Organisatie | Limburg |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Verordening Waterhuishouding Limburg 1997 |
Citeertitel | Verordening Waterhuishouding Limburg 1997 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Milieu, water |
Geen
Algemene wet bestuursrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-01-2008 | 01-09-2016 | nieuwe regeling | 14-12-2007 Provinciaal Blad, 2007, 93 | onbekend |
Artikel 3.2 Periodieke herziening
1. Het beheersplan wordt tenminste éénmaal in de vier jaren herzien.2. De beheerders kunnen de in het eerste lid bedoelde herziening bij gezamenlijk besluit, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, eenmaal met ten hoogste vier jaren uitstellen.
Artikel 3.3 Openbare voorbereiding
De algemene besturen van de beheerders regelen bij verordening de wijze waarop in ieder geval aan belanghebbenden inspraak wordt geboden op het ontwerp van een beheersplan.
HOOFDSTUK 5 Kwantiteitsbeheer grondwater
Artikel 5.3a Ambtshalve vaststelling onttrekkingshoeveelheden
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om de onttrokken en weer in de bodem gebrachte hoeveelheden grondwater vast te stellen, indien niet binnen twee maanden na het verstrijken van het kalenderjaar of na de beëindiging van de onttrekking een opgave van de onttrokken en teruggebrachte hoeveelheden grondwater is ontvangen. Deze vaststelling treedt in de plaats van de uitgebleven opgave.
Artikel 5.4 Uitzondering vergunningplicht
Een vergunning tot het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet is niet vereist voor:
De in artikel 5.7 gestelde algemene regels zijn van toepassing op inrichtingen die zijn gelegen buiten de in artikel 4.1 bedoelde gebieden en die uitsluitend worden gebruikt voor:
Artikel 5.7a Beregenen op maat
Degene die grondwater onttrekt door middel van een inrichting die is gelegen buiten de prioritaire verdrogingsgebieden met de daaromheen gelegen bufferzones die als zodanig zijn aangeduid op de in artikel 4.1 bedoelde kaarten, die uitsluitend wordt gebruikt voor beregening of bevloeiing van open teelten en waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur neemt de volgende algemene regels in acht:
De in artikel 5.7a, eerste lid, opgenomen algemene regels zijn niet van toepassing op onttrekkingen, waarvoor de in artikel 5.7c tot en met 5.7g opgenomen algemene regels gelden.
Artikel 5.7g Onttrekkingsverbod
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid geldt het verbod als bedoeld in het eerste lid niet voor:
onttrekkingen onder de bovenste Brunssumklei in het gebied dat als Roerdalslenk is aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart waarvoor uiterlijk op 4 februari 2005 een ontheffing als bedoeld in artikel 5.34 van de Provinciale Milieuverordening Limburg is verleend en waarvan de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur;
onttrekkingen gelegen in de prioritaire verdrogingsgebieden of de kansrijke gebieden met de daaromheen gelegen bufferzones die als zodanig zijn aangeduid op de in artikel 4.1 bedoelde kaarten die uiterlijk op 4 februari 2005 overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de wet zijn gemeld of waarvoor uiterlijk op die datum een vergunning is verleend.
Artikel 5.7i Wijziging van inrichtingen
Wijziging van de locatie van de onttrekking is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
indien de onttrekking is gelegen in een prioritaire verdrogingsgebied of een kansrijk gebied met de daaromheen gelegen bufferzones die als zodanig zijn aangeduid op de in artikel 4.1 bedoelde kaarten vindt vervanging van de put plaats binnen een straal van 15 m rondom de bestaande put of neemt de afstand van de locatie van de onttrekking tot het hydrologisch gevoelige natuurgebied, als aangeduid op de in artikel 4.1 bedoelde kaarten, toe;
Artikel 5.8 Uitzondering horen commissie
Indien uit de gegevens als bedoeld in artikel 5.5 blijkt dat deze voldoende inzicht geven in de gevolgen van de onttrekking, hoeft de commissie niet te worden verzocht over een vergunningaanvraag advies uit te brengen, tenzij die aanvraag betrekking heeft op:
Artikel 5.9 Wijziging inrichting
Diegene die grondwater onttrekt met een inrichting zoals bedoeld in artikel 5.4 doet van wijzigingen van de inrichting, waaronder tevens te verstaan veranderingen in de pompcapaciteit of in de wijze van onttrekking of uitvoering, terstond mededeling aan Gedeputeerde Staten. Het bepaalde is ook van toepassing voor de houder van een werk tot infiltratie.
HOOFDSTUK 7 Kwaliteitsbeheer oppervlaktewater
Artikel 7.1 Lozing op oppervlaktewater
De bevoegdheid, bedoeld in artikel 6, eerste lid van de wet, wordt geheel opgedragen aan de kwaliteitsbeheerder.
Artikel 7.2 Lozing op zuiveringtechnisch werk
Onverminderd het gestelde in artikel 1, tweede lid, van de wet is het verboden zonder vergunning van de kwaliteitsbeheerder afvalstoffen te lozen op een werk, dat dient voor transport of zuivering van afvalwater of van gezuiverd afvalwater en dat in eigendom, beheer of onderhoud is bij die beheerder.
De kwaliteitsbeheerder streeft bij de uitoefening van zijn taak en de hem toegekende bevoegdheden, waar dat doelmatig is, naar samenwerking op chemisch, technisch en administratief gebied, met andere lichamen, aan wie een gelijksoortige taak is opgedragen, waaronder het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling.
HOOFDSTUK 8 Samenwerking en afstemming
Artikel 8.2 Ontwatering en afwatering
De gemeente draagt zorg voor de ontwatering van het openbare terrein en voor verzamel en transportleidingen en aansluitpunten in openbaar terrein ter ontwatering van particulier terrein. Bij nieuw te bebouwen gebied houdt deze zorg tevens in de aanleg van ontwateringsmiddelen in toekomstig particulier terrein en het regelen van het beheer en onderhoud van deze middelen.
HOOFDSTUK 10 Overgangsbepalingen
Artikel 10.2 Oppervlaktewaterbeheer
1. Een verordening van de kwantiteitsbeheerders ter zake van het afvoeren, aanvoeren, lozen of onttrekken van water alsmede terzake van de zorg voor ont en afwatering wordt binnen één jaar na de dag van inwerkingtreding van deze verordening in overeenstemming gebracht met de bepalingen terzake in deze verordening. 2. Besluiten die door het bevoegde gezag op grond van de Verordening waterhuishouding Limburg 1992 zijn genomen, blijven van kracht totdat die van rechtswege zijn vervallen of door het daartoe bevoegde gezag zijn vervangen, gewijzigd of ingetrokken. 3. Besluiten die ingevolge het bepaalde in artikel 56 van de Verordening Waterhuishouding Limburg 1992 van kracht zijn blijven van kracht tot dat die besluiten van rechtswege zijn vervallen of door het daartoe bevoegde gezag zijn vervangen, gewijzigd of ingetrokken.
Provinciale Staten voornoemd,
L.J.P.M. Frissen, voorzitter mr. J.B.J.M. Stijnen, griffier
Uitgegeven, 10 januari 2008 mr. J.B.J.M. Stijnen, griffier
In artikel 4.1 (oud) werden gebieden aangeduid als de ecologische beschermingsgebieden die als zodanig waren aangegeven op de functie-ontwikkelingskaart, behorende bij het Waterhuishoudingsplan. Aan Gedeputeerde Staten werd opgedragen om de exacte begrenzing van de bedoelde gebieden op kaart aan te geven. Nu de laatstbedoelde kaarten inmiddels gereed zijn kunnen deze als bijlage bij deze verordening worden gevoegd.
Binnen de ecologische beschermingsgebieden liggen de prioritaire verdrogingsgebieden. Sedert de vaststelling van de Verordening waterhuishouding 1997 is het inzicht gegroeid dat het voor de bescherming van de prioritaire verdrogingsgebieden nodig is om rond deze gebieden een bufferzone met een breedte van ongeveer 500 meter te hanteren waarin hetzelfde regime geldt als in de prioritaire verdrogingsgebieden zelf. Derhalve is elk van de prioritaire verdrogingsgebieden uitgebreid met een bufferzone. Elk van de prioritaire gebieden, inclusief bijbehorende zone wordt op een separate kaart aangegeven. Bij deze verordening zijn derhalve kaarten van de ecologische beschermingsgebieden en van de prioritaire verdrogingsgebieden met de daaromheen gelegen bufferzones gevoegd. Deze kaarten hebben een zodanige schaal en zijn op zodanige wijze opgesteld dat de onttrekker daaruit kan afleiden of de onttrekking wel of niet is gelegen in een prioritaire verdrogingsgebied.
In verband met het voorgaande worden in artikel 4.1 gebieden omschreven als de ecologische beschermingsgebieden en de prioritaire verdrogingsgebieden met de daaromheen gelegen bufferzones.
Omdat het wenselijk kan zijn om de begrenzing van de op de kaarten ¬aangeduide gebieden te wijzigen is het in tweede lid aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid toegekend om die begrenzing en dus de kaarten te wijzigen.
Bedoelde registratieplicht, die krachtens artikel 10.1, eerste lid (nieuw), in werking treedt, heeft betrekking op zowel vergunningplichtige onttrekkingen als de onttrekkingen die onder de algemene regels van artikel 5.7a vallen. De inhoud van de registratieplicht is bepaald in artikel 11 van de wet en het Besluit van 27 augustus 185, Stb. 531 houdende voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 11, tweede lid, en 12, eerste lid van de Grondwaterwet.
De in het kader van de registratieplicht meest relevante artikelen luiden als volgt.
Artikel 11, eerste lid, van de wet. Hij die grondwater onttrekt is verplicht: a. de inrichting op te geven aan Gedeputeerde Staten van de provincie of de provincies, waarin de inrichting is gelegen; b. de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken, te meten en daarvan aantekening te houden; c. telkenmale in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen een maand na die beëindiging, aan Gedeputeerde Staten van de provincie of de provincies, waarin de inrichting is gelegen, opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken hoeveelheden grondwater; d. bij de onder c. bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave, als bedoelt onder a., verstrekte gegevens.
Artikel 1, eerste lid, van het besluit. Bij de opgave bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, van de Grond-waterwet dienen de volgende gegevens te worden verstrekt: a. een aanduiding van de inrichting op een kaart, getekend op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats en omvang van de inrichting; b. een omschrijving van de inrichting; c. een raming van de hoeveelheden grondwater, die maximaal per maand en gemiddeld per jaar worden onttrokken; d. het doel waarvoor het onttrokken grondwater wordt gebruikt.
De methodiek van Beregenen op maat is enkel toepasbaar op open teelten, als gedefinieerd in onderdeel u van artikel 1.1. Voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing van andere teelten, zoals glastuinbouw (bedekte teelt) of teelten los van de ondergrond gelden de algemene regels opgenomen in artikel 5.7a derhalve niet. Uit de systematiek van de Grondwaterwet, zoals in de toelichting op artikel 5.7b nader uiteen is gezet, volgt dat voor deze onttrekkingen een vergunningplicht geldt.
Uit de Grondwaterwet vloeit eveneens dat voor onttrekkingen waarbij de te onttrekken hoeveelheden grondwater groter zijn dan 60 m3 per uur geen algemene regels kunnen worden gesteld (artikel 15a, tweede lid, aanhef en onder c van de wet). Voor deze onttrekkingen gelden de in artikel 5.7a opgenomen algemene regels dus niet en blijft een vergunningplicht gelden.
De algemene regels zijn van toepassing op grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing middels inrichtingen die zijn gelegen buiten de prioritaire verdrogingsgebieden en de daaromheen gelegen bufferzones. Bedoelde prioritaire verdrogingsgebieden maken, zoals in de toelichting bij artikel 4.1 al uiteen is gezet, onderdeel uit van de ecologische beschermingsgebieden, als bedoeld in artikel 4.1.
Met de methodiek van Beregenen op maat is in de afgelopen jaren in proefprojecten, waaraan op vrijwillige basis kon worden deelgenomen, ervaring opgedaan. Daarbij is de methodiek uitvoerig beschreven in het Handboek Beregenen op maat 1999.
Deze methodiek wordt nu in artikel 5.7a verplicht gesteld. Omdat het te ver voert om de uitvoerige regels van Beregenen op maat in deze verordening op te nemen en omdat het mogelijk is dat in die regels in de toekomst nog kleinere wijzigingen nodig zullen blijken wordt in artikel 5.7a bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels vaststellen, welke zij zonodig kunnen wijzigen. Het ligt voor de hand dat Gedeputeerde Staten bij het opstellen van bedoelde nadere regels zich zullen laten leiden door de ervaringen uit de proefprojecten en zoveel mogelijk zullen aansluiten bij de inhoud van het Handboek Beregenen op maat 1999. Middels de methodiek van Beregenen op maat wordt een efficiënte ¬beregening of bevloeiing bereikt, waarbij waterverliezen zoveel mogelijk worden beperkt. De methodiek geeft een beter inzicht in de waterhuishouding op het agrarisch bedrijf en kan nauwkeurig worden bepaald wanneer, hoeveel en op welke percelen moet worden beregenend of bevloeid. Onnodige beregening of bevloeiing wordt daarmee voorkomen hetgeen leidt tot waterbesparing.
Het van kracht worden van algemene regels brengt met zich mee dat reeds verleende vergunningen voor onttrekkingen, waarvoor de algemene regels gaan gelden, komen te vervallen. Dit vloeit voort uit artikel 15a, derde lid, van de Grondwaterwet. Krachtens genoemde wetsbepaling geldt het verbod om te onttrekken zonder vergunning (artikel 14 van de wet) niet ten aanzien van onttrekkingen waarvoor algemene regels gelden. Zoals in de memorie van antwoord (Tweede Kamer, 1993-1994, 23 233, nr. 5, blz. 11) nadrukkelijk is vermeld, brengt artikel 15a, derde lid, met zich dat het verbod tot onttrekken behoudens vergunning wegvalt, waardoor een reeds verleende vergunning haar betekenis verliest en daarom van rechtswege komt te vervallen. In de verleende vergunningen is in de regel het verbod om tussen 11.00 en 17.00 uur te beregenen opgenomen. Het vervallen van deze vergunningen in de gevallen waarin de algemene regels gelden, betekent concreet dat de desbetreffende onttrekkers zullen moeten beregenen op maat, waarbij het verbod om tussen 11.00 en 17.00 uur te beregenen vervalt. In de gevallen waarin de algemene regels niet gelden maar een vergunningplicht blijft gehandhaafd (onttrekkingen binnen een prioritair verdrogingsgebied of de daaromheen gelegen bufferzone, beregening van boomteelt, onttrekking voor andere doelen dan beregening van open teelten e.d.: zie art. 5.7a en 5.7b) komt een reeds verleende vergunning uiteraard niet te vervallen door het van kracht worden van de algemene regels. Bij deze laatste gevallen is het wel mogelijk dat de vergunning overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de Grondwaterwet ambtshalve of op verzoek wordt gewijzigd of ingetrokken.
De algemene regels, opgenomen in artikel 5.7a, zijn niet van toepassing op onttrekkers van grondwater die het onttrokken water aanwenden voor de in het eerste lid genoemde methodes van beregening of bevloeiing. Bij de genoemde methodes wordt al op een efficiënte en spaarzame wijze beregend of bevloeid zodat het niet zinvol is om hier de methodiek Beregenen op maat voor te schrijven.
In het tweede lid zijn boomteelt uitgezonderd van de algemene regels, vervat in artikel 5.7a. De reden hiervoor is dat de methodiek van Beregenen op maat niet toepasbaar is op deze teelten.
Uit de systematiek van de Grondwaterwet volgt dat grondwateronttrekkingen waarvoor geen algemene regels gelden en die niet behoren tot ¬uitzonderingsgevallen als bedoeld in artikel 15 van de wet (bij verordening aan te wijzen onttrekkingen kleiner dan 10 m? per uur of voor noodvoorzieningen) vergunningplichtig zijn. Hieruit volgt dat voor de in artikel 5.7b van de algemene regels uitgezonderde gevallen een vergunning moet worden gevraagd, tenzij de onttrekking kleiner is dan 10 m3 per uur en niet geschiedt in de ecologische beschermingsgebieden (artikel 5.4 Verordening waterhuishouding Limburg 1997 jo. artikel 15 Grondwaterwet).
Zoals reeds vermeld kunnen krachtens artikel 15, eerste lid, van de Grondwaterwet bij verordening gevallen worden aangewezen, waarvoor de vergunningplicht als bedoeld in artikel 14 van de wet niet geldt. Deze aanwijzing kan geen betrekking hebben op gevallen waarin de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer dan 10 m3 per uur bedraagt, tenzij het onttrekkingen door middel van inrichtingen voor noodvoorzieningen betreft. In artikel 5.4, aanhef en onder a, is bepaald dat voor inrichtingen waarvan de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur en die zijn gelegen buiten de ecologische beschermingsgebieden als bedoeld in artikel 4.1 geen vergunning is vereist.
In artikel 5.7b, derde lid, worden bedoelde onttrekkingen eveneens uitgezonderd van de ¬algemene regels. Er zijn geen gronden om deze kleine onttrekkingen, die zijn uitgesloten van de vergunningplicht, nu onder de werkingssfeer van de algemene regels te brengen.
In het nieuwe onderdeel b van het eerste lid wordt het handelen in strijd met de algemene regels, vervat in artikel 5.7a, eerste lid, strafbaar gesteld, op dezelfde wijze als dat ten aanzien van de algemene regels opgenomen in artikel 5.7 (bronbemalingen en grondwatersaneringen). Op deze wijze kunnen de regels van Beregenen op maat zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden gehandhaafd.
Op grond van artikel 11 van de wet dient degene die grondwater onttrekt de in genoemd artikel genoemde gegevens te registreren en te melden aan Gedeputeerde Staten. In artikel 5.1 van de verordening zijn een aantal categorieën inrichtingen (onttrekkingen kleiner dan 10m3 per uur, veedrenkputten en noodvoorzieningen) van bedoelde registratieplicht ¬uitgezonderd. Ook onttrekkingen ten behoeve van beregening en ¬bevloeiing, groter dan 10 m3 per uur, vallen derhalve onder de registratieplicht.
In artikel 10.1, eerste lid (oud), was bepaald dat degene die grondwater onttrekt door middel van een inrichting die wordt gebruikt voor bere¬gening of bevloeiing en waarvoor de registratieplicht geldt voor de eerste maal aan die plicht voldoet op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip. Een dergelijk besluit waarin bedoeld tijdstip wordt bepaald is in afwachting van de ontwikkeling van de methodiek van Beregenen op maat, zoals thans opgenomen in artikel 5.7a, niet genomen. Nu Beregenen op maat in de algemene regels, vervat in artikel 5.7a, is opgenomen dient ook de registratieplicht voor bedoelde onttrekkingen in werking te treden, hetgeen is opgenomen in artikel 10.1, eerste lid (nieuw).
Door de artikelen 5.7a en 5.7b in werking te laten treden op 1 januari 2001 worden de onttrekkers, die onder de reikwijdte van deze bepalingen vallen, na vaststelling van deze verordening in de gelegenheid gesteld om zich voor te bereiden op de nieuwe regels en dus om zich de methodiek van Beregenen op maat eigen te maken. Bedoelde onttrekkers zullen zich formeel vanaf 1 januari 2001 aan de nieuwe regels moeten houden en dus vanaf dat moment moeten beregenen op maat. Omdat in de praktijk in de wintermaanden in de regel niet wordt beregend kan worden gesteld dat de methodiek van Beregenen op maat eerst daadwerkelijk zal worden toegepast vanaf de aanvang van het beregeningsseizoen, begin mei 2001.
Toelichting bij de wijziging van de Verordening waterhuishouding Limburg 1997, vastgesteld op 17 december 2004.
Algemeen: gebieden en kaarten De verordening onderscheidt een aantal categorieën gebieden die een bijzondere bescherming behoeven. Tot nu toe waren dit de in artikel 4.1 en de bij de verordening behorende kaarten aangeduide ecologische beschermingsgebieden en de prioritaire verdrogingsgebieden met de daaromheen gelegen bufferzones.
In de wijziging van de verordening worden een aantal nieuwe categorieën van gebieden onderscheiden: de Roerdalslenk (artikel 5.7c), de Venloschol (artikel 5.7d) en de kansrijke gebieden met de daaromheen gelegen bufferzones (artikel 5.7i).
Om het kaartmateriaal inzichtelijk te houden is bij de wijziging van de verordening een set van kaarten vastgesteld waarop de prioritaire verdrogingsgebieden, de Roerdalslenk, de Venloschol en de kansrijke gebieden met de daaromheen gelegen bufferzones alle voornoemde gebieden zijn vermeld. Deze set bestaat uit een overzichtskaart van de gehele provincie en een aantal detailkaarten. Aan de vaststelling van deze nieuwe kaarten ging de intrekking van de oude kaarten, voor zover daarop de prioritaire verdrogingsgebieden met de daaromheen gelegen bufferzones zijn aangeduid, vooraf.
Diepe onttrekkingen in de Roerdalslenk: artikel 5.1, derde lid, artikel 5.4, onder a, artikel 5.7b, vierde lid en artikel 5.7c In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is het beleid vastgelegd dat de diepe watervoerende pakketten in de Roerdalslenk bestemd zijn voor onttrekkingen ten behoeve van hoogwaardige toepassingen (drinkwatervoorziening en levensmiddelenindustrie).
Om invulling te geven aan het POL-beleid zijn in de verordening een aanpak opgenomen om diepe onttrekkingen in de Roerdalslenk voor laagwaardige toepassingen te weren. Gelet op het systeem van de Grondwaterwet (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde verordening heeft deze aanpak verankering gekregen in de hieronder nader toegelichte artikelen van de verordening.
Artikel 5.1, derde lid In het toegevoegde derde lid bij artikel 5.1 wordt aangegeven dat de uitzonderingen op de registratieplicht, vervat in het eerste lid, niet gelden voor diepe onttrekkingen in de Roerdalslenk. Gevolg hiervan is dat in de Roerdalslenk voor alle onttrekkingen, dus met een capaciteit vanaf 0 m3 per uur, de verplichting als bedoelt in artikel 11 van de wet tot opgave van de gegevens geldt.
Artikel 5.4, onder a In artikel 5.4, onder a (oud) vergunning was bepaald dat kleine onttrekkingen (pompcapaciteit maximaal 10 m3 per uur), gelegen buiten de ecologische beschermingsgebieden en de prioritaire verdrogingsgebieden met de daaromheen gelegen bufferzones, waren uitgezonderd van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 14 van de wet. In artikel 5.4, onder a (nieuw) is bepaald dat de bedoelde kleine onttrekkingen in de Roerdalslenk enkel zijn uitgezonderd van de vergunningplicht indien deze onttrekkingen ondiep geschieden.
Daarmee wordt bewerkstelligd dat alle diepe onttrekkingen, ook de kleine, in de Roerdalslenk in beginsel vergunningplichtig zijn. In beginsel omdat artikel 15a van de wet de mogelijkheid biedt om voor bepaalde categorieën van onttrekkingen algemene regels te stellen welke krachtens het bepaalde in artikel 15 van de wet de vergunningplicht vervangen. Voor de diepe onttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing in de Roerdalslenk is dit geschied in artikel 5.7c.
Artikel 5.7b, vierde lid Aan artikel 5.7b is een vierde lid toegevoegd waarin is bepaald dat de algemene regels, opgenomen in artikel 5.7a (Beregenen op maat), niet gelden voor de diepe onttrekkingen in (onder andere) de Roerdalslenk. Voor deze onttrekkingen gelden immers de algemene regels die zijn gesteld in artikel 5.7c.
Artikel 5.7c In artikel 5.7c zijn algemene regels gesteld voor diepe onttrekkingen in de Roerdalslenk. Daarbij zijn diepe onttrekkingen gedefinieerd als onttrekkingen onder de bovenste Brunssumklei. Deze klei vormt een laag die het diepe grondwater afschermt en die ook goed waarneembaar is: het is niet mogelijk om deze laag ongemerkt te doorboren en dus omgemerkt onder deze laag te onttrekken. Het gebied dat als Roerdalslenk wordt aangemerkt is als zodanig aangeduid op de bij de verordening behorende kaarten.
Voor het instrument algemene regels is gekozen omdat er en eenduidige regel –het verbod op nieuwe diepe onttrekkingen- kan worden gesteld. De individuele toetsing die de vergunning mogelijk maakt is daarmee overbodig. Verder kunnen middels algemene regels de administratieve lasten verbonden aan vergunningverlening worden vermeden.
Het doel van de algemene regels is allereerst om een stand-stillsituatie te bereiken: er mogen geen nieuwe diepe onttrekkingen bij komen. Daarnaast willen wij de grotere onttrekkingen (groter dan 10 m3 per uur) saneren.
Om voormelde doelen te bereiken zijn in het eerste lid van artikel 5.7c zijn diepe onttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing verboden. Het verbod is beperkt tot diepe onttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing omdat, zoals reeds vermeld, artikel 15a van de wet enkel de mogelijkheid biedt om voor bepaalde categorieën van onttrekkingen algemene regels te stellen. Toepassing van deze mogelijkheid voor bedoelde diepe onttrekkingen achten wij enkel opportuun bij onttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing.
Van voormeld verbod worden in het tweede lid de diepe onttrekkingen, die a. legaal aanwezig zijn en b. niet groter zijn dan maximaal 10 m3 per uur uitgezonderd.
Omdat, zoals hierboven aangegeven, bij diepe onttrekkingen de bovenste Brunssumklei moet worden doorboord en voor dat doorboren een ontheffing als bedoeld in artikel 5.34 van de Provinciale Milieuverordening Limburg (PMV) worden diepe onttrekkingen geacht legaal aanwezig te zijn indien wordt onttrokken uit een put die is geboord met bedoelde ontheffing, welke ontheffing moet zijn verleend uiterlijk op de datum waarop artikel 5.7c in werking treedt.
Met de combinatie van het bepaalde in artikel 5.7c, eerste lid en tweede lid, onder a, wordt stand-still bereikt: nieuwe diepe onttrekkingen zijn niet toegestaan. Zie omtrent stand-still ook het vermelde over artikel 5.7h.
Door in artikel 5.7c, tweede lid, onder b, diepe onttrekkingen groter dan 10 m3 per uur niet uit te sluiten van het onttrekkingsverbod zijn deze onttrekkingen, ook indien voor de boorputten een ontheffing als bedoeld in de PMV is verleend, verboden. Daarmee wordt sanering van de grotere diepe onttrekkingen bereikt. Gevolg hiervan is dat deze onttrekkingen zullen moeten worden verplaatst naar de ondiepe watervoerende lagen. Overigens is er maar een beperkt aantal (minder dan 10) grotere diepe onttrekkingen waarvoor een PMV-ontheffing is verleend.
In het derde lid zijn onttrekkingen groter dan 60 m3 per uur uitgezonderd van de algemene regels. Dit vloeit voort uit het feit dat artikel 15a, tweede lid, onder c, van de wet het niet mogelijk maakt algemene regels te stellen voor onttrekkingen groter dan 60 m3 per uur. Dergelijke grote onttrekkingen blijven dus vergunningplichtig. Uiteraard zal daarbij een zeer restrictief vergunningenbeleid worden gevoerd.
Diepe onttrekkingen in de Venloschol: artikel 5.7d In artikel 5.7d zijn algemene regels gesteld voor diepe onttrekkingen in de Venloschol. Daarbij zijn diepe onttrekkingen gedefinieerd als onttrekkingen dieper dan 5 meter boven NAP (Nieuw Amsterdams Peil). Omdat de kleilaag (de Venloklei) die het diepe grondwater afschermt minder regelmatig voorkomt dan de Brunssumklei in de Roerdalslenk is het onder de Venloklei niet als definitie gekozen maar de diepteaanduiding dieper dan 5 meter boven NAP. Boven deze diepte komt geen Venloklei voor. Bedoelde diepte is voor onttrekkers eenvoudig af te leiden uit hoogtelijnen, vermeld op topografische kaarten. Het gebied dat als Venloschol wordt aangemerkt is als zodanig aangeduid op de bij de verordening behorende kaarten.
De in artikel 5.7d gestelde algemene regels houden in dat diepe onttrekkingen in de Venloschol verboden zijn, tenzij die diepe onttrekkingen legaal aanwezig zijn. Een diepe onttrekking in de Venloschol wordt geacht legaal aanwezig te zijn indien de onttrekking op het moment van inwerkingtreding van artikel 5.7d, dus op 1 januari 2005, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de wet is gemeld of waarvoor uiterlijk op die datum vergunning is verleend. Anders dan in de Roerdalslenk ontbreekt in de PMV een ontheffingsplicht voor diepe onttrekkingen in de Venloschol.
Anders dan in de Roerdalslenk wordt in de Venloschol het saneren van bestaande diepe onttrekkingen, groter dan 10 m3 per uur, niet nagestreefd.
Voor de reden voor het toepassen van het instrument algemene regels en het uitzonderen van onttrekkingen groter dan 60 m3 per uur wordt verwezen nar de toelichting op artikel 5.7c.
Bijzondere beregeningsvormen: Artikel 5.7e, 5.7f en 5.7g Artikel 5.7e Artikel 5.7d bevat algemene regels voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de nachtvorstbestrijding. Nachtvorstbestrijding is een vorm van beregening maar de methodiek van Beregenen op maat (Bom), vervat in artikel 5.7a, is op deze beregeningsvorm slecht toepasbaar. Bom ziet immers op het beregenen of bevloeien teneinde in de vochtbehoefte van het gewas te voorzien. Nachtvorstbestrijding dient een anders doel en geschiedt in de regel ook op momenten waarop geen beregening om in de vochtbehoefte van het gewas te voorzien nodig is. Het stellen van algemene regels specifiek voor de nachtvorstbestrijding is derhalve gewenst.
De algemene regels voor nachtvorstbestrijding houden in essentie een registratieplicht in. Gelet op de aard van nachtvorstbestrijding – incidenteel, kortdurend en onvermijdelijk om ernstige schade aan het gewas te vermijden- wordt het niet nodig geacht om verdergaande regels te stellen.
Bedoelde algemene regels gelden niet in de prioritaire verdrogingsgebieden met de daaromheen gelegen bufferzones. In deze gebieden krijgt de bestrijding van de verdroging prioriteit en zijn alle onttrekkingen, ongeacht de omvang of het doel van de onttrekking vergunningplichtig. Op die wijze kunnen de effecten van de onttrekking op de grondwaterafhankelijke natuur nauwkeurig worden beoordeeld.
Artikel 5.7f In artikel 5.7b, eerste lid, zijn onttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing middels de in dat artikel genoemde zuinige technieken van de algemene regels, vervat in artikel 5.7a (Beregenen op maat), uitgezonderd. Reden hiervoor is dat de methodiek van Bom niet toepasbaar is indien gebruik wordt gemaakt van bedoelde zuinige technieken. Gevolg hiervan was dat bedoelde onttrekkingen, gelet op het systeem van de wet, vergunningplichtig bleven.
Bedoelde zuinige technieken zijn inherent zuinig in het (grond)waterverbruik. Het is derhalve niet nodig onttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing middels zuinige technieken aan een vergunningplicht te onderwerpen, reden waarom in artikel 5.7f algemene regels zijn gesteld.
Ook hier houden de algemene regels in essentie een registratieplicht in. Gelet op de aard van zuinige technieken – inherent zuinig in het (grond)waterverbruik- wordt het niet nodig geacht om verdergaande regels te stellen.
Om dezelfde reden als vermeld in de toelichting bij artikel 5.7e gelden bedoelde algemene regels niet in de prioritaire verdrogingsgebieden met de daaromheen gelegen bufferzones.
Het vierde lid van artikel 5.7f bevat een regeling voor de situatie waarin de onttrekker een zuinige techniek toepast en daarnaast teelten beregend waarvoor de algemene regels vervat in artikel 5.7a (open teelten: Bom) of artikel 5.7g (boomteelt) zouden gelden. Bij een dergelijke samenloop is de onttrekker, indien op meer dan 50% van de beregende oppervlakte van het bedrijf een zuinige techniek wordt toegepast, ook voor de beregening van de open teelten of boomteelt onderworpen aan de algemene regels vervat in artikel 5.7f. Daarmee wordt voorkomen dat de onttrekker aan meerdere vormen van algemene regels wordt onderworpen. Deze uitzondering wordt gerechtvaardigd geacht in de situatie waarin de onttrekker op het grootste deel van de beregende oppervlakte een zuinige techniek en daarmee significante besparingen op het grondwaterverbruik realiseert.
Artikel 5.7g In artikel 5.7b, tweede lid, zijn onttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing van boomteelt van de algemene regels, vervat in artikel 5.7a (Beregenen op maat), uitgezonderd. Reden hiervoor is dat de methodiek van Bom niet toepasbaar is op de beregening of bevloeiing van boomteelt. Gevolg hiervan was dat bedoelde onttrekkingen, gelet op het systeem van de wet, vergunningplichtig bleven. Er is geen inhoudelijke reden om de beregening van open teelten, als bedoeld in artikel 5.7a, wel onder algemene regels te brengen en de beregening van boomteelt vergunningplichtig te laten. Derhalve zijn in artikel 5.7g algemene regels voor onttrekkingen ten behoeve van de beregening of bevloeiing van boomteelt gesteld. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de methodiek van Bom. Daarbij bevat artikel 5.7g de hoofdlijnen van de algemene regels en is in artikel 5.7g, zevende lid, analoog aan het bepaalde in artikel 5.7a, eerste lid, onder a, bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels vaststellen.
Stand-still voor onttrekkingen in en rondom de prioritaire en kansrijke gebieden: artikel 5.7h en 5.7i In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) is aangegeven dat wordt gestreefd naar herstel van de prioritaire verdrogingsgebieden. Daarmee wordt invulling te geven aan de rijksdoelstelling dat 40% van de verdroogde natuur in 2010 moet zijn hersteld.
Gelet op voormelde hersteldoelstelling zijn onttrekkingen in de prioritaire verdrogingsgebieden en de daaromheen gelegen bufferzones, als aangeduid op de bij de verordening behorende kaarten, nimmer onder algemene regels gebracht waardoor voor deze onttrekkingen een vergunningplicht is blijven gelden. Bedoeling van het handhaven van deze vergunningplicht was en is om een instrument in handen te hebben om de effecten van onttrekkingen op de grondwaterafhankelijke natuur, aanwezig in de prioritaire verdrogingsgebieden te kunnen beoordelen en om onttrekkingen die schadelijk zijn voor die natuur te kunnen weren of daaraan voorwaarden te kunnen stellen.
Geconstateerd moet worden dat alle onttrekkingen, gelegen in bedoelde gebieden, leiden tot daling van de grondwaterstand en daarmee een negatief effect op het herstel van de grondwaterafhankelijke natuur, aanwezig in de prioritaire verdrogingsgebieden, kunnen hebben. Bedoelde grondwaterstandsdalingen kunnen significant zijn indien de cumulatieve effecten van meerdere onttrekkingen worden beschouwd. Teneinde de omvang van het probleem niet verder te doen toenemen is het noodzakelijk om voor bedoelde onttrekkingen een stand-still in te voeren.
Stand-still heeft de vorm gekregen van een verbod voor onttrekkingen in bedoelde gebieden waarvan zijn uitgezonderd de onttrekkingen die op het moment van inwerkingtreding van het artikel legaal aanwezig waren (dat wil zeggen overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de wet zijn gemeld of waarvoor uiterlijk op die datum een vergunning is verleend). Deze regeling is een vergelijkbaar aan die voor nieuwe diepe onttrekkingen in de Roerdalslenk of Venloschol (artikel 5.7c en 5.7d). ook voor de prioritaire verdrogingsgebieden is voor het instrument algemene regels gekozen omdat er en eenduidige regel –het verbod op nieuwe onttrekkingen- kan worden gesteld. De individuele toetsing die de vergunning mogelijk maakt is daarmee overbodig. Verder kunnen middels algemene regels de administratieve lasten verbonden aan vergunningverlening worden vermeden.
Eenzelfde regeling geldt voor de kansrijke gebieden, als bedoeld in het Reconstructieplan. Ook de kansrijke gebieden zijn aangeduid op de bij de verordening behorende kaarten
Omtrent de exacte reikwijdte van stand-still moet nog het volgende opgemerkt worden.
Krachtens het bepaalde in de wet is -in beginsel- een inrichting vergunningplichtig. Het begrip inrichting wordt in de wet (artikel 1, eerste lid) gedefinieerd als “een inrichting of werk, bestemt tot het onttrekken van grondwater”.
In de vergunningen, door de provincie Limburg verleend voor onttrekkingen door de landbouw, is vastgelegd waar (uit welke put) en met welke pompcapaciteit mag worden onttrokken. De inrichting bestaat dus uit de combinatie van een put en een pomp met een bepaalde capaciteit. Uit praktische overwegingen zijn de vergunningen per bedrijf verleend zodat de vergunning in de regel meerdere inrichtingen, put-pompcombinaties, omvat. Voor meldingen geldt dezelfde methodiek van put-pompcombinaties. Waar in het navolgende derhalve wordt gesproken van “vergunning” of “vergund” dient daaronder eveneens begrepen te worden “melding” of “gemeld”
Bedoeling van de invoering van stand-still is om de bestaande situatie te bevriezen. Die bestaande situatie bestaat, zoals vermeld, uit een aantal vergunde inrichtingen of put-pompcombinaties. Het overdragen van de vergunning naar een nieuwe onttrekker, de "wijziging tenaamstelling” als bedoelt in artikel 14, vijfde lid, van de wet blijft mogelijk. Het aantal vergunde inrichtingen neemt daartoe immers niet toe. Omdat elke afzonderlijke inrichting vergunningplichtig is, is het mogelijk om de vergunning in haar geheel, met alle daarin opgenomen inrichtingen, of gedeeltelijk, voor enkel een of een deel van de inrichtingen, over te dragen. Dergelijke overgedragen inrichtingen worden niet getroffen door het onttrekkingsverbod. De nieuwe onttrekker moet zich uiteraard wel volledig aan de vergunning houden, dus uit de vergunde putten onttrekken met een pomp die niet zwaarder is dan vergund. Door de invoering van stand-still is het volgende dus verboden: het onttrekken uit nieuwe, niet vergunde, putten; het onttrekken uit een bestaande put middels een pomp met grotere capaciteit dan vergund; Het onttrekken door een persoon aan wie voor de desbetreffende inrichting geen vergunning is verleend of aan wie voor de desbetreffende inrichting geen vergunning is overgedragen (wijziging tenaamstelling van een bestaande vergunning).
Toelichting bij wijziging van de Verordening waterhuishouding Limburg, vastgesteld op 14 december 2007
Wijziging ten aanzien van de Venloschol Toelichting artikel 5.4 Door invoeging van het nieuwe sub 3 worden grondwateronttrekkingen in de diepe Venloschol vanaf 0m3 per uur in beginsel vergunningplichtig als bedoeld in artikel 11 van de wet. Deze vergunningplicht geldt, evenals de registratieplicht als bedoeld in artikel 5.1, voor alle onttrekkingen, ongeacht het doel van de onttrekking.
Algemene toelichting Hierboven is aangegeven dat diepe onttrekkingen in de Venloschol in beginsel vergunningplichtig worden. In beginsel omdat artikel 15a van de wet de mogelijkheid biedt om voor bepaalde categorieën van onttrekkingen algemene regels te stellen. Deze algemene regels vervangen krachtens artikel 15 van de wet de vergunningplicht. In de verordening zijn in de artikelen 5.6 tot en met 5.7i voor een aantal categorieën van onttrekkingen algemene regels gesteld. Deze algemene regels gelden ook voor diepe onttrekkingen in de Venloschol.
In artikel 5.7d, dat ongewijzigd blijft, is bepaald dat nieuwe diepe onttrekkingen voor beregening of bevloeiing in de Venloschol verboden zijn. Bestaande diepe onttrekkingen voor beregening of bevloeiing in de Venloschol – onttrekkingen die uiterlijk op 4 februari 2005 waren gemeld of vergund – zijn niet verboden maar dienen wel te voldoen aan de overige verplichtingen uit wet of verordening: algemene regels (bijvoorbeeld beregenen op maat, zie artikel 5.7a) of vergunningplicht).
Door wijziging van de verordening verschuift de grens waarbij diepe onttrekkingen in de Venloschol moeten voldoen aan de vergunningplicht of algemene regels van 10 naar 0 m3 per uur. Dat houdt dus in dat thans alle onttrekkingen, ook de kleinere tot 10 m3 per uur, worden gereguleerd.
De overall-situatie voor de diepe Venloschol wordt door de wijziging van de verordening als volgt: nieuwe onttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing, van 0 tot 60 m3 per uur: algemene regels, inhoudende een algeheel verbod op onttrekken: art. 5.7d; nieuwe onttrekkingen voor overige doeleinden: vanaf 0m3 per uur vergunningplichtig: art. 5.4, onder a, sub 3; bestaande onttrekkingen tussen 0 en 10m3 per uur (ongeacht doel onttrekking): worden vergunningplichtig vanaf 0m3/u (art. 5.4, onder a, sub 3) maar door de overgangsbepaling (art. 10.1, zevende lid) worden deze onttrekkingen geacht een vergunning te hebben mits tijdig is voldaan aan de verplichting, opgenomen in de artikelen IA, IB en IC, van de Provinciale Milieuverordening Limburg 10e tranche, tot melding van de oprichting van de boorput ten behoeve van de onttrekking . In bepaalde gevallen wordt de vergunningplicht vervangen door algemene regels (artikelen 5.6 tot en met 5.7i). In die gevallen wordt de onttrekking niet geacht vergund te zijn maar moet worden voldaan aan de algemene regels; bestaande onttrekkingen tussen 10 en 60 m3 per uur (ongeacht doel onttrekking): bestaande regime (vergunningplicht of algemene regels) blijft gehandhaafd; bestaande onttrekkingen groter 60 m3 per uur (ongeacht doel onttrekking): waren reeds in alle gevallen vergunningplichtig omdat de wet niet toestaat om voor onttrekkingen van deze omvang algemene regels te stellen.
Algemene regels voor beregening of bevloeiing Artikel 5.3a Dit artikel biedt Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om, bij het uitblijven van een (tijdige) opgave door de onttrekker van de onttrokken en teruggebrachte hoeveelheden grondwater, zelf deze hoeveelheden vast te stellen. Deze aldus vastgestelde hoeveelheden worden opgenomen in het register, als bedoeld in artikel 13 van de wet en vormt de basis voor de grondwaterheffing.
Artikel 5.7b Deze wijziging is wetstechnisch van aard: de formulering van het artikel is vereenvoudigd. Inhoudelijk is er geen wijziging aangebracht. De strekking van het artikels blijft dat de algemene regels, opgenomen in artikel 5.7a (beregenen op maat) niet van toepassing zijn indien er een bijzondere regeling, opgenomen in de artikelen 5.7c tot en met 5.7g (nieuwe nummering), geldt.
Artikel 5.7f In dit artikel is een bijzondere regeling opgenomen voor het gebied dat als Peelrestanten en Peelvenen is aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart. Voor onttrekkingen in dit gebied, die voldoen aan de criteria opgenomen in het eerste lid, gelden de algemene regels vervat in het tweede tot en met vierde lid. Deze algemene regels houden een registratieverplichting in. Verdergaande algemene regels, zoals bijvoorbeeld vervat in artikel 5.7a (beregenen op maat) of een vergunningplicht (behoudens in de gevallen waarin de wet dit voorschrijft), worden in dit gebied niet nodig geacht. De reden hiervoor is dat in het kader van het ontwikkelen van het Gewenst Grond- en OppervlaktewaterRegime (GGOR) is gebleken dat voor dit gebied alternatieve maatregelen de bij het grondwater betrokken belangen efficiënter kunnen dienen dan een vergaande regulering van de bestaande grondwateronttrekkingen. Wel geldt, ook voor het gebied Peelrestanten en Peelvenen, een stand-still: het aantal of de omvang van de onttrekkingen mag niet toenemen (artikel 5.7g).
Artikel 5.7g In dit artikel is een algeheel stand-still opgenomen: er mag geen uitbreiding zijn van het aantal putten en de onttrokken hoeveelheid niet mag toenemen ten opzichte van de vergunningen en meldingen welke nu in het grondwaterregister (OWL) zijn geregistreerd. Nieuwe onttrekkingen of uitbreidingen van bestaande onttrekkingen zijn –behoudens het bepaalde in artikel 5.7i- verboden.
De verordening, zoals deze luidde tot deze wijziging, kende een stand-still in de bufferzones rondom de prioritaire verdrogingsgebieden en de kansrijke gebieden. Hierbij kon nog steeds een toename plaatsvinden van onttrekkingen buiten de bufferzone. In het kader van het ontwikkelen van het Gewenst Grond- en OppervlaktewaterRegime (GGOR) is gebleken dat in het gebied Peelrestanten en Peelvenen de locatie van de onttrekking minder relevant is dan de onttrokken hoeveelheid. Vanwege de ter plaatse aanwezige deklaag en de grote doorlatendheid van het eerste watervoerende pakket dragen onttrekkingen op grote afstand buiten de bufferzone bij aan het cumulatieve effect. Als de beregening buiten de bufferzones verder kan toenemen blijft er een risico bestaan op een verdere toename van de verdroging in dit gebied.
Om een verdere toename van de verdroging als gevolg van uitbreiding buiten de huidige bufferzones te voorkomen zouden de bufferzones vergroot kunnen worden. De vraag is dan tot hoever de grens opgerekt moet worden om met zekerheid te kunnen zeggen dat toename van beregening buiten de bufferzones niet langer een effect op het natuurgebied heeft. Er is in principe altijd sprake van een cumulatief effect.
Ook buiten het gebied Peelrestanten en Peelvenen kunnen onttrekkingen buiten bedoelde bufferzones een cumulatief effect hebben op prioritaire verdrogingsgebieden of kansrijke gebieden.
Gelet op het voorgaande geldt een stand-still voor het gehele grondgebied van de provincie, met uitzondering van Zuid-Limburg. Dit biedt de meeste garanties dat een verdere toename van verdroging als gevolg van beregening wordt uitgesloten. Bovendien is het eenduidig en sluit het daarmee aan bij de wens om de regelgeving zo eenvoudig mogelijk te maken.
Voor Zuid-Limburg geldt dat de geologische situatie sterk verschilt van Noord- en Midden-Limburg. Compensatie van onttrekkingen via onder andere waterconservering in het ondiepe systeem is hier niet mogelijk. In het verleden is Zuid-Limburg dan ook uitgezonderd van het GGOR en Optimaal Waterbeheer in de Landbouw (OWL).Derhalve geldt, in lijn met OWL, alleen in Noord- en Midden-Limburg een stand-still. Wel blijft het voor de prioritaire en kansrijke gebieden, ook die zijn gelegen in Zuid-Limburg, geldende stand-still gehandhaafd. Uiteraard blijven voor onttrekkingen in Zuid-Limburg wel de overige bepalingen van de verordening en wet gelden.
De datum waarop het stand-still in werking treedt is 1 januari 2008 (artikel 5.7g, tweede lid, onder b). In de verordening gold in een aantal bijzondere gevallen (thans opgenomen in artikel 5.7g, derde lid) al een stand-still gold vanaf 4 februari 2005. Voor deze gevallen is de 4 februari 2005 gehandhaafd als uitgangsdatum voor het stand-still.
In het derde lid onder d is bepaald dat onttrekkingen ten behoeve van beregening of bevloeiing van sportvelden worden uitgezonderd van algemene regels en dus vergunningplichtig blijven. Deze onttrekkingen zijn meestal gelegen in stedelijk gebied en compensatie via bijvoorbeeld waterconservering is vaak minder goed mogelijk. Compensatie van dergelijke onttrekkingen vraagt meestal om maatwerk zodat een individuele afweging noodzakelijk blijft.
In het vierde lid is bepaald dat het stand-still niet geldt voor onttrekkingen groter dan 60 m3 per uur. Dit omdat krachtens de wet algemene regels, als vervat in het eerste tot en met derde lid, enkel kunnen gelden voor onttrekkingen tot 60 m3 per uur. Dergelijke grotere zijn derhalve altijd vergunningplichtig. Hier geldt een restrictief vergunningenbeleid, inhoudende dat een vergunning voor een nieuwe onttrekking of een uitbreiding van een bestaande onttrekking –behoudens in de situatie als bedoeld in artikel 5.7i- niet wordt verleend.
Krachtens de wet kunnen algemene regels eveneens slechts gelden voor een aantal limitatief opgesomde categorieën van onttrekkingen (zie artikel 15a, tweede lid, van de wet). Van deze mogelijkheid is in de verordening gebruik gemaakt voor onttrekkingen ten behoeve van verschillende vormen van beregening of bevloeiing (zie artikel 5.7a en volgende) en bronbemalingen (zie artikel 5.6). Onttrekkingen voor andere doeleinden zijn derhalve altijd vergunningplichtig.
Samenvattend geldt ten aanzien van stand-still derhalve het volgende: Zuid-Limburg: geen stand-still, tenzij de onttrekking is gelegen in een prioritair of kansrijk gebied of in de bufferzone daarvan; Noord- en Midden-Limburg: stand-still vanaf 1 januari 2008 (tenzij onttrekking in prioritair of kansrijk gebied of in de bufferzone daarvan of diepe onttrekking in Roerdalslenk of Venloschol); onttrekking in prioritair of kansrijk gebied of in de bufferzone daarvan prioritair of kansrijk gebied: stand-still vanaf 4 februari 2005; diepe onttrekking in in Roerdalslenk of Venloschol: stand-still vanaf 4 februari 2005; onttrekking groter dan 60 m3 per uur: vergunningplicht; onttrekking voor een ander doel dan beregening of bevloeiing (of bronbemalingen): vergunningplicht.
Artikel 5.7h Om registratie en controle van het stand-still op eenvoudig wijze mogelijk te maken dienen de putten en pompen moeten worden voorzien van een unieke codering. De verplichting daartoe is opgenomen in dit artikel.
Artikel 5.7i Het stand-still, opgenomen in artikel 5.7g, houdt zoals hierboven toegelicht in dat de onttrekkingssituatie niet mag wijzigen. Uit het gebiedsgericht werken komt naar voren dat de vroegere stand-still regeling in de bufferzones soms te star is om hydrologisch optimale verkaveling mogelijk te maken omdat putten niet verplaatst mogen worden. Om deze ongewenste situatie op te heffen maakt in artikel 5.7i het onder voorwaarden mogelijk om een onttrekking te verplaatsen of om de diepte van de onttrekking te wijzigen. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat de pompcapaciteit en daarmee de omvang van de onttrekking niet toeneemt.
Krachtens het bepaalde in artikel 5.7g, derde lid onder a en b, zijn diepe onttrekkingen in de Venloschol en Roerdalslenk verboden, tenzij een dergelijke onttrekking reeds voor 4 februari 2005 legaal (vergund of gemeld bij het bevoegde gezag) aanwezig was. Aritkel 5.7i, tweede lid, maakt het dus niet mogelijk om een ondiepe onttrekking in de Venloschol en Roerdalslenk zodanig te verdiepen dat deze onttrekking als een diepe onttrekking moet worden geduid.
In artikel 5.10 is bepaald dat een put na beëindiging van de onttrekking zodanig moet worden afgedicht of afgewerkt dat verontreiniging van het grondwater wordt voorkomen. Deze verplichting is krachtens artikel 5.7i, derde lid onder d, van overeenkomstige toepassing op de situatie waarin net de locatie van de onttrekking wijzigt. In dat geval moet de oude put worden afgedicht of afgewerkt.