelijk.
Bij werkzaamheden op of in de nabijheid van eigendommen en installaties van derden moet vooraf overleg plaatsvinden over eventueel te nemen specifieke veiligheidsvoorzorgsmaatregelen.
Deze maatregelen moeten tevens worden verwerkt in het veiligheidsplan.
Schade aan gemeentelijke of andere eigendommen dient te worden vermeden. Mochten toch beschadigingen optreden dan dient de leidingexploitant deze direct te melden aan W&W en aan de eigenaar van het beschadigde object.
Het herstel van de schade vindt plaats in overleg en voor rekening van de veroorzaker.
Uitgangspunt bij het herstel van de (voorziene) schade als gevolg van de werkzaamheden is dat de leidingexploitant de situatie in oorspronkelijke staat herstelt. Daarop zijn ook de vergunningvoorwaarden en uitvoeringsvoorschriften gericht.
Omdat bij straatwerk al op voorhand bekend is dat er, ook bij goed herstel van de verharding, toch sprake is van een kwaliteitsachteruitgang wordt er na het herstel, een schadevergoeding (voor onderhoud, degeneratie en beheer) in rekening gebracht. (zie ook bijlage ‘Schaderegeling Ingravingen De Ronde Venen (SIDRV)’).
Echter, niet alle schades die de gemeente als gevolg van leidingwerkzaamheden lijdt kunnen door de vastgestelde schadetarieven worden gedekt. Dit is het geval bij:
Schade bij groenwerkzaamheden:
Dit is aan de orde in de volgende situaties:
In deze gevallen zullen al vóór het verstrekken van de vergunning specifieke afspraken worden vastgelegd. Afhankelijk van de omvang van het werk kan in de voorwaarden “het 1e jaar onderhoud groen” en “inboet beplanting na het 1e groeiseizoen” worden voorgeschreven.
De schade aan bomen wordt vastgesteld op basis van de richtlijnen NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen).
De leidingexploitant zal in de gelegenheid worden gesteld om, met uitzondering van het herplanten van bomen, zélf al de werkzaamheden te verrichten. In dergelijke situaties zal daarom de kwaliteit van de uit te voeren herstelwerkzaamheden van te voren goed omschreven worden. De leidingexploitant kan ook aan de gemeente vragen om de werkzaamheden, op zijn kosten, uit te voeren. Dat gebeurt dan op zakelijke basis, na een proces van offreren en opdrachtverlening.
Schade welke ontstaat buiten de sleuf:
Als gevolg van werkzaamheden kan er ook schade ontstaan buiten de sleuf (aan materialen, lantaarnpalen, verkeerslichten, geparkeerde auto’s, e.d.). Voor zover het gemeentelijke eigendommen betreft zal de gemeente deze schade verhalen op de leidingexploitant.
Afhankelijk van de specifieke situatie kan het wenselijk zijn dat er voorafgaand aan de werkzaamheden een, gezamenlijke, schouw en vastlegging plaatsvindt.
Ontstane schades zullen zoveel mogelijk door W&W samen met veroorzaker worden vastgelegd, in een schaderapport en op foto.
Het kan voorkomen dat er, na oplevering en goedkeuring van hersteld straatwerk, sprake is van verzakking welke buitenproportioneel is en daarmee gevaar oplevert voor de weggebruiker. In dergelijke gevallen zal de leidingexploitant in staat gesteld worden de verharding, opnieuw, te herstellen. Als grenswaarde voor “buiten proportioneel” wordt aangehouden een dwarsonvlakheid van 30 mm of meer, of van15 mm of meer over een lengte van 16 m1 per 100 m1, welke zich binnen één jaar na het eerste herstel voordoet. Daaraan wordt toegevoegd dat slechts die schade in ogenschouw wordt genomen welke het gevolg is van de uitgevoerde werkzaamheden. De situatie een jaar na herstraten hoeft ook nooit beter te zijn dan de situatie voor de werkzaamheden. In geval van twijfel kunnen hierover, uitsluitend voor aanvang van het werk, op initiatief van de leidingexploitant, met de toezichthouder afspraken worden gemaakt.
Indien blijkt dat personeel van de leidingexploitant zich niet houdt aan de gemaakte afspraken of indien zich tijdens de uitvoering onregelmatigheden voordoen, kan van de leidingexploitant worden geëist dit personeel de toegang tot het werk te ontzeggen.
Indien de leidingexploitant gemaakte afspraken negeert kan de gemeente de leidingexploitant een schriftelijke waarschuwing geven en/ of zonodig wordt het werk stilgelegd zonder dat aanspraak op schadevergoeding mogelijk is. Ook kunnen er financiële sancties worden opgelegd.
Zo spoedig mogelijk na het voltooien van de werkzaamheden moet het werkterrein worden ontruimd, een en ander overeenkomstig het gestelde in de bouwplaatsvergunning. Al het materieel, hulpmiddelen en overgebleven materialen moeten worden afgevoerd. De werkstrook moet in de oorspronkelijke staat worden hersteld.
Indien van toepassing moet de drainage van het cultuurland vóór de eindbewerking worden hersteld.
Hoofdstuk 6. BEDRIJFSVOERING EN BEDRIJFSBEËINDIGING
Krachtens algemene wetgeving en de Leidingenverordening De Ronde Venen is een leidingexploitant verplicht zorg te dragen voor een goede staat van onderhoud van de leiding.
Voor de uitvoering daarvan moet een preventiebeleid worden gevoerd in de vorm van een managementsysteem, verder beheersysteem genoemd.
Het beheersysteem geldt voor de gehele bedrijfsvoeringperiode tot en met het buiten bedrijf stellen van de leiding. Uitgangspunten zijn:
Bij de uitvoering en het beheer van leidingen met toebehoren moet, naarmate de vereiste veiligheid toeneemt, ook de controle en inspectie toenemen om ervoor te zorgen dat de vereiste veiligheid is verzekerd en blijft gewaarborgd.
De leidingexploitant moet op verzoek de onderhoud- en inspectierapporten van zijn leiding presenteren.
Voor distributienetten van gas, water en elektriciteit dienen de volgende zaken een onderdeel van het beheersysteem zijn:
Voor gasleidingen wordt tevens verwezen naar het gestelde in NEN 7244-1, hoofdstuk 13.
Voor waterleidingen kan ook verwezen worden naar de richtlijn Vewin (gebaseerd op NEN-EN 805:2000), hoofdstuk 14 en bijlage B.
Ook voor rioolleidingen zal een beheersysteem moeten worden opgesteld dat vergelijkbaar is met het systeem in NEN 3650-1:2003 of de eerder genoemde richtlijn van de Vewin.
Artikel 6.4 Bedrijfsbeëindiging
Voor het verwijderen van leidingsystemen of leidingen is het gestelde in de Leidingenverordening De Ronde Venen en Telecommunicatieverordening De Ronde Venen van toepassing.
Uitgangspunt hierbij is dat bij het vervangen van een leiding, de buiten bedrijf gestelde leiding verwijderd moet worden. Dit geldt eveneens voor leidingen die niet worden vervangen maar permanent buiten gebruik worden gesteld.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het verwijderen van niet meer in gebruik zijnde leidingsystemen of leidingen niet direct wenselijk is. Hiervoor dient altijd toestemming verkregen te worden van het College. In dat geval kunnen nadere eisen gesteld worden aan het tijdelijk handhaven van deze leidingsystemen of leidingen.
Hoofdstuk 7. VERGUNNINGPROCEDURE
Dit hoofdstuk behandelt de vergunningprocedure voor de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van leidingen in de openbare ruimte en in of op kunstwerken en een eventueel daaraan voorafgaande overlegfase.
In de meeste gevallen zal alleen de vergunningprocedure van toepassing zijn. Dit houdt in dat de vergunningaanvraag direct in behandeling kan worden genomen omdat alle zaken door de aanvrager tevoren zijn verwerkt in een definitief ontwerp en de aanvraag correct is ingediend.
De doorlooptijd voor deze procedure is maximaal 8 weken na binnenkomst van de volledige aanvraag bij de gemeente.