Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Best

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Best

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBest
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag gemeente Best
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag gemeente Best
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 8, eerste lid onderdeel d en artikel 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-201301-01-2015nieuwe regeling

10-12-2012

?

INT12-4442
21-07-201001-01-2013nieuwe regeling

12-07-2010

Groeiend Best, 2010-07-20

onbekend
21-07-2010nieuwe regeling

12-07-2010

Groeiend Best, 2010-07-20

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Best

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.         De wet: de Wet werk en bijstand;

b.         WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;          

c.         WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

d.         Bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

e.         WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de Wet investeren in jongeren van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

f.          Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

g.         Peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

h.         Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

 

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

  • 1.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de toepasselijke bijstands- of WIJ-norm.

  • 2.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

     

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    a. voor gehuwden € 490,00,

    b. voor een alleenstaande ouder € 440,00 en

    c. voor een alleenstaande € 345,00.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

  • 5.

    Bij de jaarlijkse aanpassing zoals genoemd in lid 4 worden de bedragen afgerond op hele euro´s waarbij bedragen tot 50 eurocent naar beneden worden afgerond en bedragen vanaf 50 eurocent naar boven.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

 

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Best

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 21 juli 2010.

Nota-toelichting Algemeen

 

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 moet een wetsvoorstel inwerking treden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

 

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

 

Op het moment van schrijven van deze toelichting is het wetsontwerp nog steeds in behandeling bij de Tweede Kamer. Bij deze verordening is uitgegaan van dit wetsontwerp. Het amendement Spies (31441 nr 12) is in deze verordening verwerkt. Dit betekent dat gemeenten geen toets hoeven te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief.

 

 

Bevoegdheid gemeente

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te

leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder

geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling

wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen (artikel 36 lid 1 WWB).

 

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

 

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de

toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt

de wettechnische imperfectie weggenomen.

 

Artikel 3

Nadat belanghebbenden drie jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden, een periode waarvoor ook door Nibud is aangegeven dat Reserveringsmogelijkheden minimaal worden.

 

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om een meerdere redenen geen gebruik gemaakt.

 

Ten eerste omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor

belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat

geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm. Omwille van duidelijkheid en uniformiteit van inkomensgrenzen is vervolgens geopteerd voor handhaving van bijstandsniveau en bijvoorbeeld niet 105%.

 

Voorts komt de keuze voort uit de strategische prioriteitendiscussie 2008: het past niet binnen het proces dat de gemeente Best in financiële zin dient te doorlopen om thans tot een aanzienlijke verruimde regeling te komen. Dit ook in relatie tot de opmaak van de nota minimabeleid 2009. In die zin wordt met betrekking tot de langdurigheidstoeslag geopteerd voor een variant met beperkte financiële consequenties voor de gemeente.

 

Artikel 4

De langdurigheidstoeslag bedraagt per 1 januari 2009:

a. voor gehuwden € 490,00,

b. voor een alleenstaande ouder € 440,00 en

c. voor een alleenstaande € 345,00.

 

Deze bedragen zijn gebaseerd op bedragen 2008, te weten € 486,00 voor gehuwden, € 436,00 voor alleenstaande ouders en € 341,00 voor alleenstaanden.

 

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

 

Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Dit betekent dus bijvoorbeeld dat in geval van een echtpaar van wie één echtgenoot op de peildatum 65 jaar is en de ander jonger dan 65, beiden niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

 

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is middels lid 4 gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen.

Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van 1 januari van het voorafgaande jaar.

 

Tot slot is, omwille van duidelijkheid en praktisch hanteerbare bedragen lid 5 opgesteld. Na de gedane aanpassing ingevolge lid 4, dienen bedragen ingevolge dit lid te worden afgerond op hele euro´s waarbij bedragen tot 50 eurocent naar beneden worden afgerond en bedragen vanaf 50 eurocent naar boven.