Organisatie | Sint-Michielsgestel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Michielsgestel 2015 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Michielsgestel 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Wmo |
Regeling vervangt de "Verordening voorzieningen Wmo gemeente Sint-Michielsgestel 2014"
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 30-10-2014 Gemeenteblad 77434, 19-12-2014 | Raadsbesluit 09-10-2014, punt 12 |
Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Artikel 2.4 Het onderzoeksverslag
Artikel 2.6 Medewerkingsverplichting cliënt en huisgenoten
Artikel 2.9 Nadere procedureregels
Hoofdstuk 3 Beoordeling van de aanspraak
Artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Artikel 3.2 Algemene weigeringsgronden
Artikel 3.3 Bijzondere weigeringsgronden in verband met wonen
Artikel 3.4 Omvang maatwerkvoorziening voor vervoer
Artikel 3.5 Primaat van voorzieningen
Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget
Artikel 4.1 Hoogte persoonsgebonden budget
Artikel 4.2 Criteria persoonsgebonden budget
Hoofdstuk 5 Bijdrage in de kosten
Artikel 5.1 Maatwerkvoorziening
Artikel 5.2 Algemene voorziening
Hoofdstuk 6 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
Artikel 6.2 Herziening en intrekking
Hoofdstuk 7 Jaarlijkse blijk van waardering
Artikel 7.1 Jaarlijkse blijk van waardering
Hoofdstuk 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding
Hoofdstuk 10 Klachtenafhandeling en medezeggenschap
Artikel 10.1 Regeling voor klachtenafhandeling
Artikel 10.2 Regeling voor medezeggenschap
Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle overige gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij het college daarover reeds beschikt.
Artikel 2.4. Het onderzoeksverslag
Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
Het college is bevoegd om, indien dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, zich te laten adviseren door een daartoe aangewezen instantie.
Hoofdstuk 3. Beoordeling van de aanspraak
Artikel 3.2. Algemene weigeringsgronden
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
Artikel 3.3. Bijzondere weigeringsgronden in verband met wonen
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor een cliënt die beperkingen ondervindt in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning:
Hoofdstuk 4. Persoonsgebonden budget
Artikel 4.1. Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende voorziening, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.
Hoofdstuk 6. Beeindiging, herziening, intrekking en terugvordering
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:
Artikel 6.2. Herziening en intrekking
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:
Hoofdstuk 8. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Het college informeert cliënten over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 9.2. Prijs-kwaliteitverhouding
Artikel 11.1. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels [naam] geldende bedragen verhogen of verlagen.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien deevaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast. Het college zendt hiertoejaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over dedoeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
De “Verordening voorzieningen Wmo gemeente Sint-Michielsgestel 2014” wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van op grond van de Wmo en de “Verordening voorzieningen Wmo gemeente Sint-Michielsgestel 2014” genomen besluiten tot het college een nieuw besluit op grond van de Wmo 2015 en deze verordening heeft genomen, maar uiterlijk tot 1 januari 2016.
Aanvragen die zijn ingediend onder de “Verordening voorzieningen Wmo gemeente Sint-Michielsgestel 2014” en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de “Verordening, maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Michielsgestel 2015” worden afgehandeld op grond van laatstgenoemde verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad, op 30 oktober 2014,
de griffier,
de voorzitter,
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen
Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de begrippen die niet in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de Algemene wet bestuursrecht staan omschreven.
Onder a. Algemeen gebruikelijke voorziening
Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder een beperking wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:
Een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.
Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.
Onder d. Collectieve voorziening
Dit is een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vraagafhankelijk vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De cliënt dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Basisregistratie Personen, aan te tonen.
Iedereen met hetzelfde hoofdverblijf kan als huisgenoot worden aangemerkt. Het hoofdverblijf hoeft niet op hetzelfde adres te zijn. Het kan ook op hetzelfde perceel gelegen zijn. Ook bij een mantelzorgwoning kan dus sprake zijn van huisgenoten.
Deze definitie maakt helder dat een maatwerkvoorziening in twee vormen kan worden verstrekt:
Onder m. Voorliggende voorziening
Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Wet langdurige zorg).
Op grond van artikel 2.1.3 lid 2 onder a van de wet moet in de verordening worden bepaald op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Met de bepalingen uit dit hoofdstuk wordt voldaan aan deze bepaling. De opgenomen artikelen beschrijven onder meer de procedure van melding tot en met besluit.
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet (en daarover gaat artikel 2.1) kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.
Artikel 2.2. Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4 lid 1 onder a en lid 2 van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. Het gaat om onafhankelijke cliëntondersteuning. Die kan ook worden geboden door iemand uit het sociaal wijkteam die handelt vanuit zijn professionele autonomie.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het gesprek is een onderdeel van het onderzoek. Artikel 2.3.2 lid 4 van de wet benoemt de elementen die het college moet onderzoeken, zoals de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt. Het vijfde lid voegt daaraan toe dat het college een eventueel persoonlijk plan van de cliënt bij het artikel betrekt. Het college zal de cliënt informeren dat hij tijdens het gesprek iemand mag meenemen.
Artikel 2.4. Het onderzoeksverslag
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.
Deze bepaling regelt dat een aanvraag alleen schriftelijk kan worden ingediend. De cliënt heeft twee mogelijkheden: het gebruiken van een vastgesteld aanvraagformulier of het ondertekenen van het onderzoeksverslag.
Artikel 2.6. Medewerkingsverplichting cliënt en huisgenoten
Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen of gebruikelijke hulp verlangd kan worden, is het van belang om ook de huisgenoten te kunnen beoordelen. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. In het tweede lid is expliciet opgenomen dat de cliënt en diens huisgenoten medewerking moeten verlenen. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de maatwerkvoorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is, biedt artikel 2.7 daartoe de mogelijkheid.
Dit artikel benoemt een aantal onderwerpen dat in een toekenningsbeschikking in ieder geval moet worden opgenomen. Daarnaast vloeien uit met name de Algemene wet bestuursrecht een aantal eisen, die niet zijn herhaald in deze verordening. Zo moet de beschikking de motivering bevatten.
Artikel 2.9. Nadere regels over procedure
In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
Hoofdstuk 3. Beoordeling van de aanspraak
Artikel 3.1. Criteria voor een maatwerkvoorziening
Op grond van artikel 2.3.2 lid 5 van de wet is het college verplicht de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college kan alleen afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Datgene wat de aanvrager als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, spelen een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening adequater maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving, of met algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Dus het college zal zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.
Een algemene voorziening kan pas dan een oplossing voor een cliënt bieden zodra deze:
Artikel 3.2. Algemene weigeringsgronden
Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de cliënt aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening in de gemeente waar hij ingezetene is. De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. In de verordening is daaraan invulling gegeven door te bepalen dat de cliënt zijn woonplaats in de gemeente moet hebben.
De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.6 van deze verordening is voor de cliënt en, bij de beoordeling van gebruikelijke hulp, diens huisgenoten een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
De maatwerkvoorziening moet een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Daarvan is bij voorbeeld geen sprake indien de maatwerkvoorziening een antirevaliderende werking heeft.
Artikel 3.3. Bijzondere weigeringsgronden in verband met wonen
Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden die verband houden met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).
Artikel 3.4. Omvang maatwerkvoorziening vervoer
De omvang van een te verstrekken voorziening voor vervoer wordt begrensd op 1500-2000 km. Deze grens is overgenomen uit de WVG/Wmo-jurisprudentie. Daarin is bepaald dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van ongeveer 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel toereikend is om de cliënt in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Als de vervoersbehoefte lager is, kan ook een lager aantal kilometers toegekend worden.
Het tweede lid benoemt het maximum aantal zones dat wordt toegekend voor collectief vervoer.
Artikel 3.5. Primaat van voorzieningen
Dit artikel regelt het primaat van collectieve voorzieningen, zoals collectief vervoer (lid 1) en het primaat van verhuizen (lid 2). Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Beide primaten zijn al bekend van onder de WVG en de Wmo.
Hoofdstuk 4. Persoonsgebonden budget
Artikel 4.1. Hoogte persoonsgebonden budget
Dit artikel regelt de hoogte van een persoonsgebonden budget. Daarbij regelt lid 2 onder b dat voor een persoonsgebonden budget dat wordt besteed in het sociale netwerk een lager tarief geldt.
Artikel 4.2. Criteria persoonsgebonden budget
Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.
Hoofdstuk 5. Bijdrage in de kosten
Artikel 5.1. Maatwerkvoorziening
Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 is nu ook een bijdrage voor rolstoelen verschuldigd. Eveneens mag bij een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar een bijdrage worden opgelegd.
Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Hier wordt uitgegaan van de maximale variant. De bijdrage mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening.
Artikel 5.2. Algemene voorziening
Ook bij de algemene voorziening is de cliënt een bijdrage verschuldigd. De omvang daarvan wordt door het college in nadere regels vastgelegd.
In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.
Hoofstuk 6. Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering
De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts een terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
Hoofdstuk 7. Jaarlijkse blijk van waardering
Artikel 7.1. Jaarlijkse blijk van waardering
De jaarlijkse blijk van waardering bestaat niet uit een geldbedrag. Daarmee rekening houdend is het aan het college om te bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering wel bestaat. Dat kan bijvoorbeeld zijn: een uitnodiging voor de dag van de mantelzorger, gezamenlijke koffie/borrel/uitstapje, het verstrekken van een stadspas, cadeaubon, boeket bloemen. Wel moet het college vooraf overleggen met de Wmo-adviesraad en het Steunpunt Mantelzorg.
Hoofdstuk 8. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.
Artikel 9.2. Prijs-kwaliteitverhouding
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Hoofdstuk 10. Klachtenafhandeling en medezeggenschap
Artikel 10.1. Regeling voor klachtenafhandeling
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat noodzakelijk vindt, over een klachtenregeling beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
Artikel 10.2. Regeling voor medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat noodzakelijk vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.
Artikel 11.1. Hardheidsclausule
Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks de uitkomst van die zeer persoonlijke afweging toch nog leidt tot een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Dit artikel bevat het overgangsrecht voor doorlopende voorzieningen die zijn verstrekt op basis van de Wmo en de daarbij behorende verordening.
Artikel 11.5. Inwerkingtreding
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.
Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden. Het jaartal wordt in de naam opgenomen om de opeenvolgende verordeningen te kunnen onderscheiden.