Organisatie | Gulpen-Wittem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2013 |
Citeertitel | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 gemeente Gulpen-Wittem.
Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Gulpen-Wittem
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2014 | Nieuwe regeling | 01-05-2013 Onbekend | Onbekend |
Voor u ligt het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Gulpen-Wittem (hierna: besluit). In dit besluit zijn alle bedragen opgenomen die van belang zijn voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Gulpen-Wittem (hierna: verordening).
Het voordeel van het besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat aan de hand van de prijsindex een bijstalling plaatsvindt) of beleidsregels de verordening niet gewijzigd hoeft te worden. Hierdoor wordt voorkomen dat deze wijzigingen in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moeten worden. Bijstelling van het besluit door het College kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Gulpen-Wittem of de Algemene Wet Bestuursrecht.
In dit besluit wordt verstaan onder:
eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning en het ‘Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2013’ van toepassing zijn;
eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten, waarop de regels van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning en het ‘Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem 2013’ van toepassing zijn;
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en welke niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening of de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Alle bedragen die in dit besluit genoemd worden, zijn netto bedragen, inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET VERSTREKKEN IN NATURA EN ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording
Verstrekking van een voorziening, zowel als voorziening in natura dan wel als persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming, is niet mogelijk indien een voorziening als algemeen gebruikelijk is aan te merken.
In het algemeen kan worden gesteld dat iets algemeen gebruikelijk is indien het voldoet aan de volgende vier voorwaarden:
Artikel 3. Verantwoording en controle
De verantwoording van het persoonsgebonden budget aan het College door de budgethouder vindt eerstens plaats middels het door het College beschikbaar gestelde verantwoordingsformulier. Een verdere controle kan plaatsvinden aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.
Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het College het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.
Artikel 4. Opleggen eigen bijdrage
De eigen bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 6 paragraaf 5 van de verordening wordt opgelegd bij de voorziening als genoemd in hoofdstuk 5 paragraaf 2, van de verordening. Hierbij geldt dat ten aanzien van de verstrekking van een rolstoel, op grond van de Wet, geen eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gevraagd. Verder is, wanneer toepassing gegeven wordt aan artikel 16 van dit besluit en wanneer toepassing van artikel 13 van dit besluit wordt gegeven in een collectieve ruimte, geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd. Indien bij de verstrekking van een individueel hulpmiddel een middel wordt herverstrekt als bruikleenverstrekking, zal bij de bepaling van de hoogte de eigen bijdrage worden uitgegaan van de daadwerkelijke kosten zoals de gemeente deze maakt voor het hulpmiddel.
De te betalen eigen bijdrage zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor [CAK] zoals is bepaald in het Bijdragebesluit Zorg in artikel 16a lid 4 onder b. conform artikel 4 lid 1 onder 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur [gepubliceerd Staatsblad 450 van 2 oktober 2006].
Artikel 5. Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel
De bedragen en de percentages op basis waarvan de maximale eigen bijdrage of eigen aandeel berekend worden zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De maximaal te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel kan nooit hoger zijn dan de kosten van de voorziening:
Bij verstrekking van vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen geldt in deze 100% van de kostprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan; van de huurprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan; van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget zoals door het college is verstrekt
HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 6. Vorm van verstrekking hulp bij het huishouden
De door het college ter compensatie van beperkingen te verstrekken hulp bij het huishouden kan, naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 3 onder a. t/m f., wanneer noodzakelijk tevens bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:
instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan informele zorgers van de cliënt;
Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Wanneer de ondersteuningsbehoevende kiest voor een persoongebonden budget als bedoeld in lid 1 sub b wordt gerekend met een bruto tarief van € 15,07. Hiervan wordt een bedrag van € 2,42 ingehouden als bijdrage van de belanghebbende ten behoeve van de dienstverlening door de zorgbemiddelingsorganisatie.
Artikel 9. Uitbetaling persoonsgebonden budget
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting als volgt uitgekeerd:
Artikel 10. Vrij besteedbaar bedrag
Het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden kent een vrij besteedbaar bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is. Dit bedrag bedraagt € 56,00 op jaarbasis.
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN
Artikel 13. Hoogte van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget
Indien de kosten van de woonaanpassing of roerende woonvoorziening meer bedragen dan € 13.650,00 of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor deze woonvoorziening, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het College vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.
Artikel 14. Kostensoorten woningaanpassingen
Bij het vaststellen van de hoogte van de persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:
Het architectenhonorarium inclusief BTW, indien het bouwvergunningsplichtige werkzaamheden betreffen, tot maximaal 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium zoals vastgelegd in de DNR 2005. De noodzaak van het inschakelen van een architect is aantoonbaar en is een voorwaarde voor de subsidiabiliteit van deze kosten.
Artikel 16. Hoogte verhuis- en herinrichtingskosten
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening, bedraagt de forfaitaire vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten € 1.500,00.
Artikel 18. Niet toepassen primaat verhuizing
Het primaat van verhuizing, zoals bedoeld in Hoofdstuk 5 artikel 10 lid 3 van de verordening, blijft in ieder geval buiten toepassing indien:
Artikel 20. Financiële bovengrens bij woonvoorzieningen
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening, bedraagt de financiële bovengrens bij woonvoorzieningen € 13.650,00
Artikel 21. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
Artikel 22. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Indien bij toepassing van artikel 10 van de verordening kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor deze kosten worden vastgesteld overeenkomstig het bedrag zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald. Is dit in voorkomende gevallen niet mogelijk dan werkt het College middels de in bijlage II gemaximeerde bedragen.
Artikel 23. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Artikel 24. Frequentie woningaanpassingen
Het gestelde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente en redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende niet verwacht mag worden dat hij naar de nieuwe werkkring reist vanuit zijn huidige woning.
Artikel 25. Terugbetalen woningaanpassing
De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,00 te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:
1e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 10%
2e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 20%
3e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 30%
4e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 40%
5e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 50%
6e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 60%
7e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 70%
8e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 80%
HOOFDSTUK 6. ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 26. Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 15 van de verordening, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Indien het een aanvraag voor een vervoersvoorziening, zoals benoemd in artikel 15 van de verordening, die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het College en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het College op basis van een offerte.
De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening, worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de natura-verstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
Artikel 27. Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
voor het gebruik van een eigen auto per kilometer een vergoeding die gelijk is aan de som van het fiscaal belaste en onbelaste deel reiskostenvergoeding werkverkeer (€ 0,37 per km.) met een maximum van 2.000 kilometer per jaar. Dit bedrag zal, indien van toepassing, jaarlijks worden aangepast aan de wettelijke fiscale bepalingen.
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening, worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. Dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld en wordt verhoogd met een bedrag noodzakelijk voor 1 jaar onderhoud en reparatie.
Indien het een aanvraag voor een voorziening betreft die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het College en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, te bepalen door het College op basis van een offerte.
Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 3.500,-- (incl. BTW) welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar en kan niet meer bedragen dan de kosten van een sportrolstoel.
HOOFDSTUK 8. ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING
Advisering door de daartoe aangewezen adviesinstantie wordt gevraag indien er sprake is van een medisch complexe situatie of indien het college dat overigens gewenst vindt.
Artikel 34. Samenhangende afstemming
Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies, ex artikel 25 van de verordening, altijd aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het College bij deze bevindingen aangesloten.
Burgemeester en Wethouders van Gulpen-Wittem,
de secretaris, de burgemeester,
K.H. Jeurissen drs. A.R.B. van den Tillaar
BIJLAGE I (Maximale) normbedragen per 1 mei 2013 bij woningsaneringingevolge artikel 21 lid 1 van dit besluit
BIJLAGE II (Maximale) normbedragen per 1 mei 2013 bij woningaanpassingen ingevolge artikel 14 lid 1 van dit besluit
Maximale vergoeding voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie ingevolge artikel 22 van dit Besluit:
Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven;
De werkelijke kosten van reparatie komen voor vergoeding in aanmerking, mits gedeclareerd binnen één jaar na betaling.
De maximale vergoeding voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie van liften is met de aanbesteding van de trapliften per 1-10-2010 feitelijk overbodig geworden: het onderhoud en de reparaties zijn namelijk onderdeel geworden van een totaalprijs. Deze bijlage wordt aangehouden voor het nog uitstaande bestand trapliften van vóór de aanbesteding (afbouwregeling). Bovengenoemde bedragen worden om deze reden niet meer geïndexeerd.
BIJLAGE III Normen per 1 mei 2013 bij uitbreiding van ruimten ingevolge artikel 13 lid 1 onder f. van dit besluit
Als het gaat om uitbreiding van ruimten, worden de volgende maximaal aantal m2 aangehouden waarvoor een financiële tegemoetkoming / pgb wordt verstrekt:
BIJLAGE IV Uurtarieven hulp bij het huishouden in natura per 1 mei 2013 ingevolge artikel 5 lid 2 van dit Besluit.
BIJLAGE V Termijnen voor Eigen Bijdrage (CAK)
Bijlage VI Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Gulpen-Wittem
1. Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het Huishouden
In voorliggende richtlijn wordt beschreven op welke wijze de tijdsnormering in de indicatiestelling voor Hulp bij het huishouden wordt samengesteld. Hulp bij het huishouden geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren. Voordat de indicatie voor deze voorziening verstrekt kan worden, wordt bekeken of er beperkingen zijn die gecompenseerd moeten worden en of deze voorziening daarvoor de juiste oplossing is.
Door middel van deze richtlijn wil de gemeente Gulpen-Wittem aan haar burgers duidelijk maken hoe de indicatie voor individuele Wmo-voorzieningen tot stand gekomen is. In dit protocol is echter niet in detail de werkwijze bij de indicatiestelling beschreven. Dit zal, zeker in aanpak van de Wmo door de gemeente Gulpen-Wittem, maatwerk zijn. De gemeente Gulpen-Wittem maakt voor de urennormering gebruik van de indicatierichtlijn van de MO-zaak
1.1 Indicatiestelling Hulp bij het huishouden
Bij de indicatiestelling wordt uitgegaan van de ICF-classificatie (International Classification of Functions, Disabilities and Health). Dit is een gestandaardiseerd begrippenkader over het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. De ICF wordt gebruikt om het verband tussen de beperking van een burger en de ervaren belemmering of belemmeringen te kunnen objectiveren. De ICF sluit aan bij het compensatiebeginsel in de Wmo.
Voor het bepalen van een eventuele toekenning van Hulp bij het huishouden kan van een aantal basisuitgangspunten uit worden gegaan. Zo kent de gemeente een individuele voorziening voor Hulp bij het huishouden toe als:
De gemeente kan een voorziening afwijzen als aan tenminste één van onderstaande voorwaarden voldaan wordt:
Bovenstaande zijn basisregels en vinden hun verdere uitwerking in detail tijdens het gesprek tussen burger en Wmo-gespreksvoerder of bij verder onderzoek
Onderstaand wordt ingegaan op diverse onderwerpen die in als ‘afweging’ voor de verstrekking van een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gesteld.
1.4 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk
Onder een leefeenheid wordt verstaan “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”. Indien tot de leefeenheid, waar de cliënt deel van uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Wij spreken dan van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is de ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Denk aan woongroepen, kamerverhuur of meerdere generaties in een huis.
Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Indien uit medisch onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden is gebruikelijke zorg niet van toepassing.
In hoofdstuk 3 wordt verder ingegaan op de verwachtingen en inzet van gebruikelijke zorg.
1.5 Algemene, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen
Algemene hulpmiddelen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt is altijd een individuele afweging.
Inzet van algemene hulpmiddelen:
Bijvoorbeeld Afwasmachine, aangepast bestek, het plaatsen van een verhoging voor een wasmachine, een wasdroger, een stofzuiger.
Als een technisch hulpmiddel niet aanwezig is maar wel gerealiseerd kan worden / wel een goede oplossing biedt, is dit voorliggend op het inzetten van hulp. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen door de cliënt.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen, waarop voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis, aanspraak bestaat.
De voorliggende voorziening moet beschikbaar en passend zijn. Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. De consulent moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.
Het is in principe ook niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Dit staat niet in de jurisprudentie.
Binnen de gemeente Vaals zijn enkele algemene voorzieningen beschikbaar of in ontwikkeling. Het gaat daarbij om een was- en strijkservice, een scootmobiel- en rolstoelpool, een klussendienst, een ramenwasservice en vrijwillige boodschappendienst. In het kader van de Kanteling wordt bekeken op welke terreinen het wenselijk is om het aanbod van algemene voorzieningen nog verder uit te breiden. Indien een algemene voorziening de belemmeringen van een persoon voldoende kan compenseren zal deze altijd eerst worden ingezet voordat een verder indicatie voor een individuele Wmo-voorziening volgt.
1.7 Particuliere huishoudelijke hulp 1) Wanneer er in de financiële situatie van de aanvrager iets verandert (bv verlies van baan ten gevolge van een beperking) waardoor de particuliere hulp niet gecontinueerd kan worden, kan aanspraak gemaakt worden op de voorziening hulp bij het huishouden.
2) Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan wordt de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk beschouwd voor de overgenomen activiteiten en volgt er een negatieve indicatie.
3) Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die niet alle activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan er een indicatie komen voor de activiteiten die niet overgenomen worden.
4) Wanneer de particuliere hulp er mee ophoudt, is dat geen directe reden om Wmo hulp in te roepen. Het zelf voorzien in een nieuwe particuliere hulp is dan voorliggend. Er is namelijk geen sprake van gewijzigde omstandigheden op het gebied van beperkingen of belemmeringen.
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden bieden, wordt de indicatie hierop afgestemd. Bij aandoeningen als Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen (MOA) en psychische aandoeningen kan hulp bij het huishouden immers antirevaliderend werken. Wel kan Hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijke indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
1.9 Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen
Er is geen positieve indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen (zie ook 1.5). Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een wasdroger of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen algemeen gebruikelijk.
Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen zijn. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling hulpmiddelen).
1.10 Normering en verstrekkingswijze
Indien tijdens het Gesprek met een cliënt blijkt dat een individuele voorziening voor hulp bij het huishouden noodzakelijk is om de belemmeringen te compenseren, wordt hier een indicatie voor gesteld. Deze indicatie is altijd maatwerk, maar kan wat betreft tijdsnormering onderbouwd worden aan de hand van de normeringen genoemd in hoofdstuk 2. Ook deze is voornamelijk informatief en als leidraad bedoeld. In de specifieke situatie van een cliënt kan hiervan afgeweken worden. Daarnaast is meer- en minderwerk (en dus tijdsnormering) mogelijk.
In sommige gevallen zal een cliënt eveneens ondersteuning vanuit de AWBZ ontvangen en een indicatie voor verblijf hebben (ZZP). In hoofdstuk 4 wordt aangegeven wanneer noodzakelijke hulp in de huishouding dan wel of juist niet vanuit de Wmo verstrekt kan worden. De wijze van verstrekking kan via zorg in natura of een PGB. Daarnaast zal bij de beschikbaarheid van een algemene voorziening, deze voorliggend zijn en is dan geen individuele voorziening vanuit de Wmo nodig.
2. NORMERING HUISHOUDELIJKE TAKEN IN MINUTEN
De gemeente Vaals hanteert standaard normtijden bij het indiceren van hulp bij het huishouden. Het spreekt voor zich dat er altijd per cliënt een individuele afweging gemaakt dient te worden. Afwijkingen van normtijden, dus het gebruiken van de Factoren meer/minder hulp, dienen te worden gemotiveerd.
2.1 Uitgangspunten vaststellen normering
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Werk (of vrijwilligerswerk) en opleiding van partner, ouders of inwonende kinderen zijn geen reden om hulp bij het huishouden toe te kennen.
3.1 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Indien uit (medisch) onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden is gebruikelijke zorg niet van toepassing.
Een consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Er dient onderzoek gedaan te worden naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt.
Factoren die van invloed kunnen zijn op de draagkracht zijn bijvoorbeeld de lichamelijke en/of geestelijke conditie van de partner of huisgenoot maar ook het sociale netwerk en de wijze van omgaan met problemen. Factoren die van invloed kunnen zijn op draagkracht zijn bijvoorbeeld de mate waarin er sprake is van (on)planbare zorg, het ziektebeeld en de prognose, bijkomende problemen van sociale, emotionele of relationele aard. Wanneer partner of huisgenoot door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zal er door de consulent wanneer noodzakelijk medisch advies worden opgevraagd om de overbelasting te objectiveren.
Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie voor hulp bij het huishouden te krijgen.
In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In principe zal die indicatie van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland.
Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 5 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de zorg.
3.3 Uitzonderingen gebruikelijke zorg
In bepaalde situaties kan er iets soepeler worden omgegaan met “gebruikelijke zorg”.
Bij het plotseling overlijden van een van de ouders met als gevolg dat de achterblijvende ouder wordt belast met de opvoeding en verzorging van de kinderen in combinatie met werk. Ook in deze situatie kan tijdelijk (3 maanden) hulp bij het huishouden worden ingezet om de ouder de kans te geven op zoek te gaan naar andere oplossingen.
Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen; indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is heeft de inzet van een voorliggende voorziening een verplichtend karakter. Indien de voorliggende voorziening niet beschikbaar is- een consulent moet zich hier van op de hoogte stellen – kan tijdelijke inzet van hulp bij het huishouden noodzakelijk zijn.
3.4 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
3.5 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van -overigens gezonde- kinderen valt ook onder de hulp bij het huishouden.
3.6 Bijdrage van kinderen en jong-volwassenen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:
Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.
Of en in welke mate de kinderen en jongvolwassenen in het huishouden betrokken worden in het overnemen van taken, is afhankelijk van de specifieke situatie en derhalve maatwerk. Ook het sociale netwerk van het gezin wordt betrokken.
Hierbij wordt overwogen dat kinderen en jongvolwassenen tot 21 jaar, buiten hetgeen binnen hun mogelijkheden en naar wat in het algemeen maatschappelijk verkeer als een normale huishoudelijke bijdrage voor die leeftijd wordt ervaren, niet worden gedwongen tot huishoudelijke taken (zowel uitstelbaar als niet uitstelbaar) en het opvangen van kinderen.
4. AFBAKENING HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN EEN ZORGZWAARTEPAKKET (ZZP)
4.1 Afbakening hulp bij het huishouden en zorgzwaartepakket (ZZP)
Cliënten die een indicatie hebben gekregen voor verblijfszorg hebben een aantal keuzes om deze zorg in te zetten. Afhankelijk van de keuze van de cliënt valt de hulp bij het huishouden onder de WMO of onder de AWBZ. Het schema toont de verschillende mogelijkheden:
4.1.1 Opname in verblijfsinstelling
De cliënt zet het ZZP in, in een intramurale instelling (verblijf). De cliënt zet dan de functie ’verblijf’ in. De hulp bij het huishouden wordt dan gefinancierd vanuit de AWBZ.
De cliënt wil met het ZZP naar een intramurale instelling (verblijf) maar komt op de wachtlijst te staan. Zolang de cliënt thuis woont ontvangt hij overbruggingszorg totdat de functie verblijf wordt ingezet. Hier is geen maximale termijn aan verbonden. De hulp bij het huishouden wordt dan gefinancierd vanuit de Wmo, omdat de cliënt de functie ‘verblijf’ nog niet inzet. Bij een ZZP in PGB vorm verkregen na 1-1-2009 zal de huishoudelijke zorg vanuit het AWBZ-PGB betaald moeten worden.
De cliënt wil met het ZZP niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen en de zorg door een zorgaanbieder thuis in te zetten. Hij ontvangt dan ZIN. Het zorgkantoor zet de indicatie ‘verblijf’ om functies en klassen. Er is dan geen functie ‘verblijf’ meer. De zorg wordt geleverd door een externe zorgaanbieder. Omdat de functie ‘verblijf’ niet wordt ingezet wordt de hulp bij het huishouden gefinancierd vanuit de WMO
4.1.4 VPT (volledig pakket thuis)
De cliënt wil met een ZZP niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen en de zorg door een zorgaanbieder thuis in te zetten. In plaats van ZIN kiest de cliënt voor “Volledig Pakket Thuis’ (VPT). In dit geval zet het zorgkantoor de indicatie om in functies en klassen met de functie ‘verblijf’. De zorg kan dan worden geleverd door een interne of externe zorgaanbieder in onderaannemerschap. De hulp bij het huishouden wordt gefinancierd vanuit de AWBZ omdat de functie “verblijf’ wordt ingezet. Het zorgkantoor weet of een cliënt een VPT heeft.
De cliënt wil met een ZZP niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen. De cliënt wil een PGB ontvangen voor het ZZP. Het zorgkantoor bepaalt de hoogte van dit budget.
Als de ZZP indicatie is gesteld en ingezet voor 01-01-2009, dan wordt de hulp bij het huishouden gefinancierd vanuit de WMO. Het gedeelte hulp bij het huishouden wordt dan niet meegenomen in het budget van het zorgkantoor.
Als de ZZP indicatie is gesteld en ingezet vanaf 01-01-2009, dan wordt de hulp bij het huishouden gefinancierd vanuit de AWBZ. Het gedeelte hulp bij het huishouden wordt dan wel meegenomen in het budget van het zorgkantoor.
Artikelsgewijze toelichting & Beleidsregels Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente GULPEN-WITTEM 2013
In dit artikel wordt een aantal begripsbepalingen omschreven. In het eerste lid wordt aangegeven dat de in dit besluit gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben als in de verordening. In het tweede lid worden de begrippen omschreven waarvan de omschrijving niet in de verordening is geregeld.
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET VERSTREKKEN IN NATURA EN ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET
In de Wmo zijn drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat, het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken. Deze zijn onderstaand, niet in volgorde van belangrijkheid, benoemd.
De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Ten aanzien van de omvang van de financiële voorzieningen maakt het College per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.
Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording
In het eerste lid is bepaald dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt op verzoek van de aanvrager. Dit gebeurt bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.
Het College verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.
Het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden van de cliënt onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige besteding van de PGB-gelden. Onder a is geregeld dat er geen PGB wordt verstrekt als uit onderzoek naar voren is gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met zijn persoonsgebonden budget. Hierbij valt te denken aan situaties waarbij de cliënt door psychische problemen niet met geld kan omgaan of er sprake is van verslavingsproblematiek. Wanneer er in dergelijke gevallen sprake is van een bewindvoerder die de financiële zaken regelt dan blijft er wel een mogelijkheid om een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er voldoende waarborgen zijn voor een rechtmatige besteding. Een uitsluiting van de toegang tot een persoonsgebonden budget is wel mogelijk als er sprake is van een sanering op grond van de WSNP. In een dergelijke situatie is er overigens ook sprake van een bewindvoerder, maar dit is in dit geval geen reden om toch een persoonsgebonden budget te vestrekken, omdat in een dergelijke situatie de bewindvoerder een andere rol heeft dan bij de andere beschreven situaties. Uitsluiting van een PGB is ook aan de orde wanneer uit toetsing blijkt dat belanghebbende geregistreerd is in het BKR.
In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het College heeft de volgende uitzonderingen vastgesteld:
De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.
Het derde lid bepaalt dat een aantal voorzieningen worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk en niet voor verstrekking in aanmerking komen. Het niet verstrekken van een als algemeen gebruikelijke voorziening is geregeld in artikel 24 lid 2 van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem.
Er wordt daarom geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Een door de gehandicapte gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een niet-gehandicapt persoon, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen, etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.
Waar de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen en is ter invulling van de gemeente. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Hierbij is aansluiting gezocht bij de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, zoals in het kader van de WVG en haar opvolger WMO, tot nu toe zijn gedaan.
Met het criterium algemeen gebruikelijk werd volgens de CRvB beoogd te voorkomen dat het College een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking (zou) kunnen hebben. Een dergelijke weigeringgrond valt binnen de grenzen van de gemeentelijke compensatieplicht.
Door het College worden onder andere de onderstaande voorzieningen aangemerkt als voorzieningen die algemeen gebruikelijk worden aangemerkt:
a. Fiets [standaardfiets, fiets met verlaagde instap, fiets met trapondersteuning/hulpmotor]
b. Tandem [standaardtandem, tandem met trapondersteuning/hulpmotor, tandem met verlaagde instap].
c. Bromfiets [ook bromfiets in speciale uitvoering zoals brommobiel].
d. Autoaanpassingen [automatische transmissie; stuurbekrachtiging; elektrisch bedienbare ramen; warmtewerend glas; airco]
e. Een standaard buggy voor kinderen tot de leeftijd van 4 jaar. Bij een aangepaste buggy zijn de meerkosten van de aanpassingen ten opzichte van de standaard buggy niet algemeen gebruikelijk.
Zie opsomming in artikel 23 van het besluit.
Artikel 3. Verantwoording en controle
In het artikel wordt geregeld op welke wijze de ontvanger van een persoonsgebonden budget verantwoording aflegt over de besteding hiervan. Op basis hiervan kan de gemeente beoordelen of er sprake is van een rechtmatige besteding van middelen.
In het eerste lid is bepaald dat iedere cliënt over de besteding van het persoonsgebonden budget verantwoording dient af te leggen via een verantwoordingsformulier zoals dat is vastgesteld door het College.
Vervolgens is in het derde lid bepaald dat het College steekproefsgewijs bewijsstukken vraagt over de verantwoording. In het vierde lid wordt aangegeven dat de steekproef minimaal een omvang van 10% heeft.
De controle van het persoonsgebonden budget is omschreven in de verordening en het besluit. Alle handhavende en ingrijpende mogelijkheden die het college in deze toekomen bevatten ‘kan bepalingen’. Iedere casus is daarmee steeds een aparte individuele afweging. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het College overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan. In artikel 3 van het besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt verder ingegaan op de verantwoording en controle van het persoonsgebonden budget. Het College heeft de vrijheid om de vastgelegde omvang van 10% uit te breiden wanneer hier aanleiding toe bestaat.
Dit lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 27 en 28 van de verordening. Zoals in lid 5 en 6 van dit artikel beschreven is, zal de controle van het persoonsgebonden budget als volgt plaats vinden. Iedere budgethouder die binnen de steekproef valt, dient op een bepaald moment de volgende stukken te overleggen:
Deze stukken zullen worden gecontroleerd om te bezien of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het College overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
Artikel 4. Opleggen eigen bijdrage
Dit artikel bepaalt voor welke voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel betaald dient te worden dan wel voor welke individuele verstrekkingen, financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budget een eigen bijdrage of eigen aandeel dient te worden afgedragen en gedurende welke termijn (opgenomen in bijlage V). Alle rolstoelvoorzieningen, de woonvoorziening in de vorm van een aanpassing in een collectieve ruimte en de verhuiskostenvergoeding zijn uitgezonderd van een eigen bijdrage of een eigen aandeel.
Artikel 5. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel
Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de toelichting van de AMvB. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.
In dit besluit is er voor gekozen om de hoogte van de eigen bijdragen vast te stellen op de bedragen die in de AMvB zijn vastgesteld en die op regelmatige basis door de minister worden aangepast. Dit past ook binnen de beleidskeuze om bij de uitvoering van de Wmo het bestaande beleid in grote lijnen voort te zetten, omdat nu wordt aangesloten bij de huidige AWBZ-systematiek.
In lid 2 wordt expliciet geregeld dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening. Per voorziening wordt vastgesteld welke kosten de basis vormen voor de te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.
HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 6. Vorm van verstrekking hulp bij het huishouden
Bij de vaststelling van de omvang van hulp bij het huishouden zal de gemeente op basis van de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem’ (bijlage VI bij dit besluit) indiceren op uren en minuten. Afhankelijk van de gezin- en woonsituatie zal de indicatie op basis van de noodzakelijke activiteiten in uren en delen van uren worden uitgedrukt. De omvang van de daadwerkelijke voorziening wordt in geval van zorg in natura door de leverancier, aan de hand van de individuele situatie, bepaald.
In dit artikel is opgenomen welke vorm van verstrekking van hulp bij het huishouden de voorkeur heeft bij welke mate van regievoerende capaciteit van de cliënt. Elke klantsituatie is echter maatwerk en van deze regel kan dan ook afgeweken worden. Bovendien is er sprake van een wettelijk bepaalde keuzevrijheid van de aanvrager.
Hier worden de activiteiten beschreven behorende tot 'hulp bij het huishouden', die door de gemeente Gulpen-Wittem zijn ingekocht middels het doorlopen van een Europese openbare aanbestedingsprocedure en welke geïndiceerd kunnen worden teneinde beperkingen bij het voeren van een huishouden te kunnen compenseren. Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het poetsen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.
Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden zal de gemeente op basis van de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem’ (bijlage VI bij dit besluit) indiceren op uren en delen van uren. Afhankelijk van de gezin- en woonsituatie zal de indicatie in uren en delen van uren worden uitgedrukt
Op de bruto-bedragen dient nog een eigen bijdrage in rekening te worden gebracht zoals bepaald in artikel 22 van de verordening en artikel 5 en 6 van dit besluit.
Het wetsvoorstel om de Wet Maatschappelijke Ondersteuning aan te passen op het punt van de keuzemogelijkheid, geeft de klant vanaf 1 januari 2010 de mogelijkheid te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget (PGB). In deze laatste vorm heeft de klant de mogelijkheid te kiezen tussen:
Deze laatste vorm is expliciet in de Wet meegenomen en biedt een rechtsbescherming voor de Alfahulpverlenende (ZZP’er), met name op het gebied van loon (minimaal het wettelijk minimumloon, doorbetaling bij vakantie en ziekte; geen loonbelastingheffing; maximaal 3 dagen per week) en voor de klant (vervanging van hulp bij vakantie en ziekte).
Lid 2 noemt in deze het voor een PGB alfa geldende budget. Hierbij wordt tevens aangegeven dat wanneer de belanghebbende kiest voor een PGB alfa hij er tevens voor kiest dat een gedeelte (€ 2,42) van zijn budget wordt doorbetaald aan de bemiddelingsorganisatie. Het geheel aan PGB wordt door de gemeente aan de bemiddelingsorganisatie betaald. Deze zorgt voor de betaling van de alfahulp, in naam van de belanghebbende.
Lid 3 noemt in deze het voor een PGB basis geldend budget
Lid 4 noemt in deze het voor een PGB plus geldend budget.
Artikel 8. Informatieplicht en geïnformeerde toestemming
In dit artikel is de wetswijziging expliciet opgenomen waarbij de gemeente de plicht krijgt om de klant te informeren over de diverse wijzen van verstrekking, waarbij de keuze ook vastgelegd wordt.
Artikel 9. Uitbetaling persoonsgebonden budget
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting op de wijze als in het schema, opgenomen in het artikel uitgekeerd.
Artikel 10. Vrij besteedbaar bedrag
De budgethouder moet zijn uitgaven uit het persoonsgebonden budget verantwoorden aan het college. Verantwoording afleggen betekent dat de budgethouder op basis van schriftelijke overeenkomsten moet kunnen aantonen dat hij voor tenminste het toegekende bedrag aan hulp bij het huishouden heeft ingekocht. De budgethouder hoeft geen verantwoording af te leggen over 56,- per jaar, het zogenoemde ‘vrij besteedbare bedrag’. Dit vrij besteedbare bedrag kan worden aangewend voor de aankoop van een kleinigheidje (bloemetje, aardigheidje bij verjaardag, ziekte e.d.) voor de persoon die uitbetaald wordt uit het persoonsgebonden budget.
Het genoemde bedrag is lager dan het vrij besteedbare bedrag ten tijde van de AWBZ omdat in de AWBZ een persoonsgebonden budget voor meerdere functies dan alleen hulp bij het huishouden kon worden toegekend (bijv. voor verpleging of lichamelijke verzorging). De bedragen die hiermee gemoeid waren, waren hoger en er was in de regel ook sprake van meerdere hulp-/zorgverleners, of een hulp-/zorgverlener die gedurende langere tijd per week werkzaam was bij de budgethouder dan nu het geval is. Ook mocht dit vrij besteedbare bedrag worden besteed aan het inkopen van aanvullende (AWBZ) zorg, hetgeen nu niet meer aan de orde is omdat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor hulp bij het huishouden. Dit artikel geldt eveneens ten aanzien van het PGB-Alfahulp. Hierbij is weliswaar geen sprake van een concreet budget dat op rekening van de klant wordt overgemaakt zoals in een regulier PGB. Middels een akte van cessie wordt de gerealiseerde zorg namelijk rechtstreeks betaald via een gecontracteerde serviceorganisatie. In dit geval wordt genoemd bedrag per een nader vast te stellen peildatum rechtstreeks aan de cliënt uitbetaald.
Artikel 11. Niveaus van hulp bij het huishouden
Dit artikel geeft aan op welke wijze de niveaus van hulp bij het huishouden door het College zijn vastgesteld in de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gulpen-Wittem’.
Artikel 12. In dit regionaal afgestemde besluit is artikel 12 gereserveerd voor de bepalingen met betrekking tot de afbouwregeling voor het pgb voor plusactiviteiten. Daar de gemeente Gulpen-Wittem deze regeling niet kent, vervalt het artikel hier.
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN
Artikel 13. Kostensoorten woningaanpassingen
In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de subsidie. Met de woningstichtingen zijn hiertoe afspraken gemaakt die in een convenant zijn vastgelegd. Voor de woningaanpassingen zijn deze afspraken bindend, dit conform artikel 13, lid 3: Toepassing van artikel 13 lid 1 is niet mogelijk op grond van andere, bindende, afspraken.
Artikel 14. Hoogte van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget
Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming/het persoonsgebonden budget in de verhuiskosten en/of de woningaanpassing en aan de persoon/eigenaar aan wie deze tegemoetkoming/budget zal worden uitbetaald.
Artikel 15. Afschrijvingstermijn
In dit artikel van het besluit wordt geregeld welke afschrijvingstermijn voor voorzieningen geldt. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het prijzenboek woningaanpassingen (bijlage II bij dit besluit). Ook de mate waarin de afschrijvingstermijn verstreken is, is bepalend voor de hoogte van de vergoeding. Naarmate de een langere periode is afgeschreven, daalt de vergoeding.
Artikel 16. Hoogte verhuis- en herinrichtingskosten
Het bedrag van 1500 euro is tot stand gekomen op basis van prijsopgaven. Steeds werd gevraagd de kostprijs van het verhuizen van een tweepersoonshuishouden in en middelgrote gemeente. Steeds werd maximale prijs gehanteerd en de minimale prijsvariant genegeerd. Het betreft een forfaitaire vergoeding. De verhuiskostenvergoeding is vrij van eigen bijdrage of eigen aandeel. Ook hier geldt dat met de woningstichtingen hiertoe afspraken zijn gemaakt die in een convenant zijn vastgelegd en bindend zijn.
Naast deze financiële ondersteuning van de belanghebbende bestaat ook de mogelijkheid voor het College om tijdelijk de verhuurder te ondersteunen terwijl deze zoekt naar een geschikte huurder voor zijn aangepaste woning. Dit uiteraard in het kader van duurzaamheid. Dit betreft bovenwettelijk beleid, waarbij het besluit hier toepassing aan te geven genomen wordt door het College. Hierbij wordt steeds het volgend kader gehanteerd:
De financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten wordt slechts verstrekt indien de betreffende woonruimte is aangepast voor meer dan € 5.000,00 dan wel indien er in de betreffende woonruimte een traplift is geplaatst. De hoogte van deze financiële tegemoetkoming wordt berekend op basis van de huur van de woonruimte die aan de laatste bewoner in rekening is gebracht. De maximale huur gedurende welke de financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, bedraagt zes maanden. Bij de berekening van de huur wordt uitgegaan van de huur inclusief servicekosten die aan de laatste bewoner in rekening is gebracht, vermeerderd met de jaarlijkse huuraanpassing op 1 juli indien 1 juli valt in de periode van leegstand.
Artikel 17. Gereedmelding en betaling
In dit artikel is vastgesteld hoe woningaanpassingen gereedgemeld en uitbetaald worden.
Artikel 18. Niet toepassen primaat verhuizing
Het College beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Ook het verhuizen naar een andere buurt of wijk dan waar de belanghebbende op dat moment woont is hier een mogelijkheid.
Dit artikel somt daarnaast een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van de verhuizing niet kan worden toegepast. Er zal in dat geval veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de Mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.
In bijlage VI is dit verder uitgewerkt voor de gemeente Gulpen-Wittem.
Artikel 19. Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning
Het College heeft de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toilet.
Artikel 20. Financiële bovengrens bij woonvoorzieningen
De hoogte van dit bedrag is in redelijkheid en billijkheid opgesteld.
Artikel 21. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gemaximeerde normbedragen bij woningsanering (bijlage I bij dit besluit)
Artikel 22. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.
Artikel 23. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het College een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop. Er wordt onder andere geen woonvoorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan ‘naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend’. Het gaat hier om zaken die:
In een tweetal in lid 2 van dit artikel beschreven gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op het algemeen gebruikelijk zijn van een woonvoorziening.
Artikel 24. Frequentie woningaanpassingen
Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, weer de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip ‘verstrekken’ wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het College van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld’.
Artikel 25. Terugbetalen woningaanpassing
In deze moet het College ten alle tijden onderzoeken en toelichten dat de verhuizing uit de aangepaste woning ‘verwijtbaar’ is, en niet ten gevolge van een noodzaak in de zin van werk elders of bijvoorbeeld een echtscheiding. Dit artikel heeft niet ten doelstelling de eventueel gemaakte winst uit de verkoop van het huis af te romen. Het heeft enkel ten doel (een deel van) de kosten van de uitgevoerde aanpassing terug te kunnen vorderen.
HOOFDSTUK 6. ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.
Voor deze verplaatsingen kunnen - naast algemene voorzieningen en inzet van het sociaal netwerk – door de gemeente diverse individuele vervoersvoorzieningen worden ingezet. We maken daarbij een onderscheid tussen het collectief vervoer (cvv) en overige vervoersvoorzieningen. Beiden worden op basis van een individuele indicatie verstrekt, maar het collectief vervoer wordt (de naam zegt het al) collectief uitgevoerd. Onder de overige vervoersvoorzieningen vallen onder andere de scootmobiel, elektrische rolstoel, driewieler etc.
Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.
Specifiek voor het cvv geldt dat als een collectief vervoerssysteem het ervaren probleem van een belanghebbende kan oplossen, het prioriteit is om deze voorziening in zorg in natura te verstrekken. Hierbij moet wel rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.
De CRvB heeft in diverse uitspraken een ondergrens voor de aflegbare afstand voor vervoersvoorzieningen die moeten resulteren in het zich lokaal verplaatsen en deelnemen aan het leven van alledag, bepaald op 1500-2000 km per jaar (LJN:AU7812). Bij het inzetten van een systeem van collectief vervoer moet dan ook aan deze ondergrens gehouden worden.
Artikel 26. Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening
Dit lid regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is, zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.
Dit lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde vervoersvoorziening (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en College. In dat geval wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 2 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst compenserende offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst compenserende offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst compenserende offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
Artikel 27. Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik van een bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening.
Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing.
Artikel 29. In dit regionaal afgestemde besluit is artikel 12 gereserveerd voor de bepalingen met betrekking tot de Inleverpremie scootmobielen bij niet-gebruik. Daar de gemeente Gulpen-Wittem deze regeling niet kent, vervalt het artikel hier.
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
In dit artikel wordt geregeld hoe bedragen voor een persoonsgebonden budget worden vastgesteld voor de rolstoelen. Hierbij is uitgegaan van standaard middelen zoals die door de leveranciers, onder de afgesproken condities vastgelegd in de leveranciersovereenkomsten, aan de gemeente worden aangeboden. Er wordt rekening mee gehouden dat in specifieke gevallen maatwerk noodzakelijk is als een standaard middel niet adequaat is waarbij de uitgebrachte offerte dan de leidraad wordt. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend. De CRvB heeft beoordeeld of ook andere voorzieningen in dit kader kunnen worden meegenomen zodat de aanvrager een voorziening kan aanvragen die voldoet aan artikel 16 van de verordening: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke activiteiten. Het bedrag zoals benoemd in dit artikel is tot stand gekomen op basis van een prijsopgave door de gecontracteerd leverancier van rolstoelen (Welzorg).
HOOFDSTUK 8. ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 34. Samenhangende afstemming
In dit artikel is geregeld op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het College een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.