Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maassluis

Beleidsnotitie Jeugdhulp 2015/2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaassluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsnotitie Jeugdhulp 2015/2016
CiteertitelBeleidsnotitie Jeuhdhulp 2015/2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpGemeenteblad 2014-42
Externe bijlagenGemeenteblad 2014-42 Gemeenteblad 2014-42 Bijlage 5

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Onbekend

11-11-2014

www.maassluis.nl en www.overheid.nl

ADV-14-02858

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsnotitie Jeugdhulp 2015/2016
  • 0.

    Inleiding

Reikwijdte

Voor u ligt het beleidsplan Jeugdhulp 2015/2016. Dit plan is geschreven als beleidsmatige oplegger van de Verordening Jeugdhulp 2015/2016. We schetsen in dit plan de algemene kaders van de nieuwe Jeugdwet 2015, plaatsen deze in het al bestaande beleid in de gemeente Maassluis en ten opzichte van de andere nieuwe wetten die per 1-1-2015 hun intrede doen (waaronder de Participatiewet, de Wmo en de Wet Passend Onderwijs). Voor u ligt dus GEEN nieuwe Nota Integraal Jeugdbeleid, deze volgt later.  De Jeugdwet 2015 vereist dat gemeenten een beleidsplan en een verordening opstellen.

 

(Ambtshalve aanpassing) Onderstaande tabel geeft aan op welk niveau onder onze gemeentelijke regie afspraken zijn gemaakt over de  “inkoop”  van zorg.

  • Onderwerp

    Lokaal

    Subregionaal (MSV,ROGplus)

    Regionaal (GR)

    Wijkteams

    +

     

     

    Jeugdhulp Rijnmond

     

     

    +

    Meldpunt Veilig Thuis

     

     

    +

    Jeugdhulp met een beperking

     

    +

     

 

Onderstaand schema schets in grote lijnen hoe de zorgvraag op zorgvuldige en zo efficiënt mogelijke wijze leidt tot zorglevering en monitoring van de resultaten. Om het schema niet te verwarrend te maken is de rechtstreekse mogelijkheid die artsen/medisch specialisten hebben om zorg in te schakelen niet opgenomen. In bijlage 4 wordt hier nader op ingegaan.

Schema is wel in de bijgevoegde pdf zichtbaar

 

Leeftijdsgrenzen

Zoals geschreven, treedt op 1 januari 2015 de nieuwe Jeugdwet in werking. Met deze wet worden gemeenten verantwoordelijk voor nagenoeg de gehele zorg voor jeugdigen.

 

Uitgangspunt is een leeftijdsgrens van 18 jaar voor jeugdhulp en jeugdbescherming.  In de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet  staat nu duidelijker verwoord dat:

  • 1.

    Voor jeugdreclassering een leeftijdsgrens geldt, die wordt vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. De jeugdreclasseringsmaatregel kan nu tot het 21ste levensjaar worden opgelegd (en met de komst van het adolescentenstrafrecht tot het 23ste). Voor de jeugdhulp die wordt ingezet geldt op basis van de Jeugdwet echter wel een leeftijdsgrens van 18 jaar.

  • 2.

    Het belang van continuïteit van zorg. Er moet een goede overdracht plaatsvinden, zodra een jongere na zijn 18e levensjaar onder een ander wettelijk kader komt te vallen. Het streven is dat de zorg -indien gewenst- bij dezelfde zorgaanbieder wordt verleend.

  • 3.

    Jeugdhulp kan doorlopen tot maximaal het 23ste levensjaar, indien de hulp niet onder een ander wettelijk kader valt en mits het voldoet aan de voorwaarden.

  • 4.

    Voor de gesloten jeugdzorg bestaat de mogelijkheid om jeugdhulp door te laten lopen tot hooguit zes maanden na het 18e levensjaar.

 

Relevante beleidsnota’s

In eerdere jaren zijn op het beleidsterrein Jeugd, of direct aanpalend, enkele notities verschenen. Hieronder noemen we er drie. De gemeente Maassluis heeft in 2011 de Nota Integraal Jeugdbeleid Maassluis 2011-2014 vastgesteld. Het laatste jaar daarvan is nu in uitvoering. Ook van 2011 is de Strategische Beleidsvisie Maatschappelijke Participatie, getiteld ‘samenleven doe je niet alleen’. En in 2013 is de Sociale Structuurvisie vastgesteld. Deze 3 notities vormen een basis voor het  voorliggende beleidsplan Jeugdhulp.

 

Gezien de omvang van de nieuwe taken en de korte termijn van de wettelijke veranderingen stellen we voor om voorliggende beleidsplan te beschouwen als een aanvulling op genoemde notities en ons te richten op de zaken die nodig zijn om per 1 januari 2015 de nieuwe Jeugdwet uit te kunnen  voeren. Daarom richten we ons in dit plan hoofdzakelijk op de zaken die per 1 januari 2015 veranderen. Nogmaals, voor u ligt dus geen nieuwe Nota Integraal Jeugdbeleid, voorliggende notitie ziet alleen toe op de nieuwe taken in het kader van de Jeugdwet 2015.

 

Hierbij zien we 2015 en 2016 als overgangsjaren. In deze jaren doet de gemeente ervaring op met de taken die de gemeente erbij krijgt, met het wijkteam en met de integrale benadering van vraagstukken van gezinnen. Op basis hiervan kan de gemeente oofdzakelijk januari 2015 de jmaakt van alle vormen van jeugdhulp, zowel de vrij toegankelijke als de niet vrij toegankelijke.vanaf het jaar 2017 een nieuw integraal beleidsplan opstellen voor het gehele sociale domein. Deze periode lijkt een natuurlijk moment om een nieuw integraal beleidsplan op te stellen, omdat:

  • .

    dan ook voor de Wmo een nieuw beleidsplan wordt opgesteld;

  • .

    in 2017 naar verwachting de centrumgemeentefunctie zal verdwijnen. Dit betekent dat de taken die door centrumgemeente Vlaardingen worden uitgevoerd, zoals de maatschappelijke opvang; vrouwenopvang en aanpak huiselijk geweld, verslavingszorg en beschermd wonen, dan onder de directe verantwoordelijkheid van de individuele gemeenten komen te vallen;

  • .

    het Regionaal Transitiearrangement voor de periode van 2015-2016 is afgesloten;

  • .

    het programma Sociale Structuurvisie dan zo’n twee jaar in uitvoering is en evaluatie daarvan de ontwikkelingen in het brede sociaal domein kan ondersteunen.

 

  

Verordening

Voor de uitvoering van de Jeugdwet 2015 is het noodzakelijk dat de gemeente Maassluis beschikt over een door de gemeenteraad vastgestelde verordening Jeugdhulp. Deze wordt gelijktijdig met het voorliggende Beleidsplan Jeugdhulp aan de raad voorgelegd. Hiermee heeft Maassluis zowel de beleidsmatige als de wettelijke basis onder haar nieuwe taken gelegd.

 

Integraal en sluitend

In het plan wordt bijzondere aandacht gegeven aan een zo integraal mogelijke benadering van jeugd. De samenwerking met woningcorporaties, onderwijs, werk, openbare orde en veiligheid, armoedebestrijding, preventie, welzijn en zorg wordt beschreven. Ook de continuïteit van zorg krijgt aandacht zodat geen gezin tussen wal en schip valt door deze wetswijziging.

 

Leeswijzer

Ten opzichte van de concept beleidsnotitie zijn er wijzigingen aangebracht in het voor u liggende document. Deze wijzigingen zijn het gevolg van zowel de inspraak  als van inmiddels voorhanden zijnde informatie die in een eerdere fase niet beschikbaar was. Deze informatie is dan ook ambtshalve toegevoegd.In het plan wordt expliciet aangegeven waar de wijzigingen zijn doorgevoerd.

 

In dit beleidsplan schetsen we het wettelijk kader en wat dit van de gemeente vraagt. We verwoorden wat de gemeente gaat doen om ervoor te zorgen dat:

  • .

    risico's voor veilig en gezond opgroeien vroeg worden gesignaleerd en opgepakt, daarnaast worden de beschermende factoren versterkt;

  • .

    jongeren en de gezinnen waarin zij opgroeien de hulp krijgen die zij nodig hebben zonder last van schotten tussen de verschillende domeinen.

 

We beschrijven daarna kort (hoofdstuk 2) de aanpalende wetten Wmo, Passend Onderwijs, de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet en we Wet Langdurige Zorg.

 

In hoofdstuk 3 focussen we ons op de zorgcontinuïteit. Vervolgens schetsen we in het 4e  hoofdstuk welk lokaal beleid geënt kan worden op de landelijke uitgangspunten. Tenslotte beschrijven we in hoofdstuk 5, 6, 7 en 8 een aantal thema’s die indirect verband houden met de inhoud van de Jeugdwet, zoals cliënt- en ouderparticipatie, evaluatie, communicatie en financiën. In de bijlagen vindt u een overzicht van de lokale en bovenlokale jeugdvoorzieningen, de inspraak reacties , het werkproces en stroomschema van het wijkteam jeugd, de eisen die aan het AMHK gesteld worden en een schematische weergave van de hervorming van de langdurige zorg.

 

1.Wettelijk kader & opdracht

1.1 Jeugdwet 2015

Het stelsel van jeugdhulp is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor als eerste verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren. Deze inzet vloeit ook voort uit het VN-Verdrag over de rechten van het kind (Kinderrechtenverdrag). Om zorg voor jeugdigen betaalbaar te houden is een omslag (ook wel transformatie genoemd) nodig die leidt tot snellere en adequate hulp tegen lagere kosten, door:

  • preventie en uitgaan van eigen kracht van jeugdigen, ouders en het sociale netwerk;

  • minder snel medicaliseren, meer ontzorgen en normaliseren;

  • eerder (jeugd)hulp op maat voor kwetsbare kinderen;

  • integrale hulp met betere samenwerking rond gezinnen: één gezin, één plan, één regisseur;

  • meer ruimte voor jeugdprofessionals en vermindering van regeldruk.

 

De nieuwe Jeugdwet maakt gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Door deze verantwoordelijkheid zijn gemeenten beter in staat om - afgestemd op de lokale situatie – maatwerk te leveren en verbinding te leggen met zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid.

 

1.2 Wat verandert er met de Jeugdwet?

In het nieuwe jeugdstelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz (geestelijke gezondheidszorg), jeugd-vb (jeugd met een verstandelijke beperking) en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De verantwoordelijkheid van de gemeente omvat:

  • het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod;

  • het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen en psychische problemen en stoornissen en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;

  • het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp , als jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden;

  • de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering;

  • het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling;

  • de regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid;

  • het voorzien in vertrouwenspersonen voor jeugdigen, hun ouders, pleegouders of netwerkpleegouders die te maken hebben met hulpverleners.

    • .

       

      1.3 Preventie en curatie

Een belangrijke reden om taken van rijk en provincie te decentraliseren naar de gemeenten is dat gemeenten dichter bij haar inwoners staan, eerder kan signaleren wat er speelt en daar sneller op kan inspringen. Met preventie en vroegsignalering (verderop in dit beleidsplan uitgebreider beschreven) kunnen naar verwachting duurdere specialistische vormen van ondersteuning (curatief van aard) worden voorkomen. Door eerder en meer in te zetten op zogenaamde nuldelijns en eerstelijns zorg (vrij toegankelijk en dichtbij de inwoner) kan de inzet van tweedelijnszorg verminderen. Problemen aanpakken voordat zij escaleren, is onze opgave. Waarbij we ook de opgave hebben situaties integraal te bezien, zodat samenhangende problematieke herkend worden binnen de gezinssituatie en niet solitair beoordeeld worden. In de praktijk blijkt dat bijvoorbeeld schulden niet alleen vaak voorkomen, maar ook een bepalend effect hebben op andere problemen, zoals schooluitval, criminaliteit, onthouden van noodzakelijke zorg.

 

Het Wijkteam Jeugd (en voor volwassenen het Sociaal Wijkteam) vervult hierin een belangrijke rol. Het wijkteam zal ingebed worden in de bestaande structuren en werkwijzen, zoals het Lokaal Zorgnetwerk en GOSA, maar ook in nieuwe zoals de Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp en het Jeugdbeschermingsplein. Het wijkteam Jeugd valt onder de pilot NWN, samen met de wijkteams van Vlaardingen en Schiedam. We kiezen alle drie voor andere werkwijzen, het is immers een pilot

De Jeugdwet 2015 betekent voor de gemeente een toename van het aantal voorzieningen waarvoor zij verantwoordelijk wordt. Voor voorliggend beleidsplan heeft dat tot gevolg dat het tekstuele zwaartepunt ligt op de voorzieningenkant, veelal curatief van aard. Laat er geen misverstand over bestaan: het zwaartepunt van onze lokale inspanningen is gericht op de preventieve aanpak van de gevarieerde jeugdproblematiek

 

1.4 Privacy

De privacy van cliënten wordt gewaarborgd. Uitgangspunt bij het gebruik van informatie is terughoudendheid en transparantie. Wettelijk is vastgelegd dat een betrokkene inzicht heeft in welke persoonsgegevens worden verwerkt, welke personen hierbij betrokken zijn en bij wie hij terecht kan om zijn privacyrechten uit te oefenen. De cliënten worden zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerd over de verwerking van hun persoonsgegevens.

De verwerking van persoonsgegevens is nodig om te kunnen beoordelen of een jeugdige jeugdhulp nodig heeft en welke voorziening moet worden getroffen. Voor het verwerken van persoonsgegevens in verband met gezondheid gelden extra strenge eisen.

Belangrijk is dat alleen gegevens worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor de goede invulling van de taken die de gemeente heeft op basis van de Jeugdwet. Ook moet gekeken worden naar het doel van de gegevensverwerking in relatie tot de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Als het doel op minder ingrijpende werkwijze bereikt kan worden heeft dat de voorkeur. Professionals moeten hier bewust mee omgaan.

 

De samenwerking tussen hulpverleners maakt het noodzakelijk dat de partners persoonsgegevens van cliënten aan elkaar verstrekken en met elkaar uitwisselen. Gegevensuitwisseling vindt in principe alleen plaats in overleg met de jongere of het gezin. Met betrokken partijen worden afspraken gemaakt, onder andere over geheimhouding en beveiliging van gegevens. Daarbij wordt gekeken welke afspraken er al zijn en waar aanvulling nodig is. Specifiek voor het wijkteam geldt dat in de samenwerkingsovereenkomst de ontwikkeling van een privacy reglement op basis van vingerende wet en regelgeving , wordt opgenomen.

Overigens zijn wij van mening dat te veel en onnodig gebruik van persoonlijke informatie privacy schendend kan zijn, echter onvoldoende gebruikmaking van uitwisseling van relevante persoonsgegevens is evenzeer een risico. Vooral in crises situaties is soms noodzakelijk om niet de prioriteit bij privacy protocollen te leggen.

2.Aanpalende wetten/verbindingen in het sociaal domein

De taken die per 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid zijn van gemeenten hebben betrekking op jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, participatie en (per 1 augustus 2014) passend onderwijs:

  • ·

    Met de invoering van de nieuwe Jeugdwet gaat de verantwoordelijkheid voor de zorg aan alle kinderen en jeugdigen over naar gemeenten. De nieuwe wet moet ervoor zorgen dat alle kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien. Dit betekent dat gemeenten vanaf dat moment verantwoordelijk zijn voor de preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opvoeden en opgroeien;

  • ·

    De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verlegt taken op het gebied van ondersteuning, begeleiding en (extramurale) dagbesteding naar gemeenten;

  • ·

    Met de komst van de Participatiewet worden gemeenten verantwoordelijk voor mensen die wel kunnen werken, maar daarbij ondersteuning nodig hebben. Die ondersteuning is nu nog georganiseerd in verschillende regelingen;

  • ·

    De Wet passend onderwijs. Met de invoering van deze wet krijgen scholen een zorgplicht. Overigens ligt de verantwoordelijkheid voor de invoering van deze wet in eerste instantie niet bij gemeenten maar bij samenwerkingsverbanden van het onderwijs.

  • ·

    De Wet langdurige zorg. Recente ontwikkelingen hebben er toe geleid dat een deel van de zware zorg voor jeugdigen geen onderdeel gaat uitmaken van de decentralisatie. Dit heeft geen nadelige gevolgen voor gemeentelijk beleid en financiën op zich, echter zal afstemming ook rond deze doelgroep aandacht behoeven.

     

In deze notitie gaan we in op de ontwikkelingen binnen de Jeugdwet. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan een nota passend onderwijs en is in het kader van de decentralisatie van de AWBZ gewerkt aan een nieuwe nota voor de Wmo.

Regionaal, in het kader van Stroomopwaarts, wordt het beleid voor de uitvoering van de Participatiewet opgesteld. Om de samenhang tussen de verschillende wetten te duiden, behandelen we ze hieronder kort.

 

2.1 Passend Onderwijs

Algemeen

In de Wet passend onderwijs en de Jeugdwet is opgenomen dat gemeenten en schoolbesturen op overeenstemming gericht overleg (OOGO) voeren over de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden en de beleidsnota's zorg voor de jeugd van de gemeenten. In ieder geval op de onderdelen waar de beleidsterreinen elkaar raken.

 

Zowel in het onderwijs als in het preventieve jeugdbeleid van de gemeenten gaat het om kinderen, jongeren en hun ouders. Het gezamenlijk belang is dat kinderen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen meedoen. Op 9 oktober 2012 werd de Wet passend onderwijs door de Eerste Kamer aanvaard. Met deze wet worden de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs verantwoordelijk voor het onderwijs aan alle kinderen, met uitzonderingen voor blinde, dove of slechthorende kinderen en/of kinderen met ernstige spraak-taalmoeilijkheden (cluster 1 en 2). De samenwerkingsverbanden hebben met ingang van 1 augustus 2014 een zorgplicht voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Zij moeten een passende onderwijsplek bieden aan deze leerlingen, binnen de school waar een ouder zijn/haar kind aangemeld heeft, of anders op een andere school binnen (of buiten) het samenwerkingsverband.

 

De stelselwijziging in het jeugddomein en de invoering van passend onderwijs zijn parallelleontwikkelingen. Ook de Wet passend onderwijs heeft als ambitie om de verantwoordelijkheid voorgoede ondersteuning eenduidiger bij één partij neer te leggen (in dit geval de schoolbesturen verenigdin een samenwerkingsverband) en meer kinderen ondersteuning te kunnen bieden in reguliere inplaats van speciale onderwijsvoorzieningen. Ook is bij beide ontwikkelingen een omslag nodignaar het meer benutten van de pedagogische civil society door samen te werken aan de ontwikkeling van het kind en uit te gaan van de eigen kracht en een andere inzet van specialistische ondersteuning door ontschotting tussen preventieve, lichte en zware zorg en ondersteuning.

 

De opdracht aan gemeente en onderwijs liggen dus in elkaars verlengde. Met het oog op de optimale ontwikkeling van het kind hebben de MVS-gemeenten met de samenwerkingsverbanden onderwijs

de voorbereidingen op beide wetswijzingen vanaf 2012 onderling afgestemd. Centraal hierin staat de gezamenlijke ambitie om, daar waar onderwijs- en gezinsproblematiek op elkaar van invloed zijn, integrale ondersteuning te bieden. Hierbij geldt als uitgangspunt “één gezin, één plan, één regisseur”. Dit betekent dat gemeenten en onderwijs samen moeten optrekken om tot een passend aanbod te komen voor het kind in het bijzonder en het hele gezin in het algemeen wanneer dat nodig is. Hiervoor moeten onderwijs en zorg dicht bij elkaar komen te staan. Dit vraagt om een intensieve samenwerking en goede afspraken over wie, wanneer en waarvoor verantwoordelijk is.

 

Samenwerking en afstemming in ondersteuningsteams

De gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam hebben met de twee samenwerkingsverbanden (primair en voortgezet onderwijs, PO en VO) in 2012 besloten dat ze (aan de vooravond van nieuwe wetgeving op het gebied van Onderwijs en Jeugdzorg) gezamenlijk vorm willen geven aan snelle toeleiding en integrale zorg voor kinderen. Er is gestart met de zogenaamde voorlopersaanpak. Een initiatief van de ministeries van OCW en VWS, waarin regio’s uitgenodigd werden om te pionieren in de afstemming tussen passend onderwijs en de stelselherziening jeugd.

De voorlopersaanpak is gestart met de volgende doelstellingen:

  • 1.

    Effectieve samenwerking zodat integrale leerlingenzorg ontstaat met als uitgangspunt één kind, één gezin, één plan, één regisseur.

  • 2.

    80% van de vragen worden opgelost op het niveau van de aan school gebonden ondersteuningsteams.

  • 3.

    Ouders zijn vroegtijdig betrokken.

  • 4.

    Door meer uren te besteden in de lichte ondersteuning zijn minder uren voor een zware ondersteuning nodig.

  • 5.

    Escalatie van problemen in het onderwijs neemt af en hierdoor maken minder leerlingen gebruik van de speciaal onderwijs scholen.

  • 6.

    Aparte indicatietrajecten zijn vervangen door multidisciplinaire arrangementen.

Op basis van de opgedane ervaringen starten de MVS-gemeenten met ingang van 1 januari 2015 met de invoering van de in de voorlopersaanpak geteste integrale onderwijs-jeugdondersteuning op álle scholen voor PO en V(S)O in Maassluis, Vlaardingen en Schiedam.

 

De kern van deze werkwijze vormen de ondersteuningsteams op de scholen. Naast de interne betrokkenen (leerkracht, intern begeleider en directie) nemen een onderwijsspecialist én een gezinsspecialist deel. Gezamenlijk stemmen zij de ondersteuning vanuit school enerzijds én de gemeentelijke jeugdhulp anderzijds op elkaar af. Het streven hierbij is om 80% van de hulpvragen ook op dit niveau af te handelen en de tot nu toe aparte indicatietrajecten te vervangen door multidisciplinaire arrangementen.

Wanneer duidelijk is dat de problematiek vooral in de gezinssituatie ligt en wanneer te verwachten valt dat dit niet op korte termijn op te lossen is, is met de name de gezinsspecialist aan zet. Ook wanneer problemen van de leerling met name veroorzaakt worden door het feit dat draaglast en draagkracht in een gezin zijn verstoord, behoort het tot de gezinsspecialist zijn taak om hierover het gesprek aan te gaan met ouders en hen passende ondersteuning te bieden. Andersom geldt: als de geconstateerde problematiek met name onderwijs gerelateerd is, ligt de casusregie bij de onderwijsspecialist. De onderwijsspecialist wordt geleverd door de samenwerkingsverbanden PO en VO, de gezinsspecialist is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

 

Verantwoordelijkheden van de gezinsspecialist in relatie tot het onderwijs

De gezinsspecialisten, die verbonden zijn aan PO-scholen, hebben een ruim mandaat om zélf ondersteuning te bieden. Als langdurige, aanvullende of meer specialistische hulpverlening nodig is, kunnen zij alle hulpvormen arrangeren waar de gemeente per 1 januari 2015 voor verantwoordelijk is. Voor het VO dienen zij hiervoor het verantwoordelijk wijkteam in te schakelen. Onder deze vormen van hulp valt ook de ondersteuning voor kinderen met ernstige, enkelvoudige dyslexie (EED). Enkelvoudig betekent dat het kind naast de dyslexie geen ggz-stoornis, beperking of taal- of leerstoornissen heeft die belemmerend is voor dyslexieonderzoek en/of –behandeling. De school is de eerste verantwoordelijke om kinderen lees- en spellingonderwijs te bieden. De ondersteuning van leerlingen met lees- en spellingproblemen en niet-ernstige enkelvoudige dyslexie maakt onderdeel uit van de basisondersteuning die elke school biedt.

 

Relatie tot wijkteam en jeugdzorg

Een goede afstemming tussen het onderwijs/ voorschoolse voorzieningen en jeugdzorg achten wij van cruciaal belang. In scholen waar de ontwikkeling van het Integrale Kindcentrum (IKC) ver gevorderd is, komen voorschoolse voorzieningen automatisch in aanmerking voor de inzet van de gezinsspecialist van de desbetreffende basisscholen.

 

De gezinsspecialisten bieden ambulante hulp. Daarnaast kunnen zij, als langdurige, aanvullende of meer specialistische hulpverlening nodig is, alle hulpvormen arrangeren waar de gemeente per 1 januari 2015 voor verantwoordelijk is.

In Maassluis is een wijkteam actief en een tweede is in wording. Voor het bieden van hulp vanuit wijkteams geldt het woonplaatsbeginsel. Leerlingen en ouders kunnen alleen een beroep doen op een wijkteam in hun wijk. Voor het basisonderwijs geldt dat over het algemeen de meeste leerlingen in de wijk wonen waar de school staat. Voor het voortgezet onderwijs zal dit veel minder vaak gelden. De aan de VO-scholen verbonden gezinsspecialisten zullen vaker een casus moeten overdragen aan een wijkondersteuningsteam uit een andere wijk of stad. De aan een school verbonden gezinsspecialist is de schakel naar het wijkondersteuningsteam in de wijk waar het kind woont.

 

Diversiteit De door de gezinsspecialisten en/of het wijkteam geboden ondersteuning dient optimaal aan te sluiten bij de problematiek en de omstandigheden van de school, het kind en/of gezin. Dit komt de effectiviteit en kwaliteit van het gebodene ten goede. Dit betekent dat in de eerste plaats de gezinsspecialisten maatwerk moeten leveren. Dit wil zeggen dat zij in hun benadering en aanpak te allen tijde rekening houden met specifieke culturele of religieuze achtergronden of wensen. Als aanvullende ondersteuning noodzakelijk is, draagt de gemeente zorg voor de beschikbaarheid van een voldoende gevarieerd aanbod.

 

Thuiszitters

Gemeenten zijn wettelijk verplicht uitvoering te geven aan de Leerplichtwet en de RMC-functie.

Wij gaan er vanuit dat leerlingen niet langer geweigerd of verwijderd mogen worden vanwege hun extra ondersteuningsbehoefte voordat er een plek op een andere school is gevonden. Van belang is dat alle professionals direct melden als een leerling dreigt thuis te komen zitten, of als een leerling thuiszit. De werkwijze van de ondersteuningsteams (waarin de leerplicht ambtenaar- indien aan de orde – participeert), in afstemming met de inzet van de gezinsspecialisten, moet voorkomen dat kinderen en jongeren onverwacht thuis komen te zitten. Daarvoor is er immers een traject doorlopen van signaleren, acties nemen en evalueren. Zodra het bij de thuiszitters gaat om leerlingen die (tijdelijk) niet in staat zijn om onderwijs te volgen, wordt er een passend hulpverleningsaanbod gegeven door de verantwoordelijke organisatie. Als het gaat om hulp in het kader van de Jeugdwet, behoort dit tot de verantwoordelijkheid van het wijkteam. Hierbij gaat de behandeling voor de leerplicht. Daarnaast wordt er een overleg georganiseerd met meerdere belanghebbenden om deze groep leerlingen scherp in beeld te blijven houden en te volgen.

 

2.2 Wmo

In de Wmo 2015 is vastgelegd dat het gemeentebestuur zorg draagt voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. De gemeenteraad stelt periodiek een plan vast, waarin het beleid op het terrein van de Wmo is beschreven. In het plan is verwoord wat de gemeente in de betreffende periode wil doen ten aanzien van:

  • Het bevorderen van sociale samenhang, toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking en veiligheid en leefbaarheid in de gemeente.

  • Het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

  • Het vroegtijdig signaleren en het zoveel mogelijk voorkomen dat inwoners op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zijn;

  • Het bieden van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen, waaronder ook vormen van beschermd wonen en maatschappelijke opvang, voor inwoners die dat nodig hebben.

     

Het compensatiebeginsel is uit de wet verdwenen. Er is vastgelegd dat wanneer een inwoner een ondersteuningsbehoefte heeft, er onderzoek gedaan moet worden naar een passende oplossing. Het resultaat moet zijn dat iemand deel kan nemen aan de samenleving, waarbij aangesloten wordt op wat iemand zelf kan regelen met behulp van zijn omgeving. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Voor maatwerkvoorzieningen moet een beschikking afgegeven worden en kunnen mensen bezwaar en beroep instellen. De algemene voorzieningen zijn algemeen toegankelijk. Het persoonsgebonden budget (PGB), in het geval dat sprake is van een maatwerkvoorziening, blijft een mogelijkheid binnen de Wmo, maar er gelden vier voorwaarden, namelijk:

  • 1.

    de aanvrager (of zijn mantelzorger) moet regie kunnen voeren over het budget;

  • 2.

    de aanvrager moet motiveren dat in natura beschikbare voorzieningen niet voldoen;

  • 3.

    de voorzieningen die vanuit PGB wordt gefinancierd moet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen;

  • 4.

    het zogenaamde trekkingsrecht ligt bij de Sociale Verzekeringsbank. Deze beheert het PGB en keert uit nadat de zorg is verleend.

 

2.3 Participatiewet

De bedoeling van de Participatiewet is dat zoveel mogelijk mensen participeren in de samenleving. De gemeente is (per 1 januari 2015) verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan en moet er voor zorgen dat zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen, al dan niet met ondersteuning. De Participatiewet vervangt de WWB en WSW. Ook jongeren die nog enig arbeidsvermogen hebben komen niet meer in aanmerking voor de Wajong, maar vallen onder de participatiewet. Alleen jongeren de volledige en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, komen nog in aanmerking voor een Wajong uitkering. Er worden 35 regionale werkbedrijven (per arbeidsmarktregio) gevormd, die de schakel vormen tussen de werkgever en de mensen met een arbeidsbeperking die aan de slag worden geholpen.

De instroom in de Wsw stopt met ingang van 1 januari 2015. Het zittend bestand behoudt rechten en plichten. Gemeenten krijgen de ruimte om beschut werk te organiseren. De 1/3- verplichting vervalt. Bij de berekeningen gaat het kabinet er vanuit dat er structureel 30.000 plekken voor beschut werk beschikbaar moeten komen.

 

Een van de gevolgen is dat de meeste jongeren met een beperking te maken krijgen met deze wet. De Jeugdwet en Passend Onderwijs zijn het voorportaal van de Participatiewet (en de Wmo).

Jongeren met een beperking die op het einde van hun schoolloopbaan aangewezen zijn op doorstroom naar betaalde arbeid, hebben in de meeste gevallen een meer dan gemiddelde afstand tot de arbeidsmarkt. Zij stromen niet vanzelf door naar een betaalde baan. Het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) en het Praktijkonderwijs (PrO) hebben de opdracht om hun leerlingen naar ‘arbeid’ te begeleiden. In het kader van de participatiewet is samenwerking tussen de scholen en de gemeenten noodzakelijk. Het verwerven van een (duurzame) plaats op de arbeidsmarkt verloopt succesvol naarmate er tijdens dat (transitie)proces intensiever en beter wordt samengewerkt tussen de gemeente, arbeidsmarkt en gespecialiseerd onderwijs.

 

Momenteel wordt er, in het kader van een efficiënte uitvoering van de participatiewet, gekeken of er een regionaal participatiebedrijf MVS, Stroomopwaarts, kan worden opgericht. Hierover wordt eind 2014 een definitief besluit genomen. Binnen Stroomopwaarts wordt de regionale jongerenaanpak via het Startpunt GO voortgezet. Binnen het Startpunt GO wordt gekeken of jongeren terug kunnen naar scholing, aan het werk kunnen, of in aanmerking komen voor een zorgtraject. Er worden in dit kader verschillende trajecten ingekocht voor jongeren. Ook wordt er gebruikt gemaakt van trajecten die in het kader van het actieplan Jeugdwerkloosheid beschikbaar zijn voor de regio.

Er zijn plannen om in 2015 extra in te zetten op jongeren met schulden. De bedoeling is om hiervoor extra schuldhulpverleners in te zetten, die zich richten op deze doelgroep en vooral ingezet worden op het voorkomen van schulden.

Verder is het plan om binnen Stroomopwaarts extra in te zetten op de bovengenoemde doelgroep van jongeren met een beperkingen. Hierbij zal worden samengewerkt met het VSO en het Pro, maar ook met ondernemers.

 

2.4 Zorgverzekeringswet & Wet langdurige zorg

De Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht iedereen die in Nederland woont of werkt om een basisverzekering te hebben. Deze basisverzekering dekt de standaardzorg van bijvoorbeeld huisarts, ziekenhuis of apotheek. Daarnaast kunnen inwoners zich (vrijwillig) aanvullend verzekeren voor kosten die niet in het basispakket zitten. Ongeveer 60% van de inwoners van Maassluis is verzekerd bij DSW.

De Wet langdurige zorg (Wlz) is er voor mensen die behoefte hebben aan permanent toezicht. Zij hebben 24 uur zorg per dag nodig in de directe nabijheid. De Wlz vervangt de huidige AWBZ naar verwachting vanaf 1 januari 2015. Voor de regio Nieuwe Waterweg Noord is DSW concessiehouder van het zorgkantoor en geeft daardoor uitvoering aan de Wet langdurige zorg (voorheen AWBZ) voor onze inwoners.

Op het terrein van welzijn en zorg zijn zorgverzekeraars (Zvw en Wlz) en gemeenten (Wmo, Jeugdwet, Wet Publieke Gezondheid) de belangrijkste opdrachtgevers en financiers. Vanuit het perspectief van de inwoners is het daarom belangrijk dat er goede afspraken gemaakt worden tussen gemeenten en zorgverzekeraars, zodat mensen niet tussen wal en schip vallen en er in de praktijk voor de meest logische en goedkoopst adequate oplossing gekozen kan worden.

 

2.5 Raakvlakken/verbindingen/integraliteit

Een aantal gezinnen in Maassluis maakt gebruik van meerdere voorzieningen uit de voornoemde wetten. Harmonisatie van het gebruik van voorzieningen en goede afstemming over de inzet van netwerk en voorzieningen is goed voor de zelfstandigheid van het gezin en het oplossen van hun problemen. Tevens zal het op termijn financieel gunstiger zijn dan de huidige scheiding van de uitvoering van deze wetten. Op diverse vlakken is sprake van raakvlakken tussen de verschillende wetten:

 

Basis wetten

Het uitgangspunt van de drie decentralisaties is de versterking van de eigen kracht, van het eigen informele netwerk en participatie. Gezinnen met een sociaal netwerk waarvan ouders werk hebben en die financieel kunnen rondkomen zijn minder kwetsbaar. Jongeren die naar school gaan of werken hebben meer kans succesvol te integreren in de maatschappij, maken minder gebruik van specialistische zorg en zorgen voor minder overlast in de wijk. Investering in drempelverlagende maatregelen ten behoeve van werk en onderwijs en focus op behoud daarvan zien wij als belangrijke aandachtspunten voor de komende jaren.

 

Wijkteams

Daarnaast is een belangrijk uitgangspunt van de drie decentralisaties de ondersteuning dichtbij en op maat geboden kan worden. Met de wijkteams wordt invulling gegeven aan ondersteuning dichtbij de inwoners van Maassluis, met meer aandacht voor preventie en vroegsignalering. Op dit moment is een gescheiden wijkteam voor jeugd en volwassenen. Komend jaar zal, op basis van de ervaringen in de pilotteams, zorg gedragen worden voor één toegang en maximale afstemming en aansluiting.

 

Eén gezin één plan één regisseur

Het uitgangspunt van één gezin één plan en één regisseur overstijgt het terrein van jeugd of volwassenen. Het overstijgt ook jeugdzorg of onderwijs. Ontschotting tussen preventie, welzijn, zorg, onderwijs en participatie is een omslag die op al deze domeinen gemaakt dient te worden. Dit vraagt om één integrale aanpak met plan en regisseur per gezin die al deze leefgebieden met elkaar verbindt. Hierbij stellen we voorop dat het gezin zelf zoveel mogelijk de regie heeft bij de totstandkoming en uitvoering van het gezinsplan, samen met het eigen sociale netwerk. De versterking van eigen kracht van gezin en netwerk is de focus bij de benadering van hulpvragen en inzet van methodieken, zoals bij voorbeeld netwerkberaden of Eigen Kracht Conferenties.

Bij de wet passend onderwijs is ook de ambitie om de verantwoordelijkheid voor de totale ondersteuning en onderwijs eenduidiger bij één partij neer te leggen. De ontwikkelde structuren kunnen elkaar naar verwachting goed versterken. Wij zien het als een belangrijke opgave voor de komende 2 jaar om deze structuren (beleid, verordening, wijkteams, inkoop/subsidie, persoonsgebonden budget) zoveel mogelijk op elkaar aan te laten sluiten.

 

Van kind naar volwassene

De Jeugdwet en de Wmo liggen in elkaars verlengde. De Jeugdwet heeft betrekking op jeugdigen tot 18 jaar. Als jongeren daarna nog ondersteuning nodig hebben vallen zij onder de Wmo. Met name voor de groep 18 tot 23 jarigen is het belangrijk om goede aansluiting te zoeken bij de sociale infrastructuur die op het terrein van jeugd ontwikkeld is.

Ook de Jeugdwet en de Participatiewet liggen in elkaars verlengde. In zijn jeugd legt iedere jongere de basis voor zijn werkzame leven. Goed en veilig opgroeien vergroot ieders kansen op de arbeidsmarkt. In de Maassluise onderwijsvisie wordt bijvoorbeeld gesproken over ‘doorgaande leerlijnen’, waarmee elke jongere na zijn 18e blijft investeren in zijn toekomst door te werken aan zijn kwalificaties.

Passend Onderwijs én de Jeugdwet én de Participatiewet én de Wmo raken elkaar. Bijvoorbeeld bij jongeren met een laag IQ. Dit is een kwetsbare groep. Zij volgen (passend) onderwijs, hebben daarvoor het zogenaamde ‘rugzakje’ aan extra ondersteuning gekregen. Na hun 18e kan dat rugzakje door de Wmo worden overgenomen, zodat zij kunnen blijven werken aan hun ontwikkeling. Een goede overdracht van Passend Onderwijs, naar Wmo en Participatiewet is gewenst.

3.Continuïteit van zorg

In dit hoofdstuk beschrijven we allereerst de afspraken die de gemeente Maassluis heeft gemaakt om de continuïteit van zorg te waarborgen. Daarna beschrijven we hoe de toegang tot de verschillende vormen van jeugdhulp vorm krijgt.

 

3.1 inleiding

Vanaf 2015 krijgt de gemeente een aantal taken overgeheveld van het Zorgkantoor, de provincie en justitie. Op korte termijn is de belangrijkste opgave dat gezinnen de zorg kunnen krijgen en houden die zij nodig hebben. Hiertoe heeft de gemeente Maassluis op drie niveaus regelingen getroffen:

Tweedelijns zorg. Regionale afspraken Regio Rijnmond (GR Jeugdhulp RR)

Eerste lijns zorg. Regionale afspraken subregio MVS

Nulde lijns zorg. Lokale inkoop

In onderstaande model zijn de drie niveaus van zorg vermeld, waarbij het streven is om de (dure) tweedelijnszorg zo min mogelijk in te zetten. Door te investeren aan de ‘voorkant’, door minder dure ondersteuning via onder meer de wijkteams en vroegtijdige inzet van specialistische expertise, kan een financieel positief effect bereikt worden, zonder dat de hulp aan jeugdigen er onder lijdt. In de paragrafen na het model worden de verschillende vormen van ondersteuning toegelicht.schema is in bijgevoegd pdf wel zichtbaar

 

3.1.1 Regio Rijnmond afspraken (GR Jeugdhulp RR)

In de regio Jeugdhulp Rijnmond is een regionaal transitie arrangement (RTA) vastgesteld. Hierin zijn afspraken voor 2015 en 2016 vastgelegd. Het arrangement vormt de basis voor nog te maken afspraken over de uitvoering van de bovenlokale (jeugdhulp)taken. Dit zijn:

  • Onder Toezichtstelling (OTS)

  • Meldpunt Veilig Thuis (relatie met Wmo) (voorheen AMHK)

  • Voogdij

  • Jeugdbescherming

  • Jeugdreclassering

  • Jeugd GGZ

  • Jeugd AWBZ intramuraal

  • Jeugd en Opvoedhulp: residentieel, pleegzorg en crisisopvang

Kern van het transitiearrangement is dat de samenwerkende gemeenten Jeugdhulp Rijnmond in samenspraak met zorgaanbieders en huidige financiers zorgcontinuïteit bieden vanaf 2015. Hiermee is een basis gelegd voor een constructieve samenwerking, die het bieden van veiligheid en passende hulp voor de kinderen in onze regio mogelijk maakt.

In februari 2014 heeft de gemeenteraad van Maassluis, net als de gemeenteraden van de andere regiogemeenten, ingestemd met de oprichting van de Gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rijmond, het samenwerkingsverband dat verantwoordelijk is voor de inkoop van de bovenlokale, specialistische jeugdvoorzieningen zoals hierboven geschetst.

Het arrangement vormt tevens de basis voor het lokale aanbod dat elke gemeente, al dan niet in samenwerking met (een) andere gemeente(n), via subsidiëring en/of contractering met aanbieders van jeugdhulp dient te waarborgen.

 

3.1.2 Regionale afspraken subregio MVS

Maassluis, Vlaardingen en Schiedam dragen gezamenlijk zorg voor de inkoop van lokale hulp via het inkoopbureau met ondersteuning van ROGplus. Hierbij gaat het om Jeugd AWBZ extramuraal:

  • ·

    ZIN en PGB

  • ·

    Begeleiding groepsverband

  • ·

    Begeleiding individueel

  • ·

    Behandeling groepsverband

  • ·

    Persoonlijke verzorging

  • ·

    Tijdelijk verblijf

De drie MVS-gemeenten maken gezamenlijk afspraken met ROG+ over de in te kopen ondersteuningen (op basis van bestekken en programma’s van eisen) en de uitvoering van de diverse procedures (waaronder toeleiding, opschaling, afrekening, contractmanagement, monitoring en evaluatie).

 

3.1.3 Lokale inkoop

Via lokale inkoop, door onder meer subsidies behoudt Maassluis:

  • ·

    Toegang en casemanagement (samenstelling en deelname diverse organisaties aan het Wijkteam Jeugd)

  • ·

    Jeugd-GGZ in wijkteam

  • ·

    Ambulante hulp en dagbehandeling (Jeugd en Opvoedhulp)

 

3.2 Toegang

 

3.2.1 Vrij toegankelijke basishulp

In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen overige voorzieningen (basishulp) en individuele voorzieningen (gespecialiseerde hulp). De overige voorzieningen zijn te onderscheiden in vrij toegankelijke basishulp en niet vrij toegankelijke basishulp. Van de vrij toegankelijke basishulp kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruikmaken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Voor de toegang tot de niet vrij toegankelijke basishulp is een verwijzing nodig van het wijkteam. Een verwijzing is nodig om er voor te zorgen dat de juiste hulp bij de juiste persoon terecht komt en de voorzieningen niet “verstopt” raken. Zie bijlage 1 voor vormen van ondersteuning jeugdhulp.

 

3.2.2 Toegang jeugdhulp via de wijkteams

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de wijkteams. Zij kunnen rechtstreeks een beroep doen op het wijkteam. De beslissing door de wijkteams welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouder. In een gesprek tussen een in het wijkteam werkende deskundige en de jeugdige en zijn ouder zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouder eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het ervaren probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en/of verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken. Op dit moment worden de werkprocessen rond het wijkteam verder uitgewerkt. ( zie concept in de bijlage) Aandacht gaat hierbij niet alleen uit naar de formele aansluiting bij inkoopprocessen vanuit de ROG plus of de GR, maar zeker ook naar objectiviteit rond diagnose en zorgtoewijzing binnen het wijkteam zelf.

 

Kleinere doelgroepen Jeugd

De deelnemende organisaties in het wijkteam bieden ondersteuning op maat. De ondersteuningsvraag en de specifieke omstandigheden van de jeugdige en zijn gezin zijn leidend bij het samenstellen van het best passende ondersteuningsplan. Dit betekent dat de jeugd- en gezinsondersteuner zoveel mogelijk rekening houdt met de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, de godsdienstige gezindheid of levensovertuigingen en de culturele achtergrond. Op deze manier is de kans op een succesvol ondersteuningstraject groter. Het vereist dat het wijkteam als geheel beschikt over brede kennis en divers is samengesteld. Voor alle medewerkers van het wijkteam betekent dit dat zij vanuit een open gesprekshouding cliënt- en cultuursensitief moet werken.  Deze werkwijze garandeert ook dat het wijkteam oog heeft voor- en kan (laten) voorzien in de behoeften van kleine doelgroepen. Komende jaren wordt dit verder ontwikkeld.

 

3.2.3 Toegang Jeugdhulp via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die, in samenspraak met andere leden van het wijkteam, na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien erop toe hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 regisseur, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

 

Vanaf januari 2015 krijgen (huis)artsen de mogelijkheid de jeugdige en/of zijn ouders met een hulpvraag door te verwijzen naar alle vormen van jeugdhulp. Voor de gemeente Maassluis is het van belang afspraken te maken met de huisartsen over de doorverwijzing; ondersteuning zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig. Door in gesprek te gaan met de (huis)artsen willen we kijken hoe we dit het beste kunnen organiseren. Op wijkniveau is het de verantwoordelijkheid van het wijkteam om nauwe werkrelaties te onderhouden met de huisartsen. ( aanpassing na inspraak)

 

Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 10 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

 

3.2.4 Toegang Jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van de casus hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.

 

3.2.5 Toegang via het meldpunt Veilig Thuis (voorheen AMHK)

Het AMHK gaat anders heten: Meldpunt Veilig Thuis (MVT). Ten slotte vormt ook het MVT een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het meldpunt geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in het beleidsplan en de verordening.

 

3.3 Specifieke randvoorwaarden voor inrichting jeugdhulp

 

3.3.1 Jeugdbescherming

De rechtsopvolger van het huidige Bureau Jeugdzorg ( na fusie met William Schrikkergroep de Gecertificeerde Instelling (GI))wordt in de regio Rotterdam-Rijnmond het centrale aanspreekpunt voor de uitvoering van alle kinderbeschermingsmaatregelen, ook genoemd jeugdbescherming. Deze rechtsopvolger is een gecertificeerde instelling waaraan de samenwerkende gemeenten diverse eisen stellen, zoals gebiedsgericht werken en kennis en expertise met betrekking tot specifieke doelgroepen. Ook zal bij de uitvoering van de maatregelen altijd het wijkteam betrokken zijn. De mate waarin en de wijze waarop is afhankelijk van de aard van de casus. De gedwongen maatregelen die worden uitgesproken door de rechter en de drangmaatregelen wanneer hiertoe wordt besloten op het Jeugdbeschermingsplein, worden uitgevoerd door gebiedsgerichte teams van medewerkers van de gecertificeerde instelling (onder andere reclasseringswerkers, jeugdbeschermers/gezinsvoogden) en de William Schrikker Groep.

Er is ook een doelgroep die minder is gebaat bij een sterk gebiedsgerichte aanpak, bijvoorbeeld gezinnen die zwerven of situaties waarbij ouders ver uit elkaar wonen. Voor deze doelgroep zal de gecertificeerde instelling de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de maatregel mandateren aan o.a. het Leger des Heils.

 

3.3.2 Jeugdreclassering

Rekening houdend met het adolescentenstrafrecht wordt onderscheid gemaakt tussen de jeugdreclassering voor jongeren van 12 tot 16 jaar en voor jongeren vanaf 16 jaar tot 23 jaar. Jongeren van 12 tot 16 jaar kunnen alleen veroordeeld worden volgens het jeugdstrafrecht. Als de rechter besluit tot het opleggen van een reclasseringsmaatregel zal dit een jeugdreclasseringsmaatregel zijn die de gecertificeerde instelling in het nieuwe stelsel gaat uitvoeren. De gecertificeerde instelling bepaalt in afstemming met de gemeente welke jeugdhulp in het kader van de reclasseringsmaatregel wordt ingezet, voor zover dit niet al door de rechter is bepaald.

 

Met het inwerkingtreden van het adolescentenstrafrecht geldt dat jongeren vanaf 16 tot 23 jaar ook veroordeeld kunnen worden volgens ‘a-typisch strafrecht’. Dit betekent dat 16 tot 18-jarigen veroordeeld kunnen worden volgens het volwassenenstrafrecht en 18 tot 23-jarigen veroordeeld kunnen worden volgens het jeugdstrafrecht. De rechter weegt hierbij factoren mee als leeftijd ten tijde van het plegen van het delict, zwaarte van het delict en een eventuele ontwikkelingsachterstand. Het strafrecht dat van toepassing is, heeft consequenties voor de inzet van de jeugdhulp.

 

In het kader van de nieuwe Jeugdwet is de gemeente voor 1 januari 2015 zijn aangesloten op CORV. CORV staat voor Collectieve Opdracht Routeervoorziening. Met CORV wordt de formele berichtenstroom tussen het justitiedomein en het gemeentelijk domein, in de justitiële jeugdketen, gedigitaliseerd en geüniformeerd.

4.Lokaal beleid op landelijke uitgangspunten

In dit hoofdstuk gaan we in op de landelijke uitgangspunten en de gemeentelijke regierol. We beschrijven per uitgangspunt wat de gemeente Maassluis gaat doen en wat hierin de ontwikkelopgaven zijn.

 

De gemeentelijke regie zal gefocust dienen te zijn op het realiseren van onderstaande kernpunten :

  • 1.

    Zorg is leidend ! Waarborg zorgcontinuïteit.

  • 2.

    De toegang tot zorg is laagdrempelige en integraal en efficiënt georganiseerd.

  • 3.

    De aansluiting met het gedwongen kader is geregeld.

  • 4.

    De regionale inkoop van zorg is via een optimaal functionerend inkooporgaan georganiseerd.

  • 5.

    Gemeentelijk beleid en verordening en interne processen zijn op orde. (aanpassing na inspraak)

 

Onderstaande landelijke uitgangspunten vormen de basis voor het inhoudelijke lokale beleid:

  • preventie en vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, buurten, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders;

  • inschakelen, herstellen en versterken van het eigen probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en zijn sociale omgeving (eigen kracht);

  • waarborgen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit;

  • integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur.

Door middel van een aantal Proeftuinen ervaring opgedaan en geëxperimenteerd met nieuwe werkwijzen. Hiermee wordt het fundament gelegd voor de toekomst, dat in 2015 een logisch vervolg krijgt. In Maassluis is in dit kader begin 2014 gestart met een pilotproject ‘Wijkteam Jeugd’.

 

4.1 Vroegsignalering en preventief jeugdbeleid

Het project Veilig Opgroeien in Maassluis is al sinds 2006 actief in Maassluis. Wat begonnen is als project is uitgegroeid tot een geïntegreerd programma en omvat inmiddels het integrale preventieve jeugdbeleid. Omdat er geen sprake meer is van een op zichzelf staand project zijn we er dit jaar toe overgegaan om de noemer ‘Veilig Opgroeien met het CJG’ los te laten, waarmee het van project bestaand beleid is geworden. Wel behouden we de kracht van de ‘Communities that Care methodiek’ bij het ontwikkelen en coördineren van het integrale preventieve jeugdbeleid. Dit betekent dat het multidisciplinaire preventieteam zal blijven voortbestaan en dat de inzet gericht is op het verkleinen van de risicofactoren en het versterken van de beschermende factoren.

 

De huidige actiepunten van het preventief jeugdbeleid in Maassluis zijn:

  • Versterken van de sociale opvoedomgeving; De focus ligt hier op het bevorderen van eigen kracht, het samen oplossen en aansluiting zoeken bij bestaande initiatieven. We werken toe naar meer samenhang tussen informele en formele hulp.

  • Stimuleren van de gezonde leefstijl; Van belang is dat jeugdigen en hun opvoeders gezonde leefpatronen vertonen. Dit betreft ook omgangsvormen en het hanteren van grenzen. Hierbij is het uitgangspunt: goed voorbeeld doet goed volgen.

  • Versterking binding met de wijk; Bij dit speerpunt staat vooral de participerende jeugd centraal. Kinderen en jongeren worden, samen met hun ouders en andere opvoeders, betrokken bij verschillende onderwerpen die in de wijk spelen. Samen verantwoordelijk voor onszelf en onze omgeving is hier het motto.

  • Signaleren en wegwerken van ontwikkelingsachterstanden en ontwikkeling bevorderen; Hierbij ligt de nadruk op tijdig de juiste hulp bieden. Er wordt gewerkt aan het beter afstemmen van de hulp, op de hoogte zijn van wie wat doet, kortom toewerken naar één kind, één gezin, één plan.

Ten aanzien van de vroegsignalering is er een plan opgesteld: Vroegsignalering anti-sociaal gedrag. In deze nota gaan we in op de risicofactoren die ten grondslag (kunnen) liggen aan de ontwikkeling van antisociaal of delinquentgedrag. De risicofactoren worden zijn onderverdeeld over de volgende vier domeinen:

 

Het Kind, Het Gezin, De Vrienden en de Brede omgeving.

Naast het herkennen van deze signalen wordt er in de nota ook ingegaan op welke (bewezen) interventies ingezet kunnen worden om ongewenst gedrag te voorkomen of te keren. Vroegsignalering heeft betrekking op:

  • 1.

    De leeftijd waarop het ongewenste gedrag zich ontwikkelt en/of

  • 2.

    Het stadium waarin zich het ongewenste gedrag zich bevindt (aan het begin dus).

 

Wij achten ten behoeve van vroegsignalering en preventie de aansluiting en samenwerking met het onderwijs en de vroeg- en voorschoolse voorzieningen van cruciaal belang. Daarom verbinden wij een vaste jeugd- en gezinsondersteuner, als voorpost van het wijkteam, aan één of meerdere (onderwijs-) voorzieningen. Zij hebben daar een fysieke werkplek en maken onderdeel uit van de aanwezige ondersteuningsstructuur. Op deze manier ontstaat een onderlinge vertrouwensband, is ten alle tijden duidelijk wie aanspreekbaar is en is de toegang tot het wijkteam laagdrempelig. In scholen waar de ontwikkeling van het Integrale Kindcentrum (IKC) ver gevorderd is, komen voorschoolse voorzieningen automatisch in aanmerking voor de inzet van een gezinsondersteuner van de desbetreffende basisscholen. De gezinsondersteuners bieden ambulante hulp. Daarnaast kunnen zij, als langdurige , aanvullende of meer specialistische hulpverlening nodig is, alle hulpvormen arrangeren waar de gemeente per 1 januari voor verantwoordelijk is. In Maassluis is een wijkteam actief. Voor het bieden van hulp vanuit wijkteams geldt het woonplaatsbeginsel. Leerlingen en ouders kunnen alleen een beroep doen op een wijkteam in hun wijk. Voor het basisonderwijs geldt dat over het algemeen de meeste leerlingen in de wijk wonen waar de school staat. Voor het voortgezet onderwijs zal dit veel minder vaak gelden. De aan de scholen Voortgezet Onderwijs verbonden gezinsondersteuners zullen vaker een casus moeten overdragen aan een wijkondersteuningsteam uit een andere wijk of stad. De aan een school verbonden gezinsondersteuner is de schakel naar het wijkondersteuningsteam in de wijk waar het kind woont.

 

In de praktijk houdt dit in dat de aan school verbonden jeugd- en gezinsondersteuner samen met de onderwijsspecialist (zoals leerkracht of intern begeleider) de ondersteuning vanuit school enerzijds én de gemeentelijke jeugdhulp anderzijds op elkaar afstemmen. Het streven hierbij is om 80% van de hulpvragen ook op dit niveau af te handelen. Wanneer duidelijk is dat de problematiek vooral in de gezinssituatie ligt en wanneer te verwachten valt dat dit niet op korte termijn op te lossen is, is het wijkteam aan zet.

 

Ook wanneer problemen van de leerling met name veroorzaakt worden door het feit dat draaglast en draagkracht in een gezin zijn verstoord, behoort het tot de taak van de gezinsondersteuner om hierover het gesprek aan te gaan met ouders en hen passende ondersteuning te bieden.

Ontwikkelopgaven:

  • Ontwikkelen van een breed actueel scala aan preventieve hulp. Variërend van voorlichting tot vroegsignalering tot samenwerking met de vele zogenaamde ‘vindplaatsen’ (scholen, verenigingen, sportclubs e.d.).

  • Verbinding van de vele signaleringskanalen met toegang tot hulp, stroomlijnen van samenwerking tussen de verschillende domeinen en het vormgeven aan ontschotting in de praktijk. Hierbij denken we aan verbinding van CJG en wijkteam met onder andere huisartsen (1e lijn), onderwijs, openbare orde en veiligheid, Stroomopwaarts en woningcorporatie.

  • Verder uitwerken van kwalitatief hoge deskundigheid in de intakefase en daarmee snel passende ondersteuning realiseren (triagemethodiek). Indien sprake is van verstandelijke beperking en/of psychiatrisch ziektebeeld is het van belang dat deze tijdig wordt herkend. Er is een GZ-psycholoog werkzaam in het wijkteam jeugd voor eerste diagnose, behandeling en teamconsultatie. Voor meervoudige problematiek kan het wijkteam een beroep doen op het Consultatie-en Diagnose Team (CDT) dat in samenwerking met de stadsregio Rotterdam is opgericht. Dit dient verder te worden uitgewerkt waarvan de samenhang tussen psychiatrie voor volwassenen, jeugd en somatiek onderdeel is, alsook de samenwerking met huisartsen.

  • Investeren in voorwaarden om inzet en herhaling van specialistische jeugdzorg te voorkomen. Hierbij denken we aan intensieve ouderbegeleiding, ook als een kind (tijdelijk) niet thuis kan wonen en aan een sluitende keten tussen jeugd- en opvoedhulp en specialistische jeugdzorg, en onderwijs.

  • Voorkomen van “erger” door voldoende psychiatrische deskundigheid en 24-uurs toegankelijkheid te hebben geborgd in crisissituaties.

     

4.2 Demedicaliseren en normaliseren

De belangrijkste mogelijkheden om jeugdzorg te demedicaliseren en normaliseren zien wij in:

  • Passend onderwijs: minder thuiszitters en school dichtbij huis Wij hechten groot belang aan onderwijsdeelname en het behalen van een startkwalificatie getuigt daarvan. Ook de ontwikkelingen en ombuigingen in het passend onderwijs naar regulier onderwijs zijn in dit verband van betekenis. Door deze ombuiging worden de leerlingen meer in hun eigen kracht gezet en de-medicaliseren en ‘normaliseren’ we de jongeren.

  • Stabiele thuissituatie We hechten aan een benadering waar de hele context waar een jongere in opgroeit wordt meegenomen zoals de relatie tussen de ouders, werk, financiële situatie, informele netwerk etc. Maassluis heeft bijvoorbeeld een kindpakket dat erop gericht is te voorkomen dat kinderen de dupe worden van de financiële problemen van hun ouders. Gesignaleerde problemen bij een jeugdige worden ook vanuit het gezinsperspectief bekeken. Daarom zien we in actieve inschakeling van het netwerk bij de totstandkoming en uitvoering van het gezinsplan versterking van de eigen mogelijkheden in plaats van een focus op hulpverlening.

  • Leefomgeving De directe woonomgeving van kinderen, de sfeer en speelmogelijkheden in de wijk zijn ook van invloed hoe kinderen opgroeien. Daarnaast is van belang dat voor jongeren die een periode elders hebben gewoond, bijvoorbeeld in een jeugdinrichting, passende woonruimte, zo mogelijk werk en een inkomen beschikbaar is.

 

Ontwikkelopgave:

Verdere uitwerking generalistische benadering (= ontschotting en met een generieke bril naar gezinnen kijken), focus op verbetering passend onderwijs, wonen en leefomgeving en versterking van de participatie van de jeugd.

 

4.3 Bevorderen opvoedcapaciteiten ouders en inschakelen, herstellen en versterken probleemoplossend vermogen

Het wijkteam Jeugd richt zich op opvoedondersteuning van de ouders en versterking van hun eigen probleemoplossend vermogen.

 

Ontwikkelopgave:

Ouderbegeleiding integreren in hele keten, ook als kind (tijdelijk) niet thuis kan wonen. Deskundigheid en positionering hiervan met ketenpartners verder ontwikkelen.

 

4.4 Waarborgen veiligheid

Beter dan het opvangen van slachtoffers van geweld in huiselijke kring is natuurlijk het voorkomen ervan. Anders dan de huidige Wmo bevat de Wmo 2015 nadrukkelijk de opdracht aan gemeenten om zoveel mogelijk huiselijk geweld te voorkomen. Een meer ‘outreachende’ werkwijze waarbij niet wordt afgewacht tot slachtoffers zich melden maar waar op basis van signalen potentiële huiselijk geweldsituaties vroegtijdig worden onderkend en betrokkenen ondersteund, verdient daarom de voorkeur. Rode draad bij zo’n aanpak is de ketenbenadering: voorkomen – signaleren – stoppen – opvang – nazorg. Op de eerste schakels hieruit moet meer het accent komen te liggen. Hierbij is essentieel dat de signalen van verschillende domeinen tijdig bij elkaar komen. De geschetste werkwijze passen wij al toe binnen ons Lokaal Zorgnetwerk. We nemen ons voor op vergelijkbare wijze ook het voorkomen van huiselijk geweld een impuls te geven. Bestaande vormen van preventie zoals het opnemen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in onze subsidievoorwaarden richting organisaties met klantcontacten, handhaven we uiteraard.

 

Met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en ook kindermishandeling treedt Vlaardingen op als centrumgemeente voor Maassluis en Schiedam, als één van de drie subregio’s. Hiervoor wordt een nieuw regionaal beleidskader voor MVS opgesteld in samenwerking en afstemming met de twee andere centrumgemeenten Rotterdam en Spijkenisse. Centraal in de uitvoering van het beleid rond aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling staat het nieuwe meldpunt Veilig Thuis (voorheen AMHK) dat op de schaal van de regio Rijnmond wordt georganiseerd. Het is in de praktijk dan vrijwel onmogelijk dat het beleid van de drie sub regio’s van de regio Rijnmond substantieel van elkaar afwijkt, al zijn er natuurlijk specifieke lokale accenten. Nauwe afstemming van te ontwikkelen beleid is daarom gewenst. Vaststelling van onze nieuwe regiovisie is voorzien vóór 1 januari 2015.

 

GOSA

In mei 2007 ondertekenden partijen die betrokken zijn bij de aanpak van risico- en probleemjeugdigen het convenant ‘Gemeentelijk Overleg Sluitende Aanpak’, oftewel het GOSA-convenant. Het gaat hierbij om de partijen: gemeente Maassluis, Bureau Jeugdzorg, GGD-Rotterdam, Steunpunt Onderwijs, Maatschappelijke Dienstverlening NWN, Maasdelta Maassluis, Politieregio Rotterdam-Rijnmond, Regionaal Meldcoördinatie Functie Voortijdig Schoolverlaten (RMC), Raad voor de Kinderbescherming en het toenmalige Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). In het convenant spreken de partijen en de gemeente af hoe zij omgaan met risico- en probleemjeugdigen met als doel een sluitende aanpak voor deze doelgroep en het voorkomen en bestrijden van hinderlijk en overlastgevend gedrag. Met het ondertekenen van het convenant hebben de gemeente en betrokken partijen een belangrijke stap in de uitvoering van GOSA genomen. Sindsdien is een GOSA regisseur (in dienst van de gemeente) belast met de uitvoering van de afspraken.

 

De doelgroep van een GOSA bestaat uit risico- en overlastgevende jongeren tussen de 0 tot 23 jaar met meervoudige problematiek op één of meer van de leefgebieden gezin, huisvesting, gezondheid, school, werk, vrije tijd, financiën en politie/ justitie. Het gaat hierbij om een problematiek die de mogelijkheden en capaciteit van de professional en/of de voorziening te boven gaat. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar overlastgevende jongeren die een persoonsgerichte aanpak moeten krijgen maar niet (of niet meer) thuishoren in een strafrechtelijk traject. Jongeren die wél thuishoren in een strafrechtelijk traject behoren duidelijk niet tot de verantwoordelijkheid van de GOSA.

 

Alle betrokken partijen kunnen zorgsignalen over jeugdigen melden bij de gemeente en vice versa. De gemeente bekijkt vervolgens samen met de voorpostfunctionaris van Bureau Jeugdzorg en de jeugdcoördinator van de politie binnen het zogenoemde afstemmingsoverleg of de melding voldoet aan de criteria voor een GOSA melding. Wanneer dat zo is, wordt bepaald welke partij de regie zal gaan voeren. De gemaakte afspraken tijdens het overleg worden gerapporteerd aan de organisaties die betrokken zijn bij de jeugdige. In het gehele traject voert de gemeente de regierol. Dit betekent onder andere dat zij de jeugdigen monitort en werkafspraken maakt met de betrokken instanties. Op deze manier wil de gemeente voorkomen dat kinderen/jeugdigen tussen wal en schip raken en er voor zorgen dat snel en efficiënt trajecten kunnen worden uitgezet voor de kinderen/jeugdigen en hun ouders.

 

Meldpunt Veilig Thuis (voorheen AMHK)

Met de Wmo 2015 krijgt het college van B&W de taak om op bovenlokaal niveau zorg te dragen voor één Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Zie ook bijlage 2. Vanaf 1 januari 2015 is er in de regio Rotterdam-Rijnmond één integraal Meldpunt Veilig Thuis. Hiermee is er één meldpunt (en ook één regionaal telefoonnummer) voor burgers en professionals voor (vermoedens) van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het meldpunt zal bestaan uit drie gebiedsteams ter grootte van de huidige centrum gemeentelijke sub regio’s. Zo ontstaat meer samenhang in de aanpak van huiselijke geweld en kindermishandeling. In een samenwerkingsverband wordt voor de duur van twee jaar op regionaal niveau samengewerkt aan het samenvoegen van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de drie Steunpunten Huiselijk Geweld op basis van een businessplan voor inhoud, omvang en organisatie. Overigens is er al vanuit Maassluis een wijkverpleegkundige (werkzaam in het wijkteam Jeugd) verbonden aan het steunpunt huiselijk geweld (en straks aan het MVT).

 

Naast het verlenen van advies en informatie doet het meldpunt Veilig Thuis onderzoek naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling en beoordeelt of en zo ja welke stappen de melding of het vermoeden aanleiding geeft. Het meldpunt schakelt passende  hulpverlening in en informeert zo nodig de politie en de Raad voor de Kinderbescherming. Wanneer het meldpunt een casus overdraagt aan de Raad voor de Kinderbescherming, verloopt dit in de regel via het Jeugdbeschermingsplein (casusbespreking binnen 48 uur, gezinsbezoek binnen 5 dagen). Hierdoor is de gemeente op de hoogte. In alle gevallen draagt het meldpunt zorg voor terugkoppeling aan de melder van huiselijk geweld en/of kindermishandeling.

 

Ontwikkelopgave:

•Zie ontwikkelopgave onder vroegsignalering en preventie.

•Maken van afspraken tussen professionals uit de verschillende domeinen over meldingen, werkwijzen en opschaling/escalatie.

•Het vaststellen van een gezamenlijke visie op privacy en gegevensuitwisseling van belang. Inclusief de uitwerking hiervan in protocollen en afspraken.

 

4.5 Integrale hulp/ het gezinsplan: één gezin, één plan, één regisseur

Voor de toegang tot de zorg is regionaal het zorgtoeleidingsmodel ontwikkeld. In dit model is uitgewerkt hoe de verschillende klantstromen (Wmo, Jeugdwet en Participatiewet) samengebracht kunnen worden. Om dit model naar de praktijk te vertalen moet er nog wel het één en ander gebeuren. Een belangrijk onderdeel van de werkwijze is het realiseren van wijkteams. Eind januari 2014 is het wijkteam jeugd gestart. In de loop van 2015 wordt deze, en het in juni gestarte sociale wijkteam voor volwassenen, geëvalueerd en worden antwoorden op de volgende vragen gezocht:

  • 1.

    Willen we in Maassluis blijven werken met aparte wijkteams voor jeugd? En met GOSA (gemeentelijke organisatie sluitende aanpak). Zo ja, hoe zorgen we dan voor samenhang met het sociale wijkteam? Zo nee, hoe integreren we beide aanpakken?

  • 2.

    Hoeveel wijkteams zijn er in Maassluis nodig?

  • 3.

    Tot hoever kunnen de wijkteams gaan? Welk aanbod kan vanuit het wijkteam toegewezen worden zonder indicatie? Welke maatwerkvoorzieningen kunnen de leden van het wijkteam indiceren (via mandaat vanuit ROGplus)?

  • 4.

    Wat is de werkwijze (gesprek, onderzoek en indicatie) in het wijkteam irt ROGplus, Stroomopwaarts en het Wijkteam Jeugd.

  • 5.

    Hoe zorgen we voor een goede structurele afstemming met Stroomopwaarts?

  • 6.

    Hoe zorgen we voor goede afstemming met de wijkverpleegkundige en de huisarts?

  • 7.

    Hoe willen we de frontoffice/loketfunctie i.r.t. de wijkteams organiseren (Wmo-loket, Servicepunten Vraagraak en CJG-balie)?

  • 8.

    Hoe past het Vrijwilligerssteunpunt in de aanpak?

  • 9.

    Hoe willen we het wijkteam financieren? Hoe zorgen we voor de juiste prikkel?

    10. Bereiken we de juiste mensen met een zorg/hulpvraag?

    11. Zijn we laagdrempelig genoeg? Weet de burger de weg te vinden?

    12. Is er al iets te zeggen over de waardering van de burger voor de verschillende wijkteams?

    13. Hoe kunnen we evalueren? Zijn er voldoende gegevens voorhanden? Is vooraf aangegeven waarop we kunnen toetsen?

     

Door de inzet van wijkteams bieden wij ondersteuningthuis. Het wijkteam staat midden in de wijk. Deze ondersteuners geven in eerste instantie advies, zodat kind, gezin en andere huishoudens zelfstandig verder kunnen. Lukt dit niet, dan geven ze zelf ondersteuning en mocht dat niet helpen dan begeleiden zij bij verdergaande hulp. De wijkteammedewerker is straks hét aanspreekpunt voor het kind en het gezin, voor de familie en de buurt, voor de huisarts en de school. Bij een probleem speelt de wijkteammedewerker vanaf de eerste signalen tot de begeleiding van eventuele specialistische zorg een hoofdrol. Hierbij benadrukken we dat de medewerkers in de wijkteams ook zelf passende ondersteuning bieden aan het gezin als dat nodig is.

 

De organisaties waarvan uit de medewerkers in het wijkteam Jeugd opereren zijn: Flexus Jeugdplein (gezinscoaches), MEE (maatschappelijk werkenden gericht op kinderen en volwassenen met een beperking), Bureau Jeugdzorg (casemanagers), CJG Rijnmond (jeugdverpleegkundige), Pameyer (maatschappelijk werkenden gericht op kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking), Welzijn E 25 (jongerencoach), Trivium LIndenhof (ambulant gezinsbegeleider), MDNW (algemeen maatschappelijk werkende), GGZ Delfland (GGZ psycholoog), CJG Maassluis (frontoffice) en CJG Maassluis/CJG Rijnmond (CJG coördinator/kwartiermaker wijkteam jeugd).

 

In de gevallen dat de wijkteammedewerkers de hulp van experts moeten inschakelen zijn er twee soorten specialistische ondersteuning: binnen de wijk en buiten de wijk. Ondersteuning binnen de wijk omvat elke vorm van hulp die zich afspeelt in het dagelijks leven van het kind, het gezin of andere huishoudens. Dat kan thuis, op school of in een andere bekende omgeving zijn. Bij ondersteuning buiten de wijk is de zorg niet verweven met het dagelijks leven van het gezin/huishouden. De wijkteammedewerker stelt vast of iemand in aanmerking komt voor ondersteuning binnen of buiten de wijk. Dit doet hij eventueel na consultatie van specialisten. Dit betekent dat de huidige indicaties van Bureau Jeugdzorg en Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) verdwijnen. Hiervoor komt in de plaats indicering/doorverwijzing door het Wijkteam Jeugd, het regionale Centrale Diagnose Team (CDT) en ROG+ (voor de jeugd-AWBZ).

 

Ontwikkelopgaven:

Ontschotting en ketensamenwerking op alle leefgebieden, perspectief van gezin centraal stellend, zodat het heen en weer schuiven van jongeren en het gezin kan worden teruggedrongen. Hierbij heeft het verbinden/samenbrengen van de verschillende netwerken en casuïstiekbesprekingen onze aandacht zodat effectiever gebruik gemaakt wordt van elkaars expertise en minder overlegstructuren nodig zijn.

5.Cliënt- en ouderparticipatie

De gemeente hecht grote waarde aan betrokkenheid van haar inwoners. Zeker als het gaat om vaak ingrijpende zaken op het terrein van zorg. We zullen dan ook binnen de mogelijkheden die we hebben

zorgvuldig vormgeven aan cliënt en ouderparticipatie.

 

Sinds enkele jaren werken we in Maassluis met een Adviesraad Samenlevingszaken. Deze adviesraad geeft advies op het brede terrein van welzijn, zorg, onderwijs, jeugd, werk en inkomen. Door de Wmo 2015, de Participatiewet en de Jeugdwet krijgt de gemeente een verantwoordelijkheid naar een bredere doelgroep. ROGplus NWN heeft een eigen Raad van Advies en verkent of deze raad verbreed moet worden. Stroomopwaarts wil eveneens een eigen cliëntenraad instellen. In 2015 zal daarom nader verkend worden hoe de verschillende adviesraden zich tot elkaar verhouden en wat wenselijk is binnen de gemeente Maassluis.

 

Op basis van de Jeugdwet heeft de gemeente de taak om er voor te zorgen dat jeugdigen en ouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon. De gemeente, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn gehouden een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen. De vertrouwenspersoon staat naast de jeugdigen en zijn ouders en beantwoordt vragen over wat mag, moet en kan in de jeugdzorg.

 

Daarnaast ondersteunt de vertrouwenspersoon bij het bespreekbaar maken van jongeren of ouders met de hulp of alles wat daarmee samenhangt. De vertrouwenspersoon heeft ook een belangrijke rol om de gesignaleerde knelpunten te bespreken met instellingen en gemeenten en zo ook samen naar oplossingen te zoeken om de kwaliteit van de jeugdhulp te verbeteren. De functie van vertrouwenspersoon kan verbreed worden naar ouderen, mensen met een verstandelijke beperking, mensen met een psychische problematiek en dak- en thuislozen.

 

Jeugdhulporganisaties hebben zelf een verantwoordelijkheid als het gaat om cliëntparticipatie. Gemeenten kunnen hierop sturen door afspraken te maken bij de inkoop van jeugdhulp. Daarnaast is afstemming belangrijk met lokale initiatieven.

 

Ontwikkelopgaven

  • 1)

    cliëntvertegenwoordigers betrekken bij het opzetten van de cliëntparticipatie. Het volgende(verder uitgewerkte) plan kan daartoe in november/december 2014 voorgelegd worden aan een brede vertegenwoordiging van cliënten en burgers (potentiële cliënten).In het plan zullen afspraken worden vastgelegd over de frequentie van de consultatie, het doel en de werkwijze.

  • 2)

    Om alle doelgroepen te bereiken en een kans te geven mee te praten dient een overzicht opgesteld te worden met de verschillende doelgroepen en hun vertegenwoordigers in Maassluis.

  • 3)

    Het beleid voor het sociale domein wordt steeds integraler. Daarom is het belangrijk om één breed adviesorgaan in de gemeente te hebben waarin alle doelgroepen, ook jeugd, vertegenwoordigd zijn.

  • 4)

    Onderzoeken opzet cliëntpanel. Het cliëntpanel kan zowel schriftelijk als mondeling bevraagd worden. Omdat jeugdhulporganisaties zelf cliëntenraden hebben, is het cliëntpanel vooral belangrijk voor de zorg van het wijkteam (jeugd). Om structureel de uitwerking van beleid in de praktijk te meten is klanttevredenheidsonderzoek geschikt.

  • 5)

    Het beleidsplan dat nu voorligt richt zich op 2015/2016. Dat betekent dat in 2016 wordt gestart met de voorbereiding voor een nieuw beleidsplan. Hierbij is het belangrijk om cliëntvertegenwoordigers vroegtijdig te betrekken zodat zij zelf input kunnen leveren voor het beleidsplan. In een later stadium kunnen bijeenkomsten georganiseerd worden om de eerste ideeën en richtingen voor te leggen. Ook hierbij is het belangrijk om in een vroeg stadium in overleg met cliëntvertegenwoordigers de wijze van cliëntparticipatie vast te stellen.

  • 6)

    Voor de jeugd vanaf 12 jaar is het belangrijk dat zij zelf gehoord worden. Dit vraagt een andere benadering dan van ouders. Het is daarom zaak om voor jongeren aparte bijeenkomsten te organiseren. De term ‘pizzabijeenkomst’ wordt hier vaak gebruikt. Aan te bevelen is hiervoor een apart traject op te zetten. Mogelijk kan (deels) aangesloten worden bij de jeugdambassadeurs en de cliëntenraden van jeugdhulporganisaties.

6.Evaluatie en monitoring

In 2015 zullen de ontwikkelingen op het terrein van de Jeugdwet gevolgd worden. Dit gebeurt onder andere door binnen de wijkteams en ROG+ op klantniveau gegevens (geanonimiseerd) in beeld te brengen. Wij denken hierbij aan de volgende gegevens: aantal cliënten, aantal aanvragen, doorlooptijden, samenloop voorzieningen, aantal cliënten per aanbieder, aantal klachten, aantal bezwaar- en beroepschriften, aantal crisissituaties, verstrekte maatwerkvoorzieningen, ingezette algemene voorzieningen, ingezette financiële middelen, benutting eigen kracht en sociaal netwerk.

 

In het kader van de proeftuin NWN zal een evaluatie van de wijkteams van Maassluis (wijkteam Jeugd) en Vlaardingen en Schiedam (wijkteam 0-100 jaar) plaatsvinden in samenwerking met het Nederlands Jeugd Instituut (NJI).

 

Daarnaast is in de Sociale Structuurvisie vastgelegd welke indicatoren voor het brede sociaal domein gehanteerd worden. Ook wordt op dit moment door de gemeenteraad nagedacht op de indicatoren die in de gemeentebegroting opgenomen moeten worden om inzicht te geven in de effecten van het beleid.

 

Monitoring

Een belangrijk onderdeel in de transitie is het verkrijgen en behouden van inzicht in kosten en baten van de jeugdhulp. Als gemeente moeten we in onze nieuwe rol als opdrachtgever goed sturen. Daarom wordt in de proeftuin Nieuwe Waterweg Noord (NWN) een digitaal dashboard ontwikkeld dat gemeenten en aanbieders in staat stelt om met elkaar goed te kunnen inkopen en te kunnen sturen op de jeugdzorg. De informatiebehoefte wordt in kaart gebracht en de informatievoorziening waar nodig verbeterd. Het dashboard maakt onderscheid in informatie tussen professionals en bestuurders.

 

De informatiestromen op verschillende niveaus

 

Om te kunnen sturen op uitkomsten, wordt op dit moment in de proeftuin ook een sturingsmodel ontwikkeld en getest. Dit sturingsmodel koppelt niet alleen de resultaten van hulp aan de inzet van de instellingen, maar geeft ook de maatschappelijke effecten een plek. In het model wordt tevens rekening gehouden met die kenmerken van een wijk, die mede de behoefte aan zorg bepalen. Dergelijke kenmerken zijn het aantal echtscheidingen of het percentage kinderen met ouders met een laag inkomen en/of opleidingsniveau. Zonder deze zogenaamde casemixcorrectie (vergelijkbaarheidscomponent) is vergelijken niet realistisch. Immers, andere wijken hebben andere uitgangsposities en andere behoeften. Doordat we als gemeente vanaf 2015 verantwoordelijk zijn voor de gehele keten van preventie tot dwang hebben we straks de mogelijkheden om de maatschappelijk effecten van zorg te versterken. Dit doen we door te bouwen aan sterke netwerken en door de zorg anders en eerder in te zetten, dichtbij jeugdigen en gezinnen. Uiteindelijk willen de NWN-gemeenten naar een situatie waarin het gesprek tussen gemeente en zorgaanbieders niet meer gaat over een maximale wachttijd of een goede werking van een hulptraject. Centraal moet staan of de ingezette middelen en hulp er daadwerkelijk voor zorgen dat jeugdigen en gezinnen hun eigen problemen kunnen oplossen of zich binnen hun eigen netwerk (eventueel in combinatie met professionele hulp) kunnen ontwikkelen.

 

Uiteindelijk zal alle inzet er toe moeten leiden dat we binnen de beschikbare middelen de inwoners kunnen helpen die ondersteuning nodig hebben. Begin 2016 zullen wij op basis van de verschillende informatiebronnen het beleid evalueren.

7.Communicatie

In aansluiting op de Sociale Structuurvisie is een communicatieplan opgesteld. Voor zowel de Jeugdwet, als de Wmo en de Participatiewet worden in aansluiting op dit 'parapluplan' separate communicatieplannen opgesteld.

 

De hoofdlijnen hierin zijn:

  • ·

    Voor overgangscliënten en inwoners die zich zorgen maken wordt in de 2e helft van 2014 een telefoonnummer (steunpunt) opengesteld waar cliënten, mantelzorgers en andere betrokkenen hun zorgen over individuele situaties kunnen uiten.

  • ·

    Er wordt een aantal algemene informatiebijeenkomsten georganiseerd voor inwoners en betrokkenen. De professionals en organisaties worden goed geïnformeerd over de Maassluise insteek, zodat zij hun cliënten goed kunnen informeren.

  • ·

    Er worden factsheets ontwikkeld voor de professionals om te bewerkstelligen dat er eenduidige informatie kan worden verstrekt aan cliënten en professionals weten waar ze naartoe door kunnen verwijzen.

  • ·

    Er vindt regelmatig overleggen plaats met de Werkgroep Jeugd van de Adviesraad Samenlevingszaken en oudervertegenwoordiging.

  • ·

    De gemeenteraad zal via de gebruikelijke kanalen (themabijeenkomsten, Werkgroep Sociaal Domein en debatten) betrokken worden bij de voorbereiding en implementatie van de nieuwe Jeugdwet.

     

8. Financiën

  •  

    Op basis van de meicirculaire, de huidige gemeentebegroting en de kennis over de huidige werkwijze en de nieuwe taken is een voorlopige werkbegroting voor de Jeugdwet 2015-2018 opgesteld. De inkomsten en uitgaven zullen de komende jaren goed gemonitordworden, aangezien op dit moment veel zaken nog verder uit dienen te kristalliseren.

     

    De gehanteerde uitgangspunten bij de Jeugd-werkbegroting zijn:

    • ·

      De baten bestaan uit de middelen voor de nieuwe taken (meicirculaire integratie uitkering jeugd) en de budgetten die op dit moment al begroot zijn binnen de gemeentebegroting voor uitvoering van taken in het kader van jeugd. In deze werkbegroting is een totaaloverzicht opgesteld voor 2015 met een doorkijk tot 2018. Hierin zijn de percentages van de rijkskortingen tot 2018 verwerkt.

    • ·

      Deze begroting Jeugd maakt onderdeel uit van een bredere begroting Sociaal Domein.

    • ·

      In de begroting is uitgegaan van het minimaal noodzakelijke om de transformatie jeugdzorg vorm te kunnen geven, waarbij de investering aan de “voorkant” tot besparing aan inzet op specialistische zorg moet leiden. Dit is verwerkt in onderstaande meerjaren werkbegroting en gebaseerd op de huidige beschikbare informatie.

    • ·

      Er wordt een ‘zachte landing’ voor overgangscliënten gerealiseerd. Cliënten die op 1 januari 2015 in behandeling zijn kunnen deze voortzetten voor de duur van de indicatie.

    • ·

      Er wordt toegewerkt naar een financiële balans tussen de middelen die Maassluis van het Rijk ontvangt voor de taken in het sociaal domein en wat de gemeente uitgeeft aan uitvoering van deze taken.

    • ·

      De gemeente zet in op een integrale benadering van jeugdhulp op de scholen door verhoogde inzet van een gezinsspecialist die samen met de onderwijsspecialist onderdeel uitmaakt van de ondersteuningsstructuur op de scholen en in verbinding staat met het wijkteam Jeugd.

       

    2015 geldt als overgangsjaar voor de inrichting van de lokale infrastructuur met gezinsspecialisten op de scholen en de doorontwikkeling van het wijkteam jeugd. Daarom zijn voor 2015 incidentele extra kosten geraamd. Deze kosten verdienen zich terug op de GR inkoop. Daarnaast is in het Algemeen Bestuur van de GR op 18 september jl. besloten dat het de ambitie is de bijdrage van gemeenten aan de GR terug te dringen naar 65%. Daarom laat deze meerjaren werkbegroting een ontwikkeling zien in de afname van de kosten aan de GR waarbij vanaf 2016 uitgegaan wordt van deze 65%. Vanaf januari 2015 wordt het verloop van de uitgaven maandelijks gemonitord en bijgestuurd om, indien mogelijk, al eerder besparingen te realiseren en de gestelde bezuinigingsopgaven te bereiken.

     

    Voorlopige werkbegroting Jeugd

    2015

    2016

    2017

    2018

     

     

     

     

     

    Inkomsten

     

     

     

     

    Meicirculaire integratie uitkering Jeugd

    6.838.312

    6.741.076

    6.513.014

    6.553.677

    Middelen onderwijs voorheen Stichting Zorg

    31.247

    31.247

    31.247

    31.247

    Lokale middelen Jeugd ( via subsidie verdeelplan)

    592.709

    592.709

    592.709

    592.709

    Uitkering decentralisatie CJG Rijnmond

    744.000

    744.000

    744.000

    744.000

    Totale inkomsten

    8.206.268

    8.109.032

    7.880.970

    7.921.633

     

     

     

     

     

    Uitgaven

     

     

     

     

    GR Jeugdhulp Rijnmond

    4.546.066

    4.381.699

    4.233.459

    4.259.890

    AWBZ extramuraal

    1.461.016

    1.263.779

    1.190.729

    1.130.827

    Preventieve aanpak

    1.084.628

    1.181.188

    1.181.188

    1.181.188

    Wijkteam (team, werkbudget)

    912.650

    788.469

    762.341

    762.341

    Inzet buurt en jongerenwerk en trajecten voor jongeren

    410.164

    410.164

    410.164

    410.164

    Totale bruto uitgaven

    8.414.524

    8.025.299

    7.777.881

    7.744.410

     

     

     

     

     

    Tekort (-) of overschot

    -208.256

    83.733

    103.089

    177.223

    Toelichting:

     

     

     

     

    • ·

      Aangezien sprake is van een werkbegroting zal de feitelijke situatie gedurende 2015 helder worden. Wellicht kan het geraamde tekort lager uitvallen. Er wordt onderzocht of het overschot van de middelen voor onderwijsachterstand aangewend kan worden ten behoeve van de gezinsspecialisten op de scholen. Ook dit zou het begrotingstekort verder terugdringen.

    • ·

      In 2015 is extra budget nodig voor de doorontwikkeling van het wijkteam Jeugd. Hierin is de integratie met het sociaal wijkteam een belangrijk element waar voor 2016 al een efficiëncyslag bereikt kan worden. Daarnaast zal vanaf 2016 gewerkt worden met een all-inclusief fte-prijs omdat dan het organisatiemodel van het wijkteam is uitontwikkeld. Dit is in 2015 nog niet mogelijk omdat in 2015 het wijkteam nog bemenst wordt met een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de instellingen.

    • ·

      De gezinsspecialisten op de scholen zullen in 2015 gefaseerd worden ingevoerd. Daarom zijn de kosten voor 2016 hoger geraamd dan voor 2015. Deze kosten staan begroot onder preventieve aanpak.

    • ·

      Vermindering van de inkoop bij de GR naar de gestelde ambitie van 65% en doorvoeren van de rijkskortingen in het RTA.

    • ·

      Bij deze berekening is geen rekening gehouden met indexering van kosten.

    • ·

      In 2015 is budget opgenomen en nodig voor de doorontwikkeling van het wijkteam Jeugd. Het werkbudget is in 2015 waarschijnlijk hoger dan in 2016. Daarnaast wordt in 2015 de verdere integratie met het sociaal wijkteam vormgegeven. Daarbij wordt gekeken naar de benodigde formatie voor de frontoffice en de coördinatie. Bij het vormgeven van de integratie verwachten we dat de kosten voor frontoffice, coördinatie en werkbudget afnemen.

    • ·

      De RTA heeft een geldingsduur van 2 jaar. Dit geldt ook voor de verplichte fte’s. In 2015 en 2016 wordt het verloop van de uitgaven gemonitord als basis voor beleid en begroting na 2016.

    • ·

      Incidentele tekorten zijn voorzien in het coalitieakkoord 2014-2018. ( zie bestuurssamenvatting raadsvoorstel)

 

Bijlage 1a:Participanten bij totstandkoming beleidsplan Onderstaande partijen zijn actief benaderd om hun zienswijze over het concept beleidsplan kenbaar te maken :

Naam

Mailadres

Adviesraad Samenlevingszaken

samenlevingszaken@maassluis.nl

Balans

afdelingen@balansdigitaal.nl

Ouderkracht voor het kind

info@ouderkrachtvoortkind.nl

Ouder platform Rijnmond

Ouderplatformrijnmond@gmail.com

Mw. Van Doremalen

desireevandoremalen@kpnmail.nl

OudersOnline

info@ouders.nl

BJZ, algemene emailadres cliëntenraad

clientenraad@jeugdzorg-rotterdam.nl

MEE, algemene emailadres cliëntenraad

Clientenraad@meezhn.nl

CJG Medezeggenschapsraad, algemene emailadres

medezeggenschapsraad@cjgrijnmond.nl

Trivium Lindenhof, algemene mailadres cliëntenraad

clientenraad@triviumlindenhof.nl

Raad voor de kinderbescherming, algemene emailadres cliëntenraad

Clientenraad.Rotterdam.Rijnmond@rvdk.minjus.nl

Lucertis, algemene emailadres cliëntenraad

clientenraad@lucertis.nl

Lucertis en PsyQ, contactpersoon cliëntenraad Antoinette Goes

a.goes@psyq.nl

Jolanda Sirre Contactpersoon cliëntenraad vanuit Pameijer

jolanda.sirre@pameijer.nl

Cliëntenraad STEK, algemene emailadres

clientenraad@stekjeugdhulp.nl

Meike Vogt Contactpersoon clientenraad vanuit Yulius

M.vogt@yulius.nl

Riagg Rijnmond algemene emailadres clientenraad

info@client-riagg.nl

Bijlage 1b: De inspraak reacties

Inspraakreacties beleidsplanDe periode waarin het concept beleidsplan ter inspraak heeft voorgelegen heeft geleid tot het kenbaar maken van zienswijzen. De inspraak reacties zijn zoveel mogelijk verwerkt in het definitieve beleidsplan. De volledige reacties treft u als separate bijlagen bij deze notitie aan.

Op hoofdlijnen zijn de verwerkte zienswijzen per reactie op de volgende plaatsen te vinden in het beleidsplan:

De Adviesraad samenlevingszaken Maassluis

Onderwerp: Wijkteam en werkwijze : Blz 25, Bijlage 4

Sturing en transitie “proof” : Blz 20

Communicatie : Blz 30

 

Mw. Brouwer

Onderwerp: Passend onderwijs : Blz 9

 

De fractie van het CDA

Onderwerp: Wijkteam en werkwijze : Blz 25, Bijlage 4

Sturing en monitoring : Blz 20 Privacy : Blz 8

Ouderparticipatie :Blz 27,28

 

Pameijer

Onderwerp: Wijkteam en werkwijze : Blz 25, Bijlage 4

Sturing en monitoring : Blz 20

 

Ambtshalve

In overleg met de gemeenten Vlaardingen en Schiedam is een nieuwe passage over Passend Onderwijs opgenomen.

 

Inspraakreactie verordeningNaast bovenstaande partijen heeft mevr. Van Doremalen namens Ouderplatform Rijnmond, Ouderkracht voor ’t kind en Transitie Jeugdzorg Ouders een inspraakreactie verstuurd over de concept verordening. Deze reactie treft u ook integraal als bijlage aan bij het beleidsplan en de verordening.

Er is voor gekozen om naar analogie van besluitvorming in Schiedam en Vlaardingen ( Schiedam wijkt minimaal af van onze verordening overigens) de concept verordening niet aan te passen. Er wordt in de verordening, toelichting daarop en het beleidsplan voldoende ruimte geboden om het college in een latere fase nadere regels en richtlijnen te laten opstellen die niet in een verordening behoeven te worden vastgelegd. De gehanteerde model verordening van de VNG is voor nu voldoende. De opmerkingen en suggesties vanuit de inspraak worden uiteraard betrokken bij de totstandkoming van eventuele nadere regels en richtlijnen.

 

Bijlage 1c: vormen van jeugd voorzieningen

De volgende vormen van jeugdvoorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Vrij toegankelijke basishulp:

  • ·

    Jeugdgezondheidszorg

  • ·

    jeugd- en gezinsondersteuning

  • ·

    informatie, cursussen en opvoedadvies

  • ·

    kortdurende pedagogische ondersteuning

  • ·

    jongerenwerk

  • ·

    gezinscoaching (binnen wijkteam)

  • ·

    Jongerencoaching (binnen wijkteam)

  • b.

    Niet vrij toegankelijke basishulp:

  • ·

    praktische thuisbegeleiding

  • ·

    sociaal medische kinderopvang

  • ·

    kortdurende generalistische basis-GGZ bij enkelvoudige problematiek

  • ·

    begeleiding en verzorging van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking (kan eventueel onder a. vallen via MEE in het wijkteam)

De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • ·

    crisisopvang

  • ·

    forensische hulp

  • ·

    gesloten jeugdhulp

  • ·

    hulpmiddelen voor minderjarigen, exclusief woningaanpassingen

  • ·

    langdurige specialistische ggz bij complexe problematiek

  • ·

    medische kinderdagbehandeling

  • ·

    pleegzorg

  • ·

    residentiële hulp

  • ·

    specialistische ambulante opvoedhulp bij langdurige complexe problematiek

  • ·

    specialistische (dag)behandeling in combinatie met verzorging van verstandelijk beperkte jeugd

Uitgangspunt voor 2015 is dat bestaande aanbieders ook in 2015 worden betrokken bij de inkoop van zorg.

 

Aanbieders specialistische Jeugdhulp & Opvoeding

Flexus Jeugdplein, WSG, SGJ, Horizon, STEK, Prokino, Trivium Lindenhof, De Hoop GGZ, Timon, Jeugdformaat,

Zorgaanbieders voor mensen met een (lichte) verstandelijke beperking (LVB)

ASVZ, ’s Heerenloo, Middin, Zuidwester, Humanitas DMH en Pameijer

Aanbieders van de Jeugd Geestelijke Gezondheid Zorg

Yulius kinder en jeugd psychiatrie, Antes Groep, Youz , RIAGG Rijnmond, GGZ Delfland, Eleos, Lucertis kinder en jeugd psychiatrie, Erasmus MC kinder en jeugd psychiatrie

 

Bijlage 2 Meldpunt Veilig Thuis

Met de Wmo en Jeugdwet 2015 krijgt het college van B&W de taak om op bovenlokaal niveau zorg te dragen voor één Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Om dit te realiseren moeten de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG) worden geïntegreerd met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Dit heet samen “Meldpunt Veilig Thuis”. De wetgever streeft hiermee twee doelen na:

  • ·

    Eén meldpunt instellen voor burgers en professionals voor (vermoedens) van huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • ·

    Meer samenhang creëren in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.

Het Meldpunt Veilig Thuis moet minimaal de volgende wettelijke taken uitvoeren:

  • 1.

    Meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • 2.

    Verlenen van advies en informatie aan melders en burgers;

  • 3.

    Doen van onderzoek naar aanleiding van een melding

  • 4.

    Informeren van, indien nodig, de politie en de Raad voor de kinderbescherming en

  • 5.

    Inschakelen van passende hulpverlening.

  • 6.

    Overdragen van een casus aan de Raad voor de Kinderbescherming zodra blijkt dat

  • 7.

    Vrijwillige hulpverlening de problemen niet kan oplossen en een kind bedreigd wordt in zijn

    ontwikkeling.

     

Bijlage 3 Hervorming Langdurige Zorg

www.hervorminglangdurendezorg.nlschema is in de bijgevoegde pdf wel zichtbaar

 

Bijlage 4: stroomschema cliënt en wijkteamschema is in de bijgevoegde pdf wel zichtbaar