Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Ronde Venen

Verordening tegenprestatie Participatiewet De Ronde Venen 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Ronde Venen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening tegenprestatie Participatiewet De Ronde Venen 2015
CiteertitelVerordening tegenprestatie Participatiewet De Ronde Venen 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 108, tweede lid jo en artikel 147, eerste lid
  2. Participatiewet, artikel 8a, eerste lid, onderdeel b
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, eerste lid, onderdeel e
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 35, eerste lid, onderdeel e

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015nieuwe regeling

18-12-2014

Gemeenteblad, 24-12-2014, nr. 81400

0062/2014

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening tegenprestatie Participatiewet De Ronde Venen 2015

De raad van de gemeente De Ronde Venen gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (raadsvoorstel nr. 0062/2014 van 11 november 2014);

gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet,

gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

gelet op artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

Gezien het advies van het Cliëntenplatform van 23 oktober 2014

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening tegenprestatie Participatiewet De Ronde Venen 2015

 

Artikel 1. Begrippen

  • o

    Het college kan een persoon op grond van de artikelen 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel f van de IOAW en artikel 35, eerste lid, onderdeel f van de IOAZ een tegenprestatie naar vermogen opdragen.

  • o

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • o

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • o

    Belanghebbende: persoon die tot de doelgroep van deze verordening behoort;

  • o

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • o

    In de participatiewet wordt de doelgroep ingedeeld in vier klantgroepen. De indeling is als volgt:

    • 1.

      Klantgroep 1 bestaat uit belanghebbende die in principe over voldoende arbeidsvermogen beschikken zodat zij op eigen kracht of met beperkte ondersteuning werk kunnen vinden en behouden.

    • 2.

      Klantgroep 2 bestaat uit belanghebbende die tijdelijk extra ondersteuning nodig hebben om weer een goede kans te maken op de arbeidsmarkt.

    • 3.

      Klantgroep 3 bestaat uit belanghebbende met een beperking die zonder langdurige ondersteuning niet zouden kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt.

    • 4.

      Klantgroep 4 bestaat uit belanghebbende die niet over voldoende arbeidsvermogen beschikken om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en die vooral behoefte hebben aan zorg of een vorm van dagbesteding.

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;

    • c.

      niet leiden tot verdringing van werkgelegenheid

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende beschreven in artikel1 een tegenprestatie opdragen

  • 2.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen;

    • d.

      als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, kanhet college dit aanmerken als tegenprestatie;

    • e.

      als een belanghebbende meewerkt aan een re-integratietraject of betaald werk verricht, kan de tegenprestatie beperkt worden opgedragen. Betaald werk staat voorop.

Artikel 4. Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van zes maanden.

  • 2.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 12 uur per week.

  • 3.

    De tegenprestatie kan binnen een periode van 12 maanden slechts 1 x worden verlengd.

Artikel 5. Zoekperiode

  • 1.

    Het college draagt alle belanghebbenden op om een maatschappelijke nuttige activiteit te zoeken volgens de voorwaarden van de verordening. Eigen verantwoordelijkheid staat voorop. De belanghebbende waar de tegenprestatie op maat is opgelegd, krijgt een zoekperiode van twee maanden opgelegd, om in eerste instantie zelf actief op zoek te gaan naar een maatschappelijke nuttige activiteit. Zoals genoemd in artikel 4.

  • 2.

    Na twee maanden wordt de belanghebbende opgeroepen om te vernemen welke activiteit belanghebbende heeft gevonden.

  • 3.

    Mocht de belanghebbende geen tegenprestatie hebben gevonden, wordt op door het college op maat gekeken naar een passende tegenprestatie.

Artikel 6. Geen tegenprestatie

  • 1.

    Het college draagt geen andere tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg of een vorm van vrijwilligerswerk verrichten naar het oordeel van het college wat redelijkerwijs noodzakelijk is.

  • 2.

    In beginsel wordt geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen verleend en geldt voor alle belanghebbenden de volledige plicht tot arbeidsinschakeling zoals beschreven in artikel 16 van de Participatiewet. Het college kan binnen de in artikel 9 en artikel 9a van de Participatiewet geformuleerde kaders op aanvraag ontheffing verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling:

    • a.

      aan een alleenstaande ouder met de zorg voor een of meer ten laste komende kinderen tot 12 jaar, wanneer er aantoonbaar geen passende kinderopvang beschikbaar is;

    • b.

      aan een alleenstaande ouder met de zorg voor een tot het gezin behorende langdurig ziek of gehandicapt kind tot de leeftijd van 18 jaar als er sprake is van een aantoonbare zorgbehoefte die niet kan worden ingevuld door derden of instanties;

    • c.

      aan belanghebbenden die als gevolg van medische en / of sociale belemmeringen volledig arbeidsongeschikt zijn. Een belanghebbende is volledig arbeidsongeschikt wanneer als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling objectief (medische keuring) is vastgesteld dat hij niet in staat is arbeid te verrichten.

    • d.

      aan belanghebbenden die niet beschikbaar zijn voor de arbeidsinschakeling in verband met het bieden van intensieve mantelzorg aan een hulpbehoevende chronisch zieke of gehandicapte partner, inwonend meerderjarig (pleeg)kind, inwonende broer of zus of aan ouder(s);

  • 3.

    Indien door het college ontheffing wordt verleend is die ontheffing

    • a.

      Tijdelijk en maximaal voor de duur van één jaar; en

    • b.

      onder de voorwaarde dat de klant (eventueel met inzet van voorzieningen) aan zijn beperkingen of belemmeringen werkt.

Artikel 7. Geen activiteiten voorhanden

  • 1.

    Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen activiteiten voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2.

    Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen zes maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 3.

    Indien het college geen tegenprestatie opdraagt, omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, zal het college opdragen aan belanghebbende om zelf te blijven zoeken naar een tegenprestatie.

Artikel 8. Verslag over beleid

Het college informeert de gemeenteraad jaarlijks over de resultaten van de tegenprestatie.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet De Ronde Venen 2015

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente De Ronde Venen,

d.d. 18 december 2014.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Toelichting

Algemene toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente De Ronde Venen.

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en in artikel 35 IOAW en artikel 35 IOAZ vastgelegd dat degenen die een uitkering ontvangen op grond van deze wetten verplicht zijn om een maatschappelijk nuttige activiteit te verrichten. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten activiteiten. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Tegenprestatie is geen re-integratie instrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige activiteiten te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.

Artikelsgewijze toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente De Ronde Venen

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

In de participatiewet wordt de doelgroep ingedeeld in vier klantgroepen. De indeling is als volgt:

  • 1.

    Klantgroep 1 bestaat uit belanghebbende die in principe over voldoende arbeidsvermogen beschikken zodat zij op eigen kracht of met beperkte ondersteuning werk kunnen vinden en behouden.

  • 2.

    Klantgroep 2 bestaat uit belanghebbende die tijdelijk extra ondersteuning nodig hebben om weer een goede kans te maken op de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Klantgroep 3 bestaat uit belanghebbende met een beperking die zonder langdurige ondersteuning niet zouden kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt.

  • 4.

    Klantgroep 4 bestaat uit belanghebbende die niet over voldoende arbeidsvermogen beschikken om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en die vooral behoefte hebben aan zorg of een vorm van dagbesteding.

Klantgroep

Arbeids-vermogen

Ondersteuningsbehoefte

Volume in 2018

 

 

 

bijstand

Wsw-oud

totaal

1

100%

Beperkt

71

0

71

2

<100%

Tijdelijk

100

0

100

3

30-100%

Langdurig

150

57

207

4

<30%

Zorg / dagbesteding

100

0

100

Totaal

 

 

421

57

478

Arbeidsvermogen is geen absoluut gegeven, maar het geeft een goede indicatie van wat van de werkzoekende en van de werkgever verwacht mag worden en hoe groot de ondersteuning (vanuit publieke middelen) zou moeten zijn om de betrokkene te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt. Het werken met arbeidsvermogen is gericht op de talenten en capaciteiten van mensen en kunnen zich dus ook ontwikkelen in de loop van de tijd. Ook in die zin is het arbeidsvermogen een waardevol uitgangspunt, want het voorkomt dat de publieke ondersteuning op enig moment te groot of te klein is.

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten activiteiten. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteitenIn artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige activiteiten in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Activiteiten die kunnen worden ingezet

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die activiteiten voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening genoemde voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid:

  • a.

    naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • b.

    niet is bedoeld als re-integratie instrument;

  • c.

    niet leidt tot verdringing van werkgelegenheid.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

In een beleidsplan kan het college vastleggen welke activiteiten in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 3, tweede lid, van deze verordening). Deze activiteiten voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening gestelde voorwaarden.

Samenwerking met maatschappelijke organisaties:

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige activiteiten samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige activiteiten voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige activiteiten te bepalen. De gemeente kan ervoor kiezen uitsluitend activiteiten binnen de gemeentegrenzen als tegenprestatie in te zetten of activiteiten zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen in te zetten. Zie hierover de toelichting bij artikel 8 van deze verordening.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratie instrument. Het betreffen activiteiten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet) De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Weigering tegenprestatie

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.

Factor: tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Factor: persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

Factor: persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten activiteiten. Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die activiteiten in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die activiteit voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die activiteit beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige activiteiten die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een activiteit op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

Factor: maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende

Het college houdt er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij rekening met de duur en omvang. Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college kan ook besluiten vrijwilligerswerk van minimaal 4 uren per week aanmerken als tegenprestatie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de minimale en maximale duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 3 van deze verordening. Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen. Omdat vrijwilligerswerk veelzijdig van aard is, is geen begripsomschrijving opgenomen.

Artikel 4. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 4 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).

Maximale duur tegenprestatie in maanden

Artikel 4, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van 6 maanden. Het is van belang dat de duur beperkt is. Het opdragen van de tegenprestatie tot aan het einde van de uitkering is in ieder geval niet beperkt in duur en in omvang.

Maximale duur tegenprestatie in uren

Artikel 4, tweede lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 12 uren per week.

Voor het maximaal aantal uren is gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn.

Artikel 4, derde lid, regelt dat het opdragen van een tegenprestatie binnen een periode van 12 maanden slecht 1 x kan worden verlengd. Deze bepaling waarborgt dat de tegenprestatie relatief gering wordt ingezet. De tegenprestatie dient immers niet in de weg te staan aan de re-integratie van een belanghebbende.

Artikel 5. Zoekperiode

De belanghebbende krijgt een zoekperiode van twee maanden om in eerste instantie zelf actief op zoek te gaan naar een maatschappelijke nuttige activiteit. De activiteit dient men wekelijks uit te voeren, zoals beschreven in de verordening tegenprestatie.

Het college draagt alle belanghebbenden op om een maatschappelijke nuttige activiteit te zoeken volgens de voorwaarden van de verordening. Eigen verantwoordelijkheid staat voorop.

Na twee maanden wordt de belanghebbende opgeroepen om te vernemen welke activiteit is gekozen. Mocht de belanghebbende geen tegenprestatie hebben gevonden, wordt deze alsnog verwezen naar een tegenprestatie.

Artikel 6. Geen tegenprestatie

  • 4.

    Het college draagt geen andere tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg, vrijwilligerswerk zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

  • 5.

    In beginsel wordt geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen verleend en geldt voor alle belanghebbenden de volledige plicht tot arbeidsinschakeling zoals beschreven in artikel 16 van de Participatiewet. Het college kan binnen de in artikel 9 en artikel 9a van de Participatiewet geformuleerde kaders op aanvraag ontheffing verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling:

    • a.

      aan een alleenstaande ouder met de zorg voor een of meer ten laste komende kinderen tot 12 jaar, wanneer er aantoonbaar geen passende kinderopvang beschikbaar is;

    • b.

      aan een alleenstaande ouder met de zorg voor een tot het gezin behorende langdurig ziek of gehandicapt kind tot de leeftijd van 18 jaar als er sprake is van een aantoonbare zorgbehoefte die niet kan worden ingevuld door derden of instanties;

    • c.

      aan belanghebbenden die als gevolg van medische en / of sociale belemmeringen volledig arbeidsongeschikt zijn. Een belanghebbende is volledig arbeidsongeschikt wanneer als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling objectief (medische keuring) is vastgesteld dat hij niet in staat is arbeid te verrichten.

    • d.

      aan belanghebbenden die niet beschikbaar zijn voor de arbeidsinschakeling in verband met het bieden van intensieve mantelzorg aan een hulpbehoevende chronisch zieke of gehandicapte partner, inwonend meerderjarig (pleeg)kind, inwonende broer of zus of aan ouder(s);

  • 6.

    Indien door het college ontheffing wordt verleend is die ontheffing

    a.Tijdelijk en maximaal voor de duur van één jaar; en

onder de voorwaarde dat de klant (eventueel met inzet van voorzieningen) aan zijn beperkingen of belemmeringen werkt

Artikel 7. Geen activiteiten voorhanden

Geen activiteiten voorhanden

Artikel 7, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor activiteiten binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te laten verrichten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 51). Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten voorhanden zijn, wordt binnen twee maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige activiteiten binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 7, tweede lid, van deze verordening.

Artikel 8. Verslag over beleid

Het college informeert de gemeenteraad jaarlijks via de Planning en Control cyclus over de resultaten van de tegenprestatie.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.

  • 2.

    In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.