Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verstrekkingenboek individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007 |
Citeertitel | Verstrekkingenboek individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Regels met betrekking tot de uitvoering van de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007
(beleidsregel)
Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-10-2007 | 01-11-2011 | nieuwe regeling | 04-09-2007 de Peperbus, 10-10-2007 | cb 2007-09.04 |
2 Doelstellingen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
3.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
4.1 Vormen van de verstrekking.
4.1.1 Hulp bij het huishouden in natura
4.2. Voorwaarden voor het verkrijgen van hulp bij het huishouden
4.2.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
4.2.3 Wettelijke voorzieningen
4.2.4 Eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden
4.3. Vaststellen behoefte en omvang van de hulp bij het huishouden
4.3.1 Vaststellen normtijd Hulp bij het huishouden HH1.
4.3.2 Vaststellen normtijd Hulp bij het huishouden HH2
4.3.3 Vaststellen normtijd Hulp bij het huishouden HH3.
4.4 Hulp in bijzondere situaties
4.4.1 Hulp na ziekenhuisopname of revalidatieprogramma.
4.4.2 Cliënten met een indicatie voor verblijf (AWBZ)
4.4.3 Tijdelijk verblijf elders.
5.2 Een tegemoetkoming in de kosten van verhuizen en stoffering
5.2.2 Subsidie voor het vrijmaken van een aangepaste woning
5.3 Woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard
5.3.1 Bereikbaarheid van de woning
5.3.2. Toegankelijkheid van de woning
5.3.3 Doorgankelijkheid van de woning
5.4 Gebruiksruimtes in de woning
5.5 Bedieningselementen in de woning
5.6 Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard
5.6.1 Bad /douchevoorzieningen
5.6.3 Vloerbedekking en gordijnen (stoffering)
6.2 Collectief vervoer van deur tot deur
6.2.1 Deelname collectief vervoer
6.2.2 Tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer
6.2.3 Tegemoetkoming in de kosten voor bovenregionaal vervoer voor bewoners van een AWBZ-instelling
6.3 Individueel vervoer van kamer tot kamer
6.4 Tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto
6.4.1 Tegemoetkoming in de kosten binnen zorggebied gemeente
6.4.2 Tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer
6.5 Voorzieningen voor de lange afstanden
6.6.1 Aanpassingen aan de besturing van de auto
6.6.2 Aanpassingen aan de stoel van de chauffeur/ bijrijderstoel
6.6.3 Autostoeltjes voor kinderen
6.6.4. Aanpassingen voor het meenemen van de rolstoel in de auto
6.6.5 Aanpassingen voor vervoer van een rolstoelgebruiker in de auto
6.7 Voorzieningen voor in de directe woonomgeving
6.7.4 Tegemoetkoming in de kosten van vervoer in de directe woonomgeving
7.2 Vormen van de verstrekkingen
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is geregeld dat gemeenten voorzieningen verlenen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer (art.1 Wmo).
De gemeente Zwolle heeft de regels voor de uitvoering van de wet in een verordening vastgelegd. Dit verstrekkingenboek moet gezien worden als een uitwerking van de in de verordening vastgestelde beleidsregels.
Het verstrekkingenboek is geschreven met het doel het beleid van de gemeente inzichtelijk te maken aan een ieder, die betrokken is bij of geïnteresseerd is in de wijze, waarop de gemeente Zwolle uitvoering geeft aan de individuele voorzieningen van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Het verstrekkingenboek is onderverdeeld in 7 hoofdstukken. Achtereenvolgens worden uitgewerkt: de doelstellingen van de Wmo (2), begrippen en definities (3), hulp bij het huishouden (4), woonvoorzieningen (5), vervoersvoorzieningen (6) en rolstoelen (7).
Met het verstrekkingenpakket wordt aangesloten bij de visie van de gemeente Zwolle op de centrale uitgangspunten van de Wmo, zoals deze zijn vastgelegd in de beleidsnota 'Meedoen, nu en later'. Die visie is: “Vanuit een duidelijke regierol wil de gemeente Zwolle individuele voorzieningen inzetten voor burgers die het zonder deze voorzieningen niet redden om mee te doen in de Zwolse samenleving. Het uitgangspunt hierbij is zelf doen wat zelf kan, maatwerk waar dit nodig is”.
Het verstrekkingenbeleid van de gemeente is een dynamisch geheel. Ervaringsgegevens, veranderende inzichten over toepassing van het beleid en technische ontwikkelingen op het gebied van individuele voorzieningen kunnen tot gevolg hebben dat het verstrekkingenbeleid dient te worden aangepast. Het verstrekkingenboek individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt daarom regelmatig geëvalueerd en geactualiseerd.
Het doel van de Wmo is ´meedoen´. Dat meedoen geldt voor iedereen, jong en oud, ongeacht maatschappelijke of economische positie, ongeacht of iemand beperkingen ondervindt of niet. De Wmo is dan ook vooral een participatiewet, geen zorgwet. In de Wmo worden de verantwoordelijkheden van de gemeenten geordend in zogenaamde prestatievelden.
Eén van de prestatievelden betreft de individuele voorzieningen en geeft de gemeente opdracht tot het verlenen van voorzieningen, gericht op het behoud en bevorderen van het zelfstandig functioneren en deelname aan het maatschappelijk verkeer voor personen met lichamelijke en/of psychische beperkingen.
Aan de totstandkoming van het verstrekkingenbeleid van de individuele voorzieningen liggen door het college en raad vastgestelde uitgangspunten ten grondslag, die als volgt worden samengevat:
Bij de verstrekking van de individuele voorzieningen is er geen sprake van een zorgplicht (wettelijk recht op een voorziening), maar is de gemeente verplicht het compensatiebeginsel te hanteren. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning, die hem in staat stellen
Het compensatiebeginsel is dus bedoeld om personen met beperkingen in een gelijkwaardige uitgangspositie te brengen ten opzichte van personen zonder beperkingen.
De te verstrekken voorzieningen, die gerangschikt kunnen worden onder de individuele
Individueel wil zeggen dat de gemeente bij het vaststellen van die voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken, omstandigheden, specifieke behoeften en financiële draagkracht van de aanvrager.
Artikel 6 van de Wmo schrijft voor dat een cliënt bij de verstrekking van een individuele voorziening een keuze kan maken uit:
Voorzieningen, die beschouwd worden als algemeen gebruikelijk komen niet voor een verstrekking in aanmerking. Hiermee worden voorzieningen bedoeld, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking(en) zou kunnen beschikken.
Specifiek gaat het om voorzieningen die:
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:
** Hiermee wordt een collectieve voorziening bedoeld die in 2007 verder ontwikkeld zal worden. Voorbeelden hiervan zijn: maaltijdvoorzieningen, persoonsalarmering, vrijwilligersdiensten of een glazenwasserij. Ze worden ook wel voorliggende voorzieningen genoemd. Het kenmerk en voordeel van deze voorliggende voorzieningen is dat die vaak eenvoudig en snel kunnen worden verkregen (meestal zonder een indicatie).
Een fiets met hulpmotor wordt als algemeen gebruikelijk gezien. Van mensen met verminderde beenkracht of inspanningstolerantie op basis van leeftijd of een geleidelijke achteruitgang van de aandoening wordt verwacht dat zij zich hierop instellen en zelf tot de aanschaf van een fiets met hulpmotor overgaan. Er zijn echter situaties denkbaar dat een aandoening plotseling of op jonge leeftijd optreedt en dus de noodzaak tot aanschaf niet te voorzien was. In deze gevallen zal bekeken worden of een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf verstrekt kan worden.
Voor 1 januari 2007 werd in de AWBZ de term huishoudelijke verzorging gebruikt. In de Wmo wordt deze voorziening hulp bij het huishouden genoemd. Hulp bij het huishouden wordt ingezet bij personen die op basis van een medisch aantoonbare beperking niet in staat zijn om huishoudelijke activiteiten (schoonmaak, was en maaltijdverzorging) te verrichten of niet in staat zijn om het huishouden adequaat te organiseren, bijv. in crisissituaties als het gaat om de primaire zorg voor jonge kinderen.
De hulp bij het huishouden bestaat in het Zwolse model uit drie groepen van activiteiten (HH1, HH2 en HH3), die de volgende indeling kennen:
HH1: lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden, wasverzorging, maaltijdverzorging en boodschappen doen (zie 4.3.1)
** deze activiteit wordt alleen in combinatie met andere activiteiten van HH1 ingezet en daarmee niet als enkelvoudige activiteit.
HH2: stimuleren, aanleren, samen opwerken en de organisatie van het huishouden (zie 4.3.2.)
HH3: zorgtaken kinderen, hulp in crisissituaties en na revalidatie (zie 4.3.3)
Bij de verstrekking van de hulp bij het huishouden heeft de cliënt de keuze uit:
In natura wil zeggen dat hulp bij het huishouden wordt geleverd door een van de zorgaanbieders waarmee de gemeente Zwolle een raamovereenkomst heeft afgesloten.
Cliënt kan daarbij zelf een keuze maken uit een van die gecontracteerde zorgaanbieders. Heeft de cliënt geen voorkeur dan zal de gemeente Zwolle een zorgaanbieder aanwijzen.
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee cliënt zelf hulp bij het huishouden kan inkopen. Dat kan bij een (thuis)zorgorganisatie, maar ook bij een familielid, vriend of kennis. De omvang van het persoonsgebonden budget wordt bepaald door het uurtarief voor HH1 of HH2/3 activiteiten te vermenigvuldigen met het aantal vastgestelde (halve) uren per week voor de hulp bij het huishouden
Bij de hulp bij het huishouden worden twee pgb uurtarieven onderscheiden:
De wijze van verstrekking en de verantwoording van het persoonsgebonden budget is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle 2007.
Bij een aanvraag voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld of er sprake is van een (medisch aantoonbare) beperking (ziekte of gebrek). Vervolgens wordt eerst onderzocht of de huishoudelijke taken overgenomen of (her)verdeeld kunnen worden onder huisgenoten, de zogenaamde gebruikelijke zorg (zie 4.2.1). Als tweede criterium geldt dat een beroep moet worden gedaan op voorliggende en/of wettelijke voorzieningen (zie 4.2.2./4.2.3). Dat geldt ook als een voorliggende of wettelijke voorziening slechts een deel van de huishoudelijke activiteiten kan compenseren. Tenslotte wordt nagegaan of de aanvrager (gedeeltelijk) een beroep kan doen op mantelzorg, dat wil zeggen de zorg door een naaste, familielid of vriend, die op basis van vrijwilligheid wordt ingezet. Gebruikelijke zorg, voorliggende en wettelijke voorzieningen gaan altijd voor op de hulp het huishouden, mits aanwezig en toereikend. Mantelzorg is niet afdwingbaar.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Dat betekent dat van huisgenoten wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken.
Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren. Bij een eenpersoonshuishouden is er geen sprake van gebruikelijke zorg.
Onder een huisgenoot wordt niet verstaan:
In woonvormen met gemeenschappelijke ruimtes, zoals bijv. een gezinsvervangend tehuis, heeft de bewoner zowel een zelfstandig woongedeelte als ruimtes die hij met anderen moet delen, zoals een gemeenschappelijke huiskamer, gang, portaal of trappenhuis. Voor wat betreft de gemeenschappelijke ruimtes is het begrip huisgenoot wel van toepassing, maar niet voor de eigen woonruimte. Voor de eigen woonruimte kan zonodig een beroep worden gedaan op de hulp bij het huishouden.
Kinderen kunnen afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren een bijdrage leveren aan huishoudelijke taken.
Daarbij worden drie leeftijdscategorieën onderscheiden:
Volwassenen van 18 tot 23 jaar.
Van personen in deze leeftijdscategorie wordt verwacht dat zij in staat zijn een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
In tijd uitgedrukt gaat het bij een eenpersoonshuishouden om 5 uur per week, dat wil zeggen 2 uur zwaar huishoudelijke taken en 3 uur lichte huishoudelijke taken.
In taken uitgedrukt betekent dit:
Bij de toepassing van het criterium gebruikelijke zorg gelden de volgende uitgangspunten:
Gebruikelijke zorg is in de volgende situaties geheel of gedeeltelijk niet van toepassing:
als de partner of mantelzorger naast huishoudelijke taken bijv. ook de persoonlijke verzorging op zich neemt . Indien door de combinatie van die taken een (medisch aantoonbare) overbelasting van de partner of mantelzorger dreigt, kan ter compensatie van de huishoudelijke taken een beroep worden gedaan op hulp bij het huishouden;
Gebruikelijke voorzieningen gaan voor op hulp bij het huishouden. Daarbij geldt wel nadrukkelijk dat deze voorzieningen beschikbaar (aanwezig in de stad of wijk) en bereikbaar (reisafstand) zijn. Ook moeten ze een adequate compensatie bieden voor (een deel van) ondersteuningsactiviteiten van de hulp bij het huishouden (HH1, HH2 of HH3).
De wens geen gebruik te willen maken van een algemeen gebruikelijke voorziening doet niet ter zake.
Mits beschikbaar en bereikbaar wordt die voorziening niet meegeteld bij de vaststelling van de ondersteuningsbehoefte. Een uitzondering geldt voor crisissituaties (HH3 van hulp bij het huishouden), waarbij voor maximaal 3 maanden een indicatie kan worden afgegeven ter overbrugging naar een eigen oplossing. Daarbij gaan eigen oplossingen altijd voor en is de hulp bij het huishouden aanvullend.
De volgende voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk of voorliggend beschouwd:
Op basis van medische redenen kan een voorliggende voorziening als niet toereikend worden beschouwd. Bijvoorbeeld bij een boodschappendienst als een aanvrager met een medisch vastgesteld dieet de boodschappen niet in een nabijgelegen supermarkt kan kopen. Daarnaast ook in situaties waarbij de maaltijd niet aansluit bij een medisch vastgesteld dieet.
Tot een voorliggende voorziening wordt niet beschouwd :
De aanwezigheid van een particuliere hulp vormt geen belemmering om een beroep te doen op de hulp bij het huishouden. Aan de andere kant biedt het geen garantie op verstrekking van de hulp bij het huishouden.
Wettelijke voorzieningen die voorgaan op de hulp bij het huishouden zijn:
Ondersteunende begeleiding richt zich op het bieden van structuur en stabiliteit in het dagelijks leven van een cliënt bij regieproblemen op meerdere levensgebieden, zoals sociale contacten, administratie, financiën en de organisatie van het huishouden. De HH2 en HH3 activiteiten hebben alleen betrekking op praktische ondersteuning bij de organisatie en regie op het huishoudelijk werk.
Activerende begeleiding richt zich op het aanleren (trainen) van vaardigheden of gedrag om beter met beperkingen om te kunnen gaan. Bijv. wanneer een cliënt als gevolg van een opgetreden aandoening (zoals reuma) op een andere wijze leert om te gaan met huishoudelijke taken zoals stofzuigen of koken.
**Vanaf 1 augustus 2007 zijn de basisscholen wettelijk verplicht om naschoolse opvang aan te bieden voor ouders/verzorgers die daarom vragen. Dat kan in het schoolgebouw zijn, maar ook bij een kinderdagverblijf of via een gastouderschap. Via de belastingdienst kan een beroep worden gedaan op de kinderopvangtoeslag.
Bij zowel de verstrekking van de hulp bij het huishouden in natura als ook in de vorm van een persoonsgebonden budget betaalt cliënt per 4 weken een inkomensafhankelijke eigen bijdrage.
De vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor zowel de hulp in natura als het persoonsgebonden budget geschiedt door het Centraal Administratiekantoor (CAK).
De uitgangspunten bij de berekening van de eigen bijdrage in de Wmo zijn:
De eigen bijdrageregeling is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007.
Bij een aanvraag voor hulp bij het huishouden wordt aan de hand van een vragenlijst de ondersteuningsbehoefte vastgesteld. Daarin worden vragen gesteld over beperkingen bij
Aan de hand van een zogenaamd rekenmodel wordt per activiteit de normtijd van de hulp bij het huishouden vastgesteld (HH1, HH2 en HH3).
De normtijd is onder meer afhankelijk van:
Als de normtijden per activiteit zijn berekend wordt de totaaltijd uitgedrukt in uren en minuten (afgerond op halve uren). Alle (halve) uren hulp die iemand nodig heeft vallen onder de hoogste groep van HH activiteiten.
Dat wil zeggen als er bijv. een overnamevraag voor het schoonmaken (HH 1) én een begeleidingsvraag (HH2) is, vallen alle uren onder HH2. Als er én een overnamevraag (HH1) én een vraag voor de primaire zorg voor kinderen is (HH 3) dan vallen alle uren onder HH3.
De tijden die benoemd zijn in het rekenmodel vormen de normtijden. Dit betekent dat deze tijden gelden in de meest voorkomende gevallen. Deze tijden worden gezien als normaal. Niet iedere situatie is goed te beoordelen met normtijden. Er kan van die normtijden afgeweken worden op basis van bijv. aantoonbare medische of psychosocialebeperkingen. Dat kan betekenen dat de tijd voor bepaalde activiteiten wordt verruimd.
Ook het omgekeerde is mogelijk. Bijvoorbeeld bij een cliënt die bepaalde licht huishoudelijke taken deels wel en deels niet kan uitvoeren, bijv. voor de helft. De normtijd voor die taken wordt dan door twee gedeeld.
Hulp bij het huishouden HH1 richt zich op het overnemen van
Onder licht huishoudelijk werk wordt verstaan:
ohet wekelijks (kamers) opruimen, stof afnemen, bed(den)opmaken, boodschappen
Normaal gesproken valt een afwas 1 keer per week onder licht huishoudelijk werk of onder het verzorgen van de maaltijden. In situaties dat de aanvrager door beperkingen niet in staat is de afwas te doen en er daarnaast geen maaltijden worden verzorgd, kan maximaal 7 keer per week tijd voor de afwas en het opruimen berekend worden. Afwassen wordt alleen in combinatie met andere HH1 activiteiten ingezet.
Normtijden licht huishoudelijk werk
** kan alleen ingezet worden in combinatie met andere activiteiten van HH1.
Situatie:Een huishouden bestaat uit een vader, moeder, kind (2),
kind (5), kind (8). Beide ouders kunnen geen licht huishoudelijke taken
Onder zwaar huishoudelijk werk wordt verstaan:
ohet stofzuigen, dweilen, schrobben van kamers/sanitair/keuken, bedden verschonen, de vuilnis buiten zetten en ramen lappen**,
** deze activiteit kan alleen ingezet worden in combinatie met andere HH1 activiteiten.
De normtijd wordt o.a. gebaseerd op het aantal kamers dat (intensief) gebruikt wordt, zoals de woonkamer, slaapkamer, studeer of hobbykamer. Kamers die leeg zijn, of juist als opslag vol spullen staan en het sporadisch gebruik van een logeerkamer worden niet meegerekend. Bij een eenpersoonshuishouden wordt de normtijd met 30 minuten vermeerderd, indien er meer dan twee kamers als leefruimte in gebruik zijn. In situaties waarbij een aanvrager besloten heeft in de woonkamer ook te slapen en de overige kamers niet te gebruiken is sprake van gebruik van minder dan twee kamers. Het reinigen van de badkamer, keuken en het sanitair is al in de normtijd voor zwaar huishoudelijk werk verwerkt.
Het is mogelijk dat er na de sanering extra gereinigd moet worden (stofvrij houden). In die situatie levert dat extra werk (meertijd) op.
Normtijden zwaar huishoudelijk werk
Onder wasverzorging wordt verstaan:
Onder de maaltijdverzorging wordt verstaan:
Onder het verzorgen van de broodmaaltijd wordt verstaan; het smeren en/of snijden van de boterham, afwassen en het zetten van koffie/thee**.Bij kinderen tot 12 jaar wordt hieronder ook verstaan: sfeer maken, helpen met eten en het lunchpakketje maken.
Het is mogelijk dat de aanvrager niet in staat is de boterham zelf te smeren. Bijv. bij personen die een beperkte handfunctie hebben of door cognitieve problemen niet meer weten wanneer en hoe dit te doen. In deze gevallen kan het klaarmaken van de boterham geïndiceerd worden. De boterham wordt één maal per dag gesmeerd als de aanvrager weet wanneer hij/zij moet eten en de klaargemaakte boterham zelf kan pakken. De boterham wordt twee maal per dag gesmeerd als de aanvrager vergeet te eten en de activiteit brood smeren structuur aan de dag geeft. Daarnaast in het geval dat een persoon een boterham niet zelf kan pakken.
Onder de warme maaltijd wordt verstaan het opwarmen of het bereiden van de maaltijd.
Binnen deze activiteit valt ook het afwassen, koffie/thee zetten**, beetje opruimen enklaar zetten van het bord en bestek. Bij kinderen tot 12 jaar wordt hieronder ook verstaan: sfeer maken en het helpen met eten
De maaltijdvoorziening is in principe een voorliggende voorziening. Dit geldt ook bij een langdurige situatie. Een uitzondering hierop is een gezin met één of meer kinderen. De kosten van de maaltijdverstrekkingen zouden in die situatie onevenredige zwaar drukken op het te besteedbaar inkomen voor het levensonderhoud.
Er zijn situaties mogelijk waar de voorliggende voorziening niet de hulpvraag dekt. Bijvoorbeeld als de aanvrager een streng dieet heeft op medische grondslag (moet vastgesteld zijn) en niet in staat is zelf te koken. In dit geval kan er maximaal 3 keer per week gekookt worden.
Er wordt op één dag voor meerdere dagen gekookt. De warme maaltijd opwarmen kan maximaal 7 keer per week verstrekt worden.
**koffie en thee zetten kan alleen in combinatie met andere activiteiten van de maaltijdverzorging ingezet worden.
het sfeer maken, helpen met eten, lunchpakketje maken.
Normtijden maaltijdvoorziening
** inclusief: het sfeer maken, helpen met eten, lunch pakketje maken.
Onder het boodschappen doen wordt verstaan:
Boodschappenservice is een voorliggende voorziening. Deze voorziening is in Zwolle nog niet in alle wijken aanwezig en in gelijke mate beschikbaar. Er zijn supermarkten die de boodschappen bezorgen, maar die service is veelal wijkgebonden. Daarnaast moeten klanten in de meeste gevallen naar de winkel komen om de boodschappen te selecteren. Het gebruik van een boodschappendienst geschiedt (vooralsnog) op vrijwillige basis.
Op basis van medische redenen kan het doen van boodschappen als ondersteuningsbehoefte vastgesteld worden, ook al is er sprake van een toereikende voorziening als de boodschappenservice. Bijv. bij een medisch vastgesteld (streng) dieet, waardoor de aanvrager is aangewezen op gespecialiseerde winkels, anders dan de supermarkt in de wijk.
Hulp bij het huishouden HH2 richt zich op:
Aandachtspunt: de HH2 activiteit die leidend is voor de ondersteuningsvraag wordt ingezet en geen combinatie van HH2 activiteiten. Het aanleren betekent inclusief stimuleren en organiseren en andersom ook.
Doel is het aanleren van huishoudelijke taken aan mensen die dit niet gewend zijn. Activiteiten richten zich alleen op het huishouden en het organiseren ervan. Een hulp legt een huisgenoot uit hoe het huishouden werkt. De volwassen huisgenoot is bijv. zelf gezond, maar weet niet hoe de huishoudelijke taken uit te voeren of is niet gewend deze uit te voeren. De aanvrager, die altijd de huishoudelijke taken heeft gedaan, is niet in staat deze taken aan de ander aan te leren. De maximale duur voor het aanleren van taken is 6 weken. Als na de periode van 6 weken blijkt dat er wel sprake is van leerbaarheid, maar meer tijd nodig is, kan de termijn worden verlengd. Het is ook mogelijk dat er na 6 weken geen leerbaarheid aanwezig is. In deze situatie wordt beoordeeld of bepaalde activiteiten overgenomen moeten worden.
Bij het samen opwerken of coachen gaat het om het samen uitvoeren van huishoudelijke taken. De aanvrager kan (deels) de huishoudelijke taken wel uitvoeren, maar heeft stimulans (´een duwtje in de rug´) nodig om ze uit te voeren door middel van praktische begeleiding (voordoen) en aanwijzingen. Bijvoorbeeld als iemand licht vergeetachtig, verstandelijk gehandicapt is of depressieve klachten heeft. Deze ondersteuning kan kortdurig of langdurig noodzakelijk zijn.
In deze situatie gaat het om hulp bij de praktische organisatie van het huishouden. Concreet betekent dit dat hulp noodzakelijk is bij bijv. het(samen) schrijven van het boodschappen briefje, omdat een persoon niet kan overzien wat er ingekocht moet worden. Daarnaast bijv. het aanvragen van maaltijden bij de maaltijdvoorziening, het sorteren van de post en het scheiden van voedingsmiddelen in verband met de maximale houdbaarheidsdatum.
Normtijden HH2 : aanleren, samen opwerken en organisatie van het huishouden
Voorbeeld van gecombineerde HH1 en HH2 activiteiten
Situatie: De partner/volwassen huisgenoot van de aanvrager is wel in staat
het licht huishoudelijk werk te doen, maar zwaar huishoudelijk werk
Hulp bij het huishouden HH3 richt zich op:
Onder het verzorgen van kinderen wordt verstaan; hulp bij het wassen en kleden, de maaltijd(en) bereiden en zonodig het voeden. Het betreft de primaire zorg voor kinderen tot 5 jaar.
Van kinderen vanaf 5 jaar mag in principe verwacht worden dat zij zich zelf kunnen aan- en uitkleden en wassen.
Normtijd primaire zorg kinderen <5 jaar
De structurele opvang van kinderen is geen primaire Wmo taak. De opvang van kinderen is een HH activiteit die alleen ingezet wordt bij crisissituaties of calamiteiten om ontwrichting van het gezin of de leefeenheid te voorkomen. Het gaat om situaties waarbij de ouder(s) /volwassen verzorgende(n) plotseling uitvalt.
Bijvoorbeeld bij het plotseling overlijden van een ouder, een spoedopname in het ziekenhuis of psychiatrische instelling. Deze opvang wordt ingezet nadat is vastgesteld dat, naast het ontbreken van eigen oplossingen, ook een voorliggende voorziening zoals buitenschoolse of kinderopvang niet direct en adequaat kan inspelen op de ontstane situatie. Bijvoorbeeld als er sprake is van een wachtlijst bij de kinderopvang.
De opvang/begeleiding van jonge kinderen (0 – 12 jr.) kan gedurende maximaal 3 maanden,
maximaal 40 uur per week worden ingezet als aanvulling op eigen mogelijkheden. In die periode
van 3 maanden dient een structurele oplossing gevonden te worden voor het opvangprobleem.
Voor personen die revalideren kan de hulp bij het huishouden ingezet worden na ontslag uit een ziekenhuis of revalidatiecentrum. De vorm, gewenste omvang en ingangsdatum van de hulp wordt afgestemd met een (transfer)verpleegkundige van de betreffende organisatie.
Met de transferverpleegkundigen van de Zwolse ziekenhuizen is afgesproken dat zij zelf mogen vaststellen of er bij een patiënt sprake is van een behoefte aan en noodzaak van hulp bij het huishouden na ontslag uit het ziekenhuis. De transferverpleegkundige is vaak goed op de hoogte van de persoonlijke situatie en omstandigheden van de patiënt/cliënt en kan daarmee vroegtijdig inspelen op de verwachte ondersteuningsbehoefte bij revalidatie.
De bevindingen van de transferverpleegkundige worden in de vorm van een advies aan de
gemeente voorgelegd. De gemeente neemt op basis van dat advies een voorlopig besluit voor maximaal 6 weken. In die periode wordt de definitieve ondersteuningsbehoefte (indicatie) door de gemeente vastgesteld.
Voor de patiënt/cliënt betekent dit dat er geen of een beperkte wachttijd is na ontslag uit het
ziekenhuis of een revalidatiecentrum. De hulp kan bestaan uit activiteiten van zowel HH1, HH2 of
Cliënten met een indicatie verblijf die zelfstandig wonen (zoals aanleunwoningen) ontvangen hulp bij het huishouden van de gemeente. Cliënten die verblijven in een verzorgingsinstelling kunnen geen beroep doen op hulp bij het huishouden van de gemeente, daarvoor is de verzorgende instelling verantwoordelijk.
Het hoofdverblijf geldt als uitgangspunt bij het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte van de hulp bij het huishouden. Wanneer een cliënt tijdelijk geen gebruik maakt van het hoofdverblijf en elders verblijft in verband met bijv. een opname (medisch), vakantie of een overwintering, dan kan de hulp bij het huishouden gedurende die periode tijdelijk onderbroken of beëindigd afhankelijk van de verwachte onderbrekingsduur.
Bij een verhuizing buiten de gemeente zal cliënt tijdig een aanvraag moeten doen bij de gemeente waar hij naar toe verhuist. De feitelijke datum van verhuizing buiten de gemeente is ook de einddatum van de voorziening hulp bij het huishouden zoals door de gemeente verstrekt.
Bij een verhuizing binnen de gemeente zal in principe de oorspronkelijke hulp worden ingezet, tenzij de reisafstand en reistijd zodanig groot zijn dat vanuit praktisch oogpunt niet verwacht mag worden dat de dezelfde hulp meeverhuist. In dat geval kan ter overbrugging en gewenning gedurende een periode van maximaal 6 weken de eigen hulp tijdelijk meeverhuizen.
Indien de cliënt overlijdt kan de inzet van de hulp bij het huishouden gedurende maximaal 6 weken worden verlengd ten behoeve van een achterblijvende partner en/of andere huisgenoten. In die periode van 6 weken zal worden vastgesteld of de hulp bij het huishouden wordt voortgezet, gewijzigd of beëindigd.
Woonvoorzieningen zijn bedoeld om mensen met een handicap in staat te stellen binnen de eigen woonomgeving te functioneren.
De gemeente heeft een compensatieplicht voor de meest elementaire woonfuncties zoals toegang tot en verblijf in de woning en het bereiden en gebruiken van maaltijden.
Iemand kan voor woonvoorzieningen in aanmerking komen wanneer hij door aantoonbare beperkingen belemmeringen ondervindt in het normale gebruik van de woning, wat wil zeggen dat de meest elementaire functies zoals toegang tot de woning, verblijf in de woning en functies als slapen, lichaamsreiniging en het bereiden en gebruiken van maaltijden mogelijk moeten zijn. Hierbij spelen ook aspecten als veiligheid en herkenbaarheid van de woning voor de cliënt een rol.
Onder het normale gebruik van de woning worden niet meegerekend: werk-, hobby- of recreatieruimten, een strijk- droog- of wasmachineruimte.
De vormen van de te verstrekken woonvoorzieningen zijn:
De gemeente Zwolle onderscheidt de volgende woonvoorzieningen:
In de verordening van de gemeente zijn bepalingen opgenomen, waarin de voorwaarden beschreven staan waaraan voldaan moet worden wil men voor woningaanpassing in aanmerking komen. In principe is een vergoeding voor woningaanpassing alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning, die aangepast moet worden. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk deze woning 'bezoekbaar' te maken, wat inhoudt dat de gehandicapte de woning kan bereiken en de woonkamer en een toilet kan gebruiken.
Woningaanpassingen waarvoor ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard noodzakelijk zijn, worden alleen vergoed wanneer er sprake is van aantoonbare ergonomische beperkingen.
Hiermee wordt bedoeld dat het moet gaan om belemmeringen die rechtstreeks het gevolg zijn van lichamelijke functionele beperkingen; iemand kan b.v. moeilijk lopen of bewegen en ondervindt daardoor belemmeringen in het traplopen of bij het douchen.
Wanneer voorzieningen bedoeld zijn om bepaalde gezondheidsklachten of ziekteverschijnselen te verminderen of te voorkomen, dan vallen deze niet onder de Wmo. Ook voor belemmeringen die voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte, zelf aangebrachte of verwijderde materialen of middelen wordt geen Wmo voorziening getroffen.
Men kan hierbij b.v. denken aan een bad in (huur)woningen waarin standaard geen bad aanwezig is, tuinhekken of schuttingen die de toegang tot de berging belemmeren of trapleuningen of traphekjes die oorspronkelijk wel in de woning aanwezig waren, maar door de cliënt zijn verwijderd.
Als voorbeeld van de consequenties die dit kan hebben, volgt hier een beschrijving van de mogelijkheden die de Wmo biedt voor mensen met COPD.
De term COPD is een verzamelnaam voor astma, chronische bronchitis en longemfyseem. In vrijwel alle gevallen hebben COPD-patiënten chronische kortademigheidklachten.
Voor een COPD-patiënt zijn er vele prikkelende stoffen, zowel buiten als binnen de woonomgeving aanwezig, die de klachten kunnen veroorzaken of verergeren, zoals b.v. luchtjes in huis, te hoge vochtigheid van de woning, materiaalkeuze bij de inrichting van de woning.
Voor ergonomische beperkingen, die het gevolg zijn van COPD, kan via de Wmo een oplossing gezocht worden. Een voorbeeld hiervan is dat iemand als gevolg van een COPD-aandoening geen trap kan lopen en daardoor niet op de slaapverdieping kan komen. Via de Wmo kan dan een woonvoorziening, bijvoorbeeld een traplift, worden verstrekt.
Bouwkundige voorzieningen die bedoeld zijn om de gewenste COPD-vriendelijke woonomgeving te bereiken worden gezien als voorzieningen die bedoeld zijn om bepaalde gezondheidsklachten of ziekteverschijnselen te verminderen en niet om ergonomische beperkingen te verminderen. Deze komen daarom niet voor een Wmo-vergoeding in aanmerking.
Ook aspecten van niet bouwkundige of woontechnische aard kunnen leiden tot een meer of minder COPD-vriendelijke omgeving, b.v. de inrichtingselementen van een woning zoals gordijnen, vloerbedekking, huishoudelijke apparaten, dekbedden i.p.v. dekens e.d.
Hierbij wordt eerst het criterium algemeen gebruikelijk gehanteerd en niet de ergonomische beperking als basis voor een vergoeding.
5.2 Een tegemoetkoming in de kosten van verhuizen en stoffering
Er zijn binnen de Wmo twee situaties denkbaar, waarin het mogelijk is in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizen en inrichten van een nieuwe woning, te weten:
Een verhuiskostenvergoeding wordt niet verstrekt wanneer:
In de volgende situaties wordt hierop een uitzondering gemaakt:
Wanneer iemand met een handicap een woning bewoont, waarin hij op grond van zijn handicap belemmeringen ondervindt, dan kan verhuizen naar een aangepaste of beter aan te passen woning een goede oplossing zijn.
De gemeente hanteert daarvoor het begrip primaat van verhuizen, wat inhoudt dat voordat de woning wordt aangepast wordt bekeken of verhuizen een adequate oplossing biedt.
Om enigszins tegemoet te komen aan de wens van de meeste mensen om in de bestaande woning te blijven wonen is in de gemeentelijke verordening vastgelegd dat het primaat van verhuizen wordt gehanteerd voor woningaanpassingen, waarvan de kosten meer bedragen dan het jaarlijks vastgestelde drempelbedrag of wanneer er sprake is van het aanpassen van woonwagens of woonschepen.
In een dergelijke situatie zal in nauw overleg met de cliënt primair bekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is.
Om in dit proces van verhuizen of aanpassen van de huidige woning zorgvuldige afwegingen te kunnen maken, is een Commissie aangepastwonen (Caw) samengesteld, waarin medewerkers zitting hebben vanuit de afdeling individuele voorzieningen Wmo.
Bij de afweging tussen verhuizen of aanpassen van de huidige woning spelen verschillende aspecten een rol, zoals:
het op basis van het medisch advies opgestelde programma van eisen voor de woningaanpassing;
de bouwkundige consequenties voor de bestaande woning in relatie tot die voor een nieuw te zoeken woning;
de financiële consequenties van het wel of niet verhuizen, zowel voor de cliënt als voor de gemeente. Een voorwaarde hierbij is dat de cliënt niet ongewild voor een substantiële verhoging van de woonlasten komt te staan;
de sociale consequenties van een verhuizing voor zowel de cliënt als zijn gezin, zoals:
de consequenties van verhuizen voor wooncomfort en mogelijkheden tot onderhouden van de woning;
de beschikbaarheid van een alternatieve woning op korte termijn. Onder korte termijn wordt verstaan binnen 6 maanden daadwerkelijk vinden. De 6 maanden termijn begint te lopen vanaf de aanmelddatum bij de commissie aangepast wonen (Caw).
De 6-maandtermijn vervalt indien, op basis van ervaring, eerder in te schatten is dat er geen geschikte woning binnen de 6-maandtermijn gevonden zal worden.
Indien na afweging verhuizen een adequate oplossing is, dan gaat bij het verstrekken van de woonvoorziening een financiële tegemoetkoming in aanpassings-, verhuis- en stofferingskosten voor.
Aan de hand van het door de woningcorporaties aangemelde bestand van beschikbare (aangepaste) woningen wordt bekeken welke woning het beste past bij welke cliënt.
Wanneer een passende woning gevonden is, wordt deze aangeboden aan de cliënt.
Bij weigering van de woning door de cliënt wordt bekeken of deze weigering op terechte gronden is gebaseerd. De voor de gemeente aanvaardbare redenen zijn:
Aan de hand van tekeningen en gegevens verkregen vanuit de woningbouwvereniging wordt in eerste instantie beoordeeld of een woning geschikt zou kunnen zijn voor een bepaalde cliënt. Bij bezoek aan de woning kunnen er omstandigheden zijn, die de woning toch niet geschikt maken, b.v. de bereikbaarheid van de woning, niveauverschillen in de woning, die op tekening niet zichtbaar waren.
Wanneer een in alle opzichten passend aanbod wordt geweigerd, stopt de bemoeienis van de Commissie aangepast wonen en dient de cliënt zelf op zoek te gaan naar een geschikte woning. De gevonden woning kan vervolgens worden aangepast tot een maximum bedrag van het jaarlijks vastgestelde drempelbedrag voor het primaat van verhuizen op voorwaarde dat de aanpassingen voldoen aan het programma van wooneisen.
Indien na afweging van alle aspecten verhuizen geen adequate oplossing is of de gemeente niet in staat is een passend aanbod te vinden dan kan besloten worden over te gaan tot aanpassen van de huidige woning, mits er een adequate situatie wordt gecreëerd.
Het kan ook zijn dat de cliënt het aanpassen van de huur- of eigen woning, die reeds in gebruik is, verkiest boven het verhuizen naar een passend en goedkoper alternatief.
Hij kan dan in aanmerking komen voor vergoeding van de kosten van aanpassing van de bestaande woning tot een maximum van het jaarlijks vastgestelde drempelbedrag voor het primaat van verhuizen.
De vergoeding wordt uitgekeerd op het moment dat de cliënt zijn woning volledig conform het programma van wooneisen op een sobere, doch doelmatige wijze heeft aangepast. Meerkosten, die zijn ontstaan door een luxere uitvoering komen voor eigen rekening.
5.2.2 Subsidie voor het vrijmaken van een aangepaste woning
Wanneer de cliënt waarvoor woningaanpassingen zijn aangebracht niet meer in de woning woonachtig is, kan aan de achterblijvende gezinsleden een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden voor het verlaten van de woning.
Een voorwaarde hiervoor is dat de gemeente de woning kan gebruiken voor andere kandidaten.
5.3 Woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard
Wanneer er op basis van aantoonbare ergonomische beperkingen besloten wordt tot het aanpassen van de woning moet bekeken worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn op basis van de belemmeringen die worden ondervonden.
Een woningaanpassing wordt niet toegekend wanneer:
Hieronder volgt een beschrijving van de mogelijkheden tot woningaanpassingen, die de Wmo biedt.
5.3.1 Bereikbaarheid van de woning
Met de bereikbaarheid van de woning wordt bedoeld het kunnen bereiken van de woning, al dan niet met gebruik van een loophulpmiddel of rolstoel.
Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de woning in ieder geval bereikbaar moet zijn via één ingang. Het toegankelijk maken van een tweede ingang is afhankelijk van het doel hiervan, bijv. de noodzaak van het kunnen bereiken van de berging, de tuin of het terras.
Problemen kunnen zich voordoen bij:
Als richtlijn worden hierbij de volgende verhoudingen tussen het hoogteverschil en de lengte van het pad gehanteerd:
max. 1 : 6 bij een niveauverschil van 10 cm
max. 1 : 12 bij een niveauverschil van 25 cm
max. 1 : 16 bij een niveauverschil van 50 cm
max. 1 : 20 bij een niveauverschil van 100 cm
Uiteraard zal per situatie bekeken moeten worden of deze hellinghoek voor de betreffende cliënt ook haalbaar is.
In wooncomplexen met een gemeenschappelijke ingang met trapportaal of lift kan de bereikbaarheid van de woning problemen geven wat betreft:
Voor het treffen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten kan subsidie verleend worden. Een voorwaarde is dat het voorzieningen zijn die geen belemmering vormen voor andere bewoners en niet gevoelig zijn voor het aanbrengen van schade door derden. Om deze reden worden in portiekflats geen trapliften aangebracht, welke worden gesubsidieerd vanuit de Wmo.
Voorbeelden van mogelijke aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten zijn:
In gebouwen, die bestemd zijn voor de huisvesting van ouderen of gehandicapten wordt er van uitgegaan dat reeds bij de bouw rekening gehouden wordt met aspecten van bereikbaarheid en toegankelijkheid. In deze wooncomplexen worden de hierboven genoemde voorzieningen als algemeen gebruikelijk beschouwd.
Hoe de belemmeringen rondom het overbruggen van niveauverschillen binnen de woning overbrugd kunnen worden is afhankelijk van de wijze van verplaatsen en de bouwkundige mogelijkheden.
Het opheffen van het niveauverschil naar de natte cel kan bouwkundig gezien complex zijn. Hier wordt in het hoofdstuk ‘de natte cel’ op terug gekomen.
Voor veel mensen met een handicap vormt het traplopen een grote belemmering.
Er is een indicatie voor aanpassing wanneer:
Bij het zoeken naar oplossingen zal eerst gekeken worden of het plaatsen van extra steunpunten het veilig traplopen mogelijk maakt.
Is dit niet het geval dan dient onderzocht te worden of het aanpassen middels traplift het probleem van verticaal verplaatsen oplost en of dit bouwkundig gezien een oplossing is.
Bij cliënten met een beperkte loopfunctie is een stoeltjestraplift een mogelijkheid. De gebruiker moet in staat zijn hier veilig gebruik van te kunnen maken. Het overstappen vanuit een (rol)stoel naar de stoel van de traplift moet veilig uitgevoerd kunnen worden. Stoeltjesliften worden in bruikleen verstrekt. Door de gemeente wordt met de leverancier een onderhoudscontract afgesloten.
Wanneer iemand volledig rolstoelafhankelijk is, is het gebruik van een plateaulift of woonhuislift een mogelijke oplossing. Dit vergt bouwkundig gezien veelal zo'n grote ingreep dat het jaarlijks vastgestelde drempelbedrag voor het primaat van verhuizen wordt overschreden, ook omdat er veelal andere aanpassingen in de woning noodzakelijk zijn.
De deuren kunnen een belemmering vormen in de doorgankelijkheid van de woning als cliënten bij het verplaatsen gebruik moeten maken van rolstoelvoorzieningen.
Hierbij kunnen de volgende problemen zich voordoen:
Garagedeuren worden aangepast indien de garage door de gemeente is aangewezen als berging voor die verstrekte vervoersvoorzieningen, die niet in de buitenlucht kunnen blijven staan, b.v. scootmobielen.
Er moet sprake zijn van het niet kunnen openen van de garagedeuren t.g.v. medisch/ ergonomische beperkingen, waarbij er geen beroep gedaan kan worden op een huisgenoot om de deur te openen. Veelal zijn de deuren te zwaar om te openen. Er zijn twee mogelijke oplossingen:
Het parkeren van auto's in de buitenlucht wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Er is daarom geen reden om een garage vanuit de Wmo aan te passen voor het stallen van een auto.
Aan de woonkamer behoeven vanuit ergonomische overwegingen meestal geen specifieke eisen gesteld te worden.
Bij rolstoelgebruik kan bekeken worden of er met opstelling van meubilair voldoende ruimte gecreëerd kan worden voor het gebruik van de rolstoel.
Is de ruimte echt te klein, dan zal het er meestal op neer komen dat ook de overige ruimtes in de woning niet aan de eisen voldoen, waardoor het primaat van verhuizen gaat gelden.
Bij rolstoelafhankelijkheid is er extra ruimte in de slaapkamer nodig. Naast het kunnen bereiken van het bed en het uit kunnen voeren van een transfer moeten ook voorzieningen als de kledingkast bereikbaar zijn.
Ook de noodzaak tot verzorgen op bed of gebruik van tilhulpmiddelen kunnen een indicatie zijn voor de noodzakelijke extra ruimte in de slaapkamer.
Als richtlijn bij rolstoelgebruik wordt voor een draaicirkel gehanteerd van 1,5 meter tussen de slaapkamerdeur en het bed.
Bepaalde stoornissen van verstandelijk gehandicapten, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen (op bepaalde tijden) aanleiding geven tot problemen bij het verblijf van de verstandelijke gehandicapte in de woonruimte. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraaskamer te beschikken.
Onder een uitraaskamer wordt verstaan een kamer (verblijfsruimte), waarin een psychisch gehandicapte die gedragsproblemen heeft, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.
De criteria voor vergoeding van een uitraaskamer zijn:
De uitraaskamer is bedoeld om de gehandicapte, die bovenstaande problemen ondervindt tegen zichzelf te beschermen. Alsmede om de ouders/ verzorgers in staat te stellen beter toezicht uit te oefenen. Daarbij moet het er om gaan dat de uitraaskamer het belang van de gehandicapte dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de gehandicapte, maar om die van anderen, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, dan is er geen sprake van een uitraaskamer in de zin van de Wmo.
In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten.
Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of speel-/recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente, evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt.
Indien cliënt bijvoorbeeld alleen via de hobbyruimte toegang tot de woning kan verkrijgen, kan deze wel daarop aangepast worden, maar dan geldt de aanpassing niet de hobbyruimte, maar de toegangsmogelijkheid.
Keukenaanpassingen zijn mogelijk:
Bij het vaststellen van de noodzaak tot aanpassingen in de keuken of andere voorzieningen voor het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden zoals het doen van de (gezins)was is het van belang na te gaan of het binnen de gezinsstructuur noodzakelijk is dat deze activiteiten door de gehandicapte worden uitgevoerd.
Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer deze activiteiten ook door andere gezinsleden zijn te doen, b.v. het in- en uitladen van de wasmachine, er geen zorgplicht voor de gemeente aanwezig is.
Is dit niet het geval, dan is aanpassing mogelijk.Veelal bepalend voor het vaststellen van een medisch ergonomische noodzaak voor aanpassingen is de wijze van verplaatsen en de noodzakelijke uitgangshouding bij het uitvoeren van de keukenactiviteiten.
Bij medische noodzaak tot zittend werken of het afwisselend zittend/ staand werken dient onderzocht te worden hoe keukenactiviteiten op ergonomisch verantwoorde wijze zittend uitgevoerd kunnen worden, waarbij rekening gehouden moet worden met het soort zitvoorziening.
Aanpassing van de keuken heeft meestal betrekking op de volgende onderdelen:
Opstelling/ indeling van de keuken
Uitgegaan wordt van een standaard keukenblok met een spoelbak met aan beide zijden 60 cm aanrechtblad en een kookbron, waarnaast veelal een 30 cm afzetvlak is gelegen.
De standaard kastruimte in een keuken bevat 3 onder- en 3 bovenkastjes. Afhankelijk van de beperkingen en de in gebruik zijnde hulpmiddelen kan voor een afwijkende opstelling gekozen worden.
Om zich bij de verschillende keukenactiviteiten met werk- of rolstoel te kunnen verplaatsen kan het nodig zijn extra handgrepen aan te brengen, zoals b.v. een trekstang langs het keukenblok.
Bij een medische noodzaak tot zittend werken of het afwisselend zittend en staand werken dient onderzocht te worden hoe keukenactiviteiten op ergonomisch verantwoorde wijze zittend uitgevoerd kunnen worden, waarbij rekening gehouden moet worden met het soort zitvoorziening.
incidenteel wordt een hoog-laag instelbare keuken geadviseerd bij uitzonderlijke omstandigheden. Er moet hier sprake zijn van meerdere personen die gebruik moeten maken van de keuken, bijvoorbeeld omdat taken vastliggen en niet te veranderen zijn, en waarbij de uitgangshouding vanuit ergonomisch oogpunt dusdanig anders is dat verschillende werkhoogtes noodzakelijk zijn;
Bij zittend gebruik van de keuken kan het noodzakelijk zijn de spoelbak aan te passen. Hierbij wordt gelet op de diepte van de spoelbak en de wijze van isoleren van de onderkant.
Zowel hendel(meng)kranen als thermisch begrensde kranen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en in principe niet vergoed door de Wmo.
Uitzondering in verband met de aanschafkosten vormen de kranen waarbij sprake is van een combinatie van een hendelkraan met een thermische begrenzing.
Indien de bereikbaarheid van de onderkastjes ergonomisch gezien niet goed mogelijk is dan kunnen voorzieningen voor het bereikbaar maken van de spullen in de kastjes noodzakelijk zijn. De ergonomische belemmeringen die zich hierbij voordoen komen veelal voort uit:
Indien de bovenkastjes niet bereikbaar zijn t.g.v. beperkingen van de arm/handfunctie, of een veranderde uitgangspositie bij het uitvoeren van de keukenactiviteiten, dan dienen deze verlaagd opgehangen te worden, waarbij gelet moet worden op vrije hoofdruimte en lichtval en de benodigde ruimte voor het plaatsen van keukenapparatuur op het aanrechtblad.
Bij het vervangen van weggevallen kastruimte moet uitgegaan worden van de kastruimte van een standaard keuken, dus 3 onderkastjes en 3 bovenkastjes, of te wel een totaal van 6 kasten.
De in een keuken gebruikelijke apparaten als een koelkast, een diepvrieskist, een oven of magnetron, een vaatwasmachine en een wasmachine of droger worden als algemeen gebruikelijk beschouwd.
Het kan soms wel noodzakelijk zijn de bereikbaarheid aan te passen door de apparatuur op een console te zetten of een apart aansluitpunt te creëren, wanneer het noodzakelijk is het apparaat te verplaatsen.
Ook de kookbron dient aangeschaft te worden door de cliënt, omdat de verschillende soorten kookbronnen, zoals een gaskomfoor, een elektrisch of keramisch kookplaat en een inductiekookplaat als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en dus niet onder de zorgplicht van de Wmo vallen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt in huurwoningen, die na vrijkomen weer aangeboden worden aan de afdeling Wmo. In deze woningen wordt de kookbron door de Wmo vergoed wanneer het gaat om aangepaste keukens, waarbij de kookbron integraal is opgenomen in het aanrechtblad. Bij vertrek uit de woning blijft de kookbron in de woning achter.
Binnen de natte cel kunnen ergonomische belemmeringen optreden bij de volgende functies:
In de meeste woningen is er een niveauverschil aanwezig tussen de gang/ overloop en de natte cel, omdat veelal het leidingwerk op de verdiepingvloer ligt en daaroverheen de douchevloer is gestort.
Bij mensen die zich lopend verplaatsen kan het aanbrengen van een steunpunt voldoende zijn om dit niveauverschil te overbruggen.
Bij mensen, die voor het zich verplaatsen gebruik maken van hulpmiddelen zoals een rollator of een rolstoel, gaat de voorkeur uit naar een genivelleerde toegang (met vloer op afschot).
In veel woningen is het echter niet mogelijk dit te realiseren of wordt dit een kostbare aangelegenheid.
Het plaatsen van een schegstuk kan in sommige gevallen een oplossing zijn.
In uitzonderlijke gevallen kan het noodzakelijk zijn uit te wijken naar het gebruik van een plafondlift.
Bij rolstoelgebruik of het gebruik van een douchestoelzelfbeweger of douchestretcher/-brancard moet er voldoende ruimte zijn voor het manoeuvreren met de voorzieningen, de noodzakelijke hulp bij de verzorging en het eventueel gebruik van een tillift (verrijdbaar of aan het plafond gemonteerd).
Uitgaande van het gebruik van een opklapbaar douchezitje aan de muur in combinatie met een toilet en wastafel in dezelfde ruimte wordt als richtlijn voor het totale vloeroppervlak een afmeting van minimaal 4,5 m² gehanteerd.
Bij gebruik van een douchestretcher in combinatie met een tillift wordt een richtlijn gehanteerd van 6-7 m². De wijze van indeling van de natte cel is afhankelijk van de te verrichten handelingen door
Er is een indicatie voor het aanpassen van de douchevloer:
balans en/of een verminderde opvangreactie.
De aanpassingen kunnen bestaan uit het nivelleren van de douchevloer. Hiervoor zijn verschillende opties aanwezig. De keuze voor een bepaalde optie wordt bepaald door de aard van de ergonomische belemmering en de bouwtechnische mogelijkheden. Tevens is er een mogelijkheid de douchevloer (gedeeltelijk) antislip te maken.
In het algemeen wordt er van uitgegaan dat douchen de meest veilige en adequate manier van lichaamsreiniging is. Bij bepaalde aandoeningen kan een bad een heilzame werking hebben. Dit valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo, omdat immers Wmo voorzieningen niet bedoeld zijn om bepaalde gezondheidsklachten of ziekteverschijnselen te verminderen of te voorkomen.
Baden worden daarom alleen via de Wmo verstrekt , wanneer er een contra-indicatie bestaat voor het gebruik van een douche.
De indicatie voor het gebruik van een bad is:
Bij een bestaande badkuip kan het in en uit bad stappen een probleem opleveren. In een dergelijke situatie wordt in eerste instantie bekeken of het gebruik van een badplank een veilige en adequate oplossing biedt.
Zo niet, dan is er een indicatie tot het aanbrengen van een douchevoorziening. Wanneer het hiervoor nodig is het bad te verwijderen wordt bekeken of het bad oorspronkelijk in de woning thuishoorde. Is het bad door de cliënt zelf aangebracht of overgenomen van een vorige bewoner dan wordt de cliënt geacht het bad zelf te verwijderen. Hiervoor is in dat geval in principe geen vergoeding vanuit de Wmo mogelijk.
Ten gevolge van de aandoening kan het zijn dat de douchehandelingen:
Indien met name het staan de ergonomische belemmering is kan bij het douchen worden volstaan met het plaatsen van een douchezitje aan de wand.
Is er een zitvoorziening noodzakelijk in zowel de natte hoek als bij de wastafel en ingeval lopen moeizaam of niet mogelijk is een verplaatsbare douchestoel de meest adequate oplossing.
Indien zitten niet mogelijk is moet gedacht worden aan het gebruik van een douchebrancard.
Afhankelijk van de uitgangshouding kan het noodzakelijk zijn de positie van kranen en ophangpunten voor de douchekop aan te passen.
De uitgangspositie van het uitvoeren van ADL-activiteiten aan de wastafel bepaalt of er voorzieningen aan de wastafel noodzakelijk zijn.
Indien de activiteiten zittend uitgevoerd dienen te worden moet de wastafel verlaagd geplaatst worden en dient de vorm van de onderzijde vlak te zijn. De afvoer dient geïsoleerd te zijn om eventuele verbranding te vermijden.
Incidenteel wordt een hoog/laag wastafel verstrekt. Dit gebeurt als medebewoners gebruik moeten maken van de wastafel, waarbij een andere ergonomische uitgangshouding noodzakelijk is.
Bij zittend gebruik wordt uitgegaan van het gebruik van een lange doorlopende spiegel tot aan de rand van de wastafel.
Indien de activiteiten staande uitgevoerd worden kan het noodzakelijk zijn extra steunpunten aan te brengen b.v. door middel van een wastafelbeugel.
Voor mensen met een stoma kan het gebruik van een stomatoilettafel een uitkomst bieden.
Indien kranen niet bedienbaar of niet veilig bedienbaar zijn vanwege:
dan kan overgegaan worden tot het vervangen van deze kranen voor hendel(meng)kranen of thermisch begrensde kranen.
Zowel hendel(meng)kranen als thermisch begrensde kranen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd en in principe niet vergoed door de Wmo. Uitzondering in verband met de aanschafkosten vormen de kranen waarbij sprake is van een combinatie van een hendelkraan met een thermische begrenzing.
Bij gebruik van het toilet kunnen zich problemen voordoen met:
Indien iemand gedurende de nacht, of langdurig verblijf op de slaapverdieping vanwege bedlegerigheid, het toilet op de begane grond niet kan bereiken kan overwogen worden een tweede toiletvoorziening te realiseren.
De meest sobere, adequate oplossing is: het verstrekken van een toiletstoel.
Een toiletstoel wordt geïndiceerd als:
Betrokkene in staat is de emmer of ondersteek mee te nemen en te legen in het toilet of er een gezinslid aanwezig is die deze taak op zich kan nemen.
Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan overwogen worden een tweede toilet op de eerste verdieping te realiseren.
Bij permanent gebruik van een rolstoel kan het i.v.m. de noodzakelijke manoeuvreerruimte noodzakelijk zijn het toilet in de natte cel te plaatsen.
De transfer van en naar de toiletpot
Ten gevolge van de aandoening kan iemand moeite hebben met het gaan zitten op of het opstaan vanaf het toilet.
Een hoog/laag toilet kan geïndiceerd worden als ten behoeve van de transfer wisselende hoogtes noodzakelijk zijn of wanneer er een andere hoogte noodzakelijk is bij bijvoorbeeld de defaecatie.
Wanneer de transfer plaatsvindt vanuit de rolstoel, dan is extra aandacht nodig voor de plaats van de toiletpot. Het is gebruikelijk de voorzijde van het toilet 70 cm uit de achterwand en het hart van de afvoer 50 cm uit de zijwand te plaatsen.
Dezelfde maten worden gehanteerd bij het gebruik van een po-/douchestoel boven het toilet.
Het gebruik van de spoelinrichting.
Het kan noodzakelijk zijn de bediening van de spoelinrichting aan te passen wanneer deze standaard niet bereikbaar of bedienbaar is.
Meestal kan hiervoor een oplossing gevonden worden door bij de keuze van waterreservoir te letten op plaats en type van het bedieningspaneel.
Indien bij gebruik van toilet ten gevolge van ergonomisch/medische belemmeringen hygiënische handelingen niet uitgevoerd kunnen worden en er regelmatig geen personen aanwezig zijn om assistentie te verlenen kan er een indicatie zijn tot het verstrekken van een toilet met onderdouche en föhn.
Indien iemand t.b.v. het verplaatsen voorzieningen via de Wmo verstrekt heeft gekregen kan er een noodzaak zijn tot het toegankelijk maken van de berging en/of het aanbrengen van elektriciteit t.b.v. het opladen van de accu’s van de voorziening.
Verruiming van de berging is alleen mogelijk wanneer duidelijk is dat de standaard bij de woning behorende bergruimte niet groot genoeg is om de noodzakelijke voorzieningen te stallen. Verwacht mag worden dat de cliënt zelf inspanningen verricht om een te volle bergruimte anders te organiseren.
Wanneer de toegang tot de berging belemmerd wordt door obstakels, die door de cliënt zelf zijn aangebracht of overgenomen van een vorige bewoner, b.v. tuinhekken of schuttingen, dan wordt de cliënt geacht deze zelf te verwijderen of aan te passen. Hiervoor is geen vergoeding vanuit de Wmo mogelijk.
Onder omgevingsbesturing wordt verstaan: het middels overdrachtssystemen aansturen van inrichtingselementen en apparaten. Overdrachtssystemen kunnen zijn; infraroodsignalen, radiofrequentiesignalen, lichtnetoverdracht (via het stopcontact) en homebussystemen (via een speciale leiding in de woning).
De volgende omgevingselementen en apparaten kunnen op deze wijze bediend worden:
Hierbij dient te worden opgemerkt dat aanpassingen, die nodig zijn voor het bedienen van de telefoon, audiovisuele apparatuur en computers niet onder de Wmo, maar onder de Regeling Hulpmiddelen Ziektekostenverzekering vallen.
In een aantal gevallen kan het noodzakelijk zijn een intercominstallatie of een spreek-luisterverbinding aan te brengen tussen de verblijfsruimte van de gehandicapte, b.v. de slaapkamer en de verblijfsruimtes van de overige gezinsleden of de voordeur.
Voor een spreek-luisterverbinding naar de voordeur komt men in aanmerking, wanneer:
De criteria voor een intercom binnen de verblijfsruimtes in de woning zijn:
Voor een gehandicapt kind met kans op epileptische insulten kan het noodzakelijk zijn dat de ouders kunnen horen wat er in de slaapkamer van het kind gebeurt, zodat zij snel kunnen reageren op evt. geluidsveranderingen.
Er wordt van uitgegaan dat het mogelijk moet zijn om in de ruimtes, die gebruikt worden voor de meest elementaire woonfuncties een raam of (balkon)deur open te zetten.
Wanneer dit op grond van ergonomische beperkingen problemen geeft, is aanpassing van één raam of deur per ruimte mogelijk. Een voorwaarde is dat er geen medebewoner is die de handeling kan verrichten.
Met woonvoorzieningen van niet bouwkundige aard worden losse voorzieningen bedoeld, die geen deel uitmaken van de woning zelf, zoals:
Duidelijk zal zijn dat via de Wmo alleen die voorzieningen worden vergoed, die niet als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd.
Een aantal woonvoorzieningen van niet-bouwkundige aard, dat wel voor vergoeding in aanmerking komt , valt niet onder de Wmo, maar onder de Regeling Hulpmiddelen Ziektekostenverzekeringen. Voorbeelden hiervan zijn hulpmiddelen voor zitten, slapen, eten en drinken en communicatie, zoals stoelen, tafels, bedden, eetapparaten, aangepaste telefoons en alarmeringssystemen.
Onder de Wmo vallen in principe de hulpmiddelen voor lichaamsverzorging en verplaatsing, zoals badplanken, toiletstoelen, douchestoelen, douchebrancards en tilliften.
Hiervoor geldt, zoals voor alle Wmo-voorzieningen, dat er een langdurige noodzaak bestaat op basis van beperkingen, die veroorzaakt worden door een aantoonbare stoornis. In principe wordt ook hierbij de periode van langer dan een half jaar gehanteerd. Voorzieningen, die tijdelijk of te wel korter dan een half jaar nodig zijn, kunnen worden geleend bij de Thuiszorg. Het gaat hierbij b.v. om voorzieningen, die na een operatieve ingreep tijdelijk nodig zijn om te kunnen douchen.
Wmo-voorzieningen worden in principe in bruikleen verstrekt. Bad/douchevoorzieningen worden vanuit hygiënisch oogpunt over het algemeen niet herverstrekt.
Losse woonvoorzieningen, die verstrekt worden via de Wmo zijn ondermeer:
5.6.1 Bad /douchevoorzieningen
Indien iemand gedurende de nacht, of langdurig op de slaapverdieping verblijft vanwege bedlegerigheid en het toilet op de begane grond niet (tijdig) kan bereiken, kan overwogen worden een tweede toiletvoorziening te realiseren. Dit met als doel:
De meest sobere, adequate oplossing is het verstrekken van een toiletstoel.
Toiletstoelen worden vanuit hygiënisch oogpunt in eigendom verstrekt.
Een toiletstoel wordt als adequate oplossing beschouwd als:
Mocht dit niet mogelijk zijn dan kan overwogen worden een tweede toilet op de eerste verdieping te realiseren.
Douchestoelen hebben tot doel het zittend douchen mogelijk te maken.
Naast de opklapbare douchezitjes aan de muur is er de mogelijkheid van een losse douchestoel.
Er is een indicatie voor het verstrekken van een douchestoel, indien:
Er zijn twee types douchestoelen n.l.:
Zo mogelijk wordt een douchestoel gecombineerd met een toiletstoel, wat wil zeggen dat de douchestoel ook over het toilet gereden kan worden.
Er is een indicatie voor het verstrekken van een douchebrancard indien:
De criteria voor verstrekking van een badplank zijn:
De criteria voor verstrekking van een badlift zijn:
Tilliften worden verstrekt indien de cliënt niet in staat is, evt. met assistentie, de transfers vanuit bed naar stoel of transfers vanuit stoel naar stoel of van stoel naar andere voorzieningen als toilet, douchestoel e.d. te maken.
Globaal kan er een onderverdeling gemaakt worden in verrijdbare tilliften of plafondliften.
De voorkeur gaat uit naar verrijdbare tilliften omdat deze flexibeler in te zetten zijn.
Er wordt gekozen voor een plafondlift, indien er onvoldoende ruimte is voor een verrijdbare tillift of als er niveauverschillen zijn die niet te overbruggen zijn met een verrijdbare tillift.
In de types verrijdbare tilliften kan onderscheid gemaakt worden tussen actieve tilliften en passieve tilliften.
de passieve tillift wordt verstrekt indien betrokkene niet (meer) m.b.v. een actieve tillift de transfer kan uitvoeren. Passief betekent dat de cliënt geen enkele activiteit bij de transfer hoeft of kan uitvoeren. Bij de passieve tillift kan gekozen worden tussen 2 soorten tilbanden, n.l. de toiletband en de passieve tilband De keuze is afhankelijk van het gebruiksdoel en de benodigde ondersteuning. Er worden bij levering van de passieve tillift 2 tilbanden verstrekt t.b.v. de “natte” en de “droge” transfer.
5.6.3 Vloerbedekking en gordijnen (stoffering)
Vloerbedekking en gordijnen worden gezien als algemeen gebruikelijk. De aanschaf of vervanging van vloerbedekking en gordijnen vallen in principe onder het normale bestedingspatroon. De hieraan verbonden kosten behoren tot de algemeen gebruikelijke kosten, die iedereen op enig moment moet maken. In de volgende situaties kan er sprake zijn van een acute en medische noodzaak tot vervanging van de vloerbedekking en/of gordijnen:
Daarbij kan in de Wmo in bepaalde situaties een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, gebaseerd op het afschrijvingsbeginsel. Dat betekent dat bij de aanvraag voor een financiële tegemoetkoming de volgende criteria gelden:
Alleen de vloerbedekking/stoffering in de woon en/of slaapkamer van de cliënt met COPD komt voor een vergoeding in aanmerking. Een uitzondering hierop is de situatie waarin cliënt met COPD zelf het huis schoonmaakt. In dat geval komen in principe alle vertrekken van een woning voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.
Aanschaf datum te vervangen vloerbedekking: 22 augustus 2005
Totaal af te schrijven in: 60 maanden
Vervoersvoorzieningen zijn bedoeld om mensen met een handicap in staat te stellen datgene te doen wat mensen door de bank genomen van dag tot dag plegen te doen.
In de regel gaat het om het bereiken van bestemmingen in de directe woon- en leefomgeving en behelst het routine verplaatsingen, regelmatig terugkerende activiteiten als boodschappen doen, familie, vrienden en kennissen bezoeken en het 'buiten zijn'; cq. de activiteiten die nodig zijn om deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk te maken.
Hierbij wordt uitgegaan van het dagelijks verplaatsingspatroon van een doorsnee burger.
Een cliënt kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van de in doorsnee gebruikelijke middelen voor vervoer zoals openbaar vervoer, auto of fiets (deels) onmogelijk maken.
De vormen van de te verstrekken vervoersvoorzieningen zijn:
De gemeente heeft een beperkte compensatieplicht voor het vervoer. In de volgende hoofdstukken wordt per soort voorziening aangegeven hoever deze compensatieplicht reikt.
Voor vervoer buiten het gemeentelijk gebied is de landelijke vervoersorganisatie Valys verantwoordelijk.
De gemeente Zwolle kent de volgende vervoersvoorzieningen:
De verordening van de gemeente regelt dat het primaat voor vervoersproblematiek ligt bij deelname aan het collectief vervoersysteem. Hiervoor zijn door de gemeente afspraken gemaakt met een taxibedrijf. Pas als het collectief vervoer geen adequate oplossing biedt voor de problematiek van de cliënt komen andere vervoersvoorzieningen in beeld.
6.2.1 Deelname collectief vervoer
Om in aanmerking te komen voor deelname aan het collectief vervoermoet men aan een van de volgende criteria voldoen:
het op grond van cognitieve beperkingen niet in staat zijn om zonder begeleiding gebruik te maken van het openbaar vervoer. Hiervoor wordt een minimum leeftijdsgrens van 10 jaar gehanteerd, waarbij ervan wordt uitgegaan dat kinderen onder de 10 jaar altijd onder begeleiding gebruik maken van het openbaar vervoer;
Binnen de gemeentegrenzen van Zwolle kan men met het collectief vervoer onbeperkt reizen. Voor vervoer buiten de gemeentegrens kan op basis van een jaarlijks vastgesteld budget worden gereisd binnen vijf openbaar vervoerzones vanaf het woonadres. Bij overschrijding van het budget kan in uitzonderlijke gevallen een verhoogd budget worden toegekend. Men kan voor een verhoging van het budget in aanmerking komen wanneer:
6.2.2 Tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer
In incidentele gevallen is het mogelijk om naast deelname collectief vervoer een tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer te krijgen.
Dit is mogelijk wanneer iemand binnen de gemeentegrenzen wel gebruik kan maken van collectief vervoer, maar hij voldoet aan de criteria waaruit blijkt dat er een essentiële vervoersbehoefte is buiten het zorgplichtgebied van de gemeente Zwolle, welke niet via Valys kan plaatsvinden.
De financiële tegemoetkoming wordt gebaseerd op de meerkosten die men moet maken ten opzichte van vervoer per openbaar vervoer.
De tegemoetkoming wordt individueel berekend aan de hand van de voor de cliënt noodzakelijke bovenregionale verplaatsingen.
De criteria om hiervoor in aanmerking te komen zijn :
6.2.3 Tegemoetkoming in de kosten voor bovenregionaal vervoer voor bewoners van een AWBZ-instelling
Een bewoner van een AWBZ-instelling wiens partner of directe familie buiten het zorggebied van de gemeente woont, kan, naast deelname collectief vervoer een vergoeding voor familiebezoek krijgen.
Aan de hand van de vervoersbehoefte, de frequentie en het aantal af te leggen kilometers wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld.
Een voorwaarde is dat men niet in staat is gebruik te maken van de landelijke vervoersorganisatie Valys
Voor mensen die geen gebruik kunnen maken van collectief vervoer en die niet in het bezit zijn van een eigen auto ligt het primaat van de gemeente bij het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van individueel vervoer van kamer tot kamer.
Om in aanmerking te komen voor individueel vervoer van kamer tot kamer moet men aan de volgende criteria voldoen:
Met het individueel vervoer van kamer tot kamer kan men op basis van een kilometertegoed reizen binnen 5 OV-zones vanaf het woonadres. Bij overschrijding van het aantal kilometers kan in uitzonderlijke gevallen een uitbreiding van het aantal kilometers worden toegekend. Men kan hiervoor in aanmerking komen wanneer:
Wanneer iemand uitsluitend is aangewezen op contact buiten het zorggebied van de gemeente en niet door de vervoersorganisatie Valys vervoerd kan worden, bestaat eveneens de mogelijkheid het aantal te verrijden kilometers per jaar uit te breiden.
De criteria om uitbreiding van het aantal kilometers in aanmerking te komen zijn :
6.4.1 Tegemoetkoming in de kosten binnen zorggebied gemeente
Voor mensen, die geen gebruik kunnen maken van het collectief vervoer en die in het bezit zijn van een eigen auto bestaat er de mogelijkheid een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de eigen auto te ontvangen. De hoogte van de tegemoetkoming wordt afgestemd op de gemiddelde vervoersbehoefte binnen het zorggebied van de gemeente.
Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen automoet men aanéén van de volgende criteria voldoen:
Een thuiswonend gehandicapt kind dient zoveel mogelijk deel te kunnen nemen aan het leven van alle dag van het gezin. Dit betekent het in gezinsverband kunnen ondernemen van activiteiten, die bij een gezin met jonge kinderen horen. In de meeste gevallen zal deelname aan het collectief vervoer hiervoor niet toereikend zijn;
6.4.2 Tegemoetkoming in de kosten van bovenregionaal vervoer
Men kan in aanmerking komen voor een hogere autokostenvergoeding wanneer men voldoet aan de volgende criteria:
De hoogte van de vergoeding wordt afgestemd op de vervoersbehoefte en het aantal te verrijden kilometers.
In een aantal gevallen zal zowel het collectief vervoer als ook het gebruik van individueel (rolstoel) taxivervoer niet tot de mogelijkheden behoren.
Het gebruik van een gesloten buitenwagen of een bruikleenauto kan dan een alternatief zijn. Een voorwaarde is wel dat men niet in het bezit is van een eigen auto.
Daar het hier om uitzonderingen zal gaan, zal per situatie bekeken en beoordeeld worden of er een aanleiding is om tot verstrekking van een gesloten buitenwagen of een bruikleenauto over te gaan.
Auto's worden zelden verstrekt, daar er meestal wel een voorliggende voorziening is die voldoet aan de gebruikerseisen van de cliënt.
In incidentele gevallen is de aanschaf van een auto de enige oplossing voor het vervoersprobleem.
De algemene regel is dat in deze gevallen overgegaan wordt tot het verstrekken van een (lease) auto in bruikleen.
De criteria voor verstrekking van een auto zijn:
Voorwaarden voor verstrekking zijn:
Wanneer is vastgesteld dat een cliënt niet in staat is gebruik te maken van het collectief vervoerssysteem en daarom gebruik maakt van de eigen auto, zijn aanpassingen aan de auto mogelijk.
Aanpassingen aan een auto, die algemeen gebruikelijk zijn, worden niet vergoed. Hierbij kan men b.v. denken aan automatische transmissie, stuurbekrachtiging of rembekrachtiging in de normale uitvoering.
Aanpassingen, die wel vergoed worden, moeten medisch en ergonomisch noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:
6.6.1 Aanpassingen aan de besturing van de auto
De beoordeling of iemand met een handicap in staat is om op een veilige manier met een auto aan het verkeer deel te nemen wordt gedaan door het CBR, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Via de afdeling aanpassingen van het CBR wordt advies gegeven over de noodzakelijke technische aanpassingen om de auto veilig te kunnen besturen.
Of deze aanpassingen via de Wmo voor vergoeding in aanmerking komen hangt af van de door de gemeente gehanteerde criteria voor de noodzaak van het gebruik van de eigen auto, te weten:
6.6.2 Aanpassingen aan de stoel van de chauffeur/ bijrijderstoel
Criteria voor het aanpassen van de chauffeursstoel zijn:
Voor gebruik bijrijderstoel gelden dezelfde criteria. Duidelijk hierbij zal zijn dat de bijrijderstoel aangepast wordt wanneer de cliënt is aangewezen op het vervoer door derden (echtgenoot of huisgenoten) en geen gebruik kan maken van het collectief vervoerssysteem.
Het is niet mogelijk om voor één cliënt aanpassing van zowel de bestuurdersstoel als de bijrijderstoel vergoed te krijgen.
6.6.4 Aanpassingen voor het meenemen van de rolstoel in de auto
6.6.5 Aanpassingen voor vervoer van een rolstoelgebruiker in de auto
Wanneer het noodzakelijk is de cliënt in de rolstoel te vervoeren en deelname collectief vervoer, ook per rolstoeltaxi, is geen adequate oplossing, dan bestaat de mogelijkheid een auto aan te passen aan het vervoer van de cliënt in de rolstoel. Ook hierbij wordt gekeken naar de goedkoopst adequate oplossing.
In veel gevallen zal in deze situatie gebruik gemaakt worden van een aangepaste auto/ bus, waarbij het voor de gebruiker financieel aantrekkelijk kan zijn om gebruik te maken van een zgn. aannemersuitvoering.
Voor vergoeding in aanmerking komen de aanpassingen, die nodig zijn voor het vervoer van de betrokken cliënt, zoals:
Het ombouwen van een busje in aannemersuitvoering naar een busje, geschikt voor personenvervoer, zoals bekleden en isoleren van hemel, deuren en zijwanden komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Op speciaal medische indicatie kunnen extra aanpassingen worden uitgevoerd, zoals:
Voorwaarden voor toekenning zijn:
Voorzieningen voor in de directe woonomgeving kunnen verstrekt worden in aanvulling op deelname aan het collectief / individueel vervoerssysteem of een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto en zijn bedoeld voor het overbruggen van korte tot middenlange afstanden in de woonomgeving.
Bij specifieke aandoeningen kan het voorkomen dat er wel een aanvullende vervoersvoorziening verstrekt wordt, terwijl er geen duidelijke indicatie is voor deelname aan het collectief vervoersysteem; m.a.w. men kan wel gebruik maken van het openbaar vervoer, maar voor de overbrugging van de korte loop-/ fietsafstanden in de directe omgeving van de woning is een voorziening nodig.
In principe wordt er niet meer dan 1 aanvullende vervoersvoorziening verstrekt.
Aanpassingen aan een auto om de vervoersvoorziening mee te kunnen nemen op de auto komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Voorwaarden voor verstrekking van een aanvullende vervoersvoorziening zijn:
Er zijn verschillende aanvullende vervoersvoorzieningen mogelijk
De keuze van de voorzieningen hangt af van de restfuncties die iemand met een handicap heeft, het verplaatsingspatroon en de vraag welke voorziening de goedkoopst adequate oplossing vormt voor het vervoersprobleem.
Het gaat hierbij met name om de volgende voorzieningen:
Aanpassing aan bestaande fietsen
Wanneer het gebruik van een gewone fiets mogelijk is, mits er enkele aanpassingen op aangebracht worden, dan geldt dit als de goedkoopst adequate voorziening. Het gaat dan om specifieke aanpassingen, die niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
Een voorbeeld van een dergelijke aanpassing is een stevige zijwielset aan het achterwiel van de fiets.
Alleen de kosten van de aanpassing komen voor vergoeding of verstrekking in bruikleen in aanmerking.
Een andere vorm van aanpassing aan bestaande fietsen is een speciaal fietszitje voor kinderen met een handicap. Hiervoor worden de volgende criteria en voorwaarden gehanteerd:
Fietsen in een speciale uitvoering
Wanneer het gebruik van een gewone fiets problemen geeft, kan uitgeweken worden naar een fiets in een speciale uitvoering.
Voorwaarde is dat een dergelijke fiets niet als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd en dus speciaal voor gebruik door mensen met een handicap is ontwikkeld. Fietsen met een lage instap en fietsen met hulpmotor zoals een spartamet of een fiets met elektrische aandrijving zijn in vele uitvoeringen in de normale handel verkrijgbaar en worden als algemeen gebruikelijk beschouwd.
Is het om medische redenen noodzakelijk een fiets in een speciale uitvoering, zoals een driewielfiets of een driewielligfiets uit te voeren met een hulpmotor, dan is dit wel mogelijk.
Er zijn verschillende soorten driewielfietsen mogelijk, bv. driewielfietsen met grote wielen achter, grote wielen voor of zgn. driewielligfietsen. De keuze is weer afhankelijk van de beperkingen die iemand heeft, het verplaatsingspatroon en het aspect van goedkoopst adequate voorziening.
Criteria voor een driewielfiets zijn:
Aanvullend criterium voor een fiets met grote wielen vòòr:
Overwegingen bij de keuze voor een driewiellig-fiets:
Tandems worden gebruikt voor mensen, die niet zelfstandig aan het verkeer deel kunnen nemen, maar wel een duidelijke eigen vervoersbehoefte hebben èn de lichamelijke mogelijkheden om te kunnen fietsen.
Criteria voor het verstrekken van een tandem zijn bv.:
Rolstoelfietsen zijn fietsen waaraan een rolstoel is vastgekoppeld. Deze fietsen worden vooral gebruikt bij kinderen, die rolstoelafhankelijk zijn en die te groot geworden zijn voor het vervoer achter op de fiets van de ouders.
Criteria en voorwaarden voor het verstrekken van een rolstoelfiets zijn:
De handbike is een fietsdeel dat is aan te koppelen aan een rolstoel, zodat ‘gefietst’ kan worden met behulp van handaandrijving. Op de plaats van bestemming kan het fietsdeel worden afgekoppeld, zodat de rolstoel weer als rolstoel is te gebruiken.
Criteria en voorwaarden voor verstrekking zijn:
De scootmobiel is een elektrisch aangedreven buitenvervoermiddel, dat d.m.v. handbediening wordt bestuurd.
Criteria en voorwaarden voor verstrekking van een scootmobiel zijn:
NB. Omdat tijdens het adviestraject soms moeilijk vast te stellen is hoe intensief een scootmobiel gebruikt gaat worden, kan er na een bepaalde periode een controle plaatsvinden.
Er zijn meerdere scootmobielen in diverse uitvoeringen opgenomen in het basispakket van de gemeente.
Standaard wordt uitgegaan van een scootmobiel in de 12 km-uitvoering. Wanneer een lagere snelheid beter past bij het verplaatsingspatroon en het verkeersinzicht van de cliënt, is het mogelijk een scootmobiel in de 8 km-uitvoering te verstrekken.
Een scootmobiel met een hogere snelheid kan verstrekt worden, indien er sprake is van een verplaatsingspatroon met een strak tijdsschema en frequente verplaatsingen binnen een kort tijdsaspect.
Daarnaast hangt de keuze af van de mate waarin op medische gronden eisen gesteld worden aan b.v.:
6.7.4 Tegemoetkoming in de kosten van vervoer in de directe woonomgeving
Het is mogelijk om voor verplaatsing in de directe woonomgeving in plaats van een aanvullende voorziening voor in de directe woonomgeving een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto te krijgen.
Criteria en voorwaarden hiervoor zijn:
Accessoires aan voorzieningen worden alleen vergoed wanneer deze medisch noodzakelijk zijn en ze niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
Voorbeelden van accessoires die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd zijn:
Accessoires die op medische indicatie verstrekt kunnen worden zijn:
Schootskleden/ voetenzakken/orthese-jassen
Bij de beoordeling of er een medische noodzaak bestaat wordt er gekeken naar de volgende factoren. Een combinatie van deze factoren kan aanleiding geven tot verstrekking.
Houders voor het meenemen van een loophulpmiddel
Wanneer er een noodzaak bestaat tot het meenemen van een loophulpmiddel, zoals een stok of een rollator, op de vervoersvoorziening dan kan bekeken worden of hiervoor technisch een mogelijkheid aanwezig is.
Wanneer iemand aangewezen is op het gebruik van zuurstof en de zuurstoffles dient meegenomen te worden op de vervoersvoorziening, dan kan een aparte houder gemonteerd worden voor een veilig vervoer van de zuurstoffles.
De meeste voorzieningen in natura worden door de gemeente gekocht van de vaste leverancier en vervolgens in bruikleen verstrekt aan de cliënt.
In de bruikleenovereenkomst, die men bij aflevering van een voorziening ondertekent is opgenomen dat de gebruiker verantwoordelijk is voor klein onderhoud en de normale verzorging van de voorziening, zoals het schoonhouden, het op spanning houden van de banden en het bijvullen van accu’s.
Met de leverancier is een onderhoudscontract afgesloten voor groot onderhoud. In grote lijnen houdt dit in dat men voor het onderhoud dat buiten de eigen mogelijkheden van de gebruiker ligt een beroep kan doen op de leverancier.
Uit praktische overwegingen worden de standaard onderhoudsbeurten meestal gecombineerd met de noodzakelijke reparaties aan een voorziening.
Kosten van reparatie en vervanging van onderdelen zijn over het algemeen voor rekening van de gemeente. Als reparaties het gevolg zijn van (opzettelijk) onzorgvuldig gebruik kan de gemeente de kosten van reparatie in rekening brengen bij de cliënt.
Voor alle elektrisch voortbewogen voorzieningen, die deelnemen aan het verkeer geldt een verplichting tot verzekeren. Deze zogenaamde “bromfietsverzekering” wordt door de gemeente betaald. De voorziening wordt door de leverancier aangemeld bij de verzekeringsmaatschappij. Alle schademeldingen worden door de leverancier afgehandeld. De verzekering omvat een WA en Casco dekking.
Binnen het kader van de Wmo zijn 2 soorten trainingen mogelijk in het leren omgaan met een vervoersvoorziening:
Hierbij wordt uitgegaan van gemiddeld 3 trainingen per cliënt
Training tijdens het adviestraject
De training tijdens het adviestraject is bedoeld om te kunnen komen tot een goed inzicht in de motorische en cognitieve vaardigheden van een cliënt om zich met een vervoersvoorziening te verplaatsen.
Na deze training wordt besloten of er tot verstrekking van een voorziening kan worden overgegaan.
De training is opgebouwd uit verschillende onderdelen:
Training na aflevering van een voorziening
Deze training is bedoeld om iemand vertrouwd te maken met een reeds verstrekte voorziening.
Rolstoelen zijn bedoeld om mensen met een handicap in staat te stellen zich binnen of buiten de woonruimte over loopafstanden te verplaatsen of verplaatst te worden.
Iemand kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer hij door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek voor verplaatsing over loopafstanden is aangewezen op het gebruik van een rolstoel.
Er zijn verschillende typen rolstoelen met elk een eigen, specifiek gebruiksdoel. Te onderscheiden vallen:
Volgens de verordening van de gemeente Zwolle worden rolstoelen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt.
Bij een rolstoel in natura wordt er via de leverancier van de gemeente Zwolle een rolstoel in bruikleen verstrekt. Daarbij hanteert de gemeente een zogenaamd ‘kernpakket’ waarin een aantal soorten rolstoelen zit.
Bij een persoonsgebonden budget krijgt de aanvrager een geldbedrag overgemaakt waarmee hij zelf de rolstoel kan kopen. Daarbij is de aanvrager zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en de verzekering van de rolstoel.
Verstrekking van een sportrolstoel vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming, waarmee voor de periode van 3 jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.
Op basis hiervan wordt een programma van eisen opgesteld aan de hand waarvan bekeken wordt welke rolstoel een oplossing vormt voor het verplaatsingsprobleem.
Met de rolstoelleverancier van de gemeente Zwolle is een verstrekkingenpakket samengesteld, waarin voor elke categorie rolstoelen een keuze is gemaakt uit een aantal rolstoelmerken. Deze keuze is gebaseerd op prijskwaliteit verhouding, mate van herinzetbaarheid en mate van aanpasbaarheid. In principe moet uit dit pakket voor een ieder een passende rolstoel te vinden zijn. In uitzonderlijke gevallen kan van hetstandaardpakket worden afgeweken.
Het verstrekkingenpakket wordt jaarlijks geëvalueerd door vertegenwoordigers van de gemeente, de medisch adviseur van de gemeente en de rolstoelleverancier.
Bij deze evaluatie worden de signalen die worden afgegeven door gebruikers meegenomen.
Voorop staat dat het selecteren van een rolstoel maatwerk is. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en geschikt voor de activiteiten die men wil ondernemen.
Een goede analyse van alle factoren die meespelen bij de keuze van een rolstoel is van groot belang.
De keuze van de rolstoel hangt af van verschillende factoren, zoals:
Sinds april 2003 is de regeling zorgaanspraken AWBZ op een aantal punten veranderd. Een van deze veranderingen gaat over de zorgplicht van gemeenten voor het verstrekken van rolstoelen aan bewoners van AWBZ-instellingen, zoals verpleeghuizen.
Voor de beoordeling van de vraag of de gemeente een compensatieplicht heeft voor de verstrekking van rolstoelen aan bewoners van AWBZ-instellingen, geldt de volgende systematiek:
Men heeft recht op een rolstoel van de AWBZ indien:
Deze voorwaarden zijn cumulatief: indien aan één of meer van deze voorwaarden niet is voldaan, heeft de persoon in kwestie geen recht op een rolstoel op basis van de AWBZ. Mits voldaan aan de overige Wmo voorwaarden kan in die situatie een beroep worden gedaan op de compensatieplicht van de gemeente.
Verzorgingshuizen zijn niet collectief toegelaten voor behandeling. Een bewoner van een verzorgingshuis verkrijgt dus geen behandeling van het verzorgingshuis. Een rolstoel zal dus zeker niet op basis van de AWBZ, maar op basis van de Wmo worden verstrekt.
In duwrolstoelen worden de gebruikers voortgeduwd door een begeleider.
Om voor een duwrolstoel in aanmerking te komen moet men aan de volgende criteria/ voorwaarden voldoen:
Er zijn vele typen duwrolstoelen en wandelwagens, afhankelijk van de eisen gesteld worden t.a.v. lichamelijke mogelijkheden en beperkingen, maatvoering, gebruiksdoel en gebruiksgebied.
Zo kan er bij een rolstoel gekozen worden voor kleine of grote wielen achter, afhankelijk van de eigen mogelijkheden van de gebruiker of het gebruiksgemak voor de begeleider.
Voor iemand die te weinig handfunctie heeft om zelf met de rolstoel te rijden, kan het toch van belang zijn dat hij zich door aan het wiel te draaien kan omdraaien of net even van de plek komen.
Voor alle duwrolstoelen/ wandelwagens geldt dat aandacht besteed moet worden aan:
Duwrolstoelen zijn onder te verdelen in:
Duwrolstoelen voor kortdurend gebruik
De rolstoel wordt vooral gebruikt als verplaatsingsmiddel over langere loopafstanden. Er worden weinig eisen gesteld aan zitcomfort, omdat het gebruik slechts van korte duur is en er meestal geen specifieke zitproblemen aanwezig zijn.
Volstaan kan worden met een eenvoudige rolstoel met slappe zitting en rugleuning of in het geval van kinderen met een grote maat buggy.
Duwrolstoelen voor frequent, dagelijks gebruik
Wanneer een gebruiker volledig is aangewezen op het gebruik van een rolstoel dan heeft de rolstoel naast de functie van verplaatsen ook een functie als zitvoorziening; de rolstoel vervangt de verschillende stoelen die normaal gebruikt worden bij eten, rusten, t.v. kijken e.d.
De eisen die aan het zitcomfort van de rolstoel gesteld zijn liggen een stuk hoger. Daarnaast is het ook nog zo dat er meestal sprake is van medische problematiek.
Een optimale zitondersteuning is dan nodig om de restfuncties die iemand heeft zo goed mogelijk te kunnen benutten of om verergering van de gezondheidsproblemen of het ontstaan van vergroeiingen of de vorming van decubitus (doorzitten) te voorkomen. Wat de juiste uitgangshouding in de rolstoel is, is vaak een kwestie van zorgvuldig observeren en uitproberen. Contact met degene die als behandelaar bij de rolstoelgebruiker betrokken is, kan hierbij een goed hulpmiddel zijn.
De benodigde zitondersteuning in combinatie met de activiteiten die vanuit de rolstoel moeten worden verricht bepalen de keuze van de rolstoel.
Duwrolstoelen met kantelverstelling
Wanneer de lichamelijke conditie dusdanig is dat men permanent gebruik maakt van de rolstoel en dat naast het zich zelfstandigvoortbewegen ook zelfstandig veranderen van zithouding niet mogelijk is, dan zal dit in de meeste gevallen inhouden dat uitgegaan moet worden van een duwrolstoel met meerdere verstelmogelijkheden, zodat per activiteit een andere houding aangenomen kan worden.
De benodigde zitondersteuning in combinatie met de vereiste verstellingen bepalen de keuze van de rolstoel.
Speciale rolstoelonderstellen zijn ontwikkeld voor het gebruik van zitorthesen of te wel stoelen die via een vacuüm zitafdruk een individueel optimale zitondersteuning bieden (zie hoofdstuk aanpassingen).
Duwrolstoelen met elektrische aandrijving
In uitzonderlijke gevallen kan gekozen worden voor een duwrolstoel met elektrische aandrijving. Dit is een los systeem wat op een handbewogen rolstoel is te plaatsen en waarvan de bediening gebeurt door de begeleider.
Een dergelijk systeem heeft nadelen wat betreft montage en gewicht, waardoor het gebruik in de praktijk vaak tegenvalt.
Een criterium voor verstrekking van een elektrische aandrijving op een duwrolstoel is:
Men spreekt van handbewogen rolstoelen wanneer de gebruiker de rolstoel op eigen kracht voortbeweegt.
De manier van aandrijven kan verschillend zijn. Het meest gebruikelijk is dat de rolstoel wordt voortbewogen door met beide handen aan de hoepels van de achterwielen te pakken. Bij bepaalde aandoeningen is het gebruik van één hand minder goed mogelijk. Aandrijving met één hand en één been of zelfs met één hand kan dan een alternatief zijn.
Het zelfstandig rijden in een handbewogen rolstoel vraagt over het algemeen een goede handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen. Rolstoel rijden is een inspannende bezigheid.
Zeker bij een handbewogen rolstoel is een goede inventarisatie van de voorwaarden waaraan de rolstoel moet voldoen van groot belang.
Om voor een handbewogen rolstoel in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
Evenals bij duwrolstoelen zijn er vele typen handbewogen rolstoelen, afhankelijk van de eisen die gesteld worden t.a.v. lichamelijke mogelijkheden en beperkingen, maatvoering, gebruiksdoel en gebruiksgebied. Een jonge, actieve rolstoelgebruiker die veel bezigheden buitenshuis heeft zal een andere rolstoel nodig hebben dan iemand die vooral binnenshuis functioneert en vooral de nadruk legt op zitcomfort en veiligheid. In grote lijnen is de volgende indeling te maken:
Rolstoelen voor kortdurend gebruik
De rolstoel wordt vooral gebruikt als verplaatsingsmiddel over langere loopafstanden. Er worden weinig eisen gesteld aan zitcomfort, omdat het gebruik slechts van korte duur is en er meestal geen specifieke zitproblemen aanwezig zijn. De rolstoel zal afwisselend zelfrijdend of als duwrolstoel gebruikt worden.
Volstaan kan worden met een eenvoudige rolstoel met slappe zitting en rugleuning.
Rolstoelen voor frequent, dagelijks gebruik
Zoals al eerder is aangegeven hangt de keuze van een rolstoel af van verschillende factoren, zoals:
Dit geldt al in het bijzonder voor een rolstoel, die eigenlijk de loopfunctie vervangt en dus permanent wordt gebruikt.
Vele aspecten zijn van belang bij de juiste keuze van de rolstoel. Zeker bij frequent, dagelijks gebruik van een rolstoel weegt de ervaring en de inbreng van de gebruiker zelf zwaar bij het maken van de juiste keuze.
Om wat meer inzicht te geven in het keuzeproces, worden een aantal van bovengenoemde factoren wat nader toegelicht.
Voor mensen die de hele dag in de rolstoel doorbrengen is een goede zithouding van groot belang. Vaak worden alle activiteiten, die normaal vanuit diverse stoelen als een eetkamerstoel, een bureaustoel, een ruststoel e.d. worden uitgevoerd, verricht vanuit een en dezelfde rolstoel.
Daarnaast is het ook nog zo dat er meestal sprake is van medische problematiek. Een optimale zitondersteuning is dan nodig om de restfuncties die iemand heeft zo goed mogelijk te kunnen benutten of om verergering van de gezondheidsproblemen of het ontstaan van vergroeiingen of de vorming van decubitus (doorzitten) te voorkomen.
Wat de juiste uitgangshouding in de rolstoel is, is vaak een kwestie van zorgvuldig observeren en uitproberen. Contact met degenen die als behandelaar bij de rolstoelgebruiker betrokken zijn, kan hierbij een goed hulpmiddel zijn.
Er zijn verschillende manieren om een handbewogen rolstoel aan te sturen. De meest gebruikelijke manier is dat de rolstoel wordt voortbewogen door met beide handen aan de hoepels van de achterwielen te pakken.
Door de rolstoel zo in te stellen dat er een goede balans ontstaat tussen lichaamshouding, lichaamsas en positie van de wielen kunnen de rijeigenschappen van de rolstoel optimaal benut worden.
Afhankelijk van de lichamelijke mogelijkheden van de gebruiker kan een rolstoel meer of minder ‘kritisch’ ingesteld worden; dit vraagt zoeken naar een evenwicht tussen goede rijeigenschappen en veilig gebruik. Hoe kritischer een rolstoel is ingesteld, hoe beter hij rijdt, maar hoe groter het gevaar aanwezig is van achterover kiepen.
Wanneer het gebruik van één van beide handen niet of minder goed mogelijk is, dan kan de rolstoel voortbewogen worden door met één hand aan de hoepel te pakken en met de voet te sturen. Deze manier van voortbewegen wordt veel gebruikt door mensen met een halfzijdige verlamming. Het is een manier van voortbewegen die weer heel andere eisen aan een rolstoel stelt. Een goede zithoogte om met de voet bij de grond te kunnen is belangrijk, maar ook een zithouding die zo min mogelijk het opbouwen van extra spanning in de aangedane lichaamshelft voorkomt.
Wanneer ook het gebruik van de voeten niet mogelijk is, dan is er nog de mogelijkheid van eenhandige bediening van 2 hoepels aan één kant van de rolstoel. Door beide hoepels te gebruiken rijdt de rolstoel rechtdoor, aandrijving van éénhoepel verzorgt een bocht naar links of rechts. Duidelijk zal zijn dat deze manier van voortbewegen binnenshuis redelijk lukt, maar voor gebruik buitenshuis over langere afstanden minder geschikt is.
Om een juiste keuze van rolstoel te maken is het van belang te weten hoe en waar een rolstoel gebruikt gaat worden. Bij rolstoelen die voornamelijk binnenshuis gebruikt wordt zal het belangrijk zijn dat de rolstoel een kleine draaicirkel heeft, veelvuldig gebruik buitenshuis vraagt een goede stabiliteit op oneffen terrein en de mogelijkheid op een langer stuk rechtuit te blijven rijden.
Niet alleen de framekeuze is daarom van belang, maar ook het type wielen. Ook is het van belang te weten hoe iemand de transfers in en uit de rolstoel maakt. Stapt iemand over, dan zijn op- of wegklapbare beensteunen een vereiste, maakt iemand een zijdelingse transfer, b.v met behulp van een glijplank, dan kan een vaste voetbeugel overwogen worden.
Een volgende niet onbelangrijke zaak is te weten hoe iemand met de rolstoel vervoerd gaat worden. Wordt er gebruik gemaakt van collectief vervoer of heeft men een eigen auto, waarin de rolstoel meegenomen moet kunnen worden. Moet de rolstoelgebruiker zelfstandig in staat zijn de rolstoel in de auto te krijgen of is er altijd hulp aanwezig.
De handbewogen rolstoelen voor frequent dagelijks gebruik zijn in grote lijnen te verdelen in 2 typen rolstoelen met ieder hun eigen kwaliteiten en eigenschappen, nl. de rolstoelen met een vouwframe en de rolstoelen met een vast frame.
In het algemeen kan gesteld worden dat de rolstoelen met vouwframe meer geschikt zijn om het zitcomfort aan te passen. De rolstoelen met een vast frame worden beschouwd als meer actieve rolstoelen voor rolstoelgebruikers die een redelijke zitbalans hebben en hoge eisen stellen aan de rijeigenschappen van de rolstoel.
Duidelijk zal zijn dat de keuze van een handbewogen rolstoel voor frequent dagelijks gebruik een nauwkeurig onderzoek vraagt.
Elektrische rolstoelen zijn rolstoelen die met behulp van een via een accu opgeladen elektromotor worden aangedreven. De bediening vindt meestal plaats via een joystick, die met de hand wordt bediend, maar ook meer ingewikkelde manieren van besturen zijn mogelijk zoals kinbesturing, hoofd-/voetbesturing of besturing via een scanner.
Om voor een elektrische rolstoel in aanmerking te komen dient men aan de volgende criteria te voldoen:
In het algemeen zal het zo zijn dat gebruikers van elektrische rolstoelen de hele dag in deze rolstoel zitten. In incidentele gevallen kan het voorkomen dat binnenshuis gebruik gemaakt wordt van een handbewogen rolstoel en buitenshuis van de elektrische rolstoel. Dit heeft dan meestal te maken met de beperkte ruimte binnenshuis.
In principe wordt bij verstrekking van elektrische rolstoelen uitgegaan van de verstrekking van één elektrische rolstoel. Bij de keuze worden afwegingen gemaakt t.a.v.:
In praktisch alle gevallen zal het zo zijn dat er naast de elektrische rolstoel tevens een handbewogen rolstoel verstrekt wordt.
De redenen hiervoor kunnen zijn:
Elektrische rolstoelen zijn onder te verdelen in:
Elektrische rolstoelen voor gebruik binnenshuis
Dit type elektrische rolstoel is uitsluitend bedoeld voor gebruik binnenshuis. De rolstoel kenmerkt zich door de geringe afmetingen, waardoor er in kleine ruimtes gemakkelijk mee te manoeuvreren valt. De stoelen zijn qua zitcomfort te vergelijken met een keukenwerkstoel of een goede bureaustoel. Dit type stoel wordt incidenteel verstrekt, wanneer de ruimtelijke eisen geen ander type elektrische rolstoel toelaten.
Elektrische rolstoelen voor in en om de woning
Onder deze categorie vallen de rolstoelen, die bedoeld zijn voor het verplaatsen in de woning en in de directe omgeving van de woning. Vergeleken met de rolstoelen die uitsluitend bedoeld zijn voor gebruik binnenshuis heeft deze rolstoel krachtiger motoren en ook de zitopbouw is beter aan te passen aan zitproblemen van de gebruiker.
Elektrische rolstoelen voor binnen en buitenshuis
Deze rolstoelen worden verstrekt wanneer het gebruiksgebied vooral buitenshuis is gelegen. Gebruik binnenshuis stelt hogere eisen aan de afmeting van de ruimtes in de woning.
De keuze van de rolstoel is afhankelijk van:
Elektrische rolstoelen voor gebruik buitenshuis
In uitzonderlijke gevallen kan overgegaan worden tot verstrekking van een elektrische rolstoel die uitsluitend bestemd is voor gebruik buitenshuis. Vaak zal het zo zijn dat niet zozeer het gebruiksgebied de keuze van deze rolstoel bepaalt, maar eerder de specifieke eisen, die gesteld worden aan de aanpasbaarheid van de besturing. Hierbij wordt b.v. gedacht aan aanpassingen als hoofd-/voetbesturing.
Voor kinderen gelden in principe dezelfde verstrekkingscriteria voor een wandelwagen of rolstoel als voor volwassenen.
Bij het keuzeproces echter zijn een aantal zaken van belang die extra aandacht vragen. Immers:
Bovenstaande houdt in dat bij een kind door de jaren heen het eisenpakket voor de juiste voorziening kan veranderen, soms zelfs snel kan veranderen. Dit vraagt extra kennis en deskundigheid van het team, dat zich met het adviseren en verstrekken van kindervoorzieningen bezighoudt.
Ook de inbreng van het kind zelf is bij het keuzeproces belangrijk. Kinderen hebben vaak een uitgesproken mening over het uiterlijk en de kleur van de rolstoel.
Voorzieningen dienen afgestemd te zijn op het ontwikkelingsniveau van het kind. Zo kan een jong kind, dat normaal nog in een wandelwagen vervoerd wordt voor een aangepaste wandelwagen via de Wmo in aanmerking komen, wanneer:
Ook bij kinderen die qua leeftijd eigenlijk niet meer toe zijn aan een wandelwagen kan tot verstrekking van een wandelwagen of een duwrolstoel overgegaan worden op grondvan de criteria die genoemd zijn bij het hoofdstuk duwrolstoelen en wandelwagens.
De keuze hangt dan weer af van gebruiksdoel, gebruiksgebied en de eisen die gesteld worden aan zitopbouw en meeneembaarheid.
Kinderen met een redelijke handfunctie zijn al op zeer jonge leeftijd in staat zich per rolstoel voort te bewegen. In grote lijnen kan men zeggen dat vanaf het moment dat kinderen kunnen lopen gehandicapte kinderen zich zelfstandig per rolstoel kunnen verplaatsen.
Het gebruik van een rolstoel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind.
Zelf kunnen rondrijden in een rolstoel biedt het kind uitdagingen en stimuleert het om zelfstandig te worden en zoveel mogelijk mee te doen met leeftijdsgenootjes.
De criteria voor verstrekking van een handbewogen rolstoel aan kinderen komen overeen met de criteria die genoemd zijn in het hoofdstuk handbewogen rolstoelen.
Er wordt van uitgegaan dat de rolstoel bij verstrekking de vervanging vormt van een eerder verstrekte wandelwagen.
Bij de keuze van een handbewogen rolstoel aan kinderen zijn naast de gebruikelijke factoren als gebruiksdoel en gebruiksgebied een aantal specifieke factoren van belang:
Kinderen die een zo beperkte arm-/handfunctie hebben dat het zelfstandig voortbewegen met een handbewogen rolstoel niet of slechts in geringe mate mogelijk is, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel.
In tegenstelling tot wat soms wordt beweerd zijn kinderen soms op heel jonge leeftijd al in staat om veilig met een elektrische rolstoel om te gaan.
In de meeste gevallen zal dit in een behandelsituatie uitgeprobeerd zijn.
Ook hierbij gelden de criteria zoals deze vermeld staan in het hoofdstuk elektrische rolstoelen.
Sportrolstoelen zijn rolstoelen die speciaal ontwikkeld zijn voor het uitoefenen van een sportactiviteit.
Criteria om in aanmerking te komen voor een sportrolstoel zijn:
Een voorwaarde voor het verkrijgen van een sportrolstoel is dat men aannemelijk kan maken dat men de sportrolstoel voor een langere periode zal gebruiken.
Bij de verstrekking van sportrolstoelen gaat de gemeente uit van het niveau van recreatiesport. Cliënten die een speciale rolstoel nodig hebben voor het beoefenen van een sport op topniveau zullen het aanvullende bedrag zelf (evt. via sponsoring) moeten regelen.
Speciale sportvoorzieningen zoals een aangepaste ski vallen in principe buiten de regeling van de gemeente. Hierop wordt een uitzondering gemaakt wanneer aangetoond kan worden dat de voorziening voorziet in een duidelijk aantoonbare behoefte aan regelmatige sportbeoefening met de beoogde voorziening.
In de verordening van de gemeente Zwolle is wel vastgelegd dat de keuze voor een bepaalde sport ligt bij de cliënt. Dit houdt in dat een verzoek om een sportrolstoel niet kan worden afgewezen op grond van het feit dat er alternatieve sporten zijn waar de cliënt geen rolstoel voor nodig heeft.
In de regel wordt voor het verstrekken van een sportrolstoel geen medisch advies ingewonnen, omdat meestal vanuit dossiergegevens reeds voldoende gegevens bij de gemeente aanwezig zijn om tot verstrekking over te gaan.
De meeste rolstoelen worden in een standaard uitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal zoveel mogelijk gezocht worden naar een rolstoel die in de standaard uitvoering zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de gebruiker.
Toch zal het in een aantal gevallen nodig zijn aanpassingen aan te brengen om de rolstoel tot een adequaat middel te maken.
Aanpassingen zijn onder te verdelen in:
Aanpassingen ten behoeve van de zithouding
Specifieke zitproblematiek kan aanleiding zijn tot aanpassen van het zitgedeelte in de vorm van:
·speciale zitkussens, b.v. de zgn. anti-decubituskussens;
In principe wordt er één anti-decubitus kussen verstrekt. Met de leverancier is afgesproken dat op moment van kapot gaan de leverancier garant staat voor directe vervanging en/ of reparatie.
Aanpassingen aan bediening/ besturing van de rolstoel
Zowel bij handbewogen als bij elektrische rolstoelen kan het nodig zijn de bediening van de rolstoel aan te passen. Men kan hierbij denken aan:
Afhankelijk van de restfuncties die iemand heeft kan gekozen worden voor hoofd-/ voetbesturing, kinbesturing, besturing via een scanfunctie etc.
Wanneer er sprake is van complexe aanpassingen van of het zitgedeelte of de bediening van een rolstoel is nauwkeurig onderzoek nodig. Vaak zal in samenwerking met de behandelsector uitgezocht moeten worden welke aanpassingen het beste voldoen.
Het kan voorkomen dat na aflevering van een rolstoel blijkt dat er nog kleine aanpassingen of wijzigingen aan de rolstoel nodig zijn. Om dit vlot te laten verlopen is er een afspraak gemaakt tussen gemeente, leverancier en medisch adviseur aangaande afleveraanpassingen.
Binnen de periode van 6 maanden na aflevering van een voorziening worden aanpassingen onder de € 250,-. door de leverancier direct uitgevoerd. Gemeente en medisch adviseur worden door de leverancier op de hoogte gesteld.
Voor aanpassingen boven de € 250,- vindt er eerst overleg plaats met de medisch adviseur. Deze bekijkt of hij op basis van dossieronderzoek akkoord kan gaan of dat het noodzakelijk is een nieuwe aanvraag voor aanpassing van de rolstoel op te starten.
Accessoires aan rolstoelen worden alleen vergoed wanneer deze medisch noodzakelijk zijn en ze niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.
Voorbeelden van accessoires die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd zijn:
Accessoires die op medische indicatie verstrekt kunnen worden zijn:
Schootskleden/ voetenzakken/orthese-jassen
Bij de beoordeling of er een medische noodzaak bestaat wordt er gekeken naar de volgende factoren. Een combinatie van deze factoren kan aanleiding geven tot verstrekking.
De criteria voor verstrekking zijn:
Voor de montage van een stokhouder is een indicatie aanwezig wanneer er naast de rolstoel ter overbrugging van loopafstanden gebruik gemaakt wordt van een stok of elleboogkruk.
Wanneer iemand aangewezen is op het gebruik van zuurstof en de zuurstoffles dient meegenomen te worden op de rolstoel, dan kan een aparte houder op de rolstoel gemonteerd worden voor een veilig vervoer van de zuurstoffles.
In incidentele gevallen kan er sprake zijn van een medische noodzaak tot verstrekking van een zonnescherm op wandelwagen of buggy.
Rolstoelen worden door de gemeente gekocht van de leverancier en vervolgens in bruikleen verstrekt aan de cliënt. In de bruikleenovereenkomst, die men bij aflevering van een rolstoel ondertekent is opgenomen dat de gebruiker verantwoordelijk is voor klein onderhoud en de normale verzorging van de rolstoel, zoals het schoonhouden, het op spanning houden van de banden en het bijvullen van accu's
Met de leverancier is een onderhoudscontract afgesloten voor groot onderhoud. In grote lijnen houdt dit in dat men voor het onderhoud dat buiten de eigen mogelijkheden van de gebruiker ligt een beroep kan doen op de leverancier.
Uit praktische overwegingen worden de standaard onderhoudsbeurten meestal gecombineerd met de noodzakelijke reparaties aan een rolstoel.
Kosten van reparatie en vervanging van onderdelen zijn over het algemeen voor rekening van de gemeente. Als reparaties het gevolg zijn van (opzettelijk) onzorgvuldig gebruik kan de gemeente de kosten van reparatie in rekening brengen bij de cliënt.
Indien de aanvrager bij de verstrekking van een rolstoel kiest voor een persoonsgebonden budget dan zijn in het budget de kosten van onderhoud (klein en groot) al meegenomen.
Voor alle elektrisch voortbewogen rolstoelen, die deelnemen aan het verkeer geldt een verplichting tot verzekeren. Deze zogenaamde “bromfietsverzekering” wordt door de gemeente betaald. De elektrische rolstoel wordt door de leverancier aangemeld bij de verzekeringsmaatschappij. Alle schademeldingen worden door de leverancier afgehandeld. De verzekering omvat een WA en Casco dekking.
Indien de aanvrager bij de verstrekking van een rolstoel kiest voor een persoonsgebonden budget dan zijn in het budget de kosten van onderhoud (klein en groot) al meegenomen.
Binnen het kader van de Wmo zijn 2 soorten trainingen mogelijk in het leren omgaan met een rolstoel:
Hierbij wordt uitgegaan van gemiddeld 3 trainingen per cliënt.
Training tijdens het adviestraject
De training tijdens het adviestraject is bedoeld om te kunnen komen tot een goed inzicht in de motorische en cognitieve vaardigheden van een cliënt om zich met een (elektrische) rolstoel te verplaatsen.
Na deze training wordt besloten of er tot verstrekking van een rolstoel kan worden overgegaan.
De training is opgebouwd uit verschillende onderdelen:
Training na aflevering van een voorziening
Deze training is bedoeld om iemand vertrouwd te maken met een reeds verstrekte voorziening.