Organisatie | Pijnacker-Nootdorp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek 2012 worden ingetrokken per 01-01-2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 23-12-2017 | nieuwe regeling | 09-12-2014 Telstar, 17-12-2014 | 14INT09706/ BBV14.0677 |
Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
gezien het advies van de afdeling Beleid d.d. 9 december 2014;
gezien het advies van de Adviesraad Werk & Inkomen van 21 november 2014;
overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen die in acht dienen te worden genomen bij terug –en invordering op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bij het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek , en bij het verhalen van bijstand op grond van de Participatiewet;
gelet op de artikelen 34, 50, 51, 54 en 58 tot en met 62i van de Participatiewet, de artikelen 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
vast te stellen de volgende Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsbepalingen en afkortingen
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
HOOFDSTUK 2. TERUGVORDERING EN INVORDERING
Artikel 2. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheden
Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:
het opschorten van het recht op uitkering voor de op grond van de artikelen 54, eerste lid, PW, artikel 17, eerste lid, IOAW en artikel 17, eerste lid, IOAZ;
herzien of intrekken als bedoeld in artikel 54, derde lid, tweede volzin, en artikel 54, vierde lid, PW;
terugvordering van ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58, tweede lid, PW en artikel 59, eerste, tweede en derde lid, PW, artikel 25, tweede en derde lid, IOAW en IOAZ, en artikel 26 IOAW en IOAZ.
Het college ziet af van het nemen van een besluit tot terugvordering indien het terug te vorderen bedrag, na beëindiging van de uitkering, lager is dan € 100,=, tenzij:
Artikel 4. Brutering van de vordering
Indien het benadelingsbedrag gedurende het lopende kalenderjaar niet volledig kan worden ingevorderd wordt het resterende deel met toepassing van artikel 58, vijfde lid, PW, na afloop van het voornoemd kalenderjaar verhoogd met de verschuldigde loonbelasting, de premies volksverzekeringen evenals de vergoeding zoals bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel 5. Terugbetaling in geval van lopende uitkering
Indien belanghebbende een uitkering van het college ontvangt, wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingstermijn vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag en vindt verrekening plaats met de maandelijks verleende bijstand of uitkering op grond van artikel 60, derde lid, PW of artikel 28, derde lid, IOAW of IOAZ.
Artikel 6. Terugbetaling in geval van beëindigde uitkering
De belanghebbende die geen uitkering van het college ontvangt, wordt met het terugvorderingsbesluit in eerste instantie in de gelegenheid gesteld om het teruggevorderde bedrag in één keer vrijwillig terug te betalen binnen 6 weken na de datum van verzending van het besluit dan wel een betalingsregeling te treffen.
Artikel 7. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting
Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in de terugvorderingsbeschikking, geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Indien op basis van de vastgestelde aflossingsverplichting een vordering binnen een termijn van drie jaar volledig kan worden afgelost, en de aflossingsverplichting ook trouw wordt nagekomen, wordt geen heronderzoek ingesteld.
Het in het tweede en derde lid bepaalde laat onverlet dat het college bevoegd blijft om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde betalingsverplichting te wijzigen dan wel de betalingsverplichting te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Artikel 8. Verrekening en beslaglegging
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het besluit tot terugvordering ten uitvoer gelegd door toepassing van:
vereenvoudigd derdenbeslag op grond van artikel 60, vijfde lid, PW, artikel 28, vijfde lid, IOAW of artikel 28, vijfde lid, IOAZ, nadat een dwangbevel is afgegeven;
executoriaal beslag op grond van het dwangbevel op grond van Algemene wet bestuursrecht, art. 4:114;
beslag in de zin van het tweede boek van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
Artikel 11. Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting
De in het eerste lid genoemde termijnen zijn 36 maanden indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475 c en 475 d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, d.w.z. doorgaans overeenkomend met 90% van de voor de betrokkene geldende bijstandsnorm niet te boven is gegaan.
HOOFDSTUK 3. VERHAAL VAN BIJSTAND
Artikel 14. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 van de PW.
De algemene bijstand voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hem zelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, waarvan in redelijkheid niet de verkoop of verdere bezwaring (met hypotheek) kan worden verlangd heeft de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek indien het in aanmerking te nemen vermogen € 10.000,= hoger is dan het bedrag genoemd in artikel 34, tweede lid, sub d, van de PW (per 1 januari 2014 € 49.400,=).
Artikel 17. Aflossingsvoorwaarden hypotheek
Aan de geldlening worden, tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte, de volgende voorwaarden verbonden:
De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats overeenkomstig de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand zoals is vastgelegd in de Beleidsregels bijzondere bijstand
Artikel 18. Rente van de vordering
De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met 3%. Indien belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
Artikel 19. Aflossing hypotheek bij vererving en verkoop van de woning
Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het bepaalde onder artikel 16, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de afgeloste geldlening op grond van de onder het eerste lid vermelde redenen, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.
Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, tweede lid, sub d, juncto artikel 50 van de PW bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.
Artikel 20. Toepassing laatst gevestigde hypotheek bij niet-duurzame onderbreking bijstandsverlening
Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.
Artikel 21. Jaarlijkse opgave restantschuld en rentevorderingen
Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015.
Artikel 25. Intrekken oude regeling
De Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek 2012 worden ingetrokken.
Vastgesteld in de vergadering van 9 december 2014
de secretaris, de burgemeester,
drs. J.P.R. Woudstra mw. F. Ravestein
Er is in het verleden om praktische redenen voor gekozen om de beleidsregels met betrekking tot terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek in één stuk te bundelen.
Daarin wordt per 1 januari 2015 met deze beleidsregels geen verandering gebracht.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Dit hoofdstuk bevat slechts 1 artikel en behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 2. Terugvordering en invordering
Met ingang van 1 januari 2013 laten de Wet werk en bijstand, de IOAW en de IOAZ en vanaf 1 januari 2015 de Participatiewet het college geen keuze indien sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand of uitkering als gevolg schending van de inlichtingenplicht: in die gevallen is het college wettelijk verplicht om tot herziening/intrekking en terugvordering over te gaan.
De wettelijke bepalingen geven het college beperkte bevoegdheden om van (verdere) terugvordering af te zien.
In de overige gevallen bieden de wettelijke bepalingen ruimte om nadere regels te stellen.
Voor de goede orde: de beleidsregels in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen wegens verhaal van bijstand en voor bijstand in de vorm van een geldlening zolang volgens de aflossingsregels wordt afgelost.
Alleen die artikelen die nadere toelichting wenselijk maken worden hier vermeld.
Het bedrag was tot 1 januari 2012 € 113,= en is per 1 januari 2012 verhoogd tot € 250,= om redenen van verhouding kosten/baten en inflatie.
Gelet op het uitgangspunt dat te veel resp. ten onrechte betaalde bijstand/uitkering dient te worden teruggevorderd is dit bedrag per 1 januari 2015 verlaagd tot € 100,=.
Verder zijn de voorwaarden aangescherpt: er mogen geen andere vorderingen openstaan en er is geen mogelijkheid meer om te verrekenen.
Artikel 5. Terugbetaling in geval van lopende uitkering
In de Richtlijnen bijzondere bijstand 2011 en de Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 is het gebruikelijke maandelijkse aflossingsbedrag voor leenbijstand vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. Er is geen reden om in deze beleidsregels een daarvan afwijkend bedrag te hanteren.
Artikel 6. Terugbetaling in geval van beëindigde uitkering
Belanghebbende is wettelijk verplicht om desgevraagd de voor terugvordering van belang zijnde gegevens te verstrekken (artikel 60, eerste lid, van de PW en artikel 27 IOAW/IOAZ).
Artikel 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Bij wettelijke bepalingen als bedoeld in het tweede lid, sub a, gaat het om artikel 60c PW en artikel 29a IOAW/IOAZ).
Artikel 12. Kwijtschelding van vorderingen in geval van schending inlichtingenplicht
Dit artikel is sinds 1 januari 2013 een wettelijke bepaling (artikel 58, zevende lid, WWB, artikel 25, zesde lid, IOAW/IOAZ en per 1 januari 2015 artikel 58, zevende lid, PW).
Deze bepalingen geven het college (beperkte) bevoegdheden om van (verdere) terugvordering af te zien in gevallen waarin de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Uitgangspunt is alle vorderingen volledig worden terugbetaald. Het is dan ook niet de bedoeling dat de in de genoemde wettelijke bepalingen en dit artikel beschreven situaties in alle gevallen automatisch leiden tot afzien van verdere terugvordering. Bij elk individueel geval zal moeten worden bezien of er een gegronde reden is om af te zien van (verdere) terugvordering.
Een gegronde reden kan onder meer gelegen zijn in de bijkomende omstandigheid, dat de belanghebbende ook een boete is opgelegd (waarvan de hoogte doorgaans gelijk is aan die van de fraudevordering) en deze heeft betaald.
Tenslotte is aan de beschreven situaties in beginsel de voorwaarde verbonden, dat er sprake moet zijn van een schriftelijk verzoek van belanghebbende.
Artikel 13. Kwijtschelding wegens dringende reden
Deze kwijtscheldingsgrond bestaat sinds 1 januari 2014.
Artikel 58, achtste lid, van de WWB, artikel 25, zevende lid van de IOAW en artikel 25 van de IOAZ bepaalden het volgende:
‘Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.’
In de Participatiewet blijft dit ongewijzigd.
Voor een goed begrip van wat in dit verband onder dringende redenen wordt begrepen is van belang de toelichting op de genoemde wettelijke bepalingen, die wordt hieronder cursief gegeven:
‘Het nieuwe achtste lid geeft het college en de SVB de bevoegdheid geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Voor een toelichting op het begrip 'dringende redenen' wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op het nieuwe artikel 60b (verrekening bestuurlijke boete bij recidive).
Het college en de SVB kunnen besluiten de verrekening over de beslagvrije voet niet of niet langer toe te passen indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Deze regel wordt slechts toegepast indien door de verrekening over de beslagvrije voet met name voor de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Uitsluitend vanwege het feit dat het de (mede-)belanghebbende minderjarige gezinsleden ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van dringende redenen zoals in dit lid bedoeld. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden waarin de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van de verrekening in deze vorm volstrekt onvermijdelijk is. Dat het betrokkene of medebelanghebbenden (minderjarige gezinsleden) door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen zoals in dit artikellid bedoeld.’
Samengevat: dringende redenen als hier bedoeld zullen zich slechts in uitzonderlijke situaties voordoen.
Toelichting Hoofdstuk 3. Verhaal van bijstand
Dit hoofdstuk voorziet slechts in 1 artikel, waarin wordt vastgesteld dat het college gebruik maakt van de in de
Participatiewet genoemde mogelijkheid kosten van bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige.
Verhaal is ook mogelijk op de erfgenamen bij een nalatenschap ( van een overleden bijstandsgerechtigde) en op degenen die van de bijstandsgerechtigde onverplicht een aanzienlijke schenking ontvangen hebben, waardoor de bijstandsgerechtigde aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering.
Nadere regels zijn niet nodig, voor het overige kan worden teruggegrepen op de wettelijke bepalingen (artikel 61 tot en met 62i van de Participatiewet).
Toelichting Hoofdstuk 4. Krediethypotheek
Bij de beoordeling of iemand aanspraak kan maken op bijstandverlening door de overheid staat steeds de vraag centraal of de belanghebbende in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Ook ten aanzien van degene die in het bezit is van een door hemzelf bewoonde eigen woning kunnen, vooral als gevolg van langdurige werkloosheid, dergelijke omstandigheden zich voordoen. Een eigen woning vertegenwoordigt evenwel een bepaald vermogen dat, na aftrek van de eventuele schulden die er op rusten, soms aanzienlijk zal zijn. Men beschikt dan over middelen die, gelet op het complementaire karakter van de Participatiewet, in aanmerking dienen te worden genomen zodat strikt genomen geen aanleiding is voor de verlening van bijstand. Het gaat echter om middelen waarover de belanghebbende veelal niet kan beschikken om in zijn bestaan te voorzien, tenzij deze de woning buiten de bijstand verder bezwaart of te gelde maakt. Het eerste is niet altijd realiseerbaar, omdat een potentiële kredietverstrekker ook naar het inkomen zal kijken. Het tweede betekent dat vervangende huisvesting mogelijk moet zijn.
In de Wet werk en bijstand was de verplichting tot het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek al vervallen, dat is onder de Participatiewet niet veranderd. Indien het vermogen in de woning de vrijlating overschrijdt, dan dient de bijstand in de vorm van een geldlening te worden verstrekt. Bij het alleen verstrekken van de bijstand in de vorm van een geldlening heeft de gemeente weinig zekerheid dat de verstrekte geldlening wordt terugbetaald. De eigenaar kan, als hij geen bijstand meer ontvangt, de woning verkopen zonder dat de gemeente daar iets van merkt. Het invorderen van de geldlening zal dan in de regel veel inspanning vergen. Omdat het vaak om grotere bedragen gaat verdient het daarom aanbeveling om toch de geldlening onder hypothecair verband te verstrekken. Daarbij is uitgegaan van een grens van € 10.000,=. Dat betekent dat als het vermogen in de woning meer dan € 10.000,= (na toepassing van de vrijlating)of meer is, de geldlening onder verband van hypotheek wordt verstrekt. Blijft het vermogen onder deze grens, dan wordt volstaan met alleen een reguliere geldlening (zonder zekerheid).
Als de uitkering wordt beëindigd omdat belanghebbende kan beschikken over een hoger inkomen dan de algemene bijstand wordt verwacht dat gestart wordt met de aflossing van de geldlening. De berekening van de aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op basis van de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat een belanghebbende geen vooruitzichten heeft op een financiële verbetering bij werkaanvaarding. Ook als er geen sprake is van werkaanvaarding maar bijvoorbeeld pensionering, is het niet reëel om mensen langdurig op bijstandsniveau te laten. Omdat door het stellen van zekerheid door de vestiging van de hypotheek de geldlening altijd op enig moment wordt afgelost, kan een ruimhartiger beleid gevoerd worden.
Alleen die artikelen die nadere toelichting wenselijk maken worden hier vermeld.
Artikel 17. Aflossingsvoorwaarden hypotheek
Bij gebruikelijke bedingen die ook in de hypotheekakte of de akte van geldlening moeten worden opgenomen kan gedacht worden aan het beding tot beperking van de bevoegdheid tot verhuur of verpachting.
Artikel 18. Rente van de vordering
Indien belanghebbende zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, wordt wettelijke rente berekend vanaf het moment dat de lening afgelost had kunnen zijn bij tijdige betalingen. De rente is vastgesteld op de wettelijke rente. Evenals in de vorige beleidsregels en in het oude (per 1 januari 2004 ingetrokken) Besluit krediethypotheek bijstand wordt uitgegaan van de wettelijke rente minus 3%.
Artikel 19. Aflossing hypotheek bij vererving en verkoop van de woning
Een verkoop van de woning hoeft niet terstond gepaard te gaan met een financiële afwikkeling. Dit zal doorgaans plaatsvinden bij de overdracht van de woning. Vanaf het moment waarop belanghebbende over de opbrengst kan beschikken zal de resterende geldlening aan de gemeente in één keer moeten worden terugbetaald. Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende marktwaarde ligt, is er geen aanleiding om het bescheiden vermogen aan betrokkene toe te kennen en evenmin om het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden. Overigens zal, als de woning wel tegen de geldende marktwaarde is verkocht, het voor de afrekening beschikbare bedrag tenminste gelijk moeten zijn aan het bedrag van het vrijgelaten bescheiden vermogen. Wanneer het voor de afrekening beschikbare bedrag namelijk lager is dan het in aanmerking genomen bescheiden vermogen kan het verschil dus niet aan belanghebbende worden uitgekeerd. Of belanghebbende ook nog over het bedrag van het extra vrijgelaten vermogen kan beschikken is afhankelijk van de verkoopwaarde, de bancaire hypotheek en de afrekening van de krediethypotheek. Het extra vrijgelaten vermogen is bij de afrekening dus nooit gegarandeerd.