Organisatie | Meerssen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2013 |
Citeertitel | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 25-04-2013 de Geulbode, 1 mei 2013 | besluit |
Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2013
Voor u ligt het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Meerssen 2013 (hierna: besluit). In dit besluit zijn alle bedragen opgenomen die van belang zijn voor de uitvoering van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Meerssen (hierna: verordening).
Het voordeel van het besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat aan de hand van de prijsindex een bijstelling plaatsvindt) of beleidsregels de verordening niet gewijzigd hoeft te worden. Hierdoor wordt voorkomen dat deze wijzigingen in de raad besproken en opnieuw vastgesteld moeten worden. Bijstelling van het besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden. Dit besluit is wel door de raad vastgesteld omdat dit besluit hoort bij de “nieuwe” verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Meerssen 2013.
Dit besluit is tot stand gekomen in overleg met het Wmo platform.
Het besluit is vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders van Meerssen op 9 april 2013 en vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de Gemeente Meerssen op 25 april 2013.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 4
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het verstrekken in natura en als persoonsgebonden budget 5
Hoofdstuk 3. Eigen bijdrage en eigen aandeel 6
Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden 7
Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen 9
Hoofdstuk 6. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 12
Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en om de woning 14
Hoofdstuk 8. Advisering en samenhangende afstemming 14
Bijlage I (Maximale) normbedragen per 1 mei 2013 bji woningsanering
Bijlage II Afschrijvingstermijnen
Bijlage III Normen per 1 mei 2013 bij uitbreiding van ruimten
Bijlage IV Uurtarieven Hulp bij het huishouden in natura per 1 mei 2013
Bijlage V Termijnen voor eigen bijdrage (CAK)
Bijlage VI Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het huishouden
Bijlage VII Richtlijn normering aantal zones collectief vervoer
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden
omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Meerssen of de Algemene Wet Bestuursrecht.
In dit besluit wordt verstaan onder:
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en welke niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening of de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Alle bedragen die in dit besluit genoemd worden, zijn netto bedragen, inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET VERSTREKKEN IN NATURA EN ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 3. Verantwoording en controle
De verantwoording van het persoonsgebonden budget aan het College door de budgethouder vindt eerstens plaats middels het door het College beschikbaar gestelde verantwoordingsformulier. Een verdere controle kan plaatsvinden aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.
Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het College het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.
HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
Artikel 4. Opleggen eigen bijdrage en eigen aandeel
De eigen bijdrage of het eigen aandeel zoals genoemd in hoofdstuk 6 paragraaf 5 van de verordening wordt opgelegd bij de voorziening als genoemd in hoofdstuk 5 paragraaf 2, van de verordening. Hierbij geldt dat ten aanzien van de verstrekking van een rolstoel, op grond van de Wet, geen eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gevraagd. Verder is, wanneer toepassing gegeven wordt aan artikel 16 van dit besluit en wanneer toepassing van artikel 13 van dit besluit wordt gegeven in een collectieve ruimte, geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd. Indien bij de verstrekking van een individueel hulpmiddel een middel wordt herverstrekt als bruikleenverstrekking, zal bij de bepaling van de hoogte de eigen bijdrage worden uitgegaan van de daadwerkelijke kosten zoals de gemeente deze maakt voor het hulpmiddel.
De te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor [CAK] zoals is bepaald in het Bijdragebesluit Zorg in artikel 16a lid 4 onder b. conform artikel 4 lid 1 onder 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur [gepubliceerd Staatsblad 450 van 2 oktober 2006].
Artikel 5. Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel
De bedragen en de percentages op basis waarvan de maximale eigen bijdrage of eigen aandeel berekend worden zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De maximaal te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel kan nooit hoger zijn dan de kosten van de voorziening:
Bij verstrekking van vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen geldt in deze 100% van de kostprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan; van de huurprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan; van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget zoals door het college is verstrekt
HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 6. Vorm van verstrekking hulp bij het huishouden
De door het college ter compensatie van beperkingen te verstrekken hulp bij het huishouden kan, naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 3 onder a. t/m f., wanneer noodzakelijk tevens bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:
instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de cliënt;
Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Het persoonsgeboden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden, waaronder de arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt vastgesteld in uren en minuten per week, waarbij een bruto uurtarief van € 15,07 geldt voor de activiteiten benoemd in artikel 6 lid 3 van dit besluit en een bruto uurtarief van €18,82 geldt voor de activiteiten benoemd in artikel 6 lid 4 van dit besluit.
Wanneer de ondersteuningsbehoevende kiest voor een persoongebonden budget als bedoeld in lid 1 sub b wordt gerekend met een bruto tarief van € 15,07. Hiervan wordt een bedrag van € 2,42 ingehouden als bijdrage van de belanghebbende ten behoeve van de dienstverlening door de zorgbemiddelingsorganisatie.
Artikel 9. Uitbetaling persoonsgebonden budget
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting maandelijks uitgekeerd.
De door het College ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, zoals bepaald in artikel 9 van de verordening, zal worden omschreven in de door het College vastgestelde ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen’ (bijlage VI bij dit besluit).
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN
Artikel 13. Kostensoorten woningaanpassingen
Bij het vaststellen van de hoogte van de persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:
De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking;
De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, alsmede de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsbehoevende, beiden gezamenlijk tot een maximum van 5% van de kosten onder a t/m h met een maximumbedrag van €500,-.
Artikel 20. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
Artikel 21. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Indien bij toepassing van artikel 10 van de verordening kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor deze kosten worden vastgesteld overeenkomstig het bedrag zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald. Is dit in voorkomende gevallen niet mogelijk dan werkt het College op offertebasis een tegemoetkoming uit.
Artikel 22. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
In individuele gevallen kan een in lid 1 van dit artikel genoemde voorziening, die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Van een uitzondering is in ieder geval sprake:
Artikel 23. Uitsluitingen woonvoorzieningen
Het verlenen van woonvoorzieningen is niet van toepassing op:
Het treffen van voorzieningen in woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen, of dat ter zake van een voorziening onmiskenbaar niet wordt voldaan aan de voor een dergelijk woongebouw op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en aannemelijk is dat de aangevraagde voorziening bij het wel voldoen aan die vereisten niet nodig zou zijn.
Artikel 24. Frequentie woningaanpassingen
Het gestelde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente en redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende niet verwacht mag worden dat hij naar de nieuwe werkkring reist vanuit zijn huidige woning.
Artikel 25. Terugbetalen woningaanpassing
De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,00 te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:
1e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 10%
2e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 20%
3e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 30%
4e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 40%
5e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 50%
6e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 60%
7e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 70%
8e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 80%
HOOFDSTUK 6. ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 26. Omvang van aantal zones collectief vervoer
De door het College ter compensatie van beperkingen bij het hebben van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke activiteiten, zoals bepaald in artikel 16 van de verordening, zal worden omschreven in de door het College vastgestelde ‘Richtlijn normering aantal zones collectief vervoer gemeente Meerssen’ (bijlage VII bij dit besluit).
Artikel 27. Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 15 van de verordening, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Indien het een aanvraag voor een vervoersvoorziening, zoals benoemd in artikel 15 van de verordening, die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het College en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het College op basis van een offerte.
De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening, worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de natura-verstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
Artikel 28. Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening, worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. Dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld en wordt verhoogd met een bedrag noodzakelijk voor 1 jaar onderhoud en reparatie.
Indien het een aanvraag voor een voorziening betreft die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het College en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, te bepalen door het College op basis van een offerte.
Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 3.500, - (incl. BTW) welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar en kan niet meer bedragen dan de kosten van een sportrolstoel.
HOOFDSTUK 8. ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING
Artikel 34. Samenhangende afstemming
Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies, zoals is bepaald in artikel 25 van de verordening, altijd aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het College bij deze bevindingen aangesloten.
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET VERSTREKKEN IN NATURA EN ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET
In de Wmo zijn drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat, het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.
De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn. De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Ten aanzien van de omvang van de financiële voorzieningen maakt het College per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.
Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording
College verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.
tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden van de cliënt onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige besteding van de PGB-gelden. Onder a is geregeld dat er geen PGB wordt verstrekt als uit onderzoek naar voren is gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met zijn persoonsgebonden budget. Hierbij valt te denken aan situaties waarbij de cliënt door psychische problemen niet met geld kan omgaan of er sprake is van verslavingsproblematiek. Wanneer er in dergelijke gevallen sprake is van een bewindvoerder die de financiële zaken regelt dan blijft er wel een mogelijkheid om een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er voldoende waarborgen zijn voor een rechtmatige besteding. Een uitsluiting van de toegang tot een persoonsgebonden budget is wel mogelijk als er sprake is van een sanering op grond van de WSNP. In een dergelijke situatie is er overigens ook sprake van een bewindvoerder, maar dit is in dit geval geen reden om toch een persoonsgebonden budget te vestrekken, omdat in een dergelijke situatie de bewindvoerder een andere rol heeft dan bij de andere beschreven situaties. Uitsluiting van een PGB is ook aan de orde wanneer uit toetsing blijkt dat belanghebbende geregistreerd is in het BKR.
Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.
derde lid bepaalt dat een aantal voorzieningen worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk en niet voor verstrekking in aanmerking komen. Het niet verstrekken van een als algemeen gebruikelijke voorziening is geregeld in artikel 24 lid 2 van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen.
wordt daarom geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Een door de gehandicapte gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een niet-gehandicapt persoon, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen, etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.
de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen en is ter invulling van de gemeente. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:
het criterium algemeen gebruikelijk werd volgens de CRvB beoogd te voorkomen dat het College een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking (zou) kunnen hebben. Een dergelijke weigeringgrond valt binnen de grenzen van de gemeentelijke compensatieplicht.
het vierde lid wordt aangegeven dat de verstrekking van het persoonsgebonden budget plaatsvindt op basis van bevoorschotting. Dit geldt echter niet bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen (de woningaanpassingen) en de uitraasruimte. Bij woningaanpassingen inclusief de uitraasruimte wordt uitbetaald indien de gereedmelding is ingediend en vastgesteld door het College.
Artikel 3. Verantwoording en controle
In het artikel wordt geregeld op welke wijze de ontvanger van een persoonsgebonden budget verantwoording aflegt over de besteding hiervan. Op basis hiervan kan de gemeente beoordelen of er sprake is van een rechtmatige besteding van middelen.
controle van het persoonsgebonden budget is omschreven in de verordening en het besluit. Alle handhavende en ingrijpende mogelijkheden die het college in deze toekomen bevatten ‘kan bepalingen’. Iedere casus is daarmee steeds een aparte individuele afweging. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het College overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan. In artikel 3 van het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt verder ingegaan op de verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget. Het College heeft de vrijheid om de vastgelegde omvang van 10% uit te breiden wanneer hier aanleiding toe bestaat.
Dit lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 28 van de verordening. Zoals in lid 6 van dit artikel beschreven is, zal de controle van het persoonsgebonden budget als volgt plaats vinden. Iedere budgethouder die binnen de steekproef valt, dient op een bepaald moment de volgende stukken te overleggen:
stukken zullen worden gecontroleerd om te bezien of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het College overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
Artikel 4. Opleggen eigen bijdrage
Dit artikel bepaalt voor welke voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel betaald dient te worden dan wel voor welke individuele verstrekkingen, financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budget een eigen bijdrage of eigen aandeel dient te worden afgedragen en gedurende welke termijn (opgenomen in bijlage V). Alle rolstoelvoorzieningen, de woonvoorziening in de vorm van een aanpassing in een collectieve ruimte en de verhuiskostenvergoeding zijn uitgezonderd van een eigen bijdrage of een eigen aandeel.
Artikel 5. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel
Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de toelichting van de AMvB. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.
In dit besluit is er voor gekozen om de hoogte van de eigen bijdragen vast te stellen op de bedragen die in de AMvB zijn vastgesteld en die op regelmatige basis door de minister worden aangepast. Dit past ook binnen de beleidskeuze om bij de uitvoering van de Wmo het bestaande beleid in grote lijnen voort te zetten, omdat nu wordt aangesloten bij de huidige AWBZ-systematiek.
In lid 2 wordt expliciet geregeld dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening. Per voorziening wordt vastgesteld welke kosten de basis vormen voor de te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.
HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 6. Vorm van verstrekking hulp bij het huishouden
de vaststelling van de omvang van hulp bij het huishouden zal de gemeente op basis van de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen’ (bijlage VI bij dit besluit) indiceren op uren en minuten. Afhankelijk van de gezin- en woonsituatie zal de indicatie op basis van de noodzakelijke activiteiten in uren en delen van uren worden uitgedrukt. De omvang van de daadwerkelijke voorziening wordt in geval van zorg in natura door de leverancier, aan de hand van de individuele situatie, bepaald.
worden de activiteiten beschreven behorende tot 'hulp bij het huishouden', die door de gemeente Meerssen zijn ingekocht middels het doorlopen van een Europese openbare aanbestedingsprocedure en welke geïndiceerd kunnen worden teneinde beperkingen bij het voeren van een huishouden te kunnen compenseren. Het benoemen/labelen, van basis-zorg en plus-zorg, dat praktijk was in de periode 2007 t/m 2009, is per 1 januari 2010 opgeheven.
een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het poetsen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.
ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, schoon en leefbaar te houden.
Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
1. Bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden zal de gemeente op basis van de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen’ (bijlage VI bij dit besluit) indiceren op uren en delen van uren. Afhankelijk van de gezin- en woonsituatie zal de indicatie in uren en delen van uren worden uitgedrukt
wetsvoorstel om de Wet Maatschappelijke Ondersteuning aan te passen op het punt van de keuzemogelijkheid, geeft de klant vanaf 1 januari 2010 de mogelijkheid te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget (PGB). In deze laatste vorm heeft de klant de mogelijkheid te kiezen tussen:
laatste vorm is expliciet in de Wet meegenomen en biedt een rechtsbescherming voor de Alfahulpverlenende (ZZP’er), met name op het gebied van loon (minimaal het wettelijk minimumloon, doorbetaling bij vakantie en ziekte; geen loonbelastingheffing; maximaal 3 dagen per week) en voor de klant (vervanging van hulp bij vakantie en ziekte).
3 noemt in deze het voor een PGB alfa geldende budget. Hierbij wordt tevens aangegeven dat wanneer de belanghebbende kiest voor een PGB alfa hij er tevens voor kiest dat een gedeelte (€ 2,42) van zijn budget wordt doorbetaald aan de bemiddelingsorganisatie. Hierdoor resteert voor doorbetaling aan de alfahulp een bedrag van € 12,65. Het geheel aan PGB wordt door de gemeente aan de bemiddelingsorganisatie betaald. Deze zorgt voor de betaling van de alfahulp, in naam van de belanghebbende.
Artikel 10. Vrij besteedbaar bedrag
De budgethouder moet zijn uitgaven uit het persoonsgebonden budget verantwoorden aan het college. Verantwoording afleggen betekent dat de budgethouder op basis van schriftelijke overeenkomsten moet kunnen aantonen dat hij voor tenminste het toegekende bedrag aan hulp bij het huishouden heeft ingekocht. De budgethouder hoeft geen verantwoording af te leggen over 56,- per jaar, het zogenoemde ‘vrij besteedbare bedrag’. Dit vrij besteedbare bedrag kan worden aangewend voor de aankoop van een kleinigheidje (bloemetje, aardigheidje bij verjaardag, ziekte e.d.) voor de persoon die uitbetaald wordt uit het persoonsgebonden budget.
Het genoemde bedrag is lager dan het vrij besteedbare bedrag ten tijde van de AWBZ omdat in de AWBZ een persoonsgebonden budget voor meerdere functies dan alleen hulp bij het huishouden kon worden toegekend (bijv. voor verpleging of lichamelijke verzorging). De bedragen die hiermee gemoeid waren, waren hoger en er was in de regel ook sprake van meerdere hulp-/zorgverleners, of een hulp-/zorgverlener die gedurende langere tijd per week werkzaam was bij de budgethouder dan nu het geval is. Ook mocht dit vrij besteedbare bedrag worden besteed aan het inkopen van aanvullende (AWBZ) zorg, hetgeen nu niet meer aan de orde is omdat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor hulp bij het huishouden. Dit artikel geldt eveneens ten aanzien van het PGB-Alfahulp. Hierbij is weliswaar geen sprake van een concreet budget dat op rekening van de klant wordt overgemaakt zoals in een regulier PGB. Middels een akte van cessie wordt de gerealiseerde zorg namelijk rechtstreeks betaald via een gecontracteerde serviceorganisatie. In dit geval wordt genoemd bedrag per een nader vast te stellen peildatum rechtstreeks aan de cliënt uitbetaald.
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN
Artikel 15. Hoogte verhuis- en herinrichtingskosten
Het in dit artikel opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit de voormalige Wvg. Het genoemde bedrag geldt zowel voor de ondersteuningsbehoevende die naar een aangepaste woning verhuizen als voor de niet-ondersteuningsbehoevende die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaken. Het bedrag van 1500 euro is tot stand gekomen op basis van prijsopgaven.
Steeds werd gevraagd de kostprijs van het verhuizen van een tweepersoonshuishouden in en middelgrote gemeente. Steeds werd maximale prijs gehanteerd en de minimale prijsvariant genegeerd. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening. De verhuiskostenvergoeding is vrij van eigen bijdrage of eigen aandeel.
Artikel 17. Niet toepassen primaat verhuizing
Het College beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Ook het verhuizen naar een andere buurt of wijk dan waar de belanghebbende op dat moment woont is hier een mogelijkheid.
Dit artikel somt daarnaast een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van de verhuizing niet kan worden toegepast. Er zal in dat geval veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de Mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.
Artikel 18. Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning
Het College heeft de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toilet.
Artikel 20. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
Artikel 22. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het College een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop. Er wordt onder andere geen woonvoorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan ‘naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend’. Het gaat hier om zaken die:
In een tweetal in lid 2 van dit artikel beschreven gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op het algemeen gebruikelijk zijn van een woonvoorziening.
Artikel 24. Frequentie woningaanpassingen
Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, weer de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip ‘verstrekken’ wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het College van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld’.
Artikel 25. Terugbetalen woningaanpassing
In deze moet het College te allen tijde onderzoeken en toelichten dat de verhuizing uit de aangepaste woning ‘verwijtbaar’ is, en niet ten gevolge van een noodzaak in de zin van werk elders of bijvoorbeeld een echtscheiding. Dit artikel heeft niet ten doelstelling de eventueel gemaakte winst uit de verkoop van het huis af te romen. Het heeft enkel ten doel (een deel van) de kosten van de uitgevoerde aanpassing terug te kunnen vorderen.
HOOFDSTUK 6. ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 27. Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening
1. Dit lid regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is, zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.
2. Dit lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde vervoersvoorziening (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en College. In dat geval wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst compenserende offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst compenserende offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst compenserende offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs.
Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
In dit artikel wordt geregeld hoe bedragen voor een persoonsgebonden budget worden vastgesteld voor de rolstoelen. Hierbij is uitgegaan van standaard middelen zoals die door de leveranciers, onder de afgesproken condities vastgelegd in de leveranciersovereenkomsten, aan de gemeente worden aangeboden. Er wordt rekening mee gehouden dat in specifieke gevallen maatwerk noodzakelijk is als een standaard middel niet adequaat is waarbij de uitgebrachte offerte dan de leidraad wordt. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.
De CRvB heeft beoordeeld of ook andere voorzieningen in dit kader kunnen worden meegenomen zodat de aanvrager een voorziening kan aanvragen die voldoet aan artikel 16 van de verordening: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke activiteiten. Het bedrag zoals benoemd in dit artikel is tot stand gekomen op basis van een prijsopgave door de gecontracteerd leverancier van rolstoelen (Welzorg).
HOOFDSTUK 8. ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING
Artikel 34. Samenhangende afstemming
In dit artikel is geregeld op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het College een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.