Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Kadernota lokaal gezondheidsbeleid Midden-Delfland 2008-2012 |
Citeertitel | Kadernota lokaal gezondheidsbeleid Midden-Delfland 2008-2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-04-2009 | 31-12-2012 | Nieuwe regeling | 07-04-2009 Gemeenteblad, 2009, 6 | 2009-03-05 |
Waarom (een nota) gemeentelijk gezondheidsbeleid?
Gemeenten hebben van oudsher (door bijvoorbeeld riolering, afvalverwijdering, waterleiding) gedeeld in de zorg voor de gezondheid van de inwoners, zowel op eigen initiatief als op grond van een aantal specifieke wetten die taken in medebewind aan gemeenten opdragen.
Midden-Delfland wil een vitale gemeente zijn. Een van de uitdagingen die in het visiedocument “Behoud door ontwikkeling” (Vitale Dorpen 2025) is vastgelegd, is er voor te zorgen dat de inwoners van Midden-Delfland gezond en vitaal blijven. Een gezondheidsnota is een leidraad om dit streven te bereiken.
De Wet publieke gezondheid (Wpg) legt vast dat de gemeente de totstandkoming en de continuïteit van collectieve preventie moet bevorderen, evenals de samenhang binnen de collectieve preventie. Ook moet de gemeente de onderlinge afstemming tussen de collectieve preventie en de curatieve gezondheidszorg bevorderen. Om dit te bewerkstelligen is in de Wpg vastgelegd dat de gemeenteraad iedere vier jaar een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid moet vaststellen. In de Memorie van Toelichting bij de Wpg wordt over het gemeentelijke gezondheidsbeleid gezegd: ‘het beleid van de gemeente inzake de openbare gezondheid moet meer omvatten dan uitvoering van de Wpg door de GGD. Het vormt onderdeel van het lokale politieke debat en dient afgestemd te worden met andere gemeentelijke beleidsonderwerpen (wonen, werken, verkeer, sociale zekerheid, onderwijs, welzijn). De gemeenteraad geeft aan in de nota hoe hij uitvoering geeft aan de in de wet genoemde taken en verplichtingen. Verwacht mag worden dat de gemeenteraad daarbij ingaat op de landelijke prioriteiten op het gebied van de collectieve preventie die de minister elke vier jaar vaststelt. De gemeenten zullen een beschrijving geven van de gezondheidstoestand van hun inwoners, doelen stellen op populatieniveau en verbanden aangeven met andere beleidsterreinen.
Sinds de invoering van de Wmo geldt ook een directe afstemming met deze wet. Hierbij is overigens opgemerkt dat een gedeelte van de Wpg is overgeheveld naar de Wmo (de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg, OGGZ). De verplichte planvorming voor 4 jaar is blijven bestaan. In 2003 is voor de eerste maal een beleidsnota vastgesteld. Dit was feitelijk een regionale (Westlandse) nota, zonder lokale accenten.
De nota stelt een kader voor vier jaren. De exacte invulling van de activiteiten, waneer ze plaatsvinden en door wie ze worden uitgevoerd wordt verder uitgewerkt in uitvoeringsprogramma’s zoals het actieplan alcohol. Daarnaast wordt aangesloten op landelijke en regionale campagnes.
Vraag aan mensen wat ze belangrijk vinden en vrijwel altijd wordt ‘een goede gezondheid voor zichzelf en familie’, genoemd. Onze gezondheid beschouwen we als een groot goed. De rol van de gemeente op het gebied van die gezondheid en dat welbevinden van mensen is veelal onbekend, maar wordt steeds groter. Al enige jaren heeft de gemeente een duidelijke taak en verplichting vanuit de Wpg. Daarbij geeft de Preventienota van het Ministerie van VWS (oktober 2006) landelijke prioriteiten als aangrijpingspunt voor lokaal beleid. Ook de komst van de Wmo versterkt de rol van de gemeente op het gebied van gezondheid, zorg en welzijn.
Naast de landelijke “richtlijnen” moeten er lokale prioriteiten vastgesteld worden. Op die manier kan de mogelijkheid voor een gezonder Midden-Delfland worden vormgegeven. Uitgangspunt hierbij is dat inwoners meer jaren in goede gezondheid kunnen leven, dat gezondheidsverschillen verkleind worden en dat inwoners een zo groot mogelijke kans op een goede gezondheid hebben.
Bij het maken van beleid op het gebied van gezondheid is inzicht nodig in de manier waarop je gezondheid van mensen kunt beïnvloeden. Een handig hulpmiddel daarbij is het zogenaamde ‘model van Lalonde’. Lalonde, die ooit minister van volksgezondheid in Canada was, onderscheidt vier soorten factoren die van invloed zijn op de gezondheid van mensen:
Naast deze factoren uit het model van Lalonde is de financiële positie van de bevolking van invloed op de gezondheid. Groeperingen met een slechte financiële positie zijn minder goed in staat om deel te nemen aan sport, gebruik te maken van gezondheidsvoorzieningen en zich te wapenen tegen aanvallen op de gezondheid.
Uit dit overzicht van factoren blijkt wel dat de kansen op gezondheid voor individuele burgers verschillen. De laatste jaren is er veel aandacht voor de zogenaamde sociaal-economische gezondheidsverschillen, vooral ontstaan door verschillen in omstandigheden waarin mensen opgroeien, wonen en werken. Hier ligt een belangrijk aangrijpingspunt voor het gemeentelijke gezondheidsbeleid.
De biologische factoren zijn niet beïnvloedbaar door de gemeentelijke overheid en worden dus verder buiten beschouwing gelaten. Op omgeving en leefstijl heeft de gemeente de meeste invloed. Ook de gezondheidszorg is vanzelfsprekend van invloed op de gezondheid van burgers. De (gemeentelijke) overheid kan onder andere aandacht besteden aan de toegankelijkheid van deze zorg en speelt een ondersteunende rol in het vestigingsbeleid.
De rol van de gemeente in het gezondheidsbeleid is regievoerend, voorwaardenscheppend, faciliterend en uitvoerend. Het is niet zo dat de gemeente de verantwoordelijkheid draagt voor de gezondheid van haar inwoners. De inwoner is en blijft verantwoordelijk voor zijn eigen gezondheid en dient zich bewust te zijn van de effecten van zijn gedrag op zijn gezondheid en die van anderen. De inwoner deelt in de verantwoordelijkheid voor een gezonde fysieke en sociale leefomgeving. Daar waar nodig wordt het eigen vermogen van mensen om hun leven op positieve wijze vorm te geven en de eigen krachten te benutten, versterkt en ondersteund.
Elke vier jaar stelt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een nota met daarin de landelijke prioriteiten op het gebied van de collectieve preventie vast. De preventienota gaat vooral over een betere afstemming tussen rijksbeleid en lokaal beleid. Op 6 oktober 2006 heeft de minister de preventienota Kiezen voor gezondleven aangeboden aan de Tweede Kamer. De nota geeft richting aan de gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid. De aangegeven prioriteiten vloeien voort uit de gegevens over de gezondheid van de Nederlandse bevolking, uit de beschikbare doelmatige interventies en uit overleg dat VWS in 2006 heeft gevoerd met verschillende partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van preventie in de gemeenten.
In de nota wordt geconstateerd dat Nederland internationaal achterop raakt met gezondheid, ongezond gedrag flink bijdraagt aan de ziektelast, lage sociaal-economische status (SES) nadelig is voor de gezondheid en er aanzienlijke regionale verschillen in gezondheid en risicofactoren zijn.
Er worden vervolgens vijf speerpunten genoemd die gekozen zijn omdat ze een grote bijdrage leveren aan het voorkomen van onze belangrijkste volksgezondheidsproblemen. Deze, voor de gemeenten richtinggevende, speerpunten zijn:
Hoofdstuk 4. De gezondheid van de inwoners van Midden-Delfland
De bevolkingsopbouw van de gemeente Midden-Delfland is vergelijkbaar met de Nederlandse bevolkingsopbouw. De demografische druk is een maat voor de verhouding tussen het aantal personen in de zogeheten ‘productieve groep´ (20 tot en met 64 jaar) en de 'niet-productieve leeftijdsgroep' (0 tot en met 19 jaar en 65+’ers). Voor een gemeente heeft de demografische druk gevolgen voor maatschappelijke verhoudingen, mantelzorg etc. In Midden-Delfland is de demografische druk hoger dan het landelijk gemiddelde. Dit wordt in Midden-Delfland veroorzaakt door de relatief grote groep jongeren van 0-19 jaar. Ook wonen er relatief minder mensen van 20-34 jaar in de gemeente.
Het percentage allochtonen in Midden-Delfland is klein: 3% niet-westerse en 5% westerse allochtonen. Om de gezondheid van de burgers te kunnen bevorderen en beschermen is het belangrijk te weten hoe het met de gezondheid van de burgers is gesteld. De GGD ZHW heeft in opdracht van de gemeente in de vorm van epidemiologische gezondheidsonderzoeken de gezondheidssituatie van de inwoners van Midden-Delfland in kaart gebracht.
In deze nota zijn de belangrijkste conclusies uit deze onderzoeken weergegeven. Extra aandacht is er voor de cijfers van de in de rijksnota genoemde landelijke speerpunten op het gebied van de collectieve preventieve gezondheidszorg. De percentages die genoemd worden zijn lokale cijfers en daar waar mogelijk ter vergelijking landelijke cijfers. Bij de uitwerking van de speerpunten worden de lokale cijfers zoveel mogelijk afgezet tegen de regionale cijfers.
Hoofdstuk 5. Een gezonde leefomgeving
De invloed van de omgeving op de gezondheid kent twee factoren: de sociale omgeving en de fysieke omgeving. De zaken die bijdragen aan zowel een gezondere sociale omgeving als fysieke omgeving, bevinden zich vaak bij andere, aanpalende beleidsterreinen. Bij de sociale omgeving is dat meestal de WMO, een beleidsterrein dat zeer veel raakvlakken heeft met het gezondheidsbeleid. Bij de fysieke omgeving is dat vaak ruimtelijke ordening: hoe wordt een wijk ingericht, zijn er voldoende speelmogelijkheden, is er ook voldoende verlichting om ook ’s avonds de fiets te pakken, etc. Ook milieubeleid heeft invloed op de gezonde fysieke omgeving. Daarbij valt te denken aan zaken als luchtkwaliteit (zowel binnen als buiten) en geluidshinder.
Ongeveer 2 tot 5% van het gezondheidsverlies in Nederland is toe te schrijven aan milieufactoren. De belangrijkste oorzaken zijn: luchtverontreiniging, verontreiniging van het binnenmilieu en geluidshinder. Binnen het gemeentelijk milieubeleidsplan 2006-2010 worden aangaande de luchtverontreiniging en geluidshinder maatregelen beschreven om de gezondheid positief te beïnvloeden of in ieder geval negatieve invloeden weg te nemen. In een jaarlijks op te stellen operationeel milieuprogramma wordt het beleid verder uitgewerkt tot daadwerkelijke acties. Hierbij kan gedacht worden aan verkeersmaatregelen, civieltechnische maatregelen en planologische maatregelen.
De verontreiniging van het binnenmilieu (de luchtkwaliteit in woningen en gebouwen) heeft naast het voldoen aan bouwvoorschriften vooral ook te maken met de leefstijl en gedrag van mensen. Daar waar het in Midden-Delfland wenselijk is dat hieraan aandacht besteed wordt, zal dit besproken worden in het hoofdstuk leefstijl.
De afdeling Medische Milieukunde van de GGD Zuid-Holland West heeft een aantal kerntaken die zij de komende jaren sterker wil neerzetten. Zo wil de GGD de gemeente adviseren en ondersteunen bij het maken van milieubeleidsplannen. De GGD zal voorlichting gaan geven aan scholen over bijvoorbeeld “het binnenmilieu en ventileren”. Burgers kunnen bij de GGD terecht met vragen, klachten en meldingen over milieu en gezondheid. Ook zal de GGD, in opdracht van de gemeente, een inhoudelijke bijdrage kunnen leveren aan bijeenkomsten die tot doel hebben de burgers te informeren over de gezondheidsaspecten van (bestuurlijke) milieugerelateerde beslissingen.
Inrichting publieke leefomgeving
De manier waarop wijken, dorpen worden ingericht hebben invloed op de gezondheid en het gevoel van welbevinden. Bij de ontwikkeling van beleid op het gebied van ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer wordt het gezondheidsaspect in de keuzes meegenomen. Daarbij gaat het om:
De GGD Zuid-Holland West wil de gemeente, indien wenselijk, adviseren en ondersteunen bij het opstellen van beleidsplannen op het gebied van ruimtelijke ordening en verkeer. Tevens kan de GGD een beknopte gezondheidkundige beoordeling uitvoeren van ruimtelijke plannen.
Voor goede advisering en ondersteuning is het belangrijk dat de GGD in een vroeg stadium betrokken wordt bij te maken plannen.
De Wmo en het lokaal gezondheidsbeleid zijn nauw met elkaar verbonden. De Wmo gaat over kunnen meedoen, iedereen moet zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven functioneren, zelfstandig kunnen blijven wonen en maatschappelijk actief kunnen zijn. Een gezonde sociale leefomgeving is hierbij van groot belang. Iemand die in een sociaal isolement verkeerd krijgt sneller te maken met psychosociale problemen zoals verwaarlozing, of alcoholproblemen en depressie. Andersom kunnen gezondheidsproblemen zoals alcoholmisbruik of ernstig overgewicht leiden tot een sociaal isolement. Ook kunnen mantelzorg, hulp bij het huishouden en voorzieningen in woningen die maken dat mensen langer in hun eigen woonomgeving kunnen blijven, er voor zorgen dat mensen zich prettiger en gezonder voelen. Tevens hebben mantelzorgers een belangrijke functie bij het signaleren van (gezondheids)problemen.
Met de komst van de Wmo is de Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) als onderwerp overgegaan van de Wpg naar de Wmo. OGGZ is daarmee geen onderwerp meer binnen de nota lokaal gezondheidsbeleid. Omdat het in lokaal gezondheidsbeleid om preventie gaat is in deze nota nog wel het voorkomen van het in geestelijke problemen raken opgenomen zoals preventie van verslaving, angsten en depressie.
Voor een verdere behandeling van de onderwerpen die de Wmo betreffen, verwijzen we naar het Wmo beleidsplan “Meedoen in Midden-Delfland”.
Een AED is een automatische elektronische defibrillator. Bij een ernstige hartritmestoornis kan met dit apparaat een elektrische schok aan het hart worden gegeven om het hartritme te herstellen. Nog voor de ambulance ter plaatse is, kunnen omstanders al beginnen met defibrilleren, het toedienen van de stroomstoten. Het apparaat geeft met behulp van een spraakcomputertje stapsgewijs duidelijke instructies. Hierdoor is het apparaat ook gemakkelijk te bedienen door ongeoefende personen. Iedereen die een slagvaardige houding toont bij een levensbedreigende situatie kan het. Een getraind persoon kan er wel voor zorgen dat er nog minder kostbare minuten verloren gaan.
Het is al lang bekend dat de basale reanimatie, het met twee handen drukken op de borstkas in combinatie met mond-op-mondbeademing, levens redt. De inzet daarbij van een AED vergroot nog eens extra de kans om een hartaanval te overleven. De Hartstichting propageert een zogenaamd 6 minutenconcept. De bedoeling van dit concept is om AED’s te installeren op verschillende locaties binnen een gemeente, waarbij gelet wordt op de maximale loopafstand tot een AED. Die mag maximaal 6 minuten duren. Binnen deze cruciale minuten is het mogelijk om een hartstoornis te herstellen.
In 2008 is door een initiatiefgroep, met medewerking van de gemeente, gestart met het creëren van 6 minuten zones in de kernen. Door cursussen te subsidiëren moeten er voldoende vrijwilligers komen. Daarnaast zijn stimuleringssubsidies gegeven voor AED’s die 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar zijn. Ook initiatieven vanuit buurtschappen worden op die manier ondersteund.
Op initiatief van de gemeente Midden-Delfland wordt in Haaglanden de aanschaf van een regionaal alarmeringssysteem overwogen. Door dit systeem zullen opgeleide vrijwilligers bij een 112 melding middels een sms bericht worden gealarmeerd en krijgen zij de melding waar hulp nodig is en waar zich de dichtstbijzijnde AED bevind. De Stichting AED Midden-Delfland, die begin 2009 is opgericht, zal alle activiteiten met betrekking tot de openbare AED’s in Midden-Delfland coördineren en organiseren. De gemeente zal met deze stichting subsidieafspraken maken.
Hoofdstuk 6. Gezonde Voorzieningen
De eerstelijns zorg is de cruciale schakel in het Nederlandse zorgsysteem. Zij is de eerste opvang bij klachten en voorkomt dat zorgvragers een onnodig beroep doen op complexere en duurdere zorg in de tweede lijn, zoals ziekenhuiszorg of geestelijke gezondheidszorg. De eerstelijns zorg stroomlijnt de zorgvraag naar de juiste behandeling/begeleiding en draagt bij aan een doelmatige, doeltreffende en patiëntgerichte werking van de gezondheidszorg.
Ondersteuning van de eerstelijns zorg beoogt primair bij te dragen aan de realisatie van de kwaliteit van zorgverlening.
Praktijkondersteuning Huisartsenzorg (POH)
In veel huisartsenpraktijken is een praktijkondersteuner werkzaam die voornamelijk wordt ingezet op chronische ziekten (diabetes, astma/COPD, ouderenzorg, hart- en vaatziekten). Ook worden de huisartsen ondersteund door Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundigen van GGZ Delfland. Een goede samenwerking tussen deze disciplines is belangrijk voor een integrale benadering van de zorg voor de patiënt.
Versterking van de eerstelijns zorg
In het hele land zijn eerstelijns ondersteuningsstructuren voor huisartsen, verloskundigen, oefentherapeuten, fysiotherapeuten en logopedisten, eerstelijns psychologen, sociaal psychiatrisch verpleegkundigen en algemeen maatschappelijk werkers. In de gemeente Midden-Delfland is de stichting ELO (Eerstelijns Ondersteuning) de organisatie die voor deze ondersteuning zorg draagt.
Op onderdelen van de eerstelijnszorg zoals huisartsen en tandartsen heeft de gemeente geen wettelijke verplichtingen. Echter, de gemeente heeft wel de algemene taak op het terrein van de volksgezondheid en een algemene taak als het gaat om de aanwezigheid van deze voorzieningen in zijn gemeente. Gemeenten worden door het Rijk steeds meer aangesproken op hun aandeel in de eerstelijns zorg. In de nota ‘Bouwstenen Zorg in de buurt’ uit 2003 geeft het ministerie van VWS aan dat gemeenten in het kader van de eerstelijns zorg een rol moeten spelen in de sociale infrastructuur. Gemeenten zouden ondersteuning moeten bieden bij het ruimtelijk inpassen van voorzieningen en eerstelijns partijen moet samenbrengen.
In het visiedocument “Behoud door ontwikkeling” is gezondheid een van de vijf speerpunten. Ook wordt in dit document aangegeven dat het van groot belang is dat het voorzieningniveau in de dorpen op peil blijft. De eerstelijns zorgvoorzieningen horen hierbij.
Landelijk gezien wordt het aantal huisartsen schaars. De afgelopen jaren is de zorgvraag niet alleen veranderd, maar ook toegenomen. Dat heeft te maken met de vergrijzing, de vermaatschappelijking van de zorg en de toenemende mondigheid van de patiënt. Bovendien bestaat er bij huisartsen de behoefte om de praktijk wat meer op afstand (geen praktijk aan huis) en in deeltijd te kunnen uitoefenen. Over het algemeen willen net afgestudeerden meer in deeltijd werken en meer flexibiliteit dan hun oudere collega’s. Daarbij komt dat de komende jaren veel huisartsen met pensioen gaan. Deze ontwikkelingen, in combinatie met bredere maatschappelijke en beleidsmatige veranderingen, hebben tot gevolg dat er tekorten in de eerstelijns gezondheidszorg (dreigen te) ontstaan. Met name huisartsen en tandartsen zullen steeds moeilijker aan de zorgvraag kunnen voldoen.
De rijksoverheid speelt op deze ontwikkelingen in door ondermeer multidisciplinair werken in gezondheidscentra financieel te ondersteunen. Verder heeft het rijk de zogeheten Huisartsenposten geïnitieerd om de 24uurs zorg van huisartsen te garanderen. En de individuele huisartsenpraktijken te ontlasten van de avond- nacht en weekendzorg.
Zowel in de kern Den Hoorn als in de kern Maasland zijn initiatieven vanuit maatschappelijke organisaties om tot gezondheidscentra te komen. In deze initiatieven speelt de gemeente een ondersteunende.
Integrale jeugdgezondheidszorg (JGZ)
In 2008 hebben de 8 “Zuid-Holland West” gemeenten met de notitie “Sterk partnerschap en goede dienstverlening de regionale visie op de integrale jeugdgezondheidszorg vastgesteld. Met deze visie streven de gemeenten naar een i-JGZ die:
Met ingang van 2007 zijn er integrale JGZ teams gevormd. Het JGZ personeel is bij hun eigen moederorganisatie in dienst. In de praktijk betekent dit dat de twee sectormanager JGZ overleg voeren met de 5 directies en beslissingen nemen. Aan thuiszorg- en GGD bestuurders wordt gerapporteerd en worden voortgangsbesluiten gevraagd. In de praktijk biedt deze constructie onvoldoende mogelijkheden om slagvaardig te opereren. Gezien de centrale rol die de JGZ in de Centra voor Jeugd en Gezin krijgt is slagvaardigheid juist essentieel. In 2009 worden daarom de stappen gezet om te komen tot één uitvoeringsorganisatie.
Alle ouders, jeugdigen en kinderen moeten als zij dit willen met alle mogelijke vragen over opvoeden en opgroeien én voor hulp terecht kunnen bij een laagdrempelig en herkenbaar punt in de buurt. In 2011 moet er sprake zijn van een landelijk dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin. Dat betekent dat zij voor alles wat te maken heeft met opvoed- en opgroeiondersteuning in hun eigen omgeving terecht moeten kunnen bij een Centrum voor Jeugd en Gezin. In iedere gemeente moet ten minste één fysiek inlooppunt zijn waar kinderen, jeugdigen en ouders terechtkunnen. Een inlooppunt hoeft overigens niet in alle gevallen een permanent bureau te zijn, het kan ook gerealiseerd worden door bijvoorbeeld enkele dagdelen in de week spreekuren te organiseren op locatie. Daarnaast kan de fysieke inloopfunctie ondersteund worden door een telefonisch en/of internetloket.
In Midden-Delfland zullen de huidige consultatiebureaus het fysieke CJG gaan vormen. De locatie in Den Hoorn zal de hoofdlocatie gaan vormen, wat inhoud dat daar ook de “backoffice” gehuisvest wordt. De JGZ en het (school)maatschappelijk werk hebben ook hun functies in de backoffice van het CJG. De integrale JGZ vormt de spreekwoordelijke voordeur van het CJG. Het schoolmaatschappelijk werk werkt niet alleen meer vanuit school, maar ook vanuit de Buitenschoolse opvang (BSO). Tezamen met de JGZ vormt het schoolmaatschappelijk werk het kernteam van het CJG. Het schoolmaatschappelijk werk krijgt daarmee een breder werkterrein dan alleen de scholen. Het kernteam werkt outreachend, werkt veel op de vindplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld door het houden van inloopspreekuren op scholen.
De overige hulpverlening, Bureau Jeugdzorg, GGZ Delfland preventie, MEE, het VTO-IV team, Brijder verslavingszorg, Onderwijsadvies, Gespecialiseerde gezinszorg bevindt zich “daarachter” en werkt intensief met het kernteam van JGZ/SMW en elkaar samen. Bureau Jeugdzorg zal voor een deel van de tijd in de locatie(s) van het CJG werken om daarmee de samenwerking met de geïndiceerde jeugdzorg te verankeren. Door een goede samenwerking kan, indien dit nodig is, doorgeleiding naar deze geïndiceerde jeugdzorg soepel plaatsvinden.
Voor de jeugd in de leeftijd 12-23 jaar moet het CJG ook een stevig netwerk onder meer richting V.O. scholen gaan vormen. De vindplaatsen van problemen bij jongeren liggen vooral buiten de gemeentegrenzen. Hierdoor heeft de gemeente als regisseur veel minder zicht en grip op de vroegtijdige signalering en aanpak van problemen. Een goede netwerkverbinding tussen CJG en scholen moet dit voor een belangrijk deel kunnen ondervangen. Bij deze doelgroep zal ook een rol voor het jongerenwerk als schakel tussen jongeren en CJG zijn weggelegd.
Door te gaan werken met de verwijsindex kunnen organisaties (incl. scholen) die bij de jeugd betrokken zijn, makkelijker informatie met elkaar uitwisselen. Bij zorg om een kind kan in de verwijsindex melding worden gemaakt. Als er dan nog iemand is die zorg om dit kind heeft, gaat een ‘lampje branden’ en kan men zien wie een melding heeft gemaakt over het betreffende kind. Op deze manier moet sneller duidelijk zijn wie er zich met een kind bezig houdt en moet dit ook leiden tot betere en snellere afspraken met elkaar.
Het probleem- en vraaggerichte aanbod in opvoed- en opgroeiondersteuning wordt zoveel mogelijk “centraal” via het CJG aangeboden aan ouders, scholen, kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Dit kan onder meer door een website maar ook door gezamenlijke folders. Ouders hoeven dan niet meer zelf een weg te zoeken in de veelheid van aanbod en scholen worden niet meer van vele kanten bedolven onder een aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning.
Bij het streven naar een gezonde leefstijl gaat het om het (leren) maken van gezondheidsbevorderende keuzes en het realiseren van gunstige randvoorwaarden daarvoor. Hier geldt dat voorkomen beter is dan genezen. De keuze voor een gezonde leefstijl ligt uiteindelijk bij de mensen zelf. De overheid (zowel de rijksoverheid als de gemeente) heeft de taak om de gezonde keuze makkelijk en vanzelfsprekend te maken.
Bij het samenstellen van dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van de gegevens uit de epidemiologische onderzoeken die de GGD, conform de Wpg, iedere vier jaar houdt. Als leidraad dienen de speerpunten die de Minister in zijn landelijke nota volksgezondheid heeft aangegeven. Daarnaast zijn ook enkele lokale speerpunten gekozen op grond van de cijfers in de onderzoeken.
Om de nota niet volkomen onuitvoerbaar te maken zijn er ook mogelijke speerpunten niet opgenomen. Zo zou drugsgebruik onder jongeren een speerpunt kunnen zijn, maar omdat uit het onderzoek geen opvallende cijfers naar voren komen is hier geen apart item van gemaakt. Dit wil niet zeggen dat er in de uitvoering geen aandacht wordt besteed aan het drugsgebruik. Veel programma’s die in het kader van alcohol worden gegeven, bijvoorbeeld Gezonde school en genotmiddelen, behandelen ook de andere genotmiddelen.
Diabetes wordt gekoppeld aan overgewicht. Er zijn diverse soorten diabetes. In deze nota hebben we het over diabetes type 2, vroeger bekend onder de naam “ouderdomsdiabetes”. Deze laatste naam is echter achterhaald: tegenwoordig hebben ook veel jonge mensen, zelfs kinderen diabetes type 2. Nog niet alle oorzaken van dit type diabetes zijn bekend. Wel is duidelijk dat overgewicht en weinig beweging de kans vergroot. Om die reden staat diabetes onder het kopje overgewicht.
Er is voor gekozen dit hoofdstuk te categoriseren op leeftijd net als de epidemiologische onderzoeken. Dat is gedaan om op lange termijn ontwikkelingen in speerpunten per leeftijdscategorie te zien. Daarbij is de leeftijd de “constante”. Door deze keuze worden ook de mensen het uitgangspunt, niet hun “kwalen”.
Er is in de nota ook bewust gekozen om bij de te halen doelen geen percentages te noemen, bijvoorbeeld over vier jaar is het aantal rokers met 3% gedaald. Ten eerste zijn dergelijke trends pas over langere tijd zichtbaar, ten tweede is niet te achterhalen of het gemeentelijk beleid van invloed is geweest op het dalen, het niet dalen of gelijk blijven van een dergelijk cijfer.
Daar waar de percentages negatief afwijken van de regionale cijfers zal extra inzet gepleegd worden om bij te dragen aan verbetering. Bij de speerpunten waarbij de Midden-Delflandse cijfers positief zijn ten opzichte van de regionale cijfers zal de inzet er op gericht zijn deze positieve positie te behouden of zelfs nog te verbeteren.
Het epidemiologisch onderzoek van de GGD onder ouders van kinderen van 0 t/m 11 jaar heeft in 2006 plaatsgevonden. In oktober 2007 zijn de gegevens in een rapport bekend gemaakt.
De lichamelijke gezondheid wordt door 96% als (heel) goed ervaren (95% in de GGD regio). Bij 4% wordt de ervaren gezondheid als “gaat wel” omschreven en 1% geeft aan dat de gezondheid van het kind “niet zo best” is.
Ten aanzien van 4 van de 5 landelijke speerpunten wordt voor Midden-Delfland, samengevat, het volgende geconstateerd:
18% van de kinderen heeft een of meerdere aandoeningen die door minstens één arts zijn vastgesteld. 7% heeft één of meerdere allergieën. Het poetsgedrag is bij 38% onvoldoende (33% regio), de mondhygiëne is bij 47% onvoldoende.
Bij de opvoeding heeft 5% van de hoog opgeleide ouders het gevoel alleen te staan, bij laag opgeleide ouders is dit 20%. 33 % van de ouders heeft soms tot vaak vragen of problemen met betrekking tot de opvoeding (23% bij het volwassenenonderzoek in 2005).
Uit de kwartaalrapportage van het eerste kwartaal van 2007 van de JGZ 0-4 jaar blijkt dat zij bij 135 kinderen risicofactoren hebben geconstateerd. De belangrijkste risicofactor daarbij was “spraak/taal” (44 kinderen) gevolgd door “fysieke/motorische ontwikkelingsachterstand” (38 kinderen). Het aantal kinderen waarbij opvoedingsproblematiek de risicofactor was, bedroeg 16.
De basisscholen in Midden-Delfland zijn zeer actief als het gaat om activiteiten of lesprogramma’s met betrekking tot de speerpunten in het gezondheidsbeleid. Zo doen alle scholen activiteiten met betrekking tot alcohol, voeding en beweging, relationele en seksuele vorming en psychosociale zaken (bijvoorbeeld weerbaarheid). Voor het leefstijlthema roken doet 75% van de scholen activiteiten en voor drugs 50%.
De GGD zal in samenwerking met de JGZ naar scholen een makelaarsfunctie op zich nemen. Dit betekent dat “de makelaar” de school ondersteunt bij het vinden van activiteiten waar behoefte aan is en dat scholen niet meer overvoerd worden met aanbod. Het aanbod betreft niet alleen GGD producten maar aanbod van een breed spectrum aan organisaties waaronder ook GGZ preventie en het maatschappelijk werk.
Het onderzoek van de GGD ZHW naar de gezondheid van jongeren van 12 tot en met 18 jaar is in 2005 uitgevoerd. Na verwerking van de gegevens is in september 2006 het definitieve rapport uitgegeven. Verreweg de meeste jongeren ervaren hun eigen gezondheid als goed of zeer goed. Ongeveer één op de tien beschrijft dit met ´gaat wel´ en 1% vindt de eigen gezondheid ´niet zo best´ tot ´slecht´. Bij de vraag wat slecht is geweest voor de eigen gezondheid wordt het meest genoemd: veel achter de computer zitten, alcohol drinken, ongezond eten, stress en slecht of weinig slapen. Jongens geven vaker dan meisjes aan het drinken van alcohol slecht voor hun gezondheid te vinden. Ook het veel achter de computer zitten wordt vaker door jongens genoemd. Meisjes vinden vaker dat ze te veel stress en spanningen hebben. Bijna de helft van de jongeren heeft één of meer ziekten of aandoeningen zoals astma, eczeem, migraine.
Ten aanzien van de 5 landelijke speerpunten wordt voor Midden-Delfland, samengevat, het volgende geconstateerd:
Hun vrije tijd besteden jongeren voor een groot deel aan de volgende bezigheden: muziek luisteren (81%), internetten/chatten/e-mailen/MSN-en (78%), huiswerk maken/studeren (62%) en bellen/SMS-en (42%). Gemiddeld zitten jongeren ongeveer 1,5 uur per dag achter de computer.
Slechts 32% van de jongeren gebruikt altijd een condoom tijdens de geslachtsgemeenschap.
Ongeveer 1 op de tien jongeren gaat niet 2 keer per jaar naar de tandarts, 63% van de jongeren poetst 2x per dag zijn of haar tanden.
Van de jongeren heeft 55% een bijbaan gedurende het hele jaar, gemiddeld besteden zij hier ongeveer 8 uur aan. Bij 1 op de 10 jongeren is sprake van een schuld of schulden.
11% procent van de jongeren is in de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek betrokken geweest bij een gevecht of onenigheid tussen mensen op een openbaar terrein.
Overmatig alcoholgebruik leidt op lange termijn tot gezondheidsproblemen als hart/vaatziekten, leverziekten, hersenbeschadiging, depressie. Daarnaast leidt het ook tot slechtere schoolprestaties en neemt het risico op (andere) verslavingen toe. Ook ontstaan er maatschappelijke problemen (overlast, huiselijk geweld, verkeersrisico’s,) door overmatig alcoholgebruik. Bij 56% is de laatste 4 weken sprake geweest van 1 of meer keren piekdrinken (47% regio); 67% is 1 of meer keer dronken geweest (64% regio); 13% is meer dan 20 keer dronken geweest (11% regio). | - Jongeren onder de 16 drinken geen alcohol; - Jongeren kunnen weerstand bieden aan groepsdruk; - Jongeren kennen de gevolgen van alcoholgebruik; - Piekdrinken komt niet meer voor bij jongeren boven de 16 jaar. | - De GGD/Parnassia interventie "Gezonde school en genotmiddelen" wordt aangeboden op alle scholen; - De JGZ geeft voorlichting over de effecten alcohol; - De jongerenwerkers krijgen trainingen van de verslavingszorg over hoe zij alcoholgebruik onder jongeren kunnen ontmoedigen; - Activiteiten door het jongerenwerk zijn ‘alcoholvrij’; - Niet commerciële instellingen, zoals sportkantines, moeten in het kader van de drank- en horecawet beschikken over gekwalificeerd barpersoneel; - Jongeren kunnen informatie over de effecten van alcohol (en andere drugs) vinden op de site www.drugsweb.nl | - Het actieprogramma alcohol wordt uitgevoerd. Hierbij zullen accenten worden gelegd op: * Voorlichting en communicatie (bijv. voorlichtingsavonden, maar ook publicaties in de media); * Succesvolle interventies continueren; * Ouders betrekken bij de verslavingspreventie (ook na overtreding door de jongere); * Door afspraken met beheerders sportkantines, winkels, horecagelegenheden en andere voorzieningen en door regelgeving, alcohol moeilijker beschikbaar maken voor jongeren. |
In de tweede helft van 2005 heeft de GGD ZHW een gezondheidspeiling uitgevoerd onder inwoners van 19 t/m 64 jaar. Na verwerking van de gegevens uit dit onderzoek is in april 2007 het definitieve rapport verschenen. Uit de peiling blijkt dat de meeste volwassenen de eigen leefstijl als (zeer) gezond beoordelen. Ondanks dit gegeven blijkt tegelijkertijd dat iets minder dan de helft van de volwassenen één of meer ziekten of aandoeningen heeft. Onbekend is of dit door de leefstijl wordt veroorzaakt.
Ten aanzien van de 5 landelijke speerpunten wordt voor Midden-Delfland, samengevat, het volgende geconstateerd:
De 12 maanden voorafgaand aan hun deelname aan het epidemiologisch onderzoek heeft 23% van de volwassenen soms tot vaak problemen met de opvoeding van hun kinderen. Van deze ouders heeft bijna een kwart ondersteuning op één of meer gebieden. Twaalf procent van de ouders die soms tot vaak problemen hebben met de opvoeding, hebben behoefte aan ondersteuning maar ontvangen die niet. Ouders ervaren dit vooral op de volgende gebieden: houden aan of stellen van grenzen/regels/afspraken (42%) en luisteren/gehoorzamen (41%).
Van de volwassenen heeft 15% enige tot grote moeite met rondkomen van het inkomen, 4% van de volwassenen heeft schulden.
In 2004 heeft de GGD ZHW onderzoek verricht naar de gezondheid van ouderen in de gemeente. Na verwerking van de gegevens uit dit onderzoek is in juni 2005 het definitieve rapport verschenen. Samengevat blijkt uit dit onderzoek dat 75% van de zelfstandig wonende ouderen heeft aangegeven één of meer ziekten of aandoeningen te hebben, terwijl toch ruim zes op de tien ouderen de eigen gezondheid als goed tot zeer goed ervaart.
De meest genoemde ziekten en aandoeningen zijn: gewrichtsslijtage, hoge bloeddruk, aandoening van de rug, nek of schouder, onvrijwillig urine verlies en diabetes. Binnenshuis voelt 42% van de ouderen belemmeringen in het dagelijkse leven als gevolg van zijn of haar gezondheid, 46% voelt buitenshuis deze belemmeringen.
Met het stijgen van de leeftijd neemt het aantal ouderen dat valt fors toe; 3% van de 65-74 jarigen en 14% van 75+’ers valt af en toe of geregeld zonder duidelijke oorzaak.
Ten aanzien van de 5 landelijke speerpunten wordt voor Midden-Delfland, samengevat, het volgende geconstateerd:
Bijna één derde van de ouderen woont alleen. Eén op de tien oudere vrouwen kan niet zelfstandig belangrijke voorzieningen in de gemeente bereiken. Bijna een kwart van de ouderen ontvangt mantelzorg, bij de 75+’ers is dit 44%. De meeste ouderen (85%) doet minstens wekelijks een activiteit waarbij contact met anderen plaatsvindt.
Hoofdstuk 8. Het financiële plaatje
Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen en in het kader van het streven naar een doorzichtig beleid wordt in deze nota het financiële kader op hoofdlijnen weergegeven. In de opeenvolgende jaarplannen worden activiteiten aan budgetten gekoppeld.
De financiering van het lokaal gezondheidsbeleid geschiedt deels ‘direct’ uit de reguliere middelen voor de GGD, maar voor een deel ook ‘indirect’ uit middelen van andere beleidsterreinen (bijvoorbeeld sportsubsidies). Voor een effectief en sluitend gezondheidsbeleid zijn de reguliere budgetten die beschikbaar zijn binnen de andere beleidsterreinen ook van belang. Als alle betrokken afdelingen rekening houden met gezondheidseffecten bij het inzetten van budgetten wordt een optimaal maatschappelijk rendement behaald uit de beschikbare middelen. Gezondheidsbeleid is zo écht integraal beleid zonder dat veel extra kosten ontstaan.
Het college zal de plannen voor de uitvoering van het gezondheidsbeleid telkens op hoofdlijnen vaststellen binnen het raamwerk van de programmabegroting.
Door onder meer de deelname aan de gemeenschappelijke regeling van de GGD Zuid-Holland West wordt inhoud gegeven aan de uitvoering van het lokaal gezondheidsbeleid. De taken van de GGD zijn onder te verdelen in uniforme taken (wettelijk verplichte taken die overal hetzelfde worden uitgevoerd) en maatwerk taken (wettelijk verplichte taken waarin lokale accenten gelegd kunnen worden). De uniforme en maatwerk taken worden gefinancierd door een bedrag per inwoner. Daarnaast zijn er aanvullende taken. Dit zijn taken die de gemeente extra kan afnemen en die extra worden gefinancierd.
Met de inwerkingtreding van de WMO zijn er budgetten van het Rijk naar de gemeente en de centrumgemeente Delft overgeheveld. Zo is het budget voor de openbare geestelijke gezondheidszorg overgeheveld naar de centrumgemeente Delft.
Daarnaast is er vanaf de begroting 2008 structureel een bedrag opgenomen voor de uitvoering van de nota lokaal gezondheidsbeleid om op deze manier extra te kunnen investeren in gezondheid. Hierbij moet vooral gedacht worden aan het publiceren van voorlichtende artikelen en het extra afnemen van cursussen en presentaties. Ook subsidies voor bijvoorbeeld de AED 6 minuten zone zal ten laste van deze post worden gebracht.
De beoogde verzelfstandiging van de JGZ zal, door de uitname van de JGZ 0-4 uit de thuiszorg, frictiekosten met zich meebrengen. Ook de gezamenlijke decentrale huisvestiging van de JGZ in het CJG hebben mogelijk gevolgen voor de huisvestingskosten. Hoe hoog deze kosten zullen zijn en wanneer deze kosten zullen ontstaan, is nu nog niet exact bekend. Deze kosten worden in de financiële cyclus meegenomen.
In onderstaande tabel is specifiek de begroting voor de post Openbare gezondheid en Jeugdgezondheid voor 2009 opgenomen. Bedragen zoals bijvoorbeeld voor (school)maatschappelijk werk, Stichting Welzijn Midden-Delfland, etc. zijn in dit overzicht niet vermeld.
Er is in de begroting van 2009 832 manuren voor (jeugd)gezondheid en het project CJG opgenomen. Deze uren worden besteedt aan beleidsadvisering, ontwikkeling (bijvoorbeeld CJG) en aan (de aansturing van) de uitvoering. Hierbij moet niet gedacht worden aan bijvoorbeeld het geven van cursussen, maar aan het mede organiseren van bijeenkomsten, het betrekken verenigingen of andere organisaties bij het beleid.
In de begroting 2009 zijn extra middelen opgenomen voor uitbreiding van personele capaciteit voor Welzijn/Onderwijs. Deze uitbreiding zal ook worden ingezet voor de uitvoering van het gezondheidsbeleid en het jeugd(gezondheids)beleid.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 7 april 2009.