Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente 's-Gravenhage

Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente 's-Gravenhage
Officiële naam regelingVerordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2015
CiteertitelVerordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp7/2014

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gelet op artikel 8 lid 1 van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2016Nieuwe regeling

27-11-2014

Gemeenteblad 206, 2014

rv 104, 2014

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2015

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. CollegeHet college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Den Haag
    b. Uitkeringa) De van toepassing zijnde bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (inclusief eventuele verlaging voortvloeiende uit de Participatiewet, of eventuele gemeentelijke toeslag voortvloeiende uit overgangsrecht van de Wet werk en bijstand (WWB) dan wel b) De van toepassing zijnde uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).
    c. BelanghebbendeDegene die een uitkering krachtens de Participatiewet, IOAW of IOAZ heeft aangevraagd of aan wie een uitkering krachtens één van deze wetten is toegekend.
    d. Bijstandsnorma) De op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de Participatiewet dan wel b) De op de belanghebbende van toepassing zijnde grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ
    e. MaatregelEen tijdelijke verlaging van de uitkering. De maatregel wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van de netto uitkering van de belanghebbende of van de bruto grondslag van de uitkering van de belanghebbende.
    f. Geüniformeerde verplichtingenVerplichtingen bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet.
    g. Niet geüniformeerde verplichtingen Verplichtingen bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Participatiewet.
    h.BenadelingsbedragDe uitkering of bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
    i.Beslagvrije voetBeslagvrije voet als bedoeld in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Rechtsvordering.
    j.BezitWaarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50 eerste lid Participatiewet.
  • 2. De begripsbepalingen van de Participatiewet, IOAW, IOAZ en het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zijn op deze verordening van toepassing.

HOOFDSTUK 2 Maatregelen vanwege het niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling op grond van artikel 18 lid 4Participatiewet.

Artikel 2.1. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 2.2. Recidive

  • 1.Eerste recidive

    Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 2.1. van deze verordening, wederom de verplichtingen, als bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 2.Tweede en volgende recidive

    Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in lid 1, wederom de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

Artikel 2.3. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd stelt het college de belanghebbende in alle gevallen in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Indien de belanghebbende in woord of gedrag ondubbelzinnig te kennen geeft geen gebruik te willen maken van het naar voren brengen van zijn zienswijze, ziet het college hier van af.

Artikel 2.4. Afzien van een maatregel

Het college ziet, in afwijking van artikel 2.1 en 2.2 van deze verordening, af van een maatregel als naar zijn oordeel elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 2.5. Afstemmen van de maatregel op bijzondere individuele omstandigheden

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, onderzoekt het college in alle gevallen of er naar zijn oordeel sprake is van dringende of zeer dringende redenen die, gelet op bijzondere individuele omstandigheden, noodzaken tot het opleggen van een minder zware maatregel, afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college sprake is van dringende reden, bedoeld in het eerste lid, legt het college, in afwijking van artikel 2.1. en 2.2. van deze verordening, afhankelijk van de bijzondere individuele omstandigheden van de belanghebbende, een maatregel op van 30% van de bijstandsnorm gedurende:

    • a.

      Een maand, bij niet nakomen de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet.

      Recidive

    • b.

      Twee maanden, bij het wederom niet nakomen door belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet, binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in sub a.

    • c.

      Drie maanden, bij het wederom niet nakomen door belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in sub b.

    • d.

      In afwijking van het bepaalde in sub b en c kan de duur van de maatregel op individuele gronden verkort worden tot één maand.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college sprake is van zeer dringende reden, bedoeld in het eerste lid, legt het college, in afwijking van artikel 2.1. en 2.2. van deze verordening, afhankelijk van de bijzondere individuele omstandigheden van de belanghebbende, een maatregel op van 0% van de bijstandsnorm gedurende:

    • a.

      Een maand, bij niet nakomen de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet.

      Recidive

    • b.

      Twee maanden, bij het wederom niet nakomen door belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet, binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd als bedoeld in sub a.

    • c.

      Drie maanden, bij het wederom niet nakomen door belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 18 vierde lid van de Participatiewet binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd als bedoeld in sub b.

Artikel 2.6. Verzoek om herziening

  • 1. Het college kan op verzoek van de belanghebbende een maatregel, die is opgelegd op grond van artikel 2.2. van deze verordening, herzien, zodra aan het college uit houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat deze de verplichtingen bedoeld in artikel 2.1. van deze verordening nakomt.

  • 2. De herziening gaat eerst in, nadat de opgelegde maatregel ten minste gedurende één uitkeringsmaand is geëffectueerd.

HOOFDSTUK 3 Maatregelen vanwege het niet nakomen van de niet-geüniformeerde verplichtingen op grond van artikel 18 lid 2 van de Participatiewet

Artikel 3.1. Hoogte en duur verlaging bij de schending van de niet-geüniformeerde verplichtingen

  • 1. Het college legt een maatregel op van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het onvoldoende nakomen van:

    • a.

      De verplichting tot het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a van de Participatiewet en artikel 37 eerste lid sub a van de IOAW en IOAZ.

    • b.

      De verplichting tot het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet.

    • c.

      De verplichting tot het naar vermogen door het college opgedragen tegenprestatie te verrichten, als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub c van de Participatiewet, artikel 37 eerste lid sub f van de IOAW en IOAZ en artikel 3 punt 2 van de Re-integratieverordening.

  • 2. Het college legt een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het niet nakomen van:

    • a.

      De verplichting tot het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a van de Participatiewet en artikel 37 eerste lid sub a van de IOAW en IOAZ.

    • b.

      De verplichting tot het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet.

    • c.

      De verplichting tot het naar vermogen door het college opgedragen tegenprestatie verrichten, als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub c van de Participatiewet, artikel 37 eerste lid sub f van de IOAW en IOAZ en artikel 3 punt 2 van de Re-integratieverordening.

    • d.

      De verplichting op grond van artikel 37 eerste lid sub c IOAW en IOAZ om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of te behouden.

  • 3. Het college legt een maatregel op van 30 % van de bijstandsnorm van belanghebbende gedurende een maand bij het onvoldoende of niet nakomen van de verplichting tot het voldoen aan nader aan de uitkering verbonden verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet.

  • 4. Het college legt een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm van belanghebbende gedurende één maand, indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens de met de uitvoering van de wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden, als bedoeld in artikel 9 lid 6 van de Participatiewet en artikel 20, tweede lid van de IOAW/IOAZ.

  • 5. Het college legt een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm van belanghebbende gedurende één maand, indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan, voorafgaande aan of tijdens de duur van de bijstandsuitkering, voor zover bijstandsafhankelijkheid redelijkerwijs was te voorzien en belanghebbende niet kan aantonen dat hij voldoende inspanningen heeft gepleegd om de uitkering te voorkómen.

    Van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid is sprake indien belanghebbende:

    • a.

      zijn vermogen op een, naar het oordeel van het college, onverantwoorde wijze besteedt, met inbegrip van het doen van schenkingen tijdens of voorafgaande aan de uitkering, dan wel:

    • b.

      verwijtbaar algemeen geaccepteerde arbeid voorafgaande aan de meldingsdatum voor een uitkering niet aanvaardt of verliest, dan wel:

    • c.

      verwijtbaar het recht op een voorliggende voorziening verliest.

Artikel 3.2. Eerste recidive

  • 1.Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel van 30% gedurende een maand is opgelegd als bedoeld in artikel 3.1,eerste of derde lid van deze verordening, wederom een daarin opgenomen verplichting niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel van 100% gedurende een maand is opgelegd bedoeld in artikel 3.1, tweede, vierde of vijfde lid van deze verordening, wederom een daarin opgenomen verplichting niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

Artikel 3.3. Tweede en volgende recidive

  • 1. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel van 100% gedurende een maand is opgelegd bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van deze verordening, wederom een daarin opgenomen verplichting niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 2. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel van 100% gedurende twee maanden is opgelegd bedoeld in artikel 3.2, tweede lid van deze verordening, wederom een daarin opgenomen verplichting niet nakomt, legt het college een maatregel op van 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

Artikel 3.4. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd stelt het college de belanghebbende in alle gevallen in de gelegenheid om zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Indien de belanghebbende in woord of gedrag ondubbelzinnig te kennen geeft geen gebruik te willen maken van het naar voren brengen van zijn zienswijze, ziet het college hier van af.

Artikel 3.5. Afzien van een maatregel

Het college ziet af van een maatregel als naar zijn oordeel elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 3.6. Afstemmen van de maatregel op bijzondere individuele omstandigheden

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, onderzoekt het college in alle gevallen of er naar zijn oordeel sprake is van dringende of zeer dringende redenen die, gelet op bijzondere individuele omstandigheden, noodzaken tot het opleggen van een minder zware maatregel, afgestemd op de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college, alle omstandigheden van belanghebbende meegewogen, sprake is van dringende reden, bedoeld in het eerste lid, legt het college:

    • a.

      in afwijking van artikel 3.1. eerste en derde lid van deze verordening een maatregel op van 0% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

    • b.

      in afwijking van artikel 3.1. tweede, vierde en vijfde lid van deze verordening een maatregel op van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college, alle omstandigheden van belanghebbende meegewogen, sprake is van zeer dringende reden, bedoeld in het eerste lid, legt het college, in afwijking van artikel 3.1. eerste tot en met het vijfde lid van deze verordening een maatregel op van 0% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • Eerste en volgende recidive

  • 4. Indien een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in het tweede of derde lid, wederom een daarmee verband houdende verplichting niet nakomt, verlaagt het college de uitkering met hetzelfde percentage gedurende twee maanden.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan de duur van de maatregel op individuele gronden verkort worden tot één maand.

Artikel 3.7.Verzoek om herziening

  • 1. Het college kan op verzoek van de belanghebbende een maatregel, die is opgelegd grond van artikel 3.2. of 3.3. van deze verordening herzien, zodra aan het college uit houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat deze de verplichtingen als bedoeld in artikel 3.1. van deze verordening nakomt.

  • 2. De herziening gaat eerst in, nadat de opgelegde maatregel ten minste gedurende één uitkeringsmaand is geëffectueerd.

HOOFDSTUK 4 Samenloop van gedragingen uit hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3

Artikel 4.1. Samenloop gedragingen

Als sprake is van meerdere samenhangende gedragingen, waarmee zowel één (of meerdere) verplichtingen van artikel 18 lid 4 sub a tot en met h van de Participatiewet (Hoofdstuk 2 van deze verordening), als de verplichtingen van artikel 18 lid 2 van de Participatiewet (Hoofdstuk 3 van deze verordening) geschonden wordt, geldt de zwaarste maatregel.

HOOFDSTUK 5 Fraude, terugvordering, invordering, herziening, kwijtschelding en verhaal

Artikel 5.1. Voorkoming en opsporing fraude

Het college draagt zorg voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet en treft maatregelen ten aanzien van:

  • a.

    preventie van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • b.

    opsporing van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c.

    controle op misbruik en oneigenlijk gebruik;

Artikel 5.2. Terugvordering, invordering, herziening, opschorting, brutering, kwijtschelding en verhaal

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering en invordering van de in artikel 58, tweede lidParticipatiewet genoemde bijstand.

  • 2. Het college maakt gebruik van de in de wet opgenomen bevoegdheid tot herziening en opschorting van het recht op uitkering en bijstand.

  • 3. Het college maakt gebruik van de in artikel 58, vijfde lid Participatiewet genoemde bevoegdheid tot brutering van een terugvordering.

  • 4. Het college maakt gebruik van de in artikel 58, zevende lid Participatiewet genoemde bevoegdheid tot het afzien van terugvordering of van verdere terugvordering.

  • 5. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal als bedoeld in artikel 61 Participatiewet.

  • 6. Het college stelt daartoe beleidsregels op.

HOOFDSTUK 6 Bestuurlijke boete

Artikel 6.1. Waarschuwing

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete, indien belanghebbende de inlichtingenplicht geschonden heeft zonder dat er sprake is van een benadelingsbedrag. In plaats daarvan wordt een waarschuwing afgegeven.

  • 2. Het college legt een bestuurlijke boete op van €150,00, indien belanghebbende binnen de recidivetermijn als genoemd in artikel 18a, lid 4 van de Participatiewetopnieuw de inlichtingenplicht schendt, zonder dat er sprake is van een benadelingsbedrag.

Artikel 6.2. Hoogte bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid

Het college stelt de hoogte van de boete vast op 10% van het benadelingsbedrag met een minimum van €150,00, indien bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid naar oordeel van het college sprake is van verminderde verwijtbaarheid waaronder in ieder geval de situaties als bedoeld en omschreven in het Boetebesluit Sociale Zekerheid.

Artikel 6.3. Verrekenen bestuurlijke boete met beslagvrije voet bij voldoende bezit

  • 1. Het college verrekent de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet, indien het bezit van een belanghebbende tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt.

  • 2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 6.4. Verrekenen bestuurlijke boete bij geen of onvoldoende bezit

  • 1. Het college verrekent de recidiveboete gedurende één maand zonder toepassing van de beslagvrije voet, indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daaropvolgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Participatiewet.

Artikel 6.5. Verrekening met inachtneming van de beslagvrije voet

In afwijking van de artikelen 6.3 en 6.4kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

  • a.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in deze artikelen zal leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin;

  • b.

    er anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 6.6. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 6.4., 6.5. en 6.6. zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

HOOFDSTUK 7 Slot en overgangsbepalingen

Artikel 7.1. Overgangsrecht

Maatregelwaardige gedragingen die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze verordening worden beoordeeld op grond van de bepalingen van de “Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen 2013”, zoals deze gold voor de datum van in werking treden van deze verordening.

Artikel 7.2. Slotbepaling

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7.3. Intrekken oude verordening

De Verordening ‘maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen 2013’’ wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

Artikel 7.4. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze verordening wordt aangehaald als de ‘Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2015’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 november 2014.

De griffier, mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen