Organisatie | Maassluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2017 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Gemeenteblad 2014-37 met toelichting |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
De citeertitel van deze regeling is gewijzigd.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2017 | 01-05-2019 | artikel 1:3, 1:8, 2:1c, 2:1d, 2:11, 2:23a, 2:38, 2:42, 2:77, 2:78, 5:24, 6:6, toelichting | 19-12-2017 | ADV-17-04983 | |
02-11-2016 | 29-12-2017 | artikel 2:57, 2:58 | 27-09-2016 | . | |
12-12-2014 | 02-11-2016 | Onbekend | 02-12-2014 www.maassluis.nl en www.overheid.nl | ADV-14-02766 |
De raad van de gemeente Maassluis;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis d.d. 11 november 2014
De gemeenteraad besluit tot het intrekken van de Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2012 alsmede tot intrekking van het Integraal Handhavingsbeleid Vergunningplichtige Openbare Inrichtingen Gemeenten Vlaardingen en Maassluis, en tot het vaststellen van de Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2014 alsmede het Handhavingsarrangement APV 2014 Gemeente Maassluis.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maassluis van 2 December 2014.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
voor publiek openstaande lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel worden gebruikt, alsmede de niet voor publiek toegankelijke lokaliteiten welke voor het publiek op de weg bereikbaar zijn, uitgezonderd standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17, voor zover daar regelmatig of op gezette tijden:
m. weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd
Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:
Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied
3.De burgemeester trekt de aanwijzing in, zodra naar zijn oordeel sprake is van een voldoende herstel van de openbare orde in het aangewezen gebied.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.
Artikel 2:1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren)
De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:1d Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester kan beleidsregels vaststellen over het gebruik van deze bevoegdheid.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
1.Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur ofgids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare
veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;
Het is verboden aan, op, in of boven de openbare plaats voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Zuid Holland en de telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI).
Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg
Afdeling 6. Veiligheid van/op de openbare plaats
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt , mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid, of indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van het winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het gedeelte, grenzend aan het bedrijf of winkelcentrum en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat .
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen, en dergelijke
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats
1.Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van een openbare plaats op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.
2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
3.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een openbare plaats of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de openbare plaats.
Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Artikel 2.23a Verbod op slapen op of aan de weg
Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder en overlast, het aanzien van de woon- en werkomgeving, verontreiniging, verspreiding van besmettelijke ziekten en brandgevaar.
Artikel 2:24 Begripsbepalingen
1.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
b.markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
c.kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d.verrichtingen van vermaak die plaatsvinden in een openbare inrichting, waarvoor een vergunning krachtens artikel 2:28 van deze verordening geldt, mits de vergunning mede betrekking heeft op deze verrichting van vermaak;
e.betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f.activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.
2.Onder evenement wordt mede verstaan:
a.een herdenkingsplechtigheid;
c.een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
d.een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
b.de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan wordengewaarborgd;
j.een A-evenement niet ten minste acht weken voor aanvang van het evenement isaangevraagd;
evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:
8.Dit artikel is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in hetonderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.
1.Behoudens in door de burgemeester aangewezen gebieden, is het verboden zonder meldingaan de burgemeester een 0-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.
e.het niet plaatsvindt op de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 of anderszinseen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
Onder kleine objecten worden geen springkussens begrepen;
4.Het evenement mag worden gehouden als de burgemeester schriftelijk toestemming heeftverleend en de organisator deze toestemming kan tonen.
5.Indien naar het oordeel van de burgemeester uit nieuwe feiten of omstandigheden na demelding vrees bestaat voor verstoring van de openbare orde kan de burgemeester alsnog
bepalen dat het verbod ingevolge artikel 2.25, eerste lid, onverkort geldt.
Artikel 2.26b Openbare orde en veiligheid
1.De burgemeester kan in de aanloop naar, tijdens, en na een evenement alle aanwijzingengeven die hij noodzakelijk acht ter handhaving van de openbare orde. De burgemeester
bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie, brandweer en hulpverlening.
2.De organisator van een evenement is verplicht in de aanloop naar, tijdens, en na hetevenement:
b.verboden al dan niet op het evenemententerrein – op of aan de weg of op voor hetpubliek toegankelijke plaatsen - voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of tevervoeren die kennelijk bestemd zijn om de openbare orde of veiligheid te verstoren;
c.verboden zich op een evenemententerrein te begeven indien overeenkomstig het eerste,dan wel het tweede lid onder d opdracht is gegeven het evenemententerrein te verlaten;
d.verplicht ter ordelijk verloop van een evenement of bij enig voorval waardoorwanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, op een daartoe strekkende aanwijzingvan een ambtenaar van de politie of brandweer, zijn weg te vervolgen of aanwijzingen
van andere aard in het belang van de openbare orde of veiligheid van personen engoederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, onverwijld en stipt op te volgen.
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:
een inrichting waaronder in ieder geval wordt verstaan: een hotel, motel, restaurant, pension, café, eetcafé, cafetaria, snackbar, bar, automatiek, croissanterie, crêperie, broodjeswinkel, afhaalzaak, shoarmazaak, koffiehuis, ijssalon, discotheek, buurthuis, sportkantine, clubhuis. of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt;
Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht
Terrassen bij de in het eerste lid bedoelde horecabedrijven zijn niet van vergunningplicht vrijgesteld.
2.Voor deze horecabedrijven kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan de burgemeester vóór aanvang van de exploitatie.
Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende
Artikel 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden
niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2:28b, eerste lid gestelde eisen.
De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28 geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:
indien aannemelijk is, dat de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht
Het is de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, onder a, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op zondag tot en met donderdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op vrijdag en zaterdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste en derde lid genoemde sluitingstijden tot uiterlijk 04.00 en ten behoeve van oudejaarsnacht (nacht van 31 december op 1 januari volgend daarop) tot 05.00 uur ten behoeve van een incidentele festiviteit als bedoeld in artikel 4:1, met een maximum van vijf ontheffingen per jaar. De burgemeester kan de ontheffing weigeren indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze door de afwijking van de sluitingstijden nadelig wordt beïnvloed.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Artikel 2:30a Gesloten verklaren van een horecabedrijf
1.Onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 kan de burgemeester een horecabedrijf – al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:
indien de burgemeester oordeelt, dat een van de genoemde situaties in artikel 2:28d, vierde lid zich voordoet waarin intrekking van de vergunning mogelijk is.
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
1.Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtensartikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 of 2:30a genomen besluit geslotendient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
2.Het is de exploitant of de leidinggevende van een horecabedrijf verboden na het van kracht worden van de sluiting bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of daarin te laten verblijven.
Artikel 2:31a Glazen drinkgerei
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf
b. handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 geen inrichting is in de zin van artikel 174van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegdbestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2:28 tot en met 2:30a.
Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning
Artikel 2:34b Beëindiging van de exploitatie
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder;
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:42, tweede lid, is de rechthebbende op (een gedeelte van) een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is, verplicht om binnen zeven werkbare werkdagen na het aanbrengen van graffiti, de graffiti te (laten) verwijderen of anderszins aan het oog te onttrekken.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats
op of aan een openbare plaats, openbaar water of andere voor publiek toegankelijke plaatsen, door hinderlijk of baldadig gedrag onnodig overlast of hinder voor omstanders, andere weggebruikers of bewoners van nabij de openbare plaats gelegen woningen te veroorzaken of zich zodanig op te houden dat onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt;
Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke
Het is verboden ’s avonds na 22.00 uur deel te nemen aan een sport- of balspel, dat gehouden wordt op een door het college aangewezen locatie.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Het is verboden alcoholhoudende drank te nuttigen of al dan niet aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen, speelvelden, delen van een openbare plaats waarop kinderstraatmeubilair is geplaatst, zandbakken, trapvelden en hangplekken, alsmede het gebied binnen een afstand van 100 meter van de buitenste grenzen van deze plaatsen en objecten.
Artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke
Vervallen (opgenomen in artikel 2:48)
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:51 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke
1.Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein en dergelijke
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Het is verboden om zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een aan een ander toebehorend gebouw, vaartuig of besloten erf.
Artikel 2:56 Alarminstallaties
Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden
Onverminderd het bepaalde in lid 1 en lid 3 is een ieder die zich met een hond op de onder lid 1 a en c genoemde gebieden bevindt, verplicht een schepje of ander doeltreffend hulpmiddel ter onmiddellijke verwijdering van eventuele hondenuitwerpselen bij zich te hebben. De eigenaar of houder van een hond is verplicht dit hulpmiddel op de eerste vordering te tonen aan de met toezicht belaste ambtenaar.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 2:61 Voeren van vogels
Het is verboden kauwen, (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf
Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (artikel 2:32)
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een (te vestigen) bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats binnen of buiten de bebouwde kom post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen binnen en buiten de bebouwde kom in een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs
Het is verboden op of aan een openbare plaats, die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.
Artikel 2:74b Openlijk druggebruik
Het is verboden, op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
(Vervallen opgenomen in artikel 2:1c)
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Artikel 2:78 APV Sluiting van panden
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d.
Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het
betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Met het oog op de in artikel 3.13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de leidinggevende niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Een sluiting voor onbepaalde tijd kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende
De exploitant en de leidinggevende zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3:10 Weigeringsgronden
Artikel 3:10a Intrekkingsgronden
Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijkof geheel intrekken, indien:
Artikel 3:10b Geldigheidsduur vergunning
Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:10, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:13 Overgangsbepaling
Bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid van een bestaande seksinrichting, is het bepaalde in artikel 3;10 eerste lid onder b niet van toepassing.
Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels
Artikel 3:14 Straatprostitutie
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:10, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiterenin door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgevingaangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:16 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 eerste lid van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting tenminste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Het college kan nadere regels stellen ter voorkoming of beperking van geluidhinder bij collectieve of incidentele festiviteiten.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Voor de duur van 8 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening.
Artikel 4:6a Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden.
3.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet of de Provinciale Milieuverordening.
Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 30 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Artikel 4:11a Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 4.11b Weigeringsgronden omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Het bevoegd gezag kan hierbij de boomwaarde als criterium hanteren.
2.Het bevoegd gezag kan de in artikel 4.11, eerste lid, bedoelde vergunning in ieder geval niet weigeren ingeval voldaan moet worden aan de verplichting ingevolge het bepaalde in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot aan de vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien herplant niet mogelijk is, kan er door het bevoegd gezag een financiële compensatie worden opgelegd.
Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien de noodzaak voor de kap is aangetoond en/of andere vergunningen, ontheffingen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.
Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn, dan wel een schadevergoeding opleggen, waarbij de boomwaarde als criterium wordt gehanteerd.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
Artikel 4.11e Schadevergoeding
Het college besluit op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet.
Artikel 4:11f Bestrijding ziekte houtopstanden
Indien zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van het college gevaar oplevert voor de verspreiding van een nader door het college aan te wijzen ziekte is de rechthebbende verplicht de in de aanschrijving van het college maatregelen te treffen binnen de daarbij aangegeven termijn.
Artikel 4:11g Bestrijding watermerkziekte
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege
Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer , in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats
indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de openbare plaats onmiddellijk na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag onmiddellijk na beëindiging van de werkzaamheden op die dag, te reinigen of te doen reinigen.
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames
Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
1.Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
2.Het college kan daarbij de duur bepalen van de periode waarin het verbod niet geldt.
3.Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5.4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.
1.Het is verboden een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan
verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaalwegenreglement Zuid-Holland of de Provinciale landschapsverordening.
Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone
Onverminderd het bepaalde in artikel 5:6 is het de eigenaar of houder van een geheel of ten dele voor recreatie bestemd voertuig of een aanhangwagen verboden deze te parkeren in een parkeerschijfzone, als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, gedurende het (de) daarop aangegeven tijdvak(ken).
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de inzameldienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode en/of dag.
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:15 Venten en dergelijke
Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - openbare plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Vervallen (verplaatst naar afdeling 7 Toezicht op evenementen)
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Vervallen (verplaatst naar afdeling 7 Toezicht op evenementen)
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Havenverordening gemeente Maassluis, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI).
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of
te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college
aangewezen gedeelten van openbaar water.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Havenverordening Maassluis, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid Holland of de Provinciale landschapsverordening Zuid Holland.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het derde lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Havenverordening gemeente Maassluis, de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid Holland of de Provinciale landschapsverordening Zuid Holland.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26 tweede lid bepaalde.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Havenverordening gemeente Maassluis, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Vaarwegenverordening.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of met fiets of een paard.
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Afdeling 9. Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledenen of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
1.Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:
artikel 2:1 - samenscholing en ongeregeldheden
artikel 2:1a - aanwijzing overlastgebied
artikel 2:3 - kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
artikel 2:10 - m.u.v. lid 2 voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats
artikel 2:14 - winkelwagentjes
artikel 2:15 - hinderlijke beplanting of voorwerp
artikel 2:16 - openen straatkolken e.d.
artikel 2:17 - kelderingangen en dergelijke
artikel 2:19 - gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats
artikel 2:20 - vallende voorwerpen
artikel 2:20a - dragen gevaarlijke voorwerpen
artikel 2:21 - voorzieningen voor verkeer en verlichting
artikel 2:23 - veiligheid op het ijs
artikel 2:26b - openbare orde en veiligheid
artikel 2:28 - (tijdelijke) exploitatievergunning horecabedrijf
artikel 2:28a - Vrijstelling vergunningplicht
artikel 2:28b - eisen exploitant en leidinggevende
artikel 2:29 - sluitingstijden
artikel 2:30a - gesloten verklaren van een horecabedrijf
artikel 2:31 - aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
artikel 2:31a - glazen drinkgerei
artikel 2.32 - handel in horecabedrijven
artikel 2:36 - kennisgeving exploitatie
artikel 2:38 - verschaffen gegevens nachtregister
artikel 2:41 - betreden gesloten woning of lokaal
artikel 2:42 - plakken en kladden
artikel 2:43 - vervoer plakgereedschap en dergelijke
artikel 2:44 - vervoer inbrekerswerktuigen
artikel 2:46 - rijden over bermen en dergelijke
artikel 2:47 - hinderlijke gedrag op of aan een openbare plaats
artikel 2:47a - hinderlijk voetballen en dergelijke
artikel 2:48 - verboden drankgebruik
artikel 2:48a - hinderlijke drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke
artikel 2:49 - verboden gedrag bij of in gebouwen
artikel 2:50 - hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
artikel 2:51 - hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke
artikel 2:52 - overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en kermisterrein e.d
artikel 2:53 - bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen
artikel 2:54 - bewakingsapparatuur
artikel 2:58 - overlast/verontreiniging door honden
artikel 2:59 - gevaarlijke honden
artikel 2:60 - houden van hinderlijke of schadelijke dieren
artikel 2:67 - verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
artikel 2:68 - voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, 1e lid Wb. van Strafrecht
artikel 2:69 - vervreemding van door opkoop verkregen goederen
artikel 2:72 - ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen
artikel 2:73 - bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
artikel 2:73a - carbidschieten
artikel 2:74 - drugshandel op een openbare plaats
artikel 2:74a - verzameling van personen in verband met drugs
artikel 2:74b - openlijk druggebruik
artikel 2:74c - weggooien van spuiten en dergelijke
artikel 2:77 - cameratoezicht op openbare plaatsen
artikel 3:4 - seksinrichtingen, escortbedrijven
artikel 3:7 - tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
artikel 3:8 - aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende
artikel 3:11 - beëindiging exploitatie
artikel 3:12 - wijziging beheer
artikel 3:14 - straatprostitutie
artikel 3:16 - tentoonstellingen, aanbieden/aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
artikel 4:4 - verboden incidentele festiviteiten
artikel 4:6 - overige geluidhinder
artikel 4:6a - geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden
artikel 4:6b - geluidhinder door bromfietsen en dergelijke
artikel 4:8 - natuurlijke behoefte doen
artikel 4:11d - herplant-/instandhoudingsplicht
artikel 4:11f - bestrijding ziekte houtopstanden
artikel 4:13 - opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.
artikel 4:13a - verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats
artikel 4:15 - verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames
artikel 4:18 - recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
artikel 5:2 - parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
artikel 5:3 - te koop aanbieden van voertuigen
artikel 5:4 - defecte voertuigen
artikel 5:6 - kampeermiddelen en andere
artikel 5:6a - parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone
artikel 5:7 - parkeren van reclamevoertuigen
artikel 5:8 - parkeren van grote voertuigen
artikel 5:9 - parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
artikel 5:9a - parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval
artikel 5:12 - overlast van fiets of bromfiets
artikel 5:13 - inzameling van geld of goederen
artikel 5:15 - venten en dergelijke
artikel 5:18 - standplaatsen en weigeringsgronden
artikel 5:24 - voorwerpen op, in of boven openbaar water
artikel 5:25 - ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
artikel 5:26 - aanwijzingen ligplaats
artikel 5:27 - verbod innemen ligplaats
artikel 5:28 - beschadigen van waterstaatswerken
artikel 5:29 - reddingsmiddelen
artikel 5.30 - veiligheid op het water
artikel 5:30a - zwemmen in openbaar water
artikel 5:31 - overlast aan vaartuigen
artikel 5:33 - beperking verkeer in natuurgebieden
artikel 5:34 - verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
artikel 5:36 - Verboden plaatsen
artikel 5:37 - hinder of overlast bij incidentele asverstrooiing
2.Overtreding van het bepaalde in de artikelen 2:67, 2:68 en 2:69 (heling) wordt gestraft overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 437 en 437ter van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2017
Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 2 december 2014
de griffier, de voorzitter,
mr. R. van der Hoek drs J.A. Karssen
Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2014
Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening
Inleiding De modelverordening 2012 van de VNG heeft de basis gevormd voor deze nieuwe geactualiseerde verordening. De nieuwe verordening is niet ingrijpend gewijzigd ten opzichte van de laatst gewijzigde APV 2012. De wijzigingen omvatten veelal actualisatie van artikelen op grond van nieuwe regelgeving of (vergunning)procedures. Aangezien de toelichting op de model-APV uitstekend is te gebruiken als toelichting op deze (Maassluise) verordening wordt verwezen naar de uitgebreide toelichting behorend bij dat model. Voorts omvat deze toelichting een artikelsgewijze omschrijving van de belangrijkste wijzigingen in de nieuwe verordening. Tenslotte worden ook de artikelen toegelicht waar van de modelverordening is afgeweken of waar Paragraaf 4.1.3.3 (Lex Silencio Positivo) wel of niet van toepassing is verklaard.
Hoofdstuk 1 – Algemene Bepalingen
In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.
Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.
De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd. Het vierde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd.
Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag
Artikel 1:3 APV komt te vervallen. In artikel 1:3 APV was opgenomen dat indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing te laat wordt ingediend het bevoegde bestuursorgaan kon besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Daar het onderwerp van inwilligen of weigeren van een aanvraag reeds in landelijke regelgeving (de Algemene wet bestuursrecht) is geregeld, past het niet om dit onderwerp met een aanvullende grond van buiten behandeling stelling, in een gemeentelijke verordening te regelen. In verband met het vervallen van artikel 1:3 APV is conform de model-APV van de VNG, aan artikel 1:8 APV waarin de weigeringsgronden van een aanvraag zijn opgenomen, een derde lid toegevoegd dat als weigeringsgrond kan dienen voor gevallen waarbij de aanvraag te laat is ingediend en een behoorlijke behandeling van de aanvraag daardoor niet mogelijk is.
Zie hieromtrent hetgeen is opgenomen onder artikel 1.1.
In verband met het vervallen van artikel 1:3 APV is aan artikel 1:8 APV waarin de weigeringsgronden van een aanvraag zijn opgenomen, een derde lid toegevoegd dat als weigeringsgrond kan dienen voor gevallen waarbij de aanvraag te laat is ingediend en een behoorlijke behandeling van de aanvraag daardoor niet mogelijk is.
Een belangrijke consequentie van de invoering van de Dienstenrichtlijn is de verplichte invoering van de lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. De Lex Silencio Positivo houdt in dat wanneer op een vergunning- of ontheffingsaanvraag, danwel een melding niet tijdig een beslissing wordt genomen, deze van rechtswege alszijnde een positieve beschikking wordt beschouwd. Dit is geregeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Het gemeentebestuur kan hierbij aangeven welke vergunningen wel- en niet onder de LSP vallen. Alleen vanwege dringende redenen van algemeen belang kan van de lex silencio positivo worden afgezien.Op die keuzevrijheid is één belangrijke uitzondering. Een klein aantal bepalingen in de APV betreft omgevingsvergunningen. Voor deze vergunningen geldt altijd een LSP. Uitzonderingen daarop zijn niet mogelijk. De wijzigingen die verplicht nodig waren in verband met de invoering van de Europese Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet zoals vervat in de modelapv VNG 2009 zijn bij wijziging van de APV Maassluis 2010 al doorgevoerd. De wijzigingen die de VNG in haar modelapv 2012 ten aanzien van de LSP voorstelt waren optioneel van aard. De aanpassing betrof het opnemen van informatie over de LSP bij ieder artikel afzonderlijk in plaats van twee artikelen in hoofdstuk 1. Wij hebben er om praktische redenen voor gekozen om de artikelen waarbij de LSP wel of niet van toepassing is in stand te laten onder twee artikelen (1:9 en 1:10) zoals in de APV Maassluis 2010, en de gewijzigde verordening 2012. Voorts is er in deze toelichting bij alle artikelen waarbij paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wel of niet van toepassing wordt verklaard een motivering opgenomen.
Artikel 1:9 Toepassing artikel 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
Voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen is thans in de APV aangegeven dat de lex silencio positivo van toepassing is. Het betreft de artikelen 2:6 lid 4, 2:9, 2:11, 2:12, 2:67 lid 2, 4:11, 5:13 lid 1, 5:15, 5:16 lid 3, en 5:36 lid 3. Zie verder de toelichting bij de betreffende artikelen.
Artikel 1:10 Geen toepassing artikel 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht
Voor die vergunningstelsels waar een lex silencio positivo vanwege dwingende redenen van algemeen belang niet wenselijk is, is thans in de APV aangegeven dat de lex silencio positivo niet van toepassing is. Het betreft de artikelen 2:1 lid 4, 2:25, 2:28, 2:72, 3:4, 4:6 lid 2, 4:18 lid 3, 5:2 lid 4, 5:3 lid 2, 5:6 lid 3, 5:7 lid 2, 5:8 lid 4, 5:18, 5:25 en 5:33 lid 6. Zie verder de toelichting bij de betreffende artikelen.
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, niet van toepassing.
Zie voorts hetgeen hieromtrent is opgenomen onder artikel 1.1.
Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied
De toevoeging van de letter a aan het artikelnummer verklaart dat het een artikel is wat in de model-APV niet is opgenomen.
In het eerste lid van dit artikel wordt de burgemeester de bevoegdheid gegeven om gebieden aan te wijzen waar naar zijn oordeel de openbare orde ernstig wordt bedreigd of verstoord. Die verstoring of bedreiging kan samenhangen met het gebruik van of de handel in harddrugs, maar er zijn ook andere omstandigheden denkbaar op grond waarvan kan worden geconstateerd dat de openbare orde in een gebied in gevaar is. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van een groep jongeren die overlast veroorzaken, en waardoor omwonenden zich onveilig of zelfs bedreigd voelen. Het aanwijzen van een gebied als overlastgebied gebeurt indien sprake is van structurele overlast die de openbare orde in dat gebied aantast of bedreigt. Er kan dus geen gebied aangewezen worden als overlastgebied wanneer er slechts sprake is van incidentele overlast.
In het verlengde van de aanwijzing van een gebied als overlastgebied regelt het tweede artikellid ook dat in een overlastgebied een samenscholingsverbod geldt, voor zover samenscholing leidt tot een verstoring van de openbare orde.
De titel bij dit artikel is in verband met harmonisering met de regiogemeenten gewijzigd van Gebiedsontzeggingen in Wijkverbod. Inhoudelijk komt dit artikel overeen met de gewijzigde APV 2012.
Het artikel biedt de basis om personen die zich in strijd gedragen met de openbare orde een verbod op te leggen zich gedurende een bepaalde tijd in een aangewezen gebied te bevinden of zich daarin te begeven. De burgemeester kan dit doen in het belang van:
Het bij herhaling door een persoon verstoren van de openbare orde door het plegen van diverse strafbare feiten heeft twee belangrijke elementen:
2. de inbreuk (de mate van geschoktheid van de rechtsorde);
Het bij herhaling verstoren van de openbare orde vormt door het herhalend karakter, een grotere inbreuk in de openbare orde. Het vergroot in feite de onveiligheid en tevens de gevoelens van onveiligheid. Op basis van het herhalend karakter is daarbij de dreiging extra groot dat de persoon in de (nabije) toekomst opnieuw de orde zal verstoren.
In een beleidslijn is aangegeven hoe de burgemeester van Maassluis omgaat met de mogelijkheden die artikel 2:1b hem biedt bij het beperken van de bewegingsvrijheid van personen om daardoor herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen.
Artikel 2:1c Veiligheidsrisicogebieden
In het kader van de regionale aanpak van Overvallen en andere situaties waarbij preventief fouilleren een aanvulling kan zijn op bestaande bestuurlijke mogelijkheden is besloten om dit nieuwe artikel op te nemen.
Op grond van artikel 151b van de Gemeentewet kan de raad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden genoemd in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie kan uitoefenen. Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied: -vervoermiddelen te onderzoeken; -een ieder aan de kleding te onderzoeken en -te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt worden geopend.
De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Over deze feiten en omstandigheden wordt de burgemeester geïnformeerd door de korpschef.
De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dat strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.
Alvorens de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
-feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;
-zorgvuldige afweging van het objectieve en subjectieve veiligheidsbelang en het individuele belang van de burgers(privacy);
-subsidiariteit en proportionaliteit;
-breder handhavingsbeleid in het beoogd gebied ter verhoging van leefbaarheid en veiligheid.
In artikel 151b van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het aanwijzen van veiligheidsrisicogebieden beschreven.
Artikel 2:1d Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Per 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Die wet maakt het mogelijk dat de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid toekent om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen op te leggen aan de overlastgever. Het ligt voor de hand dat de gemeenteraad – als hij er voor kiest de burgemeester deze bevoegdheid toe te kennen – dit doet in de Algemene plaatselijke verordening.
Het toekennen van deze nieuwe bevoegdheid, aan de burgemeester wordt door opname van een nieuw artikel in de APV geregeld. Met de nieuwe bevoegdheid kan de burgemeester bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast gedragsaanwijzingen opleggen aan de overlastgevers.
Artikel 2:3 Kennisgevingbetogingen op openbare plaatsen
In haar model heeft de VNG in dit artikel artikelleden opgenomen over een afwijkende termijn en te verstrekken gegevens. Daardoor zijn in dat model de artikelen 2:4 en 2:5 komen te vervallen. Bij deze nieuwe verordening is gekozen om deze bundeling van informatie in artikel 2:3 te volgen. Dientengevolge komen de artikelen 2:4 en 2:5 te vervallen.
Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Besloten is dit artikel wederom op te nemen in de verordening om mogelijke situaties te kunnen reguleren.
Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod voor die wegen verder te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Er zijn geen dringende redenen van algemeen belang ten aanzien van deze ontheffing voorts is de LSP van toepassing op de ontheffing. Van de in het eerste lid toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat er “geen gebruik van enige betekenis” overblijft. Zie ook de toelichting op artikel 2:42. Het college ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 160, onder a, van de Gemeentewet.
Artikel 2:6 heeft betrekking op het grondrecht waarmee de gemeentelijke wetgever het meest wordt geconfronteerd, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Dit grondrecht is geformuleerd in artikel 19 IV, artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet. Artikel 7 Grondwet luidt als volgt:
1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio of televisie uitzending.
3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorafgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen, toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar, regelen ter bescherming van de goede zeden.
4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.
De drukpersvrijheid is in het eerste lid van artikel 7 van de Grondwet als een zelfstandige bepaling opgenomen en vormt een lex specialis ten opzichte van het derde lid. De tekst van het eerste lid is letterlijk gelijk aan die van artikel 7 van de oude Grondwet, waarmee beoogd is de bestaande jurisprudentie op dat punt intact te laten. De constante jurisprudentie op artikel 7 van de oude Grondwet kan als volgt worden samengevat.
Het in artikel 7, lid 1 van de Grondwet beschermde recht om zonder voorafgaand verlof gedachten en gevoelens door de drukpers te openbaren impliceert het recht om de inhoud van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, waarin gedachten en gevoelens zijn geopenbaard, zonder voorafgaand verlof door verspreiding of door enig ander middel in het openbaar aan het publiek bekend te maken.
Elk middel tot bekendmaking dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien, valt onder de bescherming van artikel 7. Dit betekent dat de bekendmaking van gedachten en gevoelens met behulp van middelen, die in het maatschappelijk verkeer dezelfde functie vervullen als geschriften in eigenlijke zin, is begrepen in de in artikel 7 erkende vrijheid van drukpers. De gemeentelijke wetgever mag niet beperkend optreden jegens de inhoud van gedrukte stukken e.d., maar is krachtens artikel 149 Gemeentewet wel bevoegd het in het openbaar bekend maken (“verspreiden”) van gedrukte stukken e.d. aan beperkingen te onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere zaken betreffende de huishouding der gemeente.
De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigen. Immers, niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koepelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.
Het opleggen van een beperking tot bepaalde dagen en uren door de burgemeester met betrekking tot de werking van het verbod, zal doorgaans op initiatief van het gemeentebestuur zelf gebeuren en niet op aanvraag. Een ontheffing van het verbod zal daarentegen bijna alleen op aanvraag gebeuren, maar ook een ambtshalve ontheffing zal voorkomen, bijvoorbeeld bij bepaalde festiviteiten. Ook bij een ontheffing op aanvraag is geen reden om van het lex silencio af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb is op het gehele artikel van toepassing verklaard.
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats
Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft; het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is een nieuw tweede lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.
Op basis van dit artikel worden sinds jaar en dag vergunningen verleend voor het plaatsen van de meest uiteenlopende voorwerpen op de openbare weg: containers (voor puin, tijdelijke opslag etc), winkeluitstallingen, uitstallingen van handelswaar, warenautomaten, spandoeken, een tent (t.b.v. evenement bijv.), circustent, bloembakken, muziekpodia, meubilair t.b.v. evenementen, zoals luchtkussen, ballenbak etc, maar ook voor vele soorten borden. Met de uitvoering van deze bepaling zijn diverse medewerkers belast. Aan hen is nadrukkelijk de vraag voorgelegd of over kan worden gegaan op een ander systeem (kennisgevingstelsel). Ten aanzien van deze bepaling was ieders standpunt helder: vergunningsstelsel handhaven. Het risico bestaat dat de belangen van derden niet worden meegenomen bij de toepassing van een kennisgevingstelsel. Een vergunningsstelsel geeft de gemeente meer controle en is beter handhaafbaar. Dit heeft zwaarder gewogen dan te kiezen voor het kennisgevingstelsel of het stellen van algemene regels. Een stelsel dat op zich minder rompslomp geeft, waar tegenover staat dat de mogelijkheid van handhaving zal toenemen. Naderhand corrigeren en zelfs bestraffing is altijd minder prettig.
Op de vergunning zoals opgenomen in lid 1 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, en de verkeersveiligheid niet van toepassing.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerder activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken). Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig; het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.
Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg
De vergunning voor het maken van een uitweg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder e. van de Wabo. Hier is de term “het college” vervangen door “bevoegd gezag”. Zie hieromtrent hetgeen is opgenomen onder artikel 1.1. Ook hier is gekozen voor het vergunningsstelsel. Hiervoor geldt dezelfde argumentatie als genoemd onder 2:10.
Dit artikel tracht het ‘zwerfkarrenprobleem’ enigszins te verkleinen. Dit artikel is conform de modelverordening APV 2012 gewijzigd.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
In de model APV is het artikel waarin een vergunningsplicht is opgenomen voor het plaatsen van voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2:10.) vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee verviel de noodzaak van het artikel over hinderlijke beplanting. Dit artikel was daarom geschrapt in de modelverordening. In de verordening van Maassluis is dit artikel wel gehandhaafd. Doordat meerdere gemeenten bij de VNG hebben aangegeven om praktische redenen dit artikel te willen handhaven, is de tekst teruggeplaatst in de modelverordening.
Het komt namelijk regelmatig voor dat burgers hun beplantingen zover laten doorgroeien, dat deze hinder veroorzaken voor de voetgangers of het uitzicht belemmeren voor het rijverkeer. Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden
Het artikel beoogt bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Bij besluit zou dan gedurende een bepaalde periode een gebied (bossen, heide of veengronden) moeten worden aangewezen waar roken niet is toegestaan. Het Wetboek van Strafrecht biedt in dit geval ook nog bescherming. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel niet overgenomen van het VNG-model.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats
Er is overwogen (net als in het model) dit artikel te schrappen. De politie heeft echter aangegeven hiervan geen voorstander te zijn omdat hierop in de praktijk wordt gehandhaafd.
Dit artikel moet ook in samenhang met (aanvulling op) artikel 2:10 worden gezien en gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad, puntdraad en dergelijke.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
De VNG heeft dit artikel “gereserveerd”. In deze verordening is de oude bepaling gehandhaafd omdat het in de praktijk geen slapend artikel is gebleken. U moet hierbij denken aan het niet deugdelijk bevestigen van dekzeilen aan panden die verbouwd worden.
Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen
De politie hecht aan het hebben van een dergelijke bepaling omdat erop gehandhaafd wordt.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
Dit artikel is niet overgenomen van de modelverordening omdat er in Maassluis geen bovengrondse hoogspanningslijnen zijn.
De artikelen behorend bij deze afdeling wijken enigszins af van de modelverordening. Onderstaand worden de belangrijkste afwijkingen en wijzigingen per artikel toegelicht.
Artikel 2.23a Verbod op slapen op of aan de weg
Dit is een nieuw artikel dat bij deze wijziging wordt opgenomen. Het artikel dient voornamelijk de openbare orde. Het gebruik van de weg of een voertuig op of aan een weg als slaapplaats werkt potentiële overlast in de hand. Dergelijke overlast omvat voornamelijk activiteiten die doorgaans vóór of na een (langdurig) rustmoment kunnen plaatsvinden. Tevens draagt dit artikel bij aan de bestrijding van ongeregistreerd nachtverblijf.
Artikel 2:24 Begripsbepalingen
Bij deze wijziging van de APV is gekozen om een snuffelmarkt als evenement aan te merken. Gevolg hiervan is dat afdeling 5 Snuffelmarkten waarin de artikelen 5:22 en 5:23 waren opgenomen zijn komen te vervallen. Een snuffelmarkt is nu in de plaats gekomen van een klein evenement in artikel 2:24 lid 2e, Afdeling 7 Evenementen. Op openbare vermakelijkheden komen vaak veel bezoekers af. Deze evenementen kunnen in beperkte of juist grote mate van invloed zijn op de openbare orde. In verband met de toenemende openbare orde problematiek is dit vergunningenstelsel aangepast en ingedeeld op basis van een risicomodel A-, B, C en 0-evenementen. A-evenementen zijn evenementen met een laag risicoprofiel, B-evenementen gemiddeld risicoprofiel, C-evenementen hoogrisicoprofiel en 0-evenementen laag risicoprofiel. Voor de A,B en C-evenementen geldt een vergunningenstelsel. Controle achteraf kan niet volstaan wegens mogelijk gevaar voor de openbare orde, verlastsituaties, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid e.d. Ook de organisator is bij een vergunningstelstel gebaat, omdat hij met de gemeente kan onderhandelen om goede afspraken te maken. Zo krijgt hij op het evenement toegesneden voorwaarden. Voor de 0-evenementen (laag risicoprofiel) is een meldingsplicht van kracht.
Ten aanzien van de melding 0-evenementen en de evenementvergunning (A-, B- of C- evenementen) is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die dergelijke evenementen kunnen hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Een goede horeca, zowel qua kwantiteit als kwaliteit, levert een enorme bijdrage aan de uitstraling van de gemeente. Reden waarom de gemeente Maassluis hecht aan een strikte vergunningverlening en handhaving. Samen met de gemeente Vlaardingen, politie en justitie is het zogenaamde Handhavingarrangement horeca vastgesteld. De exploitatievergunning maakt hiervan deel uit. Vooral door de hierin opgenomen aanpak kan de horecaoverlast binnen de gemeente effectief worden aangepakt. Het persoonsgebonden karakter is hierbij juist enorm belangrijk. Daarom zijn ook de eisen die de drank- en Horecawet stelt aan een leidinggevende in de APV gelijkgesteld met die van de horeca exploitant. De gedragseisen van de Drank- en Horecawet zijn expliciet in een AMvB geformuleerd.
Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf
Deze vergunning richt zich met name op de openbare orde. Een lex silencio positivo is dan ook niet wenselijk om deze dwingende reden van algemeen belang. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Aan dit artikel is de mogelijkheid toegevoegd voor het afgeven van tijdelijke vergunningen voor ten hoogste één jaar (proefperiode). Dit is een goed aanvullend instrument om in praktijkgevallen waarbij de weigeringsgronden genoemd in artikel 2:28 lid 3 onvoldoende vaststaan, een tijdelijke vergunning af te kunnen geven.
Voorts zijn ter verduidelijking de regels omtrent niet vergunningsplichtige horecabedrijven uit artikel 2:28 gehaald en ondergebracht in een nieuw artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht. De daarop volgende artikelen zijn daarom ook vernummerd tot 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende, 2:28c Beslistermijn, en 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden.
Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht
Dit is een nieuw artikel voortgekomen uit de splitsing van artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf en aanvraag(oud). In dit artikel zijn ter verduidelijking apart de horecabedrijven opgenomen die vrijgesteld zijn van vergunningplicht.
Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende
In verband met de wijziging in indeling van afdeling 8 is dit artikel qua nummering gewijzigd van 2:28a naar 2:28 b. Voorts zijn de verwijzingen naar de Drank- en Horecawet in de leden 1 en 2 in verband met de inwerkingtreding van de nieuwe Drank- en horecawet per 1 januari 2013 gewijzigd. In lid 1 is de verwijzing naar artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid van de Drank- en Horecawet gewijzigd in artikel 8, eerste en tweede lid van de Drank- en Horecawet. Voorts is in lid 2 de verwijzing naar artikel 8 , tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid van de Drank- en Horecawet gewijzigd in artikel 8, eerste en tweede lid van de Drank- en Horecawet.
In verband met een andere indeling van afdeling 8 (zie voorgaande toelichting op afdeling 8) is dit artikel gewijzigd van 2:28b naar 2:28c. Voorts is ook de beslistermijn gewijzigd van 12 weken naar 8 weken. Dit in verband met gelijkschakeling met de nieuwe behandeltermijn van 8 weken voor een drank- en horecavergunning vanuit de nieuwe Drank- en Horecawet per 1 januari 2013. Voor gelijkschakeling is gekozen omdat Drank- en horecavergunningen veelal tegelijkertijd met exploitatievergunningen worden aangevraagd. Ook de verdagingstermijn in lid 2 is gewijzigd van 12 naar 8 weken.
Artikel 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden
In verband met wijziging in indeling van afdeling 8 zijn de verwijzingen in dit artikel naar andere artikelen in de afdeling passend gemaakt. In lid 1 sub b is artikel 2:28a eerste lid gestelde eisen gewijzigd in artikel 2:28b eerste lid gestelde eisen. Naast de algemene weigerings- en intrekkingsgronden vermeld in artikelen 1:6 en 1:8 zijn in artikel 2:28d de meer specifieke weigerings-, en intrekkingsgronden voor exploitatievergunningen opgenomen. In het eerste lid staan de imperatieve weigeringsgronden genoemd. Teneinde een betere afstemming te verwezenlijken tussen planologische en openbare orde-eisen die in afdeling 8 aan horecabedrijven worden gesteld, zijn aan lid 1 onderdeel a "strijd met een geldend bestemmingsplan”, een aantal imperatieve weigeringsgronden toegevoegd.
Dit zijn de exploitatieplan, beheersverordening, een voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een horecagebiedsplan”. Zo wordt voorkomen, dat de burgemeester gehouden is een exploitatievergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting, die volgens het bestemmingsplan of een andere planologische regeling verboden is. Deze koppeling van planologie en openbare orde is in overeenstemming met de geldende jurisprudentie. Ditzelfde geldt voor het feit dat de exploitant nog niet beschikt over een akoestisch rapport (geluidsrapportage). In dat geval is het niet wenselijk dat de burgemeester vooruitlopende op de gestelde en benodigde aanpassingen van een inrichting alvast een vergunning verleent.
Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht
In verband met wijziging in indeling van afdeling 8 is dit artikel qua nummering gewijzigd van artikel 2:28d naar 2:28e. Inhoudelijk zijn er geen wijzigingen doorgevoerd.
Artikel 2:31a Glazen drinkgerei
Wanneer zich op een weg relletjes of andere ongeregeldheden voordoen of zich hebben voorgedaan, kan deze weg door de burgemeester worden aangewezen. Door deze aanwijzing treedt voor exploitanten en leidinggevenden van de horecabedrijven die aan de aangewezen weg zijn gelegen, het verbod in werking om drank in een glas te verstrekken. Zo kan worden voorkomen dat er (nog meer) glas op straat komt, waardoor de veiligheid van personen beter kan worden gewaarborgd. In het aanwijzingsbesluit bepaalt de burgemeester de duur van de periode waarin het verbod van kracht is. De burgemeester zal van zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruik maken om verstoring van de openbare orde te voorkomen of te beëindigen.
Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning
In de modelverordening is geen geldigheidsduur opgenomen. De geldigheidsduur voor onbepaalde tijd is overeenkomstig de vorige APV.
Artikel 2:34b Beëindiging van de exploitatie
Dit artikel is nieuw toegevoegd. Het is van groot belang om een actueel overzicht te
hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet
op grond van dit artikel worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen.
Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt, dient dit op grond van
het tweede lid te worden gemeld. De exploitatievergunning vervalt dan
echter niet. Om een actueel overzicht te behouden, is in het eerste lid, onder b
opgenomen dat de exploitatievergunning van rechtswege vervalt, indien de
inrichting langer dan zes maanden niet wordt geëxploiteerd. Tenslotte is in het eerste lid onder c opgenomen dat de exploitatievergunning ook vervalt bij beëindiging van de onderneming. Hiermee wordt zowel de feitelijke beëindiging (uitschrijving Kamer van Koophandel) bedoelt alsmede het veranderen van bedrijfsvorm van de onderneming vermeld op de exploitatievergunning.
De plicht tot het bijhouden van een nachtregister door de houder van de inrichting is neergelegd in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. Tezamen hebben artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht en de bepalingen van afdeling 9 (toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf) primair als doel om, met de geregistreerde gegevens, de opsporing of aanhouding van door de politie of justitie gezochte personen te vergemakkelijken.
In de modelverordening is het nachtregister “gereserveerd”. In Maassluis wordt het om de aangegeven reden van belang geacht de verplichting van een nachtregister te handhaven. De verplichting een door de burgemeester vastgesteld model te gebruiken is vervallen. Door het vormvrij maken van het register is een verlichting van administratieve lasten beoogd.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Deze afdeling is voor Maassluis niet van toepassing en dus niet van de model-APV overgenomen. Daarbij komt dat de Wet op de Kansspelen een uitputtende regeling bevat ten aanzien van kansspelen, zoals speelcasino’s en speelautomaten.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term “bekladden” ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR.
Het aanbrengen van aanplakbiljetten op een onroerende zaak kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien.
Op de in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde Vrijheid van meningsuiting zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2:42 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor door dat gebruik een anders recht wordt geschonden. De eis dat “plakken” slechts is toegestaan indien dit geschiedt met toestemming van de rechthebbende, komt in het geval dat de gemeente die rechthebbende is, niet neer op het afhankelijk stellen van dat aanplakken van een voorafgaand verlof van de overheid als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. De gemeente die als eigenares van een onroerende zaak toestemming verleent of weigert, handelt namelijk in haar privaatrechtelijke hoedanigheid.
Artikel 2:42 verdraagt zich ook met artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR, aangezien de beperking in de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting dat uit de toepassing van artikel 2:42 kan voortvloeien, kan worden aangemerkt als nodig in een democratische samenleving ter bescherming van de openbare orde.
Een voorwaarde is echter wel dat de gemeente moet zorgen voor voldoende plakplaatsen. Volgens het vierde lid kan het college aanplakborden aanwijzen en daarvoor nadere regels stellen. Doet de gemeente dit niet, dan is er volgens jurisprudentie wel sprake van strijd met artikel 7, van de Grondwet en artikel 10 EVRM. Men volgt in het algemeen de norm van 1 plakbord of –zuil op de 10.000 inwoners.
Artikel 2:42 is sprake van een absoluut verbod van bekladden. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Met deze bepaling kan worden opgetreden tegen degenen die graffiti op onroerende zaken aanbrengen.
Met de toevoeging van artikel 2:42a wordt beoogd dat de rechthebbende op de onroerende zaak op korte termijn (zeven werkbare dagen) de graffiti verwijdert.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke
In de praktijk doet zich dat niet voor. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is deze bepaling niet overgenomen.
Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke
De praktijk heeft het nut aangetoond te beschikken over een bepaling die verbiedt na 22.00 uur met een balspel bezig te zijn.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Dit titel en tekst van dit artikel is gewijzigd conform de modelverordening APV (oude titel: Openlijk drankgebruik).
Tevens is artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke komen te vervallen en opgenomen als lid 3 bij dit artikel.
In het eerste lid van dit artikel is een algemeen verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken. Dit verbod geldt dus voor het hele gemeentelijk grondgebied.
In het tweede lid is een verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben in de onder a, b en c op voorhand aangewezen gebieden. Daarnaast kan het college, indien dit nodig blijkt, nog andere gebieden aanwijzen waar dit verbod van toepassing is (onder d).
In verband met de verstoring van de openbare orde bestaat er dus behoefte aan een rechtsgrond zoals genoemd in het tweede lid, waardoor optreden in wat men zou kunnen noemen de ‘voorfase’ – dus het bier drinken op bepaalde plaatsen – mogelijk wordt. Het gaat daarbij om het verbieden van het bij zich hebben van geopende flesjes alcoholhoudende drank. Het gaat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad te boven om te bepalen dat het verboden is ongeopende flesjes alcoholhoudende drank bij zich te dragen.
Lid 3 ziet op verboden drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke. Binnen de gemeente komt het voor dat overlast veroorzaakt wordt door personen als gevolg van alcoholgebruik. Op grond van artikel 2:48 kan de politie optreden tegen personen die op schoolpleinen, speelterreinen e.d. alcohol drinken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich hebben. De politie kan echter alleen handhavend optreden wanneer ze ziet dat er daadwerkelijk wordt gedronken of dat er daadwerkelijk sprake is van aangebroken verpakkingen e.d. van alcoholhoudende drank. De politie heeft aangegeven dat handhavend optreden bemoeilijkt wordt doordat zij weliswaar alcohol bij personen aantreft, maar nog in gesloten verpakking (trays met blikjes bier, kratten bier). Optreden hiertegen is niet mogelijk op grond van artikel 2:48 lid 1 en 2. Lid 3 biedt de politie een extra handvat om in de genoemde situatie op te treden tegen jongeren op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen e.d.
Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen
Dit artikel beschermt op verschillende manieren de privésfeer van burgers. Met dit artikel wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring van de privacy en persoonlijke levenssfeer te
verbieden. Het eerste en tweede lid kan als aanvulling worden gezien op artikel 285b Wetboek van strafrecht (stalking), dat het inbreuk maken op de levenssfeer van een ander (om die ander te dwingen iets te doen, te dulden of vrees aan te jagen) strafbaar stelt. Anders dan bij het delict uit artikel 285b WvS is hier geen oogmerk vereist om iemand ergens toe brengen of van af te houden, dan wel vrees aan te jagen. Met dit lid kan bijvoorbeeld worden opgetreden tegen het ongewenst via een kijkgaatje begluren van
personen in kleedhokjes. Het derde lid is aanvullend op de artikelen 139f, 239, 246 en 441b Wetboek
van Strafrecht en ziet op het heimelijk fotograferen en filmen van (delen van) personen waarbij de gefotografeerde of gefilmde personen er mogelijk geen weet van hebben dat zij worden gefilmd of gefotografeerd en waarbij het heimelijk fotograferen of filmen een aantasting van de eerbaarheid
oplevert of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Onder 'heimelijk' filmen of fotograferen wordt verstaan dat dit zonder instemming van de betrokkene heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft bepaald dat
het heimelijk filmen of fotograferen niet als 'ontuchtige handeling' in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd (LJN:BW500, HR 10/04529, HR 10/05527). Dit leidde tot vrijspraak van een persoon die tijdens een evenement met een daarvoor geprepareerde tas met daarin een camera onder de rokken van dames foto's maakte. Het voyeuristische gedrag brengt volgens de HR wel een grove schending van
de privacy met zich mee door binnen te dringen in de persoonlijke levenssfeer met visuele middelen, maar is dus in principe geen ontuchtige handeling. Dit kan onwenselijke situaties opleveren, waartegen met dit APV
artikel alsnog kan worden opgetreden. Toepassing zal plaatsvinden in excessieve situaties of bij klachten van burgers over voyeurs. Een bepaling over heimelijk afluisteren is in verband met artikelen 139a en verder, 374bis en 441a van het Wetboek van Strafrecht niet nodig.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Met ingang van 1 januari 2004 is de wijziging van artikel 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht in werking getreden. Bepalingen die gaan over de uitbreiding van de strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht. Daarnaast gelden de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens. Desondanks is aangegeven deze bepaling te willen invullen en niet te reserveren zoals in het model van de VNG.
Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
Artikel 2:57 (loslopende honden) en artikel 2:58 (verontreiniging door honden) maken deel uit van de modelverordening. In de nieuwe verordening zijn deze als het ware samengevoegd in artikel 2:58 (overlast/verontreiniging door honden). De tekst uit de vorige APV – waarin het hondenbeleid van een paar jaar geleden is vastgelegd – is herhaald. In artikel 2:59 komt het aspect gevaarlijke honden aan de orde. In tegenstelling tot de vorige APV is nu alles wat honden betreft, logischer bij elkaar geplaatst.
Artikel 2:59 Gevaarlijk honden
Dit artikel is aanpast conform de modelverordening. De oude tekst verwees nog naar de Regeling Agressieve Dieren die inmiddels is komen te vervallen. Dit artikel schept voor het college de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke
wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat er hier een definitie is opgenomen. Op grond van het vijfde lid dient de eigenaar of houder van een hond te voorkomen dat zijn hond door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust van omwonenden verstoort.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. In het APV-model van de VNG is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. In de Maassluise bepaling is het kort en krachtig gehouden. Iemand die de zorg over een dier heeft moet voorkomen dat een ander daar hinder van heeft. Dat kan dus gaan over blaffende honden maar ook over situaties waar letsel bij personen of dieren is veroorzaakt. Situaties die direct tot maatregelen dienen te leiden. Bij hinder moet niet aan een eenmalige gebeurtenis worden gedacht maar in die gevallen waar sprake is van extreme overlast.
Artikel 2:61 Voeren van vogels
Nieuw artikel in de APV bij wijziging van mei 2010. De aanleiding hiervan is overlast van vogels in bepaalde woonwijken. In het kader van openbare orde en veiligheid en de volksgezondheid is dit artikel opgenomen. In combinatie met een communicatiecampagne is hier aandacht aan gegeven, zodat handhavend kan worden opgetreden wanneer daartoe aanleiding bestaat.
Geschrapt in het kader van deregulering. Het aantal veehouders (Weverskade, Korte Buurt en Zuidbuurt) is minimaal en de kans op loslopend vee dermate gering, dat dit artikel weinig nut heeft.
Geschrapt met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving. Dit artikel heeft (volgens de toelichting) ten doel de jagers de gelegenheid te geven om gedurende een bepaalde periode tussen 1 maart en 1 juni het wilde duiven bestand door middel van de jacht uit te dunnen. Dit speelt met name in akkerbouwgebieden waar verwilderde duiven veel schade aanrichten en is dus in Maassluis van weinig betekenis.
Evenzo geschrapt in verband met de deregulering. Er zijn in Maassluis geen bijenhouders bekend. Indien zich toch problemen met het houden van bijen zouden voordoen, kan gebruik worden gemaakt van artikel 2:60.
Geschrapt tegen de achtergrond van de deregulering. Dit artikel is door de VNG facultatief opgenomen. In Maassluis speelt deze problematiek niet.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de AMvB op grond van artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Artikel 437, eerste lid, onder a, WvSr verplicht de handelaar tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In de Memorie van Toelichting wordt gezegd dat de administratieplicht alleen zinvol is als het om dit soort goederen gaat, omdat dan de kans bestaat dat zij van misdrijf afkomstig zijn.
In artikel 2 van eerdergenoemde AMvB worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden. Zo is bepaald dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt: het zogenaamde verkoopregister. Bij het opstellen van regels met betrekking tot het verkoopregister is aansluiting gezocht bij de terminologie van de formulering van het inkoopregister, welke overigens is geregeld bij wet en AMvB. Net als bij het inkoopregister verdient het aanbeveling om de handelingen die leiden tot het opstellen van een verkoopregister algemeen te omschrijven. Net als het inkoopregister moet het verkoopregister doorlopend zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het is bestemd achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven, met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en hiaten vertonen en moet chronologisch zijn.
Hier is een algemene verplichting opgenomen om een verkoopregister bij te houden (“alle” goederen). Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het tweede lid een vrijstellingsbepaling toegevoegd. De lex silencio positivo is van toepassing op de vrijstelling van het tweede lid. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van één tot alle verplichtingen in dit artikel. Doorgaans zal daarvoor een praktische reden zijn. Bovendien lijdt de ondernemer doorgaans geen grote schade wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die wordt teruggedraaid.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
In het VNG-model is dit artikel “gereserveerd”. Besloten is de tekst uit de vorige APV over te nemen c.q. te handhaven. De reden hiervan is dat bij een regeling tot effectieve helingbestrijding een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet mag ontbreken. Er is gekozen voor een termijn van drie dagen, zodat de handel van de handelaren niet al te zeer wordt belemmerd.
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf
Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen (artikel 2:32)
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Ten aanzien van een dergelijke vergunning is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de invloed op de openbare orde. In verband met de veiligheidsaspecten, de grote toeloop die een vuurwerkhandel doorgaans met zich meebrengt en de scherpe concurrentie in deze branche is er van afgezien om hier een lex silencio positivo in te voeren. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Artikel 2:74a Verzameling van personen in verband met drugs
Een (aanvullende) bepaling die ook was opgenomen in de vorige APV. Met behulp van dit artikel kan de burgemeester gericht optreden om bepaalde straten of delen van straten in de stad vrij te maken van het zogenaamde drugstoerisme. Drugstoerisme geschiedt veelal groepsgewijs. Desondanks kan niet echt worden gesproken van een ‘samenscholing’ als bedoeld in artikel 2:1 van de verordening. Daarom is voor deze vorm van overlast een speciale bepaling opgesteld. Het tweede lid verklaart het in het eerste lid opgenomen verbod niet van toepassing, indien de verzameling van personen geen verband houdt met drugs.
Artikel 2:74b Openlijk druggebruik
Ook hier een aanvullende bepaling die in de vorige APV voorkwam. Veel druggebruikers gebruiken hun drugs – of treffen daartoe voorbereidingen – in het openbaar. Dit veroorzaakt veel gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij het publiek. Op basis van deze bepaling kan de politie overgaan tot aanhouding van de betrokken gebruikers of deze van bepaalde plekken wegsturen. Ook kan de politie de voorwerpen waarmee de overtreding wordt gepleegd (hulpmiddelen, drugs) strafrechterlijk in beslag nemen. Het verbod is gerelateerd aan het (openlijk) gebruik van drugs en richt zich dus tot de druggebruikers.
Artikel 2:74c Weggooien van spullen en dergelijke
Dit aanvullende artikel verbiedt het zich ontdoen van attributen die bij gebruik van drugs worden gebruikt. Omdat deze attributen veelal gevaarlijke objecten zijn (m.n. injectienaalden) is een algemeen verbod gesteld om deze op of aan de openbare weg achter te laten. Ook het weggooien van deze attributen in afvalbakken is niet toegestaan vanwege de risico’s voor mensen die in afvalbakken graaien of deze ambtshalve moeten legen. Spuiten e.d. dienen aan het eigen ‘zorgkader’ te worden toevertrouwd (medische diensten en dergelijke).
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Deze bepaling met als basis artikel 154a Gemeentewet, is gericht op grootschalige ordeverstoringen door groepen ordeverstoorders. Omdat de praktijk leert dat de kans dat een dergelijke situatie zich in Maassluis voordoet zeer nihil is, is dit artikel niet overgenomen.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Dit artikel is ter verduidelijking verplaatst naar Hoofdstuk 2 Openbare orde, afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden en daar opgenomen in een nieuw artikel 2:1c. Zie ook de toelichting bij artikel 2:1c.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verleend om, indien de handhaving van de openbare orde dit noodzakelijk maakt, te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
De invulling van het begrip ‘openbare plaats’ uit artikel 151c Gemeentewet is ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet Openbare Manifestaties (WOM). Op grond van die wet omvat het begrip ‘openbare plaats’ in de meest algemene zin van het woord alle plaatsen waar men komt en gaat. Vereist is in ieder geval dat de plaats ‘openstaat voor publiek’. Dat wil zeggen dat iedereen vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan, en dat er geen beletselen zijn in de vorm van een meldingsplicht, een eis van voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs (zoals bijvoorbeeld het geval is bij stadions, postkantoren, gemeentehuizen, parkeerterreinen, musea, warenhuizen en ziekenhuizen.) Voorts geldt dat het open staan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of op vast gebruik. Aangezien het ongewenst is dat bij parkeerterreinen, als plaatsen die wel voor een ieder toegankelijk zijn, geen cameratoezicht in het kader van de openbare orde mogelijk zou zijn, heeft de raad gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid deze plaatsen aan te wijzen als openbare plaatsen (artikel 2: 77 lid 2). De burgemeester kan besluiten cameratoezicht in te stellen op openbare plaatsen als dit noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Het moet gaan om plaatsing van vaste camera’s (nagelvast bevestigd). Er moet sprake zijn van een gebied waarin zich onveilige situaties of met enige regelmaat wanordelijkheden voordoen. Dit zal moeten blijken uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie die wordt aangeleverd door de korpschef. Vastgesteld moet worden dat er een evenwichtige verhouding bestaat tussen het doel en het middel (proportionaliteit) en dat het doel van de handhaving van de openbare orde niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt (subsidiariteit). Het gebruik van camera’s moet kenbaar zijn voor het publiek. De aanwijzing van een gebied waar cameratoezicht zal worden ingesteld geschiedt voor een bepaalde duur, die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Doorgaans zal worden gekozen voor het instellen van cameratoezicht voor een periode van twee jaar, waarbij jaarlijks een rapportage wordt opgemaakt. De gemeenteraad wordt over het instellen van cameratoezicht geïnformeerd, evenals over de jaarrapportage en tussentijdse wijzigingen in een cameraproject. Over het voornemen tot een besluit tot het vaststellen van de periode waarin de geplaatste camera’s daadwerkelijk zullen worden gebruikt en de beelden in elk geval rechtstreeks zullen worden bekeken, voert de burgemeester in het lokale driehoeksoverleg overleg met de Officier van Justitie. De beelden kunnen namelijk onder voorwaarden gebruikt worden ten behoeve van de opsporing en vervolging van een gepleegd strafbaar feit. Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat.
In artikel 151c van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het instellen van cameratoezicht en de uitvoering daarvan beschreven. Nadere bepalingen betreffende de uitvoering van het cameratoezicht (de eisen die worden gesteld aan het camerasysteem, de camera observanten en de cameratoezichtcentrale) staan in het Ontwerpbesluit cameratoezicht openbare plaatsen.
Artikel 2:78 Sluiting van panden
Naast de bevoegdheid van de burgemeester vanuit artikel 13b Opiumwet kan de burgemeester ook op grond van dit artikel een gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen indien de openbare orde dit naar zijn mening vereist. De sluiting geldt voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, als bedoeld in artikel 174 Gemeentewet.
De burgemeester kan een bevel tot sluiting geven van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte, in bijvoorbeeld de volgende situaties.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en dergelijke
Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is hoogst onwenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Per 1 januari 2013 is de nieuwe Drank- en Horecawet inwerking getreden. In deze nieuwe wet is de behandeltermijn voor een drank- en horecavergunning verkort van 12 weken naar 8 weken. In verband met deze nieuwe beslistermijn is ook de beslistermijn van de exploitatievergunning horecabedrijf in artikel 2:28b van 12 weken naar 8 weken verkort. Voor gelijkschakeling is gekozen omdat Drank- en horecavergunningen veelal tegelijkertijd met exploitatievergunningen worden aangevraagd. Dientengevolge is ook de beslistermijn voor een exploitatievergunning voor een seksinrichting verkort van 12 weken naar 8 weken.
Artikel 3:10a Intrekkingsgronden
Dit aanvullende artikel geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, geheel of gedeeltelijk in te trekken. De onder a genoemde intrekkingsgrond noemt de situatie dat het bestuursorgaan de exploitatievergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens heeft verleend. De intrekkingsgronden genoemd onder d, e en f vloeien rechtstreeks voort uit de doelstellingen die de wetgever heeft gehanteerd bij de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000.
Met betrekking tot de onder k genoemde intrekkingsgrond wordt opgemerkt dat bij gebruikmaking daarvan de motivering aan zware eisen dient te voldoen. Het betreft immers omstandigheden waarop de betrokken vergunninghouder doorgaans geen invloed kan uitoefenen. Voorts mag hij erop vertrouwen dat een aan hem verleende vergunning normaal gesproken in stand blijft temeer gelet op de financiële consequenties.
Voor de overige intrekkingsgronden is aansluiting gezocht bij de intrekkingsgronden die worden genoemd bij horeca-inrichtingen. Deze betreffen de persoon van de exploitant of leidinggevende. Achtergrond van deze gronden is de behoefte om deze personen meer rechtstreeks en effectief te kunnen aanspreken op hun doen en laten. Aan deze personen dienen hoge eisen te worden gesteld voor wat betreft hun levenswandel.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Conform de modelverordening zijn ter verduidelijking van artikelen in de APV nieuwe bepalingen opgenomen tot wat geluidsgevoelige gebouwen, geluidsgevoelige terreinen en onversterkte muziek.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele activiteiten
Aan dit artikel is een nieuw lid toegevoegd onder 7 om het ten gehore brengen van muziek tijdens incidentele festiviteiten waarbij de geluidsnormen zoals opgenomen in artikel 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, alsmede de geluidsnormen in artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn:
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten
Gereserveerd in de model-APV. De tekst vanuit de vorige APV gehandhaafd.
Indien blijkt dat festiviteit het woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed, kan de burgemeester de festiviteit verbieden. Het hoeft geen uitleg dat de burgemeester niet ongeclausuleerd gebruik kan maken van deze bevoegdheid. Er moet steeds concreet worden gemotiveerd waarom de festiviteit tot een zo grote verstoring van de openbare orde of het woon en leefklimaat leidt dat een verbod geboden is.
Dit is een nieuw artikel waarbij het college de mogelijkheid krijgt om nadere regels te stellen om zo geluidhinder bij collectieve (artikel 4:2) of incidentele festiviteiten (artikel 4:3) te kunnen voorkomen of te beperken. Het niet behoeven te voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) betekent voor de exploitanten van inrichtingen overigens geen vrijbrief om 'onbeperkt (geluid) hinder' te veroorzaken bij collectieve of incidentele festiviteiten. Op grond van artikel 2.21, tweede lid, van het Activiteitenbesluit kunnen bij of krachtens gemeentelijke verordening nadere regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van geluidhinder bij festiviteiten. Hierbij valt te denken aan het invoeren van een geluidsnorm of de verplichting om bepaalde maatregelen te treffen. Artikel 4:4a maakt het mogelijk dat het college deze nadere regels kan stellen.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen.
Bedacht moet worden dat klachten over vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mee te werken.
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Door in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.
In de praktijk zullen vooral de Zondagswet, Wet Geluidhinder, Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit een afbakeningsdiscussie opleveren. Daarom is gekozen om deze wetten afzonderlijk te benoemen in lid 3. De provinciale milieuverordening is toegevoegd in dit lid. In een provinciale milieuverordening kunnen namelijk zogenaamde milieubeschermingsgebieden worden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden kunnen bij provinciale milieuverordening regels over het voorkomen en beperken van geluidhinder worden gesteld, waaronder verbodsbepalingen. De provinciale milieuverordening gaat in dit geval voor de gemeentelijke verordening. Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Artikel 4:6 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
Voorts kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.
Artikel 4:6a Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden
Dit nieuwe, aanvullende artikel beoogt geluidhinder voor omwonenden van een bouwterrein te voorkomen. Onder de werking van deze bepaling vallen handelingen die ten behoeve van bouwwerkzaamheden worden verricht. Te denken valt hierbij aan de aan- en afvoer van materieel, het laden en lossen van vrachtauto’s met bouwmaterialen enz. In dit artikel is een verbod opgenomen om vóór 7.00 uur en na 19.00 uur dergelijke handelingen te verrichten of te laten verrichten wanneer daardoor geluidhinder voor een omwonende of overigens voor de omgeving wordt veroorzaakt.
Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet of een provinciale verordening wordt voorzien (derde lid).
Artikel 4:6b (Geluid)hinder door bromfietsen en dergelijke
Dit artikel is vanuit de modelverordening APV opnieuw toegevoegd. Het regelt het verbod om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat. Artikel 4:6b verbiedt het zich “(geluid)hinderlijk” gedragen met een motorvoertuig of een bromfiets. “Gedragen” betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet; de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat deze wet geen betrekking heeft op het misbruiken van de weg door personen die daarbij geen eigen verkeersbelang kunnen doen gelden.
Het artikel is in de model-APV facultatief opgenomen. Omdat dit artikel in de praktijk (volgens de vorige APV) een slapend artikel is gebleken, is het met het oog op de vereenvoudiging geschrapt.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
Ten aanzien van artikel 4:10 lid 1 zijn de volgende wijzigen doorgevoerd.
Artikel 4:10 lid 1g. boomwaarde is aangepast. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend.
Artikel 4:10 lid 1h, vellen, is aangepast. Kandelaberen of het snoeien van meer dan 30 procent van het kroonvolume, vallen nu onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boom(kroon) tegen te kunnen gaan.
Artikel 4:10 lid 1i , Bomen Effect Analyseis toegevoegd. Om bomen goed in te passen en schade te voorkomen bij de bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen dient er in sommige gevallen een Bomen effectanalyse te worden uitgevoerd. De Bomen Effect Analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Voor omgevingsvergunningen geldt altijd een LSP. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt dan ook van toepassing verklaard. Voorts zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd in dit artikel. De leden 4:11 lid 2 a, b, c en d zijn komen te vervallen. Onderstaand wordt artikelgewijs de motivering hiervoor gegeven.
2a. wegbeplantingen en eenrijige beplanting langs landbouwgronden komen in Maasluis niet voor;
b. vruchtbomen en windschermen vallen onder het regulier boombeleid en hoeven niet te worden uitgezonderd;
c. fijnsparren en coniferen vallen onder het regulier boombeleid en hoeven niet te worden uitgezonderd;
d. kweekgoed valt onder het regulier boombeleid en hoeft niet te worden uitgezonderd.
Vervolgens zijn aan artikel 4:11 toegevoegd:
2b. voor knotten en kandelaberen als beheermaatregel geldt een vrijstelling;
d. in het kader van deregulering geldt er voor kleine voortuinen ≤ 20 m² een vrijstelling.
Artikel 4:11c Bijzondere vergunningsvoorschriften
Aan dit artikel is een extra lid 3 toegevoegd. In projecten waar geen herplant kan plaatsvinden, kan er een financiële compensatie worden opgelegd zodat er elders in de stad nieuwe bomen kunnen worden geplant. Om voortijdige of onnodige kap te voorkomen dient de noodzaak van de kap te worden aangetoond.
Artikel 4:11d Herplant-/instandhoudingsplicht
Aan dit artikel zijn toevoegingen opgenomen in lid 3 (onder punt a en b) dat om instandhouding van een houtopstand te kunnen borgen het bevoegd gezag verplichtingen kan voorschrijven in de vorm van aanwijzingen of het laten opstellen van een Bomen Effect Analyse (BEA).
Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege/Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning
Om een te snelle of onnodige kap te voorkomen is er geen vervaltermijn opgenomen.
Houtopstanden mogen pas worden gekapt indien de noodzaak van de kap is aangetoond. Voortijdige kap is conform artikel 4.11c lid 3 niet toegestaan.
Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats
Artikel 4:13 verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten. De weg niet reinigen na verontreiniging bij laden, lossen, vervoer of andere werkzaamheden terstond bij gevaar voor de verkeersveiligheid of voor beschadiging van het wegdek, komt in Maassluis (regelmatig) voor (zie artikel 2:10; voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats). Het onderhavige, aanvullende artikel stelt verplicht de weg, indien er gevaar dreigt voor de verkeersveiligheid of beschadiging van het wegdek, na verontreiniging ervan bij laden, lossen, vervoer of andere werkzaamheden, terstond te reinigen.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein
Dit artikel is gewijzigd conform de tekst van de modelverordening APV. De oude tekst verwees nog naar artikel 40 woningwet voor een bouwvergunning. Met de inwerkingtreding van de WABO is dit gewijzigd in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het zou hoogst onwaarschijnlijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard. Voorts is dit artikel in overeenstemming gebracht met de modelverordening APV. Op grond van dit artikel is het verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat zodanig in het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
Het verbod opgenomen in artikel 4:18 eerste lid wordt niet van toepassing verklaard op door het college aangewezen plaatsen. Voorts kan het college op grond van lid 2 en 3 nadere regels stellen ten aanzien van de duur en periode waarbij dit verbod niet geldt alsmede regels stellen ter bescherming van de natuur en/of landschap en/of het stadsgezicht.
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
In lid 4 van dit artikel is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen op het verbod om voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen. Het is voor de verkeersveiligheid een ongewenste situatie dat bij het niet tijdig beslissen een vergunning van rechtswege zou ontstaan. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Dit artikel dient om te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en dergelijke
In verband met situaties waarbij de openbare orde/verkeersveiligheid in het geding kan raken of dat de beperkte parkeerruimte door caravans e.d. overbelast zou raken zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zoals opgenomen in lid 3 zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een lex silencio positivo afgezien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.
Gezien de veelal toenemende parkeerdruk op de openbare weg - vaak juist ook in woonwijken - zou ervoor gekozen kunnen worden om de redactie van de bepaling in het eerste lid onder a stringenter te redigeren en direct voor de gehele gemeente (of een gedeelte daarvan) van toepassing te verklaren:
“a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen (binnen de bebouwde kom) op de weg te plaatsen of te hebben;”
Deze bepaling richt zich ook tegen het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW 1994. In zoverre betreft deze bepaling derhalve niet een “eigenlijk” parkeerexces, dat immers veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW 1994).
Zoals opgemerkt in de toelichting op artikel 5:1, onderdeel b, wordt het begrip “parkeren” zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig. In lid 2 is opgenomen dat de zogenoemde “driedagenregeling” niet geldt in de periode 1 juli tot 1 september.
Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzône
Op diverse plaatsen is een zogenaamde parkeerschijfzone ingesteld. Dit houdt in dat alleen in de aangelegde parkeervakken geparkeerd mag worden (aangelegd met een blauwe streep). Bij deze parkeervakken is het gebruik van de parkeerschijf verplicht. De bedoeling van een parkeerzône is het langdurig parkeren verhinderen. Het gebruik van de parkeerschijf is alleen verplicht gedurende de tijd die op het onderbord staat aangegeven.
Dit artikel als aanvulling op artikel 5:6, wil voor alle duidelijkheid aangeven dat onverminderd de caravanregeling, het nimmer is toegestaan caravans, campers en aanhangwagens te mogen plaatsen in een parkeerschijfzône.
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
In verband met situaties waarbij de openbare orde/verkeersveiligheid in het geding kan raken of dat de beperkte parkeerruimte overbelast zou raken zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zoals opgenomen in lid 4 zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een lex silencio positivo afgezien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval
Deze aanvullende bepaling spreekt eigenlijk voor zich. Er zijn (parkeer)plaatsen aangewezen waarop de burgers hun afval moeten aanbieden. Het verbod houdt in dat op het aangegeven moment (dag) daar dan niet geparkeerd mag worden.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen
Is feitelijk al geregeld in artikel 2:46. Mede met het oog op de deregulering is onderhavig artikel vervallen.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Gezien het ideële belang van collectes, die doorgaans voor een bepaald moment zijn gepland en waarbij voor dat moment vrijwilligers e.d. zijn aangezocht, is het van belang dat er tijdig op een aanvraag wordt beslist. Wij hebben ervoor gekozen daarom wel een lex silencio positivo op te nemen. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.
Van oudsher wordt in Nederland op ruime schaal een beroep gedaan op de liefdadigheidszin van het publiek door middel van collecten, inschrijvingen, verkoop van steunbonnetjes enz. Doorgaans gaan inzamelingsacties uit van volkomen betrouwbare instellingen. Incidenteel komt het voor dat bij de inzamelaar niet de charitatieve doelstelling voorop staat maar een ander (commercieel) belang. Hierbij wordt bij de burger de indruk gewekt dat de opbrengst naar het goede doel gaat terwijl dit voor maar een klein deel het geval is.
Buiten de sfeer van het strafrecht ligt het bestrijden van ongewenste praktijken primair op de weg van de gemeenten die het vergunningenbeleid voor inzamelingen in handen hebben. Dit is destijds verwoord in de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsontwerp tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met een bepaling omtrent telefonische colportage voor een goed doel (Kamerstuk 15678, Stb. 1982,12). In de MvT wordt het volgende opgemerkt: “Ook de overheid heeft een taak om het misbruik dat in sommige gevallen van de betere gevoelens van de mensen en van hun goedgeefsheid wordt gemaakt te bestrijden. Niet alleen is dit nodig ter bescherming van het publiek, maar ook ter bescherming van de bonafide charitatieve instellingen, die voor de financiering van hun activiteiten in meerdere of mindere mate zijn aangewezen op de offerzin van het publiek”.
De rol van het Centraal Bureau Fondsenwerving
Het CBF is een onafhankelijke stichting die al sinds 1925 toezicht houdt op de inzameling van geld voor goede doelen. Een van de belangrijkste taken van het CBF is het beoordelen van fondsenwervende instellingen. Vrijwel alle Nederlandse gemeenten zijn aangesloten bij het CBF. Ze worden regelmatig door het CBF geïnformeerd, of nemen zelf contact op voor nadere informatie. Het CBF is zo het eerste aanspreekpunt voor gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van fondsenwerving en goede doelen. De beoordelingen van het CBF vormen een leidraad bij het verstrekken van de incidentele inzamelingsvergunningen door de gemeenten aan instellingen die niet voorkomen op het collecterooster. Via afspraken met alle gemeenten en een aantal grote nationale fondsen is in 1949 een “collectenplan” gerealiseerd. Dit plan houdt onder meer in dat het CBF jaarlijks, op voorstel van de Stichting Collectenplan, een rooster vaststelt waarin aan grote landelijk collecterende fondsen voor hun inzamelingsactie een week wordt toegewezen. De “vrije” perioden zijn beschikbaar voor andere instellingen. Een essentieel element van het rooster is de exclusiviteit. De fondsen krijgen desgevraagd als enige een inzamelingsvergunning van alle gemeenten voor de betreffende week. Slechts in goed overleg tussen betrokken instelling en de gemeente in kwestie zijn hierop uitzonderingen mogelijk.
De vraag is of in de huidige maatschappij nog steeds behoefte is aan een beschermende overheid zowel in het kader van het toezicht op bonafide instellingen als van de beperking van het aantal inzamelingen met het oog op het voorkomen van overlast voor burgers. Er zijn verschillende redenen om deze rol van de overheid voort te zetten.
- De manieren waarop wordt ingezameld zijn steeds indringender geworden: via de post (direct mail), de telefoon, het aanspreken op straat (direct dialogue), door shows op tv (het Glazen Huis) en concerten
(Live Aid, ) direct of indirect aangesproken.
- De goede doelen-branche is steeds verder geprofessionaliseerd; denk aan de professionele (commerciële) en wervingsbedrijven. Deze sales- en marketingbedrijven zijn gericht op het werven van klanten (leden of donateurs) voor hun opdrachtgevers.
Er zijn daarnaast nog steeds kwetsbare groepen in de samenleving die enige bescherming nodig hebben. Niet voor niets wordt regelmatig aangegeven dat het bij bezoek aan de deur, voor wat voor reden dan ook, verstandig is een legitimatie te vragen. Dit alles doet vermoeden dat de gevolgen van het afschaffen van een inzamelingsvergunning ongewenst zijn. Dit is voor de gemeente dan ook de reden om de inzamelingsvergunning niet te schrappen uit de verordening.
Artikel 5:15 Venten en dergelijke
Aan de verlening of weigering van een ventvergunning ligt een relatief eenvoudige afweging ten grondslag en zullen de gevolgen van een ventvergunning doorgaans beperkt zijn. Er zijn geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt op het artikel van toepassing verklaard.
Mede met het oog op de ontwikkelingen van de laatste tijd is gekozen voor een algeheel verbod op het venten, behoudens indien met een door het college verstrekte vergunning wordt gehandeld. Het verbod te venten zonder vergunning was overigens ook opgenomen in de vorige APV. De VNG gaat in haar model ook uit van een verbod maar zonder vergunningenvereiste. In deze verordening is gekozen voor een vergunningenstelsel om reden als vermeld in de toelichting bij artikel 2:10.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Er is voor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. De vrijheid van meningsuiting is een zaak van belang, en het zou niet wenselijk zijn als de overheid hier door niet te beslissen de zaak in het onzekere zou laten. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.
Artikel 7 Grondwet bepaalt dat geen vergunning mag worden geëist voor de gebruikmaking van een zelfstandig middel van bekendmaking. In de jurisprudentie is het aanbieden van of venten met gedrukte stukken als een zelfstandig middel van bekendmaking aangemerkt. Een afzonderlijk probleem is het beoordelen of er in een concrete situatie sprake is van de uitoefening van “een zelfstandig middel van bekendmaking” in de zin van artikel 7 van de Grondwet of dat er sprake is van het te koop aanbieden van drukwerk, waarbij geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Het verspreiden van handelsreclame wordt niet tot de vrijheid van drukpers gerekend, zie artikel 7, vierde lid van de Grondwet. Ook het trekken van een grens tussen het aanbieden van gedrukte stukken in het kader van de vrijheid van drukpers en het verkopen van gedrukte stukken is in de praktijk dikwijls moeilijk vast te stellen. Zo is in de jaren tachtig in een groot aantal gemeenten het verzoek gedaan tot het venten met prentbriefkaarten. De firma die in deze gemeenten haar prentbriefkaarten in het kader van een commerciële protestactie wilde verkopen was van mening dat het gedrukte stukken betrof die, gelet op artikel 7 Grondwet, zonder ventvergunning verkocht mogen worden. Hoewel bij de verkoop van deze kaarten gesuggereerd werd dat de opbrengst voor een goed doel bestemd was, bleek de opbrengst geheel ten goede te komen aan de verkoper van de prentbriefkaarten. Optreden tegen de verkoper op grond van overtreding van een APV-bepaling waarin een ventverbod wordt vastgelegd, is in een dergelijk geval echter niet mogelijk. In een geval van verkoop van posters met reproducties van aquarellen en afbeeldingen van foto’s al dan niet voorzien van teksten, is bepaald dat deze voor geen andere uitleg vatbaar zijn dan dat zij een bepaalde uiting van kunst bevatten of ludiek van aard zijn. Bezwaarlijk kan van zulke gedrukte stukken gezegd worden dat zij geen gedachten of gevoelens openbaren als bedoeld in art. 7, eerste lid, van de Grondwet. Het stellen van beperkingen aan het venten met gedrukte stukken is onder de volgende criteria toegestaan: de beperking mag geen betrekking hebben op de inhoud van de gedrukte stukken en er dient gebruik van enige betekenis te resteren; de beperking mag niet resulteren in een algeheel verbod. Een constructie, waarbij aan een (beperkt) verbod de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing is verbonden, is volgens de jurisprudentie wel toelaatbaar. De beperking van de verkoop van drukwerk waarop een mededeling staat is, gelet op artikel 7 van de Grondwet, niet mogelijk voor zover het betreft de inhoud van het drukwerk. Artikel 7 van de Grondwet beschermt immers “iedere openbaarmaking van een - meer of minder weloverwogen - gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit” (Kb 5 juni 1986, Stb. 339). Wel kan de verkoop van drukwerk in het belang van de openbare orde en veiligheid naar tijd en plaats worden ingeperkt.
De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigt. Immers niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.
Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden
Een vergunning voor het hebben van een standplaats zoals opgenomen in lid 1 achten wij noodzakelijk en evenredig. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Indien niet tijdig wordt besloten is het onwenselijk ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid dat een standplaats zonder enige regulering word ingenomen. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Artikel 5:23 Organiseren snuffelmarkt
Het organiseren van een snuffelmarkt is als evenement aangemerkt en derhalve verplaatst naar afdeling 7 Toezicht op evenementen. De artikelen 5:22 en 5:23 zijn hierdoor komen te vervallen.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Indien niet tijdig wordt besloten is het onwenselijk ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid dat in en rondom het water zonder enige regulering worden ingenomen. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.
Conform het Reglement Ligplaatsen Pleziervaartuigen Maassluis is in artikel 1 van dit artikel een vergunningsvereiste toegevoegd. De vergunningvereiste achten wij een goed instrument om het innemen van ligplaatsen te kunnen reguleren.
Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water
Er is behoefte gebleken deze bepaling uit de vorige APV te handhaven.
Het gaat in het VNG-model en in de vorige APV om het crossen op enig terrein, niet zijnde een weg. Gelet op de praktijk is er een afweging gemaakt over het aanhouden van deze bepaling. Besloten is deze bepaling te handhaven.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Gezien de belangen die met dit artikel worden beschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een ontheffingsmogelijkheid zoals opgenomen in lid 6 van rechtswege in het leven te roepen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde en veiligheid, niet van toepassing.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
De ontheffingsmogelijkheid genoemd in lid 3 is zeldzaam en er zijn doorgaans emoties van nabestaanden in het geding. Het is daarom mogelijk en wenselijk dat er snel en tijdig wordt beslist. Om die reden is ervoor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 6 Straf-, Overgangs- en Slotbepalingen
Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze luidt dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen. In artikel 6.4, eerste lid is als tijdstip voor inwerkingtreding de dag na publicatie van de APV in het Gemeenteblad aangewezen. De APV is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 Gemeentewet). Van belang is dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 Gemeentewet).
In verband met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is het uiteraard niet mogelijk aan de bepalingen van een strafverordening terugwerkende kracht te verlenen.
In het eerste lid van artikel 6.4 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt, is de datum waarop de oude verordening vervalt.
Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen, enz. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Het betreft in dit artikel besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, dus de oude verordening. De besluiten waar het om gaat zijn vergunningen, ontheffingen (het oude eerste lid), voorschriften en beperkingen (het oude tweede lid) als bedoeld in artikel 1:4 (het oude tweede lid), nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten (het oude zevende lid).
Op aanvragen om een besluit, ingediend onder de oude verordening, wordt volgens de Algemene wet bestuursrecht beslist overeenkomstig de nieuwe verordening (toetsing ex nunc).
Op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten genomen onder het oude recht, wordt eveneens besloten krachtens deze verordening met dien verstande dat de bezwaarde niet in een nadeliger positie mag komen dan hij onder het oude recht zou hebben gehad. (verbod van reformatio in peius).
Deze bepaling is geformuleerd overeenkomstig aanbeveling 75 van de “100 ideeën voor de gemeentelijke regelgever” (VNG, 2011).
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:1 Begripsbepalingen 8
Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag 9 Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen 9
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 9
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 9
Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd 9
Artikel 1:8 Weigeringsgronden 10
Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Awb 10
Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Awb 10
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden 12
Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied 12
Artikel 2.1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren) 13
Artikel 2:2 Optochten (vervallen) 13
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 13
Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen; opgenomen in artikel 2:3) 13
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen;opgenomen in artikel 2:3) 13
Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperkingen aanbieden e.d. geschreven stukken/afbeeldingen 13
Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke (vervallen) 14
Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen) 14
Artikel 2:9 Straatartiest e.d. 14
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, in op of boven een openbare plaats 14
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 15
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg 15
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (vervallen) 16
Afdeling 6. Veiligheid van/op een openbare plaats
Artikel 2:14 Winkelwagentjes 16
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 16
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. 16
Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke 17
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden (vervallen) 17
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats 17
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen 17
Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen 17
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 17
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen) 17
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs 18
Artikel 2:24 Begripsbepalingen 18
Artikel 2:25 Evenementenvergunning 19
Artikel 2:26 Ordeverstoring 19
Artikel 2:26a+b 0-evenementen / Openbare Orde en veiligheid 20
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen 21
Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf 22
Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht 22
Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende 23
Artikel 2:28c Beslistermijn 24
Artikel 2:28d+e Weigerings- en intrekkingsgronden/Opheffing vergunningplicht 24-25
Artikel 2:29 Sluitingstijden 25
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting 26
Artikel 2:30a Gesloten verklaren van horecabedrijven 26
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf 26
Artikel 2:31a Glazen drinkgerei 26
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf 27
Artikel 2:33 Ordeverstoring 27
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan 27
Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning 27
Artikel 2:34b Beëindiging exploitatie 27
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepalingen 28
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie 28
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister 28
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden (Niet van toepassing) 28
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal 28
Artikel 2:42 Plakken en kladden 28
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d. 29
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen 29
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke (vervallen) 29
Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke 29
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats 30
Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke 30
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik 30
Artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke 31 Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen 31
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 31
Artikel 2:51 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke 31
Artikel 2:52 Overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en en dergelijke 31ermisterrein
Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen 31
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur 32
Artikel 2:55 Nodeloos alarm (vervallen) 32
Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen) 32
Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie (vervallen) 32
Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden 32
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden 33
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 33
Artikel 2:61 Voeren van vogels 33
Artikel 2:62 Loslopende vee (vervallen) 33
Artikel 2:63 Schade duiven (vervallen) 33
Artikel 2:64 Bijen (vervallen) 33
Artikel 2:65 Bedelarij (vervallen) 33
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepalingen 34
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 34
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in art. 437 ter, eersteWetboek van Strafrecht 34d, van het
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen 34
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf (vervallen; verplaatst naar afdeling 8) 35
Artikel 2:71 Begripsbepaling 35
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuude verkoopdagen 35erk tijdens
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 35
Artikel 2:73a Carbidschieten 35
Artikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats 35
Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs 36
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik 36
Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke 36
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding (vervallen) 36
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden (vervallen opgenomen in artikel 2:1c) 36
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen 36
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE
Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels
Artikel 3:1 Begripsbepalingen 36
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan 37
Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven
Artikel 3:4 Seksinrichtingen 37
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende 38
Artikel 3:6 Sluitingstijden 38
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting 39
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende 39
Artikel 3:10 Weigeringsgronden 40
Artikel 3:10a Intrekkingsgronden 40
Artikel 3:10b Geldigheidsduur vergunning 41
Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie 41
Artikel 3:12 Wijziging beheer 41
Artikel 3:13 Overgangsbepaling 41
Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels
Artikel 3:14 Straatprostitutie 42
Artikel 3:16 Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke 42
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
Artikel 4:1 Begripsbepalingen 43
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 43
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 43
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten 44
Artikel 4:4a Geluidsplafond 44
Artikel 4:5 Onversterkte muziek 44
Artikel 4:6 Overige geluidhinder 45
Artikel 4:6a Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden 45
Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke 45
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:7 Straatvegen (vervallen) 45
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen 45
Artikel 4:9 Toestand van niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen 46
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen 46 Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden 46
Artikel 4.11a Aanvraag kapvergunning(vervallen) 47 Artikel 4.11b Weigeringsgronden voor het vellen van houtopstanden 47
Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften 47
Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht 47
Artikel 4.11e Schadevergoeding 48 Artikel 4:11f+g Bestrijding ziekte houtopstanden/ 48 Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege 48 Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning (vervallen) 48
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstof
Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats 48
Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen 49 Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames 49 Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame (vervallen) 49
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein
Artikel 4:17 Begripsbepaling 49 Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 49
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen 50
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5:1 Begripsbepalingen 50
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen 50 Artikel 5:4 Defecte voertuigen 50 Artikel 5:5 Voertuigwrakken 51 Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere 51
Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerzone 51
Artikel 5:7 Parkeren van reclame voertuigen 51
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen 51
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voetuigen 51
Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval 52
Artikel 5:10 Parkeren voertuigen met stankverspreidende stoffen (vervallen) 52
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen (ve
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets 52
Artikel 5:13 Inzameling vaoederen 52geld of g
Artikel 5:14 Begri52psbepaling
Artikel 5:15 Venten en dergelijke 53
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting 53
Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden 53
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende 54
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen 54
Artikel 5:22 Begripsbepaling (verplaatst naar afdeling 7) 54
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt (verplaatst naar afdeling 7) 54
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 54
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 54
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats 55
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats 55
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers 55
Artikel 5:29 Reddingsmiddelen 55
Artikel 5:30 Veiligheid op het water 55
Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water 56
Artikel 5:31 Overlast van vaartuigen 56
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:32 Crossterreinen 56
56Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden 56
Afdeling 8. Verbod vuur te stoken
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inri ngen of 57 anderszins vuur te stoken
Afdeling 9. Verstrooiing van as
Artikel 5:35 Begripsbepaling 57
Artikel 5:36 Verboden plaatsen 57
Artikel 5:37 Hinder- of overlast 58 57Artikel 5:36 Verboden plaatsen 57Artikel 5:37 Hinder of overlast 58
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 6:2 Toezichthouders 62
Artikel 6:3 Binnentreden woningen 62
Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 62