Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen;
op voordracht van het dagelijks bestuur van 27 oktober 2015;
gelet op de artikelen 110, 113 en hoofdstuk XVIIb van de Waterschapswet, en
hoofdstuk 6, §2 van het Waterschapsbesluit;
BESLUIT
vast te stellen de Verordening zuiveringsheffing waterschap Vechtstromen
2016
Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
stoffen: de stoffen genoemd in artikel 7 van deze verordening;
- b.
riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van
afvalwater, in beheer bij een gemeente;
- c.
zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van afvalwater
of het transport van afvalwater, niet zijnde een riolering;
- d.
afvoeren: het brengen van stoffen op een riolering of op een
zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap;
- e.
woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om
als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en
waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd
zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
- f.
bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als
afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een
woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering.
- g.
de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur
van GBLT aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, vijfde lid,
onderdeel a, van de Waterschapswet;
- h.
drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de
Drinkwaterwet;
- i.
Ingenomen water: geleverd drink– en industriewater, warm tapwater,
onttrokken grond– en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;
- j.
drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, van de Drinkwaterwet;
- k.
afvalwater: afvalwater als bedoeld in artikel 3.4 van de
Waterwet;
- l.
warm tapwater: warm tapwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
van de Drinkwaterwet;
- m.
GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor
Lococensus – Tricijn te Zwolle, handelend onder de naam 'GBLT'.
Artikel 2 Bijlagen
Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:
- -
Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en
berekening;
- -
Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten, zoals opgenomen in
artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet.
Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
- 1.
Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de
taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam
zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of
indirect afvoeren op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het
waterschap.
- 2.
Aan de heffing worden onderworpen:
- a.
ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een
bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die
ruimte;
- b.
ter zake het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die
afvoert.
- 3.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is
heffingsplichtig:
- a.
in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een
huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing
is aangewezen;
- b.
in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een
bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in
gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel
in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te
verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
- c.
in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen
van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter
beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de
ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als
zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking
is gesteld.
- 4.
Indien stoffen met behulp van een riolering worden afgevoerd, is degene
bij wie die riolering in beheer is, slechts voor die stoffen die de
beheerder zelf op de riolering heeft gebracht aan een heffing
onderworpen.
- 5.
De opbrengst van de heffing kan tevens worden besteed:
- a.
aan het verstrekken van subsidies ter tegemoetkoming in de
kosten van het voorbereiden en uitvoeren van maatregelen die
verband houden met het zuiveren van afvalwater aan diegenen die
tot het treffen van die maatregelen zijn gehouden;
- b.
aan het verstrekken van subsidies aan heffingsplichtigen tot
behoud van het gebruik van zuiveringtechnische werken teneinde
een stijging van het tarief van de heffing zoveel mogelijk te
voorkomen.
- 6.
Het afvoeren door het waterschap is vrijgesteld van de heffing.
Artikel 4 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar
tijdsevenredigheid
- 1.
De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld
in artikel 16 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo
dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.
- 2.
Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het
eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing
verschuldigd voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de
voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na de aanvang
van de heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.
- 3.
Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste
lid in de loop van het heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op
ontheffing voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor
dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de
heffingsplicht, nog volle etmalen resteren.
- 4.
Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening
van de aanslag, kan de heffingsplichtige een aanvraag tot ontheffing
indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.
- 5.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de
heffingsplichtige in de loop van het heffingsjaar het gebruik van een
woonruimte beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een
woonruimte die eveneens in het gebied van het waterschap ligt en er
vanuit de nieuwe woonruimte eveneens wordt afgevoerd als bedoeld in
artikel 1 onder d.
Artikel 5 Heffingsjaar
Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 6 Aangifte
- 1.
Met betrekking tot de zuiveringsheffing geheven van gebruikers van
bedrijfsruimten, wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan
door:
- a.
het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;
- b.
het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt
verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in het
derde lid, onderdeel b.
- 2.
Op verzoek van degene die op de wijze, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, is uitgenodigd tot het doen van aangifte, wordt door de
ambtenaar belast met de heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt indien van de
desbetreffende aangifteplichtige redelijkerwijs niet kan worden verwacht
dat deze aangifte kan doen op de wijze, bedoeld in lid 3, onderdeel
b.
- 3.
Aangifte wordt gedaan door:
- a.
het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet
met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;
- b.
het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende
programmatuur gevraagde gegevens.
- 4.
Indien het derde lid, onderdeel b, toepassing vindt, worden de eventueel
gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of toegezonden. De via de
programmatuur, bedoeld in laatstgenoemd onderdeel b, toe te zenden dan
wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke
toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden als voor de aangifte
als bedoeld in het derde lid, onderdeel a.
Artikel 7 Grondslag en heffingsmaatstaf
- 1.
Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid
en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden
afgevoerd.
- 2.
Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de
stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde
wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
- 3.
Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende
stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch
zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van
stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze
verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot
zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8
kilogram zuurstof.
- 4.
Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom,
koper, lood, nikkel, zink, arseen, kwik en cadmium wordt bepaald op
basis van de afgevoerde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven in
Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt
een in het heffingsjaar afgevoerde gewichtshoeveelheid van:
- a.
1,00 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en
zink;
- b.
0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;
- 5.
De stoffen zilver, chloride, sulfaat en fosfor worden niet aan de
heffing onderworpen.
Artikel 8 Meting, bemonstering en analyse
- 1.
Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen
wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse
verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening
geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen
voorschriften.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden
ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel
9.
- 3.
De meting en de bemonstering geschieden zodanig dat:
- a.
de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van
de werkelijke hoeveelheid afvalwater;
- b.
het verkregen monster representatief is voor de totale
hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit
het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt afgevoerd.
- 4.
De heffingsplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een
beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor aanvang van
het heffingsjaar ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing.
Indien het gebruik van de apparatuur in de loop van het heffingsjaar
aanvangt of wijzigt, dan wordt dit vóór de ingebruikname of de wijziging
ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing gebracht.
- 5.
De ambtenaar belast met de heffing:
- a.
kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in
afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A,
opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit
noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde
lid, onderdelen a en b;
- b.
beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat meting en
bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van
de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de
heffingsplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan
aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;
- c.
beslist op aanvraag van de heffingsplichtige, dat kan worden
afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen
analysevoorschriften, indien de heffingsplichtige aannemelijk
maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse
hierdoor niet wordt beïnvloed;
- d.
kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en
c nadere voorschriften geven.
- 6.
De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het
vijfde lid, onderdelen a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Deze beschikking bevat in elk geval:
- a.
de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt
afgeweken;
- b.
de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en
c;
- c.
de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel
d;
- d.
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor
de beschikking wordt gegeven.
- 7.
De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het
vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde
bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te
verenigen.
- 8.
De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te
verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de
afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende
beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of
intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde
lid.
Artikel 9 Beperkte meting, bemonstering en analyse
- 1.
Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de
berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met
gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een
beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met
de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het
bepaalde in artikel 8, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen
bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk
geval:
- a.
een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het
onderzoek dienen te worden betrokken;
- b.
de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij
ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe
aangewezen etmalen daarvan;
- c.
de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten
worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een
aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het
heffingsjaar;
- d.
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor
de beschikking wordt gegeven.
- 2.
De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te
verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de
afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende
beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of
intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift III van
onderdeel C van bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die
beschikking is opgenomen.
- 3.
De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het
tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.
- 4.
De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd beschikkingen als bedoeld
in lid 1 van dit artikel op één geschrift samen te voegen met
beschikkingen die hij neemt op grond van artikel 8, lid 5, mits die
beschikkingen betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde
bedrijfsonderdeel.
Artikel 10 Hoedanigheidscorrectie
- 1.
Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch
zuurstofverbruik bedoeld in artikel 7 in belangrijke mate is beïnvloed
door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op
aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie
toegepast.
- 2.
De berekening van de correctie geschiedt met inachtneming van het
voorschrift, opgenomen in Bijlage I, onderdeel C.
- 3.
De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in
het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking
bevat in elk geval:
- a.
de wijze van berekening van de correctie;
- b.
de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de
correctie van toepassing is;
- c.
de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot
meting, bemonstering en analyse;
- d.
een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor
de beschikking wordt gegeven.
Artikel 11 Tabel afvalwatercoëfficiënten
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, kan het aantal
vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een
kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden
vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening
opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de
heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal
vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een
kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de
hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.
- 2.
Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt
berekend volgens de formule A x B, waarbij:
- -
A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de
bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen
water;
- -
B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in
Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de
vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³
ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de
bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.
- 3.
Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan
worden vastgesteld aan de hand van watermeterstanden die aan het begin
en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar
belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te
stellen wijze.
- 4.
De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als
bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van de algemene
maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k, tweede lid, van de
Waterschapswet.
- 5.
Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het
zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een
onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingsplichtige
aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden
met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen
lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de
voet van artikel 8, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de
heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van
heffingsplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met
toepassing van de tabel.
Artikel 12 Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen
- 1.
In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van
de stoffen die worden afgevoerd vanuit een bedrijfsruimte of een
onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de
uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand
van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede
lid.
- 2.
De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare
vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel
van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie
vervuilingseenheden.
- 3.
Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste
lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel
van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij
in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor
dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid
bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.
- 4.
Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een
bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van
minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden,
en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één
vervuilingseenheid gesteld.
Artikel 13 Franchise
- 1.
Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het
heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en
zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal
vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De
aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de
zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 8 tot
en met 11, te vermenigvuldigen met 0,0162.
- 2.
Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het
heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een
aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden
niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door
het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen,
als berekend op grond van de artikelen 8 tot en met 11, te
vermenigvuldigen met 0,0027.
Artikel 14 Meetverplichting
- 1.
Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende
stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan 1.000
vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel
8:
- a.
het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom,
koper, lood, nikkel en zink op nihil gesteld, tenzij de
ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal
vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in
artikel 13, eerste lid bedoelde aftrek te boven gaat;
- b.
het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen,
cadmium en kwik op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met
de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden
met betrekking tot deze stoffen de in artikel 13, tweede lid,
bedoelde aftrek te boven gaat.
- 2.
Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende
stoffen van een bedrijfsruimte 1.000 vervuilingseenheden of meer
bedraagt, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 8:
- a.
het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom,
koper, lood, nikkel en zink op nihil gesteld, indien de
heffingsplichtige aannemelijk maakt dat het aantal
vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in
artikel 13, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat;
- b.
het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen,
cadmium en kwik op nihil gesteld, indien de heffingsplichtige
aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met
betrekking tot deze stoffen de in artikel 13, tweede lid,
bedoelde aftrek niet te boven gaat.
Artikel 15 Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte
De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte, wordt bepaald op de som van de
aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 8 tot
en met 14, voor zover deze van toepassing zijn.
Artikel 16 Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten
- 1.
In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van
de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een
zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden
afgevoerd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de
heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde
minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één
vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is
gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.
- 2.
Indien de aanslag in het heffingsjaar al is opgelegd voor drie
vervuilingseenheden en de heffingsplichtige aannemelijk maakt dat de
vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt, bestaat
aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige kan daartoe na afloop
van het heffingsjaar of, bij beëindiging van de heffingsplicht, in de
loop van het heffingsjaar een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast
met de heffing.
Artikel 17 Vervuilingswaarde van woonruimten
- 1.
In afwijking van artikel 8, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van
de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie
vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een
door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd wordt gesteld op
één vervuilingseenheid.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden
bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie
bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige
volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een
bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.
- 3.
Indien de in het eerste lid bedoelde situatie dat een woonruimte wordt
gebruikt door één persoon ontstaat in de loop van het heffingsjaar,
wordt de vervuilingswaarde, op één vervuilingseenheid vastgesteld met
ingang van de eerste dag die volgt op de dag waarop die situatie is
ontstaan.
- 4.
Indien de in het derde lid bedoelde situatie ontstaat ná de dagtekening
van de aanslag, bestaat aanspraak op vermindering. De heffingsplichtige
moet daartoe een aanvraag indienen bij de ambtenaar belast met de
heffing.
Artikel 18 Schatting
De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een
kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen,
indien door de heffingsplichtige:
- a.
meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in
overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;
- b.
het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van
meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde
op basis van artikel 11, eerste of vijfde lid, 12, eerste lid, 16,
eerste lid, of 17, eerste lid, niet mogelijk is;
- c.
het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van
meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde
op basis van artikel 11, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de
heffingsplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als
bedoeld in dat artikel is gedaan:
- d.
niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de
in artikel 8, 9 of 10 bedoelde toestemming.
Artikel 19 Tarief
Het tarief bedraagt € 51,03 per vervuilingseenheid.
Artikel 20 Wijze van heffing en termijnen van betaling
- 1.
De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.
- 2.
Belastingaanslagen en beschikkingen inzake een bestuurlijke boete
dienen, met in achtneming van het overigens in dit artikel bepaalde, te
worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na de dagtekening
van de aanslag.
- 3.
Belastingaanslagen geheven ter zake van het afvoeren vanuit een
woonruimten en waarvoor de heffingschuldige een machtiging heeft
afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso,
dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er
na de dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende kalenderjaar
volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande
dat het aantal maandelijkse termijnen niet minder dan zes bedraagt.
- 4.
Belastingaanslagen geheven terzake van het afvoeren anders dan vanuit
een woonruimte waarvan de dagtekening in het desbetreffende heffingsjaar
ligt en waarvoor de heffingschuldige een machtiging heeft afgegeven om
deze af te schrijven door middel van automatische incasso, dienen te
worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de
dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende heffingsjaar volle
dan wel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande dat
het aantal maandelijkse termijnen niet minder dan zes bedraagt. Voor de
overige aanslagen geldt onverkort de in lid 2 neergelegde
hoofdregel.
- 5.
Op het bepaalde in lid 3 en 4 van dit artikel geldt als restrictie dat
het bedrag per afschrijving op het totaalbedrag van het desbetreffende
aanslagbiljet niet minder dan € 5,00 bedraagt.
Artikel 21 Nadere regels
Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de
heffing en de invordering.
Artikel 22 Kwijtschelding
Bij de invordering van de zuiveringsheffing wordt geen kwijtschelding
verleend met uitzondering van aanslagen voor woonruimten.
Artikel 23 Niet opleggen van de aanslag
- 1.
Een aanslag van minder dan € 5,00 wordt niet opgelegd.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.
Artikel 24 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De ‘Verordening zuiveringsheffing waterschap Vechtstromen 2015‘,
vastgesteld bij besluit van 26november 2014, wordt ingetrokken met
ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de
heffing. Zij blijft van toepassing op belastbare feiten die zich
voor die datum hebben voorgedaan, met uitzondering van het bepaalde
in de artikelen 20 van die verordening.
- 2.
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van de
bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.
- 4.
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening zuiveringsheffing
waterschap Vechtstromen 2016’.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 25 november 2015,
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen,
dr. S.M.M. Kuks, watergraaf drs. O. Dijkstra, secretaris