Organisatie | Enschede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels PGB Gemeente Enschede voor de Ondersteuning bij het huishouden, de Wmo maatwerkvoorzieningen zelfstandig leven en maatschappelijke deelname en ondersteuning gericht op het wonen en verplaatsen binnen de leefomgeving, Beschermd wonen en Jeugd. |
Citeertitel | Beleidsregels PGB Gemeente Enschede voor de Ondersteuning bij het huishouden, de Wmo maatwerkvoorzieningen zelfstandig leven en maatschappelijke deelname en ondersteuning gericht op het wonen en verplaatsen binnen de leefomgeving, Beschermd wonen en Jeugd. |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | PGB |
Geen.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 23-03-2017 | Nieuwe regeling | 16-12-2014 Digitaal Gemeenteblad, 24 december 2014 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede;
Beleidsregels PGB Gemeente Enschede voor de Ondersteuning bij het huishouden, de Wmo maatwerkvoorzieningen zelfstandig leven en maatschappelijke deelname en ondersteuning gericht op het wonen en verplaatsen binnen de leefomgeving, Beschermd wonen en Jeugd.
2 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB
In de Wmo 2015 (art. 2.3.6. lid 2) en Jeugdwet (art. 8.1.1. lid 4) worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een PGB. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht (Jeugdwet);
de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen (Wmo);
2.1 Bekwaamheid van de aanvrager
De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager. Allereerst wordt van een burger verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. De gemeente vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.
Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorgovereenkomst te overleggen met de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners. In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het PGB, kan in een aantal situaties toch een PGB worden verstrekt. Zo kan bijvoorbeeld iemand uit het netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger de regierol op zich nemen. Ook dan wordt op basis van de individuele situatie beoordeeld of een PGB toegekend kan worden (waarbij vergelijkbare afwegingscriteria gelden als bij beoordeling van een cliënt).
Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.
De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren. Dat is een beslissing van de gemeente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.
2.2 Motivering door de aanvrager
De tweede voorwaarde betreft de motivering door de aanvrager.
Volgens de Wmo 2015 dient de aanvrager gemotiveerd aan te geven dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen.
Volgens de Jeugdwet dient de aanvrager te motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en hij daarom een PGB wenst. Hierbij gaat het om de argumenten van een persoon om aan te geven dat de voorziening in natura die door de gemeente is voorgesteld niet passend is, waardoor de burger gebruik wenst te maken van een budget.
Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Het geeft de gemeente wel de nodige informatie waarom mensen voor het PGB kiezen, of dit samenhangt met de gecontracteerde ondersteuning en of het nodig is op de kwaliteit, flexibiliteit of cliëntgerichtheid van de gecontracteerde ondersteuning bij te sturen. Niet het oordeel van het college is leidend, maar het oordeel van de aanvrager. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het PGB omwille van de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen PGB af te geven bij de gemeente, dit geldt ook indien er onder de Jeugdwet sprake is van een niet-gemeentelijke verwijzer. Als de gemeente weigert ondersteuning in de vorm van een PGB te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager in bezwaar kan gaan.
Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die aanvragers redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een PGB te willen ontvangen, zijn:
tot slot dienen gemeenten rekening te houden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor cliënten om te kiezen voor een PGB, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.
2.3 Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening
De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Voor de ondersteuning en zorg die wordt ingekocht met het PGB gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura. Echter, er is wel een duidelijk verschil tussen de kwaliteitseisen in de Jeugdwet en de Wmo. Dit wordt hieronder kort beschreven.
In het geval van de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd.
De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Wij vragen de cliënt om in het PGB-budgetplan inzichtelijk te maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een PGB afgegeven op basis van het ondersteunings- en budgetplan.
In het ondersteuningsplan spreken cliënt/budgethouder en gemeente af op welke termijn ze de behaalde resultaten met het PGB en de daaraan verbonden voorwaarden evalueren, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet. Het betreft hier maatwerk.
Kwaliteitseisen in de Jeugdwet
Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vormen van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp die ingezet wordt in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het uitgangspunt van de wetgever is dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan worden. Daarmee worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering.
Bij de financiering van de jeugdhulp kunnen gemeenten middels het contract kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder kunnen gemeenten gebruik maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar klanttevredenheid. De wetgever acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform zijn vastgelegd.
De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders:
Gemeenten hebben, naast de wettelijke kwaliteitseisen, de ruimte om in de voorwaarden bij hun contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders aanvullende eisen te stellen aan de kwaliteit van de professionele jeugdhulp.
Bovenstaande weigeringsgronden komen voort uit de wet. Het staat gemeenten uiteraard vrij om lokaal aanvullende weigeringscriteria vast te leggen. Hiervoor wordt verwezen naar de verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp.
Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger PGB dan het verglijkbare zorg in natura aanbod, bieden we de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. We weigeren daarmee een PGB alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare hulpvraag. We weigeren het hele PGB als de budgethouder niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.
Volgens de Jeugdwet mogen we een PGB alleen weigeren voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare hulpvraag.
Wel sluiten conform de bepalingen in de Jeugdwet de volgende zorg- en ondersteuningsvormen uit van een PGB, op moment van schrijven:
Ook voor andere zorg- en ondersteuningsvormen kan een PGB minder wenselijk zijn. Dit betreft naar ons idee bijvoorbeeld zorg- en ondersteuning in het gedwongen kader. Wij voorzien dat in de praktijk deze cliënten op grond van geschiktheidsgronden niet kunnen voldoen aan de voorwaarden om voor een PGB in aanmerking te komen, derhalve voorzien we hierbij geen problemen.
Uitgangspunt is dat de vertegenwoordiger niet zelf ook ondersteuning aan de budgethouder verleent. In bepaalde situaties kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden, namelijk: in geval ouders of partner deze rol vervullen. Op basis van de individuele situatie wordt beoordeeld of er sprake is van onwenselijke vermenging van rollen.
PGB budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:
Budgethouders kunnen maximaal 13 kalenderweken ondersteuning inkopen in het buitenland (binnen de EU). Wanneer een budgethouder langer dan een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland (binnen EU) gaat, dan moet hij vóóraf toestemming vragen aan de gemeente om het PGB in het buitenland (binnen EU) te besteden of dit opnemen in het ondersteuningsplan en budgetplan.
De financieel-administratieve afhandeling van het PGB gebeurt per 2015 verplicht voor alle PGB-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouders en gemeente.
De verantwoording wordt voor budgethouders eenvoudiger, doordat de gemeente vooral vooraf toetst, het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken (toets SVB bij betalen facturen) en gemeenten steeds inzage hebben in de bestedingen.
Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, vragen wij de budgethouders, zoals eerder verwoord, om in de (tussen)evaluatie van het ondersteuningsplan ook aan te geven wat de behaalde resultaten zijn met het persoonsgebonden budget en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
We stellen de PGB tarieven voor de Wmo gedeeltelijk lager vast dan de ZIN tarieven (afslag = -/- 10%). Dit doen we omdat er in geval van het besteden van het PGB in het algemeen sprake is van lagere overheadkosten (doordat het vaak gaat om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan ZIN-aanbieders en omdat de klant zelf coördinerende activiteiten uitvoert) en omdat het PGB-proces minder administratieve lasten met zich mee brengt dan het ZIN-proces.
We stellen de PGB tarieven voor de Jeugd lager vast dan de ZIN tarieven (afslag = -/- 10%). Dit doen we omdat er in geval van het besteden van het PGB in het algemeen sprake is van lagere overheadkosten (doordat het vaak gaat om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan ZIN-aanbieders en omdat de klant zelf coördinerende activiteiten uitvoert) en omdat het PGB-proces minder administratieve lasten met zich mee brengt dan het ZIN-proces.
Wmo en Jeugd niet professional :
Wanneer het PGB wordt uitgevoerd door een niet professional hanteren we de tarieven conform de geadviseerde tarieven door de VNG (Ledenbrief VNG, 15 mei 2104). Voor de Ondersteuning bij het Huishouden is voor de niet professional uitgegaan van ZIN -15%, dit komt echter neer op ca. €15 per uur voor het basispakket. Verschil tussen professional en een niet professional kan onder andere blijken uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel.
Tabel 1: Algemene systematiek bepaling PGB-tarieven
Tabel 2: PGB-tarieven maatwerkvoorzieningen Jeugd en overige Jeugdhulp (18-)
* Het PGB tarief Vervoer is in 2014 in alle gevallen € 5,33 ongeacht jeugd of 18+, vandaar PGB=ZIN-10% van laagste tarief.
** Niet mogelijk per product te specificeren, zijn meer dan 250 verschillende producten met afzonderlijke ZIN tarieven. Indien van toepassing wordt voor het PGB-tarief als minimum tarief 54% van het NZA-tarief gehanteerd.
*** Afhankelijk van de wijze van het geformuleerde resultaat.
In de verordening jeugdhulp staat de volgende toelichting op niet-professionele zorgverlening:
Tabel 3: PGB-tarieven Maatwerkvoorzieningen WMO
* Het PGB tarief Vervoer is in 2014 in alle gevallen € 5,33 ongeacht jeugd of 18+, vandaar PGB=ZIN-10% van laagste tarief.
In de verordening Wmo is in artikel 6.2 onderscheid gemaakt in artikel voor diensten door een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt en een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt (niet-professionals) en de tarieven van aanbieders (professionals). In de toelichting op het besluit is toegelicht dat het bij professionals gaat om ondersteuning die beroepsmatig wordt geboden. De professionele hulpverlener kan in dienst zijn van een aanbieder maar ook een zelfstandige zonder personeel zijn. Als voorwaarde geldt wel dat de zogeheten ZZP-er ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel.
Financiële consequenties per zorgvorm:
WMO Huishoudelijke ondersteuning
Voor ondersteuning bij het huishouden geldt dat een extra besparing wordt gerealiseerd. Bij de ZIN tarieven is al een korting doorgevoerd die leidt tot een besparing, als we voor de PGB een aanvullende afslag hanteren op het ZIN-tarief realiseren we een extra besparing.
WMO/Jeugd Maatwerkvoorzieningen
Per maatwerkvoorziening en per wet is er sprake van voor- en nadelen ten opzichte van de situatie in 2014. Bij WMO gemiddeld een voordeel en bij jeugd gemiddeld een nadeel. Op totaalniveau passen de voorgestelde PGB-tarieven echter (ruim) binnen de budgettaire kaders.
Betreft een beperkt risico omdat de omvang van het budget relatief klein is (ca 3% van de totale kosten J-AWBZ). Overig deel zit in de maatwerkvoorzieningen.
Geldt in 2014 nog geen PGB voor, dus kan niet worden vergeleken.