Organisatie | Utrechtse Heuvelrug |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen 2015 |
Citeertitel | Verordening ozb 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 220 t/m 220h
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 06-01-2016 | nieuwe regeling | 15-12-2014 Gemeentenieuws, 24-12-2014 | 2014-089a |
Behoort bij raadsvoorstel 2014-089a (titel: Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2015.
De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;
Gelet op artikel 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
Over te gaan tot vaststelling van de volgende verordening:
Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen 2015 (Verordening OZB 2015)
Hoofdstuk 1 Inhoudelijke bepalingen
1 Onder de naam “onroerendezaakbelastingen” worden voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
2 Bij de gebruikersbelasting wordt:
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking heeft gesteld.
3 Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
1 Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
2 Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
1 De heffingsmaatstaf is op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
2 Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, twee lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
1 In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst voor het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;
2 In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
1 Het tarief van de belasting is een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
2 Aanslagen van € 10,00 of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde bedragen onroerendezaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
3 Teruggaven van € 10,00 of minder worden niet verleend. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde bedragen onroerendezaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 7 Termijnen van betaling
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
In afwijking van lid 2 geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als bedoeld in artikel 1 of meerdere andere heffingen:
Hoger is dan of gelijk aan € 50,00 maar lager is dan € 75,00 dat de aanslag wordt geïncasseerd in drie termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later;
Hoger is dan of gelijk aan € 75,00 maar lager is dan € 100,00 dat de aanslag wordt geïncasseerd in vier termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
De verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van de Utrechtse Heuvelrug op 16 december 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 10, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.