Organisatie | Uitgeest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele tegenprestatie participatiewet, ioaw en ioaz 2015 |
Citeertitel | Verordening individuele tegenprestatie participatiewet, ioaw en ioaz 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 02-05-2017 | nieuwe regeling | 08-12-2014 www.officielebekendmakingen.nl, 22-12-2014 | R2014.0079-H |
In deze verordening wordt verstaan onder:
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang,
jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie
Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:
a) de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een
b) de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten
c) de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging
Het college draagt een tegenprestatie naar vermogen op aan uitkeringsgerechtigden, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een
belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is
vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is
vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat
uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige
werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot
verdringing op de arbeidsmarkt.
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde
onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan
een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening
neergelegde criteria in acht nemen. Bij het beoordelen van de individuele omstandigheden worden
de leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden
meegewogen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een
duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een
belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt.
Het meewegen van de individuele omstandigheden en de duidelijke omschrijving van op gedragen werkzaamheden hebben tot gevolg, dat er geen standaardovereenkomsten en beschikkingen gehanteerd mogen worden. Per individu moet bekeken worden of de tegenprestatie passend is.
In de verordening wordt uitdrukkelijk ruimte geboden aan belanghebbenden bij het invullen van de tegenprestatie, met aandacht voor ieders individuele mogelijkheden. Maatwerk en het vergroten van de zelfredzaamheid staan hierbij voorop. De gemeente neemt de regierol actief op, maar biedt ruimte aan cliënten om mee te denken. Bij het uitoefenen van de regierol door de gemeente is een motiverende houding en zorgvuldige communicatie richting de belanghebbende van belang.
In individuele gevallen kan het college vrijstelling verlenen van het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet). Daarnaast kan vrijwilligerswerk van een bepaalde omvang als tegenprestatie beschouwd worden. Belanghebbende wordt dan vrijgesteld van verdere activiteiten in het kader van de tegenprestatie.
Tegenprestatie is geen re-integratie instrument
De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een
tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen,
maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving. De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering. Dat betekent dat eerst bekeken wordt of iemand via een re-integratietraject naar werk geleid kan worden. Is dit (vooralsnog) niet het geval, dan wordt bezien of er een tegenprestatie opgelegd kan worden.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet
bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze
zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Werk dat onverplicht is waarvoor geen loon ontvangen wordt en in georganiseerd verband voor
anderen of de samenleving uitgevoerd wordt. Hiermee onderscheidt vrijwilligerswerk zich van werk
in loondienst. Bij werk in loondienst verplicht de werknemer zich om op basis van een
arbeidsovereenkomst bepaalde taken uit te voeren op een door de werkgever aangewezen plaats.
De werkgever verplicht zich om voor deze werkzaamheden een bepaald loon uit te betalen. De
bepalingen over arbeid in dienstbetrekking uit het burgerlijk wetboek vormen het juridisch kader
voor de werk in loondienst. Om vrijwilligerswerk als tegenprestatie te beschouwen, moet wel
bezien worden of dit werk als maatschappelijk nuttig kan worden beschouwd.
In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling
is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (zie artikel 1.1.1, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).
Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 5 van deze
verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende
mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college
redelijkerwijs noodzakelijk is.
Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde
onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan
een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening
neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 2 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien
van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen
van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van
belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke
omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten.
In artikel 2, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden.
Lid 2. Het belang van de belanghebbende en de samenleving
De tegenprestatie wordt motiverend ingezet, waarbij tegemoet gekomen wordt aan het individuele
Bij het opdragen van de tegenprestatie wordt rekening gehouden met de eigen inbreng van de
belanghebbende. De belanghebbende wordt gemotiveerd eigen ideeën aan te dragen. De
communicatie over de tegenprestatie richting de belanghebbende moet zorgvuldig verlopen, zodat
helder is wat er van hem/haar verwacht kan worden. Het individuele belang van de
belanghebbende wordt gediend met de bijdrage die de tegenprestatie levert aan het verminderen
van de kwetsbare positie waarin hij/zij zich bevindt.
Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie
Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt
uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen
van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.
De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde.
Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en
individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en
Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende
al maatschappelijke activiteiten verricht.
Daarnaast houdt het college bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie rekening met
de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende.
Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden
te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling
meenemen. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, kan het college een werkzaamheid opleggen. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.
Artikel 4. Duur en omvang van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde
onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan
een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening
neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 4 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien
van de duur en omvang van de tegenprestatie.
Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de
omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de
tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op
basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden.
Artikel 4, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De
tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van 3 maanden.
Artikel 4, tweede lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren. De
tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 20 uren per week. Voor het maximaal aantal uren is gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn.
Artikel 4, derde lid, regelt dat het opdragen van een tegenprestatie binnen een periode van 12
maanden slechts tweemaal worden opgedragen. Het gaat hierbij om een aaneengesloten periode van twaalf maanden.
Artikel 5 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende voor tenminste 8 uur per week mantelzorg verricht. In individuele gevallen kan het aantal uur mantelzorg lager worden gesteld. Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Daarnaast regelt dit artikel de vrijstelling voor belanghebbenden die tenminste 8 uur per week vrijwilligerswerk verrichten waarvoor toestemming is gegeven door het college. Uit de
wet vloeien nog 2 vrijstellingen voort namelijk de zorg van alleenstaande ouders voor (een)
kind(eren) in de leeftijd van 0 tot 5 jaar (artikel 9a Participatiewet). Deze ontheffing moet wel op
verzoek van de belanghebbende door het college zijn gegeven.
Ook belanghebbenden die volledig duurzaam arbeidsongeschikt zijn verklaard, worden ontheven
van de plicht tot het leveren van een tegenprestatie.
Toegevoegd is de groep belanghebbenden die parttime werk voor tenminste 20 uren per week
verrichten. Daarmee wordt verondersteld dat zij voldoende bijdrage aan de samenleving hebben
gegeven. Bovendien wordt geen tegenprestatie opgelegd indien de belanghebbende deelneemt aan activiteiten in het kader van een re-integratietraject.
Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden
Artikel 6, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen
indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze
verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen
maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De
Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te
Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen zes maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. Indien er wederom geen werkzaamheden voorhanden zijn, wordt opnieuw binnen zes maanden een heronderzoek uitgevoerd. Dit is geregeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening.