Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond
van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een
besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel
2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een
al verleende omgevingsvergunning;
bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening. daaronder wordt
verstaan;
college: het college van burgemeester en wethouders;
gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet
daaronder wordt verstaan;
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten,
waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere
wijze toegankelijk zijn;
openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties
daaronder wordt verstaan;
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een
zakelijk of persoonlijk recht;
recreatiegebied Hambroek: het gebied binnen de grenzen die zijn
weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;
weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet
daaronder wordt verstaan.
Artikel 1:2 Beslistermijn
- 1.
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een
vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van
ontvangst.
- 2.
Het bestuursorgaan kan voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te
wijzen, vergunningen of ontheffingen, de termijn voor ten hoogste 1
jaar verdagen.
- 3.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een
aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, als bedoeld in
artikel 2:11 tweede lid, aanhef en onder a,.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
- 1.
Als een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend
minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de
vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan
besluiten de aanvraag niet te behandelen.
- 2.
Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen
of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden
verlengd tot ten hoogste twaalf weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
- 1.
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen
worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts
tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de
vergunning of ontheffing is vereist.
- 2.
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is
verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te
komen.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze
verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
- a.
als ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens
zijn verstrekt;
- b.
als op grond van een verandering van de omstandigheden of
inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of
vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het
belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of
ontheffing is vereist;
- c.
als de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften
en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
als van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt
binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken
van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
- e.
als de houder dit verzoekt.
Artikel 1:7 Termijnen
Devergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd,tenzij
bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de
vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde
bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
- a.
- b.
- c.
- d.
de bescherming van het milieu.
Hoofdstuk 2. Openbare orde
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een
samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag
aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Degene die op een openbare plaats:
- a.
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden
ontstaan of dreigen te ontstaan;
- b.
aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot
toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of
dreigen te ontstaan; of
- c.
zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing is
verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te
vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te
verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare
plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het
belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van
ongeregeldheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid
gestelde verbod.
- 5.
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op
betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke
samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:2 Optochten
(gereserveerd; zie artikel 2:24 en 2:25)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
- 1.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging
te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste
72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan
de burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
- b.
het doel van de betoging;
- c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip
van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de
plaats van beëindiging;
- e.
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;
- f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om
een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin
het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste
lid, genoemde termijn verkorten.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
(vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of
afbeeldingen
(niet opgenomen)
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
(vervallen; zie artikel 2:25)
Artikel 2:8 Dienstverlening
(gereserveerd)
Artikel 2:9 Straatartiest
(niet opgenomen)
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de
publieke functie ervan
- 1.
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan
overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
- a.
het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg,
de bruikbaarheid van de weg belemmert voor een doelmatig en
veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen
voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- b.
het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband
met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van
welstand.
- 2.
Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of
de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van
terrassen, uitstallingen en reclameborden.
- 3.
Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het
eerste lid gestelde verbod.
- 4.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in
het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit als
bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 5.
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet
voor:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.
- 6.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet , of het
Provinciaal wegenreglement. .
- 7.
Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van
de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij
niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en
veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg
aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te
graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te
veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van
aanleg van een weg.
- 2.
De vergunning wordt verleend
- a.
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten
zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening,
exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
- b.
door het college in de overige gevallen.
- 3.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het
uitvoeren van hun publieke taak. Zij melden dit acht weken van te
voren bij het college.
- 4.
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet
beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de
Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde
Telecommunicatieverordening.
- 5.
Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is
paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij
niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te
maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg
naar de weg.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning
slechts geweigerd:
- a.
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
- b.
indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een
openbare parkeerplaats;
- c.
indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare
wijze wordt aangetast, of
- d.
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al
door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van
deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare
parkeerplaats of het openbaar groen.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties
waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de
Waterschapskeur of Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
(gereserveerd)
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
(niet opgenomen)
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben
op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt
belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar
ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk,
rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een
openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te
dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
(niet opgenomen)
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
(niet opgenomen)
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
(gereserveerd)
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
(gereserveerd)
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of
aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van
het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht,
onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de
Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
(niet opgenomen)
Artikel 2:23A (Slaap)verblijf op een openbare plaats
- 1.
Het is verboden de weg als slaapplaats te gebruiken of op of aan de
weg een voertuig, woonwagen, tent of ander onderkomen als
slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe
gelegenheid te bieden.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het
college aangewezen plaatsen en niet voor vrachtwagenchauffeurs die
bij de uitoefening van hun beroep in de cabine van hun vrachtwagen
overnachten.
- 4.
Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van
de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij
niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:24 Begripsbepaling evenement
- 1.
Onder evenement wordt verstaan elke voor publiek toegankelijke
verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de
Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet
gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet
openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.
- 2.
Onder evenement wordt ook verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op
de weg;
- d.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
- e.
een klein evenement, bv. een straatfeest of buurtbarbecue op één
dag.
Artikel 2:25 Evenement
- 1.
Het is verboden zonder vergunning of in afwijking van een vergunning
van de burgemeester een evenement te organiseren.
- 2.
Er is geen vergunning nodig voor:
- a.
wedstrijden en spelactiviteiten van (sport)verenigingen die
niet als regulier zijn aan te merken;
- b.
optochten, rondgangen, serenades die geen deel uitmaken van
een grootschalig evenement (onder grootschalig evenement
worden onder andere de volksfeesten en carnavalsoptochten
verstaan);
- c.
wandel- en fietsactiviteiten
- d.
kaartleesritten/oriënteringsritten;
- e.
activiteiten die naar hun aard het klimaat verbeteren binnen
een winkelgebied (springkussen, kleine draaimolens en
dergelijke);
- f.
verenigingsfeesten, buurtfeesten en schuttersfeesten waarbij
geen openbare wegen worden afgesloten en/of een tent wordt
geplaatst voor maximaal 100 personen;
- 3.
Voor evenementen genoemd in het tweede lid gelden de volgende
voorwaarden:
- a.
de openbare weg wordt niet afgesloten;
- b.
er wordt geen tent voor meer dan 100 personen
geplaatst;
- c.
het evenement geeft weinig tot geen overlast voor de
leefomgeving;
- d.
de organisator meldt het evenement minimaal drie weken van
tevoren aan de burgemeester.
- 4.
De burgemeester kan naar aanleiding van de melding voorschriften
verbinden aan het te houden evenement in het belang van de openbare
orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu.
- 5.
De burgemeester kan binnen 14 dagen na ontvangst van de melding
besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het
tweede lid te verbieden, als daardoor de openbare orde, de openbare
veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
- 6.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of
aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door
artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
- 7.
Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van
de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij
niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Artikel 2:27 Begripsbepalingen horeca
Hier wordt verstaan onder:
- a.
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden
geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie
worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in
ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café,
cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder
horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend
terras en andere aanhorigheden.
- b.
terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend
deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan
worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden
geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden
bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf
(niet opgenomen)
Artikel 2:29 Sluitingstijd
- 1.
Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers
geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten
verblijven tussen 2.00 uur en 6.00 uur.
- 2.
De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere
sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of
een daartoe behorend terras.
- 3.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet
milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid,
zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden
voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens
artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk
sluiting bevelen.
- 2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de
Opiumwet.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een horecabedrijf:
- a.
- b.
zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de
inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit
krachtens artikel 2:30, eerste lid.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
(niet opgenomen)
Artikel 2:33 Ordeverstoring
(niet opgenomen)
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Als een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van
de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de
toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31
Artikel 2:35 Begripsbepaling toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van
nachtverblijf (
niet opgenomen)
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
(niet opgenomen)
Artikel 2:37 Nachtregister
(niet opgenomen)
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
(niet opgenomen)
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
- 1.
Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek
toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof
deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te
beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen
worden gewonnen of verloren.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een
speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod
is niet van toepassing op:
- a.
Speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid,
onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
- b.
Speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of
de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;
- c.
Speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine
kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te
beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30
van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel
1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning:
a.als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en
leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare
orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de
exploitatie van de speelgelegenheid;
- b.
als de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een
geldend bestemmingsplan.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40 Speelautomaten
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Wet: de Wet op de kansspelen;
- b.
speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de
Wet (behendigheidsautomaat);
- c.
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van
de Wet;
- d.
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30,
onder d, van de Wet;
- e.
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30,
onder e, van de Wet.
- 2.
In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 behendigheid- of
kansspelautomaten toegestaan.
- 3.
In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 behendigheidsautomaten
toegestaan. Kansspelautomaten zijn verboden.
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
1.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten
woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning
of dat lokaal behorend erf te betreden.
2.Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten
woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die
woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk
lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3.Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid
in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk
is.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te
bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de
rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan
te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te
doen aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding,
letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing als
gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te
gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben
op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke
toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens
eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
- 8.
Het aanplakken op particuliere gronden is uitsluitend toegestaan
gedurende drie weken voorafgaande aan de verkiezingen. Gemeentelijke
borden zijn hiervan uitgesloten.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
- 1.
Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich
te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of
verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, als de genoemde materialen of
gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor
handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te
vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet
zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang
tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te
openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te
vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
(niet opgenomen)
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
(niet opgenomen)
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
- a.
op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld,
monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid,
voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en
daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan
weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig
overlast of hinder wordt veroorzaakt
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van
Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben
bereikt verboden op een openbare plaats binnen de bebouwde kom of
een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college
aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken
flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te
hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel
1 van de Drank- en Horecawet; en
- b.
een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a,
waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en
Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel
van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,
appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van
gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder
redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik
bestemde ruimte van zo'n gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke
ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen
hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek
toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar
vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere
soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te
verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze
ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
(niet opgenomen)
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein
e.d.
(niet opgenomen)
Artikel 2:53 Bespieden van personen
(niet opgenomen)
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
(gereserveerd)
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
(gereserveerd)
Artikel 2:56 Alarminstallaties
(gereserveerd)
Artikel 2:57 Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten
verblijven of te laten lopen:
- a.
binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd
is;
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig
ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere
door het college aangewezen plaats;
- c.
op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander
identificatiemerk dat duidelijk maakt wie de eigenaar of houder
is.
- 2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het
eerste lid onder a niet geldt.
- 3.
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet
voorzover de eigenaar of houder van een hond zich door zijn handicap
door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder
van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot
geleidehond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
- 1.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat
die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
- a.
op een openbare plaats binnen de bebouwde kom.
- b.
op het gedeelte van de weg buiten de bouwde kom dat bestemd is of
ook bestemd voor het verkeer van voetgangers;
- c.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig
ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of recreatiegebied
buiten de bebouwde kom;
- d.
op een andere door het college aangewezen plaats.
- 2.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht, als de hond zich in
de openbare ruimte bevindt, ervoor te zorgen een deugdelijk
hulpmiddel, dat als zodanig is bestemd voor het verwijderen van
uitwerpselen, bij zich te dragen. Op de eerste vordering van de
ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van één of meer
bepalingen van deze verordening, moet de eigenaar of houder dit
tonen.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van
een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of
sociale hulphond laat begeleiden.
- 4.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid
gestelde gebod wordt opgeheven als de eigenaar of houder van de hond
er voor zorg draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden
verwijderd.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
- 1.
Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of
hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een
aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover
die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein
van een ander.
- 2.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de
hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van
hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de
hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide
stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is
aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet
mogelijk is; en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten
ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat
geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient
een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door
de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer
door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar
is.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing
van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is
daarbij aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen
gestelde regels, of
- c.
aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is
aangegeven.
- 2.
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats
daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te
hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde
regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door
het- college is aangegeven.
- 3.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen
binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de
gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde
verbod.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:61 Wilde dieren
(gereserveerd)
Artikel 2:62 Loslopend vee
(niet opgenomen)
Artikel 2:63 Duiven
(niet opgenomen)
Artikel 2:64 Bijen
(niet opgenomen)
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden binnen door het college aangewezen gebieden op of aan de
weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of
andere zaken.
Artikel 2:66 tot en met artikel 2:70: Bepalingen ter bestrijding van heling
van goederen
(niet opgenomen)
Artikel 2:71 Begripsbepalingen consumentenvuurwerk
(niet opgenomen)
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de
verkoopdagen
(niet opgenomen)
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
(niet opgenomen)
Artikel 2:73a Carbidschieten
- 1.
Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een bus / container
/ opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas
afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en
water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
- 2.
Het is verboden in de openlucht met carbid te schieten.
- 3.
Het verbod in het tweede lid geldt niet indien wordt voldaan aan
de volgende voorschriften:
- a.
het carbidschieten vindt plaats op 31 december tussen
10.00 uur en 1 januari 02.00 uur;
- b.
het carbidschieten vindt plaats buiten de bebouwde kom
op een afstand van ten minste 100 meter van
gebouwen;
- c.
het schootsveld bedraagt tenminste 75 meter en binnen
dit schootsveld bevindt zich geen publiek of andere
personen en zijn geen openbare wegen of paden
gelegen;
- d.
de volwassene die met carbid schiet neemt alle
redelijkerwijs mogelijke maatregelen om elk gevaar voor
mens en dier te voorkomen.
- 4.
Het college kan ontheffing van het verbod in het tweede lid
verlenen.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een
openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als
bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al
dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven,
daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
(niet opgenomen)
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij
verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel
bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip
van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij
behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet
besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten
behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Toezicht op recreatiegebied
Hambroekplas
Artikel 2:78 Verbod verlichting en vuur op recreatiegebied
Hambroekplas
- 1.
In afwijking van het bepaalde in artikel 5:34, tweede lid, is het in
recreatiegebieden Hambroekplas verboden verlichting door middel van
kaarsen, fakkels en dergelijke te hebben of vuur voor koken, bakken
en braden aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Het college kan delen van het in het eerste lid genoemde
recreatiegebied aanwijzen waar het verbod als bedoeld in het eerste
lid niet geldt.
Artikel 2:79 Rij- of trekdieren op recreatiegebied Hambroekplas
In afwijking van het bepaalde in artikel 5:33 is het verboden zich in
recreatiegebied Hambroekplas te bevinden met een rij- of trekdier.
Artikel 2:80 Honden op recreatiegebied Hambroekplas
- 1.
Het is verboden een hond van 1 april tot 1 oktober in
recreatiegebied Hambroekplas te laten verblijven of te laten lopen.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing:
- a.
voor honden ter begeleiding van blinden of slechtzienden;
- b.
voor aangelijnde honden binnen de door het college daartoe
aangewezen delen van de in het eerste lid genoemde
recreatiegebieden.
Artikel 2:81 Voertuigen op recreatiegebied Hambroekplas
- 1.
Het is verboden in recreatiegebied Hambroekplas met een fiets,
bromfiets of ander (motor)voertuig te rijden of te doen laten staan
buiten de weg en daartoe bestemde parkeer- en
stallinggelegenheden.
- 2.
Het college kan delen van het in het eerste lid genoemde
recreatiegebied aanwijzen waar het verbod als bedoeld in het eerste
lid niet geldt.
Artikel 2:82 Gebruik wateroppervlakte van de recreatiegebied
Hambroekplas
- 1.
Het is verboden in recreatiegebied Hambroekplas te vissen, te
surfen, te schaatsen en gebruik te maken van mechanisch of motorisch
aangedreven vaartuigen.
- 2.
Het college kan delen van het in het eerste lid genoemde
recreatiegebied aanwijzen waar de verboden als genoemd in het eerste
lid niet gelden.
Artikel 2:83 Glasverbod op het recreatiegebied Hambroekplas
Het is verboden om op de terreinen van recreatiegebied Hambroekplas
flessen, glazen of ander glaswerk voor handen te hebben.
Artikel 2:84 Ontheffing verboden recreatiegebied Hambroekplas
- 1.
Het college kan van de verboden in de artikelen 2:78 tot en met 2:83
ontheffing verlenen.
- 2.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET
UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In de artikelen 4:1 tot en met 4:6 wordt verstaan onder:
- a.
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer (Activiteitenbesluit);
- b.
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het
Besluit;
- c.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar,
bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting
drijft;
- d.
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één
of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- e.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden
is aan één of een klein aantal inrichtingen;
- f.
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van
artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als
geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen
behorende bij de betreffende inrichting;
- g.
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1
van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige
terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de
betreffende inrichting.
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
(niet opgenomen)
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele
festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen
als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet
van toepassing zijn. De houder van de inrichting moet minstens twee
weken voor de festiviteit het college daarvan in kennis
stellen.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele
festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden
ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 lid 1 van
het Besluit niet van toepassing is. De houder van de inrichting moet
ten minste twee weken voor de festiviteit het college daarvan in
kennis stellen.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van een
kennisgeving.
- 4.
De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier,
volledig en naar waarheid ingevuld, op tijd is ingeleverd bij het
college.
- 5.
De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het
college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele
festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, direct
toestaat.
- 6.
Bij incidentele festiviteiten bedraagt het geluidsniveau veroorzaakt
door de inrichting niet meer dan 85 dB(A) met een piekniveau van 95
dB(A). Er wordt op 50 meter van de geluidsbron gemeten. Het
geluidsniveau van muziek mag niet meer zijn dan 75 dB(A) met een
piekniveau van 85 dB(A).
- 7.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore
brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in
de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 01.30
uur beëindigd. De bedrijfsduurcorrectie wordt buiten beschouwing
gelaten.
- 8.
De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het
bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de
buitenruimte.
- 9.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren
gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of
goederen.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
(gereserveerd)
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
(niet opgenomen)
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in
werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze
dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt
veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet
openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale
milieuverordening.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:7 Straatvegen
(niet opgenomen)
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom of in recreatiegebied
Hambroekplas op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen
buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en
putten buiten gebouwen
(niet opgenomen)
Artikel 4:10 tot en met artikel 4:12: Het bewaren van houtopstanden
(niet opgenomen; geregeld in de Bomenverordening)
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
- 1.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een
inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en
buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de
gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel
voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende
voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te
hebben:
- a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer-
of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan,
als het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop
of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
- d.
mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een
verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde
landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een
bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of
aanwezig te hebben.
- 3.
Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en
tweede lid nadere regels stellen.
- 4.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening
of de Provinciale Verordening.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
(gereserveerd)
Artikel 4:15 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.
- 1.
Het is verboden zonder vergunning op of aan een onroerende zaak
handelsreclame te maken of te voeren door middel van een
opschrift, aankondiging of afbeelding.
- 2.
Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet als voldaan
wordt aan door het te stellen college nadere regels.
- 3.
Het verbod geldt voorts niet voor zover de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, de Provinciale landschapsverordening
of de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing
is.
- 4.
Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden
geweigerd:
- a.
als de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband
met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van
welstand;
- b.
in het belang van de verkeersveiligheid;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van
overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen
onroerende zaak.
\
Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame
(gereserveerd)
Artikel 4:17 Begripsbepaling kampeermiddel
Onder kampeermiddel wordt verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor
geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is
vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan
worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
- 1.
Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf
kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een
kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of
ook bestemd.
- 2.
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor
eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste
lid.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden
geweigerd in het belang van:
- a.
de bescherming van natuur en landschap;
- b.
de bescherming van een stadsgezicht.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
- 1.
Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op
door het college aangewezen plaatsen.
- 2.
Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de
belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.
HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met
uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens
en rolstoelen;
- b.
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
- 1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt ook verstaan:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen
betaling.
- 2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet
gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden
verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit
gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze
werkzaamheden;
- b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde
persoon.
- 3.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte
van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te
verhuren of te verhandelen, verboden:
- a.
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op
de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met
als middelpunt een van deze voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- 4.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
(niet opgenomen)
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig
te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie
achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:5 Voertuigwrakken
- 1.
Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat
van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand
verkeert op de weg te parkeren.
- 2.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.
- 1.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor
andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben
op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel
buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare
parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de
gemeente;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar
zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de
gemeente.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid,
aanhef en onder a, gestelde verbod.
- 3.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal
wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van
handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om
daarmee handelsreclame te maken.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een
lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4
meter te parkeren op een openbare plaats binnen de
bebouwde kom, met uitzondering van bedrijven en
industrieterrein.
- 2.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een
lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het
college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel
buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare
parkeerruimte.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing
van maandag tot en met
zaterdag,voor zover
het voertuig gebruikt wordt voor ter plaatse uit te voeren
werkzaamheden.
- 4.
Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op
campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze
voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg
worden geplaatst of gehouden.
- 5.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden
ontheffing verlenen.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een
lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4
meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander
dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het
uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke
wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt
aangedaan.
- 2.
Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en
gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de
aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
(vervallen)
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- 1.
Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of
te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege
aangelegde beplanting of groenstrook.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing:
- a.
- b.
op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege
de overheid;
- c.
op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op
terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
- 3.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het
belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of
opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare
gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de
daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
1.Het is organisaties die vermeld staan op het landelijke
collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving of organisaties
die niet zijn gevestigd in de gemeente verboden zonder vergunning van
het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of
daartoe een intekenlijst aan te bieden.
2.Het is organisaties die zijn gevestigd in de gemeente verboden een
openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een
intekenlijst aan te bieden zonder daarvan melding te doen bij het
college.
3.Gelet op hetgeen bepaald is in het eerste en tweede lid kan het
college nadere regels stellen.
4.De inzameling als bedoeld in het tweede lid kan worden gehouden als
wordt voldaan aan de in de nadere regels opgenomen criteria.
5.Onder een inzameling van geld of goederen wordt ook verstaan: het bij
het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of
gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van
geld of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt
gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel
doel is bestemd.
6.Hetgeen in het eerste en tweede lid bepaald is, geldt niet voor een
inzameling die in besloten kring wordt gehouden.
Artikel 5.14 tot en met 5:16: Venten
(Niet opgenomen)
Artikel 5:17 Begripsbepaling standplaats
- 1.
Daar wordt onder verstaan: het vanaf een vaste plaats op een
openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden,
verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van
goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een
kraam, een wagen of een tafel.
- 2.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
- a.
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel
160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- b.
een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in
te nemen of te hebben.
- 2.
Het college weigert de vergunning wegens strijd met het
bestemmingsplan.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden
geweigerd:
- a.
als de standplaats zelf of in verband met de omgeving niet voldoet
aan eisen van redelijke welstand;
- b.
als door bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van
de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen
van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het
verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de
consument ter plaatse in gevaar komt.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geld niet als het gaat om de
verkoop van ter plaatse geoogste agrarische producten en/of ter
plaatse vervaardigde agrarische producten mits:
- a.
de verkoop plaatsvindt op bij de standplaatshouder in eigendom of
beheer zijnde terrein;
- b.
er geen overlast ontstaat;
- c.
de uitstalling voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- d.
de verkeersvrijheid en -veiligheid niet in het geding is;
- e.
er geen sprake is van bouwwerken als bedoeld in de Woningwet;
- f.
de verkoop niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan of
andere regelgeving;
- g.
de standplaats niet groter is dan 4 m2.
- 5.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het
Provinciaal wegenreglement.
- 6.
De weigeringsgrond in het tweede lid, onder a, geldt niet voor
bouwwerken.
- 7.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop
zonder vergunning van het college standplaats wordt of is
ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
(opgenomen in artikel 5:18)
Artikel 5:21
(gereserveerd)
Artikel 5:22 Begripsbepaling snuffelmarkt
- 1.
Daar wordt onder verstaan: een markt in een voor het publiek
toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante
goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een
standplaats.
- 2.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
- a.
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid,
aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- b.
een evenement als bedoeld in artikel 2:24.
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een
snuffelmarkt te organiseren.
- 2.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend of bijna geheel
en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de
Winkeltijdenwet.
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid
wegens strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
(niet opgenomen)
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
(niet opgenomen)
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
(niet opgenomen)
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
(niet opgenomen)
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
(niet opgenomen)
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen
(niet opgenomen)
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
(niet opgenomen)
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
(niet opgenomen)
Artikel 5:32 Crossterreinen
- 1.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een
motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter
voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te
houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een
motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe
aanwezig te hebben.
- 2.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het
college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels
stellen voor het gebruik van deze terreinen:
- a.
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
- b.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de
omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
- c.
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het
eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties
waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit
geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
- 1.
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden,
parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen
te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets,
een fiets of een rij- of trekdier.
- 2.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het
college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels
stellen voor het gebruik van deze terreinen:
- a.
het voorkomen van overlast;
- b.
de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
- c.
de veiligheid van het publiek.
- 3.
Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op
motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
- a.
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en
van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister
aangewezen hulpverleningsdiensten;
- b.
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie
van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
- c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk
voorschrift moeten worden uitgevoerd;
- d.
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die
gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
- e.
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de
onder d bedoelde personen.
- 4.
Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van
toepassing:
- a.
op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde
gebieden of terreinen;
- b.
binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening
'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van
motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen
als 'toestel'.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of
anderszins vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten
inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur
aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de
omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen
afvalstoffen worden verbrand;
- c.
vuur voor koken, bakken en braden.
- 3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden
geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien
door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van
Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
- 6.
Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van
de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij
niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:35 Begripsbepaling verstrooien van as
(niet opgenomen)
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
(niet opgenomen)
Artikel 5:37 Hinder of overlast
(niet opgenomen)