Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dronten

Verordening op de heffing en invordering van Hondenbelasting 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDronten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van Hondenbelasting 2015
CiteertitelVerordening hondenbelasting 2015
Vastgesteld doorGemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpbelastingen, retributies en heffingen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vervangt Verordening hondenbelasting 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 226

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2016nieuwe regeling

27-11-2014

Gemeenteblad d.d.12-12-2014,nr. 74567

B14.001411

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van Hondenbelasting 2015

De raad van de gemeente Dronten,

gelezen het voorstel van het college van 21 oktober 2014, No. B.14.001411

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie van november 2014;

 

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2015 (Verordening hondenbelasting 2015):

Geconsolideerde tekst van de regeling

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus – Tricijn te Zwolle.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘hondenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    Belastingplichtig is de houder van een hond.

  • 2.

    Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

  • 3.

    Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven voor honden:

  • a.

    die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden gehouden;

  • b.

    die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden gehouden;

  • c.

    die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

  • d.

    die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

  • e.

    die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 6 Belastingtarief

  • 1.

    De belasting bedraagt per belastingjaar:

    • a.

      Voor een eerste hond € 64,80;

    • b.

      Voor een tweede hond € 109,20;

    • c.

      Voor iedere hond boven het aantal van twee honden € 109,20;

  • 2.

    In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, € 285,60 per kennel.

  • 3.

    Het tweede lid blijft buiten toepassing als belastingplichtige schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen naar het werkelijke aantal honden, als blijkt dat dit bedrag lager is dan het op voet van het tweede lid bepaalde bedrag.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Aangifte hond en afmelden hond

  • 1.

    Met betrekking tot de hondenbelasting wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door:

    • a.

      Het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

    • b.

      Het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in het derde lid, onderdeel b.

  • 2.

    Op verzoek van degene die op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is uitgenodigd tot het doen van aangifte, wordt door de ambtenaar belast met heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt.

  • 3.

    Aangifte wordt gedaan door:

    • a.

      Het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;

    • b.

      Het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens.

  • 4.

    Met betrekking tot de hondenbelasting wordt de afmelding van het aantal honden gedaan, door de ambtenaar belast met heffing te verzoeken een afmeldingsfomulier toe te zenden of uit te reiken.

  • 5.

    Afmelden wordt gedaan door:

    • a.

      Het inleveren of toezenden van het uitgereikte afmeldingsformulier met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;

    • b.

      Het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens.

  • 6.

    Indien het derde lid, onderdeel b of het vijfde lid, onderdeel b, toepassing vindt, worden de eventueel gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of toegezonden. De via de programmatuur, bedoeld in het derde lid, onderdeel b of het vijfde lid, onderdeel b, toe te zenden dan wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden als voor de aangifte als bedoeld in het derde lid, onderdeel a of vijfde lid, onderdeel a.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle etmalen resteren.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle etmalen overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00.

  • 4.

    Indien de belastingplicht eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, na dagtekening van de aanslag, kan de belastingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5.

    Een aanslag van minder dan € 5,00 wordt niet opgelegd.

  • 6.

    Voor de toepassing van het vijfde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na dagtekening van de aanslag.

  • 2.

    Belastingaanslagen waarvan de dagtekening in het desbetreffende belastingjaar ligt en waarvoor de belastingplichtige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende belastingjaar volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande dat het aantal maandelijks termijnen niet minder dan twee bedraagt. Voor de overige aanslagen geldt onverkort de in lid 1 van dit artikel neergelegde hoofdregel.

  • 3.

    Op het genoemde in lid 2 van dit artikel geldt als restrictie dat het bedrag per afschrijving op het totaalbedrag van het desbetreffende aanslagbiljet niet minder dan € 5,00 bedraagt.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van hondenbelasting wordt alleen kwijtschelding verleend voor het belastingtarief voor de eerste hond, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel a van deze verordening.

Artikel 13 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 14 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening hondenbelasting 2014, van 28 november 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

  • 4.

    De verordening wordt aangehaald als ‘Verordening hondenbelasting 2015.

 

Dronten, 27 november 2014

de raad van Dronten,

 

A.C. Visser-Teeuwen mr. A.B.L. de Jonge

adjunct-griffier voorzitter

Toelichting op de Verordening hondenbelasting 2015

A ALGEMEEN

1. Wettelijke basis

De verordening hondenbelasting is gebaseerd op artikel 226 van de Gemeentewet.

2. Doeltreffendheid en heffingswijze

De doeltreffendheid van de heffing hangt in belangrijke mate samen met de mogelijkheden die de gemeente heeft om de houder van een hond op te sporen. De ervaring leert dat een relatief groot aantal houders van honden verzuimt daarvan aangifte te doen bij de gemeente. Dat wordt vooral veroorzaakt door de geringe pakkans die vooral in het verleden bleek te bestaan. De gemeenten proberen nu gaandeweg de pakkans te vergroten. Enkele methoden die daartoe in de praktijk, al dan niet gecombineerd, vaak worden gebruikt zijn:

  • a.

    De toezending van aangiftebiljetten aan hen die vermoedelijk belastingplichtig zijn:

  • b.

    De verzending van folders. In de folder worden burgers geïnformeerd over het feit dat de houder van één of meer honden hondenbelasting verschuldigd is. Men wordt gewezen op een eventuele aangifteplicht en op wettelijke sancties die staan op een niet-tijdige of onjuiste aangifte ten gevolge waarvan in het geheel geen of te weinig belasting wordt geheven. Dikwijls wordt bij de folder een inlichtingenformulier gevoegd om de burger alsnog in de gelegenheid te stellen de gemeente te informeren dat men houder is van één of meer honden. Men is verplicht het inlichtingenformulier in te zenden, omdat artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat een ieder is gehouden aan de inspecteur (lees: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar) de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Wordt geen gevolg gegeven aan deze actieve inlichtingenplicht dan kan dat leiden tot omkering van de bewijslast in de bezwaar- en beroepsprocedure;

  • c.

    Publicaties in de plaatselijke pers dat binnenkort een ‘huis-aan-huis’-controle zal worden gehouden;

  • d.

    De aanstelling van hondencontroleurs die periodiek binnen de gemeente een controle instellen. In die functie kunnen bijvoorbeeld uitzendkrachten of langdurig werklozen tijdelijk worden aangesteld, mits zij door het dagelijks bestuur van GBLT worden benoemd als (onbezoldigde) gemeenteambtenaren jegens wie mede de informatieverplichtingen gelden.

Om de doeltreffendheid te vergroten vroeg een gemeente bij een dierenarts gegevens op over de houders van honden uit het cliëntenbestand van de dierenarts. Volgens de gemeente was de dierenarts verplicht de inlichtingen te verstrekken op grond van het Besluit gegevensvertrekking gemeentelijke belastingheffing. Hof Den Haag (2 februari 2006, nr. 06/18, LJN: AV0825) besliste dat die verplichting bestaat als een dierenarts zich hoofdzakelijk bezig houdt met de diergeneeskundige behandeling van honden. ‘Hoofdzakelijk’ betekent in de fiscale wetgeving ‘70% of meer’. Nu het aantal honden dat de dierenarts behandelde slechts 40% van zijn totale bestand uitmaakt, was volgens het Hof de informatieverplichting niet van toepassing en hoefde de dierenarts de gevraagde gegevens niet te verstrekken.

3. Kwijtschelding

Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Als gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen.

Artikel 255 van de Gemeentewet biedt de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken, waarbij de volgende mogelijkheden kunnen worden onderscheiden:

  • a.

    De gemeente verleent voor een belasting geen of gedeeltelijk kwijtschelding. Het hiervoor benodigde raadsbesluit is vormvrij zodat deze regeling kan worden vastgelegd in een afzonderlijk raadsbesluit of in een bepaling in de belastingverordening

  • b.

    De gemeente wil met betrekking tot een belasting ruimer kwijtschelden dan op basis van de ministeriële regeling mogelijk is. Een ruimer kwijtscheldingsbeleid is mogelijk door een hoger percentage van de bijstandsuitkering aan te merken als kosten van bestaan.

De Uitvoeringsregeling Invorderingwet 1990 hanteert een percentage van 90% van de bijstandsuitkering;

Gemeenten mogen op grond van artikel 255 van de Gemeentewet en de daarop gebaseerde ministeriële regeling de kosten van bestaan op maximaal 100% van de bijstandsuitkering vaststellen. Dit percentage is niet verplicht en kan per belastingsoort verschillen. Het is gemeenten (nog) niet toegestaan om op andere wijze invulling te geven aan een ruimer kwijtscheldingsbeleid.

Het hiervoor benodigde raadsbesluit is eveneens vormvrij, zodat deze regeling kan worden vastgelegd in een afzonderlijk raadsbesluit of in een bepaling in de belastingverordening. Bij een regeling in de belastingverordening beperkt de verruiming zich vanzelfsprekend tot de in de betreffende belastingverordening geregelde gemeentelijke belasting.

Verdere verruiming kwijtscheldingmogelijkheden

Natuurlijke personen die een bedrijf of een zelfstandig beroep uitoefenen kunnen in aanmerking komen voor kwijtschelding van hun privé belastingschulden. Voorwaarde is dat de raad de kwijtschelding voor deze groep heeft opengesteld. In de praktijk gaat het om rioolheffing en afvalstoffenheffing.

De voorwaarden waaronder kwijtschelding aan een ondernemer wordt verleend, zijn gelijk aan de voorwaarden die voor natuurlijke personen/niet-ondernemers gelden. Dat wil zeggen dat van dezelfde betalingscapaciteit en hetzelfde vermogen wordt uitgegaan.

Op het moment dat een ondernemer om kwijtschelding verzoekt, is het netto besteedbare inkomen doorgaans nog niet in te schatten. De gemeente zou dit kunnen oplossen door de belanghebbende van wie zij vermoedt dat hij voor kwijtschelding in aanmerking komt, te vragen te zijner tijd een inkomensverklaring van de Belastingdienst over de betrokken

periode te overleggen aan de hand waarvan dan definitief op het kwijtscheldingsverzoek kan worden beslist. In de tijd die ligt tussen indiening en beslissing kan uitstel van betaling worden verleend. In de praktijk kan er ruime tijd zijn gelegen tussen het moment waarop een ondernemer om kwijtschelding verzoekt en het moment waarop het netto besteedbare is in te schatten.

Belastingschuldigen die hun onderneming in een rechtspersoon (B.V. of N.V.) hebben ondergebracht, zijn in loondienst van hun onderneming. Zij oefenen dus geen bedrijf of zelfstandig beroep uit. Mits de vermogens- en inkomenstoets dat toelaten, kunnen ook deze belastingschuldigen in aanmerking komen voor kwijtschelding.

Zakelijke belastingschulden

Voor zakelijke belastingschulden komen ondernemers uitsluitend voor kwijtschelding in aanmerking als de kwijtschelding wordt verleend in het kader van een akkoord met alle schuldeisers en er geen redelijke mogelijkheid aanwezig is om een derde aansprakelijk te stellen. Deze omstandigheid zal zich over het algemeen alleen voordoen bij een schuldsanering in het kader van uitstel van betaling bij een (naderend) faillissement. Daarom kan als hoofdregel gelden dat ondernemers voor zakelijke belastingschulden niet in aanmerking komen voor kwijtschelding. Als reden hiervoor wordt wel aangedragen dat kwijtschelding voor ondernemers als een verkapte overheidssubsidie kan worden gezien die de concurrentiepositie verstoort.

B ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

GBLT is het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus – Tricijn. Dit gemeenschappelijk belastingkantoor is ontstaan uit een fusie tussen Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden (h.o.d.n. Tricijn belastingen) dat gevestigd was te Harderwijk en Gemeenschappelijk belastingkantoor Oost Nederland (h.o.d.n. Lococensus) dat gevestigd was te Zwolle. Deze beide openbare lichamen waren bij de fusie per 1 januari 2011 nog slechts enkele jaren actief. Om de belastingplichtigen niet lastig te vallen met herhaaldelijke naamswijzigingen is besloten om de (handels)namen ‘Tricijn belastingen’ en ‘Lococensus’ enkele jaren te handhaven in de respectievelijke waterschapsbeheersgebieden waar deze voormalige openbare lichamen actief waren. Met ingang van 1 januari 2013 voert GBLT voor enkele gemeenten ook de Wet waardering onroerende zaken en de heffing en inning van lokale heffingen uit. Met ingang van 1 januari 2014 vervalt het gebruik van de (handels)namen ‘Tricijn belastingen’ en ‘Lococensus’. Vanaf dat moment wordt de (handels)naam GBLT gebruikt.

Artikel 2 Belastbaar feit

Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.

De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 en verder van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.

Artikel 3 Belastingplichtig

Eerste lid

Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip ‘houder van de hond’ wordt als volgt gedefinieerd: ‘houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft’.

Tweede lid

Door het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder ook eigenaar is. Wel is noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. In dit verband is van belang een arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 31.599 (Gemeente Vries, Belastingblad 1999, blz. 53) waarin werd beslist dat er sprake is van houderschap indien iemand een hond onder zich heeft waarbij sprake is van enige duurzaamheid en gezag. In deze casus was de eigenaar van een hondenschool aangeslagen voor de hondenbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden dat de hond bij belanghebbende in opleiding is en aan een ander in eigendom toebehoort het houderschap niet in de weg staan. In de verwijzingsuitspraak oordeelt Hof Arnhem (Hof Arnhem 18 november 1999, nr. 98/04510, Belastingblad 2000, blz. 259) dat de eigenaar van de hondenschool de hond diende op te leiden en daardoor (enig) gezag over de hand had. Voorts verbleef de hond het grootste deel van het jaar bij de hondenschool. De eigenaar was terecht als houder van de hond aangemerkt. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen. De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.

Derde lid

Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moeten worden aangemerkt. Met name in dat soort situaties voorziet het derde lid van artikel 3, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet: de heffingsambtenaar mag een lid van het huishouden aanwijzen als houder. Doel hiervan is te voorkomen dat een progressieve tariefstelling wordt ontlopen doordat de houder stelt dat steeds een ander lid van het huishouden houder van de hond is.

Wie belastingplichtig is in een keuzesituatie is opgenomen in de dan geldende beleidsregel voor aanwijzing belastingplichtige.

Artikel 4 Vrijstellingen

Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. De in dit artikel opgenomen vrijstellingen zijn facultatief. De gemeente is binnen de grenzen van het gelijkheidsbeginsel dus vrij om naar eigen inzicht de vrijstellingen uit te breiden of te beperken.

In de onderdelen a en b zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden en geleidehonden voor gehandicapten.

De term ‘in hoofdzaak’ betekent in de fiscaliteit: 70% of meer en is aan de desbetreffende vrijstellingsbepalingen toegevoegd om te benadrukken dat het in hoofdzaak moet gaan om hulphonden. Aan de andere kans is het onredelijk te verwachten dat hulphonden niet ook als gezelschapsdier mogen fungeren.

In de onderdelen c en d zijn vrijstellingen opgenomen voor honden in een asiel of voor honden die bedrijfsmatig voor verkoop worden aangehouden. Zowel voor het bedrijfsmatig uitoefenen van een asiel als het bedrijfsmatig verhandelen van honden stelt het Honden- en kattenbesluit 1999 nadere regels. Deze regels komen erop neer dat deze bedrijfsmatige activiteiten alleen kunnen worden verricht indien rekening wordt gehouden met de nadere regels voor het houden en verzorgen van dieren. In dat kader wordt door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een centraal register aangehouden waarin de aanmeldingen van dergelijke bedrijven worden vermeld. Ook verstrekt de minister aan deze bedrijven een aanmeldingsbewijs waarin onder andere de N.A.W.-gegevens van de aanmelder, het tijdstip van aanmelding van de bedrijfsinrichting, het asiel of pension, en het

registratienummer van de inrichting zijn vermeld. Een beroep op de vrijstellingen kan dus worden getoetst aan de inschrijving in het centraal register.

Het Honden- en kattenbesluit 1999 verstaat onder asiel: een perceelsgebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden of katten die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan door de eigenaar permanent afstand is gedaan. Daaronder valt niet een pension. Een pension is een perceelsgebonden ruimte of ruimtes, niet zijnde een asiel, bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden of katten. Het staat de gemeente overigens wel vrij een pension buiten de heffing te laten, maar daar moet dan een aparte vrijstellingsbepaling voor worden opgenomen in de verordening.

Verder kan ook een vrijstelling worden opgenomen voor honden waarvan de houder een geldend diploma kan tonen dat is afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging. Deze vrijstelling blijkt in de praktijk beperkt tot honden die gehoorzamen naar de bevelen van zijn begeleider en waarvoor de houder zich heeft verbonden om hond en begeleider op aanvraag aan de politerm, ter beschikking te stellen. Een andere mogelijkheid volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000, nr. 33816, LJN: AA6253, BNB 200/272, Belastingblad 2000, blz. 829 (Hellendoorn). In deze casus had de gemeente in de verordening een vrijstelling opgenomen voor honden waarvan de houder buiten bebouwde kom woonachtig was. De Hoge Raad concludeerde dat het een gemeente vrij beperkende maatregelen en voorzieningen alleen in de bebouwde kom waren getroffen was er sprake van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de vrijstelling.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden moet blijken uit de door de belastingplichtige gedane aangifte. Welk aangifteformulier door GBLT wordt vastgesteld.

Indien in de loop van het belastingjaar het aantal honden vermindert kan recht op vermindering bestaan. Doet deze situatie zich voor ná dagtekening van het aanslagbiljet, dan kan de belastingplichtige conform artikel 242 van de Gemeentewet een verzoek tot vermindering indienen bij de ambtenaar belast met de heffing. In alle andere gevallen kan de belastingplichtige bezwaar bij de ambtenaar belast met de heffing indienen.

Artikel 6 Belastingtarief

Algemeen

De hondenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

De hondenbelasting had oorspronkelijk regulering tot doel: het aantal honden beperken in het belang van de openbare veiligheid en gezondheid. Het aspect ‘openbare veiligheid en gezondheid’ heeft in de loop van de tijd aan betekenis verloren. Gaandeweg is de hondenbelasting tot een meer fiscale heffing geworden. Hoewel de belasting juridisch niet als een bestemmingsbelasting, maar als een algemene belasting moeten worden gekarakteriseerd, wordt zij beleidsmatig in een aantal gevallen verdedigd als een bijdrage in de kosten, die zijn gemoeid met het schoonhouden van straten, plantsoenen, pleinen en dergelijke. Op deze wijze wordt uitwerking gegeven aan de profijtgedachte.

HR oordeelt in zijn uitspraak van 18 oktober 2013, nr. 13/01116, ECLI:NL:HR:2013:917, dat gemeenten niet in strijd handelen met de internationale discriminatieverboden als zij de opbrengst van hondenbelasting niet specifiek aanwenden ter bestrijding van de kosten van bevuiling door honden.

Eerste lid

In artikel 6, eerste lid, is gekozen voor een omschrijving waarbij problemen bij het verlenen van ontheffing zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Het artikel gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor welke individuele hond geldt. De belasting wordt geheven voor een eerste hond, een tweede hond of voor iedere hond boven het aantal van twee. Op deze wijze wordt voorkomen dat met de belastingplichtige, die meer dan één hond houdt, problemen kunnen ontstaan over de hoogte van de te verlenen ontheffing. Bij vermindering van het aantal zal steeds eerst ontheffing moeten worden verleend voor het hoogste van toepassing zijnde tarief, er van uitgaande dat sprake is van een progressief tarief.

Tweede lid

Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde ‘kenneltarief’, in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden door sterke fluctuaties lastig kan zijn.

Hof Arnhem oordeelde in zijn uitspraak van 15 mei 2000, nr. 98/027, LJN: A6659, dat de gemeente een lager kenneltarief mocht hanteren voor een kennel die is geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland.

Derde lid

Het is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast.

Artikel 7 Belastingjaar

De wet laat de gemeentelijke wetgever de vrijheid in het bepalen van het tijdvak. Er is voor gekozen het belastingjaar gelijk te stellen aan het kalenderjaar. Uiteraard zijn belastingtijdvakken van een maand, een kwartaal of een half jaar, ook mogelijk. De behoefte aan kortere tijdvakken kan bijvoorbeeld bestaan bij gemeenten die de hondenbelasting laten meeliften op de nota’s van een nutsbedrijf.

Artikel 8 Aangifte hond en afmelden hond

Hierin wordt mede bepaald hoe er aangifte van het aantal honden of afmelden van het aantal honden moet worden gedaan.

Tevens wordt hier de mogelijkheid geboden om elektronisch aangifte te doen en af te melden.

Artikel 9 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Het gaat hier om drie verschillende heffingstechnieken. Het hangt van de aard en de ingewikkeldheid van de desbetreffende belasting af, welke van deze drie heffingstechnieken het meest doelmatig is. Voorts kunnen overwegingen uit een oogpunt van perceptiekosten of op grond van het beginsel dat de belastingheffing voor de belastingplichtige met de minste pijn moet plaatsvinden, bepalend zijn voor de keuze van de te hanteren heffingstechniek. In dit artikellid is bepaald dat de heffing bij wege van aanslag wordt geheven. Dit brengt mee dat iedere aanslag hondenbelasting die de ambtenaar belast met de heffing oplegt aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt door middel van een aanslagbiljet.

Aangifte

Als bij wege van aanslag wordt geheven, speelt het al dan niet uitreiken van een aangiftebiljet geen essentiële rol. Het aangiftebiljet is een hulpmiddel voor het krijgen

informatie. Ook zonder aangiftebiljet kan een aanslag worden opgelegd, namelijk wanneer alle gegevens die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, al voorhanden zijn. Toch kan het voorkomen dat een gemeente bij de heffing van de belasting gebruik wil maken van aangiftebiljetten.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

Hoewel de hondenbelasting een tijdvakheffing is, ontstaat de materiële belastingschuld door de regeling in het eerste lid toch bij het begin van het belastingjaar. Dit heeft als voordeel dat al in het belastingjaar zelf aanslagen kunnen worden opgelegd (formalisering van de belastingschuld) en dat niet gewacht hoeft te worden tot het heffingsjaar voorbij is. Bij een tijdvakbelasting is het echter niet zonder meer mogelijk om een definitieve aanslag gedurende het belastingjaar op te leggen, omdat de omvang van de belastingschuld pas na afloop van het belastingjaar bekend is. Zie Hoge Raad, 2 november 1994, BNB 1995/12, Belastingblad 1994, blz. 819 (precariorechten), Hof Amsterdam, 15 december 1995, Belastingblad 1996, blz. 331 (liggeld woonschepen), Hof Amsterdam 23 april 1997, Belastingblad 1997, blz. 495 (zuiveringsheffing). Uit deze jurisprudentie valt af te leiden dat om een definitieve aanslag al in het belastingjaar zelf op te leggen, de verordening in een aantal zaken moet voorzien:

  • -

    een regeling op grond waarvan de belastingschuld wordt geacht bij het begin van het belastingjaar te ontstaan (artikel 10, eerste lid);

  • -

    een regeling op grond waarvan aanspraak op ontheffing bestaat indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt (artikel 10, leden 2 tot en met 4);

  • -

    een regeling op grond waarvan aanspraak op vermindering bestaat indien de heffingsmaatstaf in de loop van het belastingjaar wijzigt (artikel 10, leden 2 tot en met 4).

Indien in de verordening dergelijke bepalingen ontbreken, kunnen er wel voorlopige aanslagen worden opgelegd. Artikel 13 van de AWR geeft hiertoe de bevoegdheid.

Tweede lid

In het tweede lid is aangegeven op welke wijze het evenredige deel aan hondenbelasting wordt vastgesteld, indien de belastingplicht gedurende het belastingjaar aanvangt.

Derde lid

Wanneer de belastingplicht eindigt of de heffingsmaatstaf wijzigt, door afname van het aantal honden, dan is de heffing eveneens voor een evenredig deel verschuldigd.

Echter ontheffing van minder dan € 5,00 wordt niet verleend.

Vierde lid

Wanneer ná het opleggen van de aanslag de belastingplicht in de loop van het jaar eindigt of de heffingsmaatstaf wijzigt, door afname van het aantal honden, is de ambtenaar belast met de heffing niet in de gelegenheid geweest om daar bij het vaststellen van de aanslag rekening mee te houden. Artikel 242 van de Gemeentewet geeft aan op welke wijze de belastingplichtige aanspraak kan maken op ontheffing. Op de aanvraag zoals die kan worden ingediend, moet worden beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit opent voor de belastingplichtige in voorkomende gevallen de volledige fiscale rechtsgang. Hiermee is deze procedure uit het oogpunt van de rechtsbescherming van de belastingplichtige met voldoende waarborgen omkleed.

Het staat de ambtenaar belast met de heffing ook vrij om op grond van eigen gegevens uit eigener beweging een dergelijke ontheffing te verlenen zonder een aanvraag van de belastingplichtige af te wachten.

Vijfde en zesde lid

Het vijfde lid bepaald een minimumbedrag met betrekking tot de heffing. Indien het belastingbedrag minder beloopt dan het in dit artikellid ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Doelmatigheid van de heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag van de belasting in deze gevallen immers al snel kunnen overstijgen. Conform artikel 239, eerste lid, van de Gemeentewet, mogen meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, bijvoorbeeld een aanslag hondenbelasting en een aanslag onroerende-zaakbelastingen. Voor deze aanslagen geldt het voorgaande voor het totale aanslagbedrag van het aanslagbiljet. GBLT heeft besloten om aanslagbiljetten met verenigde aanslagen niet op te leggen wanneer het totale aanslagbedrag van het aanslagbiljet minder dan € 5,00 bedraagt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

In dit artikel zijn de betalingstermijnen geregeld. In artikel 250 van de Gemeentewet staat dat de gemeente in de belastingverordening mag afwijken van de betalingstermijn van artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Er is voor gekozen om van de algemene regel van artikel 9 Invorderingswet 1990 af te wijken.

Eerste lid

In dit lid is als hoofdregel opgenomen dat de aanslag moet worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na de dagtekening van de aanslag.

Tweede lid

In dit lid is bepaald dat aanslagen die in het desbetreffende belastingjaar zijn opgelegd en waarvoor een machtiging is afgegeven om die bij wijze van automatische incasso af te schrijven, gespreid mogen worden betaald. Het aantal termijnen is dan gelijk aan het aantal in dat belastingjaar nog resterende volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden met een minimum van 2 maandelijkse termijnen.

Derde lid

In het derde lid is een restrictie voor lid 2 opgenomen. Termijnbetalingen via automatische incasso moeten tenminste € 5,00 per incassotermijn bedragen. Dit laatste heeft als reden dat er aan deze afschrijving kosten zijn verbonden en die kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot het te innen bedrag.

Vierde lid

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing verklaard.

Artikel 12 Kwijtschelding

Alleen voor de eerste hond wordt, indien aan de voorwaarden voor kwijtschelding is voldaan, kwijtschelding verleend. Voor het laagste belastingtarief.

Artikel 13 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

De heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen is mede geregeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 in combinatie met de Gemeenschappelijke regeling. Op grond van deze wetten kan het dagelijks bestuur van GBLT nadere regels stellen.

Het betreft het stellen van nadere regels ten aanzien van de volgende bevoegdheden:

– de verplichting te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet;

– de mogelijkheid een voorlopige aanslag op te leggen;

– het berekenen van invorderingsrente.

Deze bevoegdheden waren voor 1 januari 1998 expliciet in de belastingverordening geregeld. Artikel 13 is thans in de verordening opgenomen om expliciet aan de belastingplichtige kenbaar te maken dat ook het dagelijks bestuur van GBLT regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze bevoegdheden via de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus - Tricijn neergelegd bij het dagelijks bestuur van GBLT (artikel 232, lid 5, van de Gemeentewet).

Artikel 14 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

Eerste lid

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdiend het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. De opgenomen zinsnede ‘laatstelijk gewijzigd bij raadbesluit van <datum>’ moet worden opgenomen als het vaststellen van een ‘basis’ belastingverordening is gevolgd door wijzigingsverordeningen. In dat geval moet worden verwezen naar de laatst vastgestelde wijziging

Tweede lid

Algemeen

De inwerkingtredingsleden gemeentelijke belastingen bestaat in de meeste gevallen uit twee leden. Het eerste lid regelt de inwerkingtreding, het tweede lid bepaalt de datum van ingang van de heffing.

Inwerkingtreding Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, LJN: AA2624). Een belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking (afgezien van terugwerkende kracht in bijzondere gevallen). In de verordening is de inwerkingtreding bepaald direct na de eerste dag na de bekendmaking. Er kan ook gekozen worden voor een andere datum of dag. Het noemen van een concrete datum is ook mogelijk, maar dan moet de bekendmaking wel plaatsvinden vóór die datum. Een datum van inwerkingtreding bevordert de duidelijkheid. Voor de gevallen dat de verordening onverhoopt niet zelf in haar inwerkingtreding voorziet, biedt artikel 142 Gemeentewet een vangnet: de inwerkingtreding is dan de achtste dag na die van de bekendmaking.

Zeker als een belasting wordt ingevoerd is een reële termijn tussen bekendmaking en inwerkintreding van de belastingverordening noodzakelijk om een goede uitvoering daarvan mogelijk te maken. De datum van inwerkingtreding moet zodanig worden vastgesteld, dat niet alleen de heffings- en invorderingsambtenaar de nodige voorbereidingshandelingen kunnen treffen, maar ook de toekomstige belastingplichtigen de gelegenheid hebben om tijdig kennis te nemen van de nieuwe verordening.

Bekendmaking

Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening in het gemeenteblad.

De eisen die voor een gemeenteblad gelden, zijn een register en een nummering voor de overzichtelijkheid. Gemeentebesturen zijn voor het overige volledig vrij in de wijze waarop zij het gemeenteblad vormgeven en uitvoeren en in de frequentie van de verschijning ervan. De editie van het gemeenteblad waarin de verordening is geplaatst, moet algemeen verkrijgbaar zijn, dat wil zeggen in het algemeen voor het nemen van inzage en het verkrijgen van een exemplaar of een afschrift voor burgers beschikbaar zijn. Dit behoeft niet kosteloos te geschieden.

Legesheffing is mogelijk ter bestrijding van de kosten voor het maken van een afschrift.

Het gemeenteblad wordt elektronisch uitgegeven (artikel 139, derde lid, Gemeentewet). Vanaf 1 januari 2014 moet bekendmaking plaatsvinden in het gemeenteblad en moet dat gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze worden uitgegeven (Wet elektronische bekendmaking, Stb. 2008, 551). De Wet elektronische bekendmaking geeft niet alleen de mogelijkheid om regelgeving elektronisch bekend te maken, maar zij legt ook de verplichting op om doorlopende (‘geconsolideerde’) teksten van verordeningen op het internet beschikbaar te stellen (artikel 140 Gemeentewet). Door de beschikbaarstelling van doorlopende teksten van regelgeving krijgt de burger niet alleen toegang tot de bekendmaking van nieuwe regels, maar ook tot een volledig overzicht van alle op enig moment geldende voorschriften. Er is wat dat betreft een belangrijk onderscheid tussen bekendmaking (als voorwaarde voor inwerkingtreding) en andere vormen van kennisgeving, waaronder het beschikbaar houden van geconsolideerde teksten, die niet van belang zijn voor de inwerkingtreding, maar wel voor de verspreiding en de toegankelijkheid van de betrokken teksten. De Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden verplicht provincies, gemeenten en waterschappen de geconsolideerde teksten op internet beschikbaar te stellen overeenkomstig het Internetpublicatiemodel Decentrale Regelgeving. Dit betekent onder meer dat geconsolideerde regelingen ter beschikking worden gesteld aan de door het ministerie van BZK in het leven geroepen Centrale Voorziening voor Decentrale Regelgeving (CVDR).

Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven (vroeger of later). De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag echter niet liggen voor vaststelling en bekendmaking ervan.

Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente vóór dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing.

Derde lid In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de Gemeentewet bepaald dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.

Vierde lid

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.