Hoofdstuk 2. Participatievoorzieningen
Artikel 2 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Participatiewet;
- b.
Anw-gerechtigden: personen met een uitkering
volgens de Algemene nabestaandenwet die geregistreerd zijn bij
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
- c.
belanghebbende: de persoon als bedoeld in
artikel 10 van de wet en artikel 36 IOAW/IOAZ;
- d.
GRWRE: Gemeenschappelijke Regeling
Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven ‘Ergon’;
- e.
mantelzorg: langdurige zorg die niet in het
kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een
hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij
zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en
de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
- f.
ondersteuning: het aanbieden van een
voorziening of het bieden van praktische hulp, advies of
doorverwijzing naar derden;
- g.
planvan aanpak: plan als
bedoeld in artikel 44a van de wet;
- h.
re-integratietraject: een door het college
aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling van
belanghebbende;
- i.
uitkeringsgerechtigden: personen die een
uitkering ontvangen ingevolge de wet, de IOAW of de IOAZ;
- j.
UWV: Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen;
- k.
voorziening(en): het geheel van
re-integratie-instrumenten die het college kan aanbieden ter
bevordering van arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 7
lid 1 sub a van de wet of artikel 34 lid 1 sub a IOAW/IOAZ;
- l.
werkgever: iedere natuurlijke persoon of
rechtspersoon die een onderneming in stand houdt in de zin van
de Handelsregisterwet. Hieronder wordt ook verstaan de
uitzendorganisatie die een detacheringsovereenkomst met
loondoorbetalingsverplichting aanbiedt.
- m.
werkplekaanpassing: instrumenten die personen
met structureel functionele beperkingen in staat stellen om te
werken in een reguliere werkomgeving.
Artikel 3 Opdracht college
- 1.
Het college kan aan een belanghebbende een of meer voorzieningen
aanbieden.
- 2.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het
aanbieden van een voorziening aan een belanghebbende, beoordeelt
het college de mogelijkheden, omstandigheden en capaciteiten van
belanghebbende in relatie tot de verwachte doeltreffendheid van
de voorziening. De omstandigheden hebben in ieder geval
betrekking op zorgtaken van belanghebbende en de mogelijkheid
dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik
maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in
ieder geval verstaan:
- a.
de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar,
en
- b.
de noodzakelijkheid van het verrichten van
mantelzorg.
- 3.
Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen
prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden
en met maatschappelijke, economische en conjuncturele
ontwikkelingen.
Artikel 4 Budget- en/of subsidieplafonds
Het college kan jaarlijks een of meer budget- en/of subsidieplafonds
vaststellen voor de voorzieningen.
Artikel 5 Onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling
- 1.
Het college kan, voordat besloten wordt tot re-integratie en/of
de inzet van een voorziening, onderzoek (laten) doen naar de
mogelijkheden van de persoon tot arbeidsinschakeling, dan wel
naar de geschiktheid om gebruik te maken van een
re-integratietraject en/of een voorziening.
- 2.
Onder een onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt mede
verstaan het deelnemen aan een scholingstraject of
werkleertraject als bedoeld in artikel 7.
Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen
- 1.
Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor
voorzieningen die adequaat en toereikend zijn met als doel het
bevorderen van arbeidsinschakeling door het opdoen van
werkervaring en arbeidsritme, het aanleren van vaardigheden en
kennis, dan wel het op een andere wijze vergroten van
zelfredzaamheid.
- 2.
Het college kan een voorziening beëindigen indien:
- a.
de belanghebbende niet meer behoort tot de doelgroep van
de wet of dit hoofdstuk of niet meer voldoet aan de
voorwaarden verbonden aan de voorziening;
- b.
de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid
aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze
voorziening;
- c.
de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een
doeltreffende en doelmatige arbeidsinschakeling.
- 3.
Er kunnen geen voorzieningen worden ingezet als de
concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed of dit
kan leiden tot verdringing van reguliere werknemers.
Artikel 7 Scholingstraject/werkleertraject
- 1.
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden of aan personen die
een uitkering op grond van de wet aanvragen, een
scholingstraject/werkleertraject aanbieden.
- 2.
Een werkleertraject duurt drie maanden en kan indien
noodzakelijk worden verlengd met nogmaals de periode van drie
maanden.
- 3.
Het scholingstraject en/of werkleertraject vindt plaats met
behoud van uitkering.
Artikel 8 Werkstage
- 1.
Een werkstage is onderdeel van een re-integratietraject, gericht
op arbeidsinschakeling.
- 2.
De werkstage heeft als doel de belanghebbende, indien van
toepassing met behoud van uitkering, vaardigheden en kennis te
laten opdoen dan wel te onderhouden met betrekking tot aspecten
die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid in een
bepaalde baan.
- 3.
De werkstage duurt maximaal drie maanden. Indien dit
noodzakelijk is en hierdoor de kans op arbeidsinschakeling
aanmerkelijk wordt verbeterd, kan de periode verlengd worden met
maximaal drie maanden.
Artikel 9 Persoonsgebonden re-integratiebudget
Het college kan aan een belanghebbende een persoonsgebonden
re-integratiebudget, gericht op arbeidsinschakeling, aanbieden.
Artikel 10 Sociale activering
Het college kan aan een belanghebbende voorzieningen aanbieden die zijn
gericht op maatschappelijk functioneren/participeren, en, daar waar
nodig, ondersteuning bieden.
Artikel 11 Participatieplaats
- 1.
Het college kan op basis van artikel 10a van de wet of artikel
38a IOAW/IOAZ een participatieplaats en scholing aanbieden aan
uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder, met als doel de
afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.
- 2.
Het college verstrekt aan een uitkeringsgerechtigde die
onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel
10a, zesde lid, van de wet een premie van telkens maximaal €
350,- per 6 maanden.
- 3.
De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal
uren per week dat door de uitkeringsgerechtigde is gewerkt in de
afgelopen 6 maanden. De maximale premie wordt verstrekt voor het
werken van minimaal 24 uren per week. De premie wordt naar rato
gekort bij een lager aantal gewerkte uren en verzuim.
- 4.
De premie, als bedoeld in het tweede lid, wordt geweigerd,
indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college
in de periode waarop de premie betrekking heeft, onvoldoende
heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op
arbeidsinschakeling in het arbeidsproces of de aan de
participatieplaats verbonden verplichtingen heeft
geschonden.
Artikel 12 Participatievoorziening beschut werk
Vervallen.
Artikel 13 Loonkostensubsidie
- 1.
Het college verstrekt loonkostensubsidie ten behoeve van
personen van wie objectief is vastgesteld dat zij, al dan niet
met ondersteuning, met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot
het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar die wel een
gemeten loonwaarde hebben van 50 tot 80% van het wettelijk
minimumloon.
- 2.
Het college kan loonkostensubsidie verstrekken ten behoeve van
personen met een bijstandsuitkering die niet onder de doelgroep
als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vallen, doch wel
een gemeten loonwaarde hebben van 50 tot 80% van het wettelijk
minimumloon hebben.
- 3.
Het college stelt nadere regels vast over de wijze waarop de
loonwaarde wordt vastgesteld, welke voorwaarden gelden om in
aanmerking te komen voor een loonkostensubsidie op grond van het
eerste en het tweede lid van dit artikel en over de wijze waarop
loonkostensubsidie wordt verleend en vastgesteld.
Artikel 14 No-riskpolis
- 1.
Een werkgever kan in aanmerking komen voor een
no-riskpolis.
- 2.
Een no-riskpolis vergoedt ten hoogste 100% van het wettelijk
minimumloon.
- 3.
Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden waaraan
voldaan moet zijn om in aanmerking te komen voor een
no-riskpolis.
Artikel 15 Studietoeslag
- 1.
Het college kan een individuele studietoeslag, als bedoeld in
artikel 36b van de wet, van maximaal € 1.800,- per zes maanden
verlenen.
- 2.
Het college legt in beleidsregels vast:
- a)
de hoogte van de studietoeslag en
- b)
de frequentie van betaling van de studietoeslag.
- 3.
Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van zes
maanden in aanmerking komen voor een individuele
studietoeslag.
- 4.
Het college kan besluiten het bedrag, genoemd in het eerste lid,
voor een of meerdere kalenderjaren te wijzigen danwel geen
indexering toe te passen voor een of meerdere
kalenderjaren.
Artikel 16 Overige voorzieningen
- 1.
Het college stelt nadere regels vast waarin wordt bepaald onder
welke voorwaarden en op welke wijze een vergoeding verstrekt kan
worden voor noodzakelijke kosten voor de ontwikkeling in het
kader van arbeidsinschakeling.
- 2.
Indien een beroep kan worden gedaan op een voorliggende
voorziening die gezien de aard en het doel wordt geacht voor de
belanghebbende passend en toereikend te zijn bestaat geen recht
op een vergoeding als bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het college stelt nadere regels vast waarin wordt bepaald onder
welke voorwaarden en op welke wijze een vergoeding voor de
kosten van begeleiding op een maatschappelijk arrangement
verstrekt kan worden.
- 4.
Het college stelt nadere regels vast waarin wordt bepaald onder
welke voorwaarden en op welke wijze een bijdrage in de kosten
van een noodzakelijke werkplekaanpassing verstrekt kan worden.
- 5.
Het college stelt nadere regels vast waarin wordt bepaald onder
welke voorwaarden en op welke wijze een vergoeding voor de
kosten van een voorziening die noodzakelijk is voor een
bijstandsgerechtigde bij de inzet van een maatschappelijk
arrangement verstrekt kan worden.
- 6.
Het college stelt nadere regels vast waarin wordt bepaald onder
welke voorwaarden en op welke wijze een werkgeverspremie
verstrekt kan worden.
Artikel 17 Tegenprestatie
- 1.
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige
werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, opdragen als
tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:
- a.
naar hun aard niet zijn gericht op toeleiding tot de
arbeidsmarkt;
- b.
niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;
- c.
worden verricht naast of in aanvulling op reguliere
arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en
- d.
niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
- 2.
Het college stelt bij nadere regeling vast onder welke
omstandigheden een tegenprestatie wordt opgelegd en de
voorwaarden die daarbij gelden.
- 3.
Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college
rekening met de volgende factoren:
- a.
de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden
verricht door een belanghebbende;
- b.
de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden
van een belanghebbende moeten in aanmerking worden
genomen;
- c.
de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een
belanghebbende moeten in overweging worden genomen;
- d.
als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten
of vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening
worden gehouden.
- 4.
Het college draagt geen tegenprestatie op indien een
belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van
mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs
noodzakelijk is.
- 5.
De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal tien uren per
week en voor de maximale duur van zes maanden.
Hoofdstuk 3. Inkomenstoeslag
Artikel 18 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
inkomen: totaal van het inkomen al bedoeld in
artikel 32 van de wet en de algemene bijstand.
- b.
peildatum: datum waarop een persoon
individuele inkomenstoeslag aanvraagt.
- c.
referteperiode: periode van 36 maanden
voorafgaand aan de peildatum.
Artikel 19 Langdurig laag inkomen
- 1.
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als gedurende de
referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is
dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
- 2.
Voor de berekening van de toepasselijke bijstandsnorm wordt geen
kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet
toegepast.
Artikel 20 Hoogte inkomenstoeslag
- 1.
Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:
- a.
€ 375,- voor een alleenstaande
- b.
€ 500,- voor een alleenstaande ouder
- c.
- 2.
Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de
peildatum bepalend.
- 3.
Het college kan besluiten het bedrag, genoemd in het eerste lid,
voor een of meerdere kalenderjaren te wijzigen danwel geen
indexering toe te passen voor een of meerdere
kalenderjaren.
Hoofdstuk 4. Handhaving
Artikel 21 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
belanghebbende: persoon met een uitkering
ingevolge de wet, Bbz 2004, IOAW of IOAZ;
- b.
maatregel: verlaging van de bijstand op grond
van artikel 18, tweede lid van de wet, het verlagen van de
IOAW-/IOAZ-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en
artikel 20, eerste lid IOAZ, het blijvend of tijdelijk
(gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel
20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;
- c.
jongere: een meerderjarig persoon jonger dan
27 jaar;
- d.
zelfstandige: een zelfstandige als bedoeld in
artikel 1 Bbz 2004.
Artikel 22 Afzien van het opleggen van een maatregel
- 1.
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel
indien:
- a.
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of
- b.
de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die
gedraging door het college heeft plaatsgevonden; of
- c.
belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer
ontvangt, tenzij de belanghebbende binnen een periode
van zes maanden na de datum van de
beëindigingsbeschikking opnieuw bijstand of uitkering
gaat ontvangen. In dat geval wordt een besluit genomen
over het alsnog toepassen dan wel afzien van een
maatregel op dat moment; of
- d.
het college dringende redenen aanwezig acht.
- 2.
Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op
grond van het bepaalde in het eerste lid onder d, wordt daarvan
aan de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 22a Taaltoets
- 1.
Indien een belanghebbende een toets als bedoeld in artikel 18b
lid 2 van de wet moet afleggen en zonder toestemming van het
college niet verschijnt bij het afleggen van de toets, wordt de
medewerkingsverplichting als vastgelegd in artikel 17 lid 2 van
de wet geschonden en wordt een maatregel opgelegd.
- 2.
Het college stelt nadere regels vast over de hoogte van de
maatregel en de wijze waarop deze wordt opgelegd.
Artikel 23 Hoogte van de maatregel
De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate
waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de
omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 24 Berekeningsgrondslag
De maatregel wordt toegepast op:
- a.
de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm , als
bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet of de grondslag
van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ en/of
- b.
de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 van de wet
en/of
- c.
de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onderdeel d van
de wet.
Artikel 25 Ingangsdatum en tijdvak
- 1.
Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald,
wordt de maatregel toegepast op de betaling van de betreffende
bijstand of uitkering over die maand.
- 2.
Indien toepassing van het eerste lid niet mogelijk is, wordt de
maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende
kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het
opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is
bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand
geldende norm.
- 3.
Een maatregel wordt over één maand uitgevoerd. Het college kan
het noodzakelijk achten om uitvoering van de maatregel te
spreiden over meerdere maanden.
- 4.
In afwijking van het tweede lid wordt, voor zover het een
zelfstandige betreft, die een uitkering voor het levensonderhoud
in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 heeft
ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht betrokken bij
de definitieve vaststelling van die bijstand.
Artikel 26 Samenloop van gedragingen en recidive
- 1.
Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van
meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel
opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen
maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste
maatregel opgelegd.
- 2.
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending
opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen,
wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke
maatregel opgelegd.
- 3.
De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien
belanghebbende zich binnen twaalf maanden, na de datum van de
beschikking waarin de vorig verwijtbaar aangemerkte gedraging is
vastgesteld, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare
gedraging als bedoeld in artikel 28 tot en met 37 van deze
verordening.
- 4.
Indien de verdubbeling van de hoogte van de maatregel en/of het
bepaalde in het tweede lid van dit artikel niet
uitvoerbaar/mogelijk is, wordt de duur van de maatregel
verdubbeld.
- 5.
Wanneer dezelfde gedraging als bedoeld in artikel 28 tot en met
37 van deze verordening binnen de gestelde periode zich meer dan
twee keer voordoet, vindt geen verdubbeling van de hoogte of
duur meer plaats, maar wordt de maatregel afgestemd op basis van
individualisering.
Artikel 27 Niet verschijnen op uitnodiging gesprek
Indien belanghebbende, zonder tegenbericht, niet verschijnt op een
schriftelijke uitnodiging, in verband met re-integratie om op gesprek te
komen wordt een maatregel opgelegd van 10%.
Artikel 28 Jongeren
- 1.
Indien een jongere in de vier weken na melding geen of
onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid
en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te
verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
- 2.
Indien een jongere onvoldoende meewerkt aan het opstellen of
uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, wordt een
maatregel opgelegd van 40%.
Artikel 29 Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen
Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde
arbeid te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
Artikel 30 Gedragingen alleenstaand ouder
Indien op grond van artikel 9a lid 5 van de wet een ontheffing van de
arbeidsverplichting wordt ingetrokken doordat belanghebbende
ondubbelzinnig in houding en gedrag laat blijken de daaraan verbonden
verplichtingen niet na te willen komen, wordt een maatregel opgelegd van
40%.
Artikel 31 Gedragingen IOAW/IOAZ
- 1.
Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate gebruik maakt
van, of door houding en gedrag zijn arbeidsinschakeling
frustreert dan wel niet of onvoldoende meewerkt aan een door het
college aangeboden voorziening wordt een maatregel opgelegd van
40% van de norm.
- 2.
Indien een belanghebbende de algemeen geaccepteerde arbeid niet
aanvaardt of door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid
niet heeft behouden, wordt een maatregel opgelegd van 100% van
de norm.
Artikel 32 Zelfstandige
- 1.
Indien een zelfstandige niet of onvoldoende meewerkt aan
begeleiding door een door het college aangewezen derde, wordt
een maatregel opgelegd van 40%.
- 2.
Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel
38 lid 2 Bbz 2004 niet naar behoren heeft gevoerd, wordt een
maatregel opgelegd van 20%.
Artikel 33 Tegenprestatie
Indien belanghebbende niet of onvoldoende uitvoering geeft aan een door
het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in
artikel 9 eerste lid onderdeel c van de wet, wordt een maatregel
opgelegd van 40%.
Artikel 34 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
- 1.
Indien belanghebbende een tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, als
bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, heeft betoond,
wordt een maatregel van 20% opgelegd gedurende een periode
overeenkomstig onderstaande tabel:
Onverantwoord besteed/periode eerder of langer
in de uitkering | Duur maatregel |
Tot € 1.500/ 0 - 2 maanden | 1 maand |
Van € 1.500 tot € 5.000/ 2- 4 maanden | 3 maanden |
Van € 5.000 tot € 10.000/ 4-8 maanden | 6 maanden |
Van € 10.000 tot € 20.000/ 8-16 maanden | 9 maanden |
Van € 20.000 tot € 40.000/ 16-32 maanden | 12 maanden |
Vanaf € 40.000/ vanaf 32 maanden | 18 maanden |
- 2.
Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen het op
onverantwoorde wijze besteden van vermogen, waarbij inbegrepen
het doen van een schenking of het geen aanspraak maken op of het
niet te gelde maken van voorliggende voorzieningen voorafgaand
aan of tijdens de bijstandsverlening.
Artikel 35 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen
en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, de IOAW,
IOAZ en Bbz 2004, wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een
periode van één maand.
Artikel 36 Nadere verplichtingen
Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld
in de artikelen 55 van de wet en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd
en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel
opgelegd van 20%.
Artikel 37 Geüniformeerde verplichtingen
- 1.
Indien een belanghebbende een verplichting als bedoeld in
artikel 18, vierde lid, onderdeel a tot en met h van de wet niet
of onvoldoende nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100%
gedurende een periode van een maand.
- 2.
Het bedrag van de verlaging zoals bedoeld in het eerste lid kan
worden toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en
de volgende twee maanden indien bijzondere omstandigheden dit
rechtvaardigen.
- 3.
Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt aan de
eerste maand in ieder geval 1/3 van de verlaging
toebedeeld.
Artikel 38 Verrekenen bestuurlijke boete bij recidive
- 1.
In afwijking van artikel 60b, eerste en tweede lid van de wet
kan het college de recidiveboete, met inachtneming van de
beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met
475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verrekenen
indien er sprake is van dringende redenen.
- 2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de
verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a,
eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet
is betaald op het moment van verrekening van de
recidiveboete.
Artikel 38a Handhaving
- 1.
Het college draagt in het kader van de bestrijding van het ten
onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en
oneigenlijk gebruik van de wet, zorg voor handhaving.
- 2.
Het college stelt nadere regels waarin wordt vastgelegd op welke
wijze wordt ingezet op het signaleren van het ten onrechte
ontvangen van bijstand, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik
van de wet en welke handhavingsmaatregelen worde ingezet bij het
signaleren hiervan.
Hoofdstuk 5. Cliëntenparticipatie
Artikel 39 Doelstelling
- 1.
Cliënten en maatschappelijke organisaties, vanuit een
onafhankelijke positie, door middel van advisering aan het
college te betrekken bij de gemeentelijke beleidsontwikkeling op
het terrein van sociale zaken.
- 2.
Cliënten en maatschappelijke organisaties, vanuit een
onafhankelijke positie, door middel van advisering aan het
college te betrekken bij verbetering van de dienstverlening aan,
en de communicatie met, de cliënten op het in het eerste lid
genoemde terrein.
Artikel 40 Opdracht college
- 1.
Het college regelt de wijze waarop gevraagd en ongevraagd
advisering aan het college kan plaatsvinden.
- 2.
Het college regelt daartoe de samenstelling, de taak, werkwijze,
benoeming en zittingsduur van de leden van het
participatieorgaan, waaronder ten minste:
- a.
de vertegenwoordiging van cliëntgroepen van wie de
belangen bij de gemeentelijke beleidsontwikkeling op de
in artikel 39 genoemde terreinen behoren te worden
betrokken;
- b.
de wijze waarop de adviezen van de cliëntenraad bij de
besluitvorming worden betrokken;
- c.
de wijze waarop ambtelijke en secretariële ondersteuning
plaatsvindt.
Artikel 41 Verantwoording
Over de uitvoering van deze verordening legt het college jaarlijks door
middel van verslag verantwoording af aan de raad.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 42 Beleidsregels
Onverminderd het bepaalde in deze verordening kan het college ten
behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels
vaststellen.
Artikel 43 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in
deze verordening, met uitzondering van hoofdstuk 4, indien toepassing
ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 44 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het
college.
Artikel 45 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, onder
intrekking van:
- a.
Re-integratieverordening 2013
- b.
Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, Ioaw, Ioaz
- c.
Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive
- d.
Verordening Langdurigheidstoeslag
- e.
Verordening Cliëntenparticipatie.
Artikel 46 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening
Participatiewet’.