Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels boete 2014 gemeente Dongen |
Citeertitel | Beleidsregels boete 2014 gemeente Dongen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-10-2014 | Onbekend | 30-09-2014 Informatiekrant gemeente Dongen, 16 oktober 2014 | Onbekend |
Per 1 januari 2013 is het college op grond van artikel 18a van de Wet werk en bijstand (verder WWB), artikel 20avan de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (verder IOAW) en artikel 20A van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (verder IOAZ) gehouden een boete op te leggen als uitkeringsgerechtigde ( verder klant) de inlichtingenplicht niet of niet correct nakomt. In deze beleidsregels heeft het college vastgelegd hoe zij omgaat met deze verplichting.
Wijzigingen en omstandigheden kunnen van invloed zijn op het recht op een uitkering. De klant heeft op grond van artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW en artikel 13 van de IOAZ de verplichting alle wijzigingen doorgeven aan team Werk, Inkomen & Zorg van de gemeente.
De klant moet deze wijziging uit eigen beweging doorgeven aan het college en heeft hiervoor een zogenoemd wijzigingsformulier ontvangen.
Dit geldt ook voor de feiten en omstandigheden waarvan het college in het algemeen door een andere instantie op de hoogte wordt gesteld. Want de inlichtingenplicht berust op de klant.
Van het schenden van de inlichtingenplicht is onder andere sprake als de klant wijzigingen en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat die van invloed kunnen zijn op de uitkering, niet spontaan aan het college meldt. De klant moet de wijzigingen onverwijld (dat wil zeggen: uit eigen beweging) doorgeven aan het college, schriftelijk, via het wijziging- of inkomstenformulier.
Onder onverwijld verstaat het college: binnen 5 werkdagen nadat de wijziging heeft plaatsgevonden of de relevante wijziging van omstandigheden is ingetreden voor zover dit betrekking heeft op het verwerven van inkomsten, dan wel in ieder geval voordat het college de uitkering betaalt.
Het college beoordeelt bij een aanvraag of er recht bestaat op een uitkering. Tijdens de bijstandsverlening controleert het college regelmatig de juistheid van de verstrekte uitkering door middel van bijvoorbeeld themacontroles, wijzigingsformulieren en controles naar aanleiding van externe signalen (bijvoorbeeld van het Inlichtingenbureau). De klant ontvangt in deze situaties een verzoek om informatie van het college, waaraan de klant verplicht medewerking moet verlenen.
Hieronder wordt beschreven welke consequenties verbonden worden als gedurende een aanvraagprocedure of bijstandsverlening, niet (tijdig) aan de inlichtingenplicht wordt voldaan.
Als er tijdens een aanvraagprocedure een aanvultermijn wordt geboden om de aanvraag compleet te maken en de klant maakt gebruik van deze termijn, is formeel al sprake van schending van de inlichtingenplicht. Het college ziet hier echter af van het geven van een waarschuwing of boete op te leggen. Reden is dat een aanvraagprocedure vaak nieuw is en een klant niet altijd weet wat hij moet aanleveren. Er wordt uitgegaan van de intentie van de klant om de aanvraag compleet te maken. Een boetetraject schiet in deze situatie zijn doel voorbij.
Als belanghebbende de aanvraag niet aanvult en de aanvraag wordt buiten behandeling gesteld of de aanvraag wordt afgewezen omdat het recht niet is vast te stellen, is er mogelijk wel sprake van (op zijn minst enige) verwijtbaarheid (als belanghebbende ook in de gelegenheid was om wel de juiste informatie te verstrekken). Maar ook hier kiest het college ervoor om geen waarschuwing te geven of een boete op te leggen. De bijstand wordt namelijk niet te gelde gemaakt en ook hier schiet een boetetraject zijn doel voorbij.
Uitzondering is echter als een klant valse informatie heeft verstrekt om ten onrechte een uitkering te krijgen en het college dit al tijdens de aanvraag doorziet. In dat geval wijst het college niet uitsluitend de aanvraag af, maar legt ook tevens een boete op of geeft een waarschuwing. Het verstrekken van valse informatie is immers op zichzelf - anders dan het indienen van een onvolledige aanvraag - ook al een strafbaar feit.
De klant krijgt een termijn waarbinnen hij moet reageren op het verzoek om informatie. Als de klant tegen het einde van de gestelde termijn nog niet heeft voldaan aan het verzoek om informatie, dan verstuurt het college een termijn van orde. De ‘termijn van orde’ is een periode waarin de klant verzocht wordt alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De termijn van orde is de termijn vóór de hersteltermijn (3.5) en kent geen juridische consequenties.
Als de klant tegen het einde van de gestelde ordetermijn nog niet heeft voldaan aan het verzoek om informatie, dan verstuurt het college een hersteltermijn en schort het college het recht op uitkering (indien mogelijk) op.
Voldoet de klant binnen de hersteltermijn alsnog aan het verzoek om informatie dan beoordeelt het college het recht op bijstand. Blijkt dat er geen wijziging te zijn opgetreden die van invloed is op het recht op uitkering, kan eenmalig worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals gesteld in artikel 18a lid 4 van de WWB. Indien een schriftelijke waarschuwing niet mogelijk is, wordt een boete opgelegd.
Voldoet de klant binnen de hersteltermijn alsnog aan het verzoek om informatie en blijkt er wel een wijziging te zijn opgetreden die van invloed is op het recht op uitkering, herziet of trekt het college dit recht in en legt in beginsel een boete op.
Voldoet de klant na de hersteltermijn niet aan het verzoek om informatie, dan herziet of trekt het college het recht op uitkering in. Vervolgens onderzoekt het college of het recht op uitkering niet per een eerdere datum herzien of ingetrokken had moeten worden. Daarnaast legt het college een boete op.
Als de klant de inlichtingenplicht niet of niet correct nakomt moet het college een boete opleggen. In het Boetebesluit socialezekerheidswetten staan regels voor het bepalen van de hoogte van de boete. Het college geeft aan dit besluit de volgende invulling.
De hoogte van de boete stemmen we af op:
De ernst van de gedraging wordt op grond van artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten in eerste plaats afgemeten aan de hoogte van het benadelingsbedrag. Voor de definitie van benadelingsbedrag wordt verwezen naar artikel 18a lid 2 van de WWB. “In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen”.
Het basis boetebedrag staat vermeld in artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Het college past dit artikel overeenkomstig toe.
De mate waarin de gedraging aan de klant kan worden verweten wordt beoordeeld naar de situatie op het moment dat de klant zijn verplichting na had moeten komen. Voorop staat de individuele beoordeling.
Voor het bepalen van de hoogte van de boete hanteert het college onderstaande uitgangspunten om te bepalen of er sprake is van verwijtbaarheid:
Het college deelt bij de toekenning van de uitkering aan de klant mee welke feiten en omstandigheden hij spontaan aan het college moet melden. Daarnaast ontvangt elke klant een informatiemap. Het college gaat er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen, steeds vanuit dat het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering.
Van een klant kan een redelijke inspanning worden gevraagd om op de hoogte te raken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering. Als de klant informatie nodig heeft van een ander en die ander deze informatie niet verstrekt, leidt dit in beginsel niet tot verminderde verwijtbaarheid.
Het college verlaagt het basis boetebedrag als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid zoals benoemd in artikel 2a, tweede lid onder a, b en c van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.
De belanghebbende verkeerde op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen in onvoorziene en ongewenste omstandigheden. Het betrof omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren, maar die hem niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen. Wel waren de omstandigheden emotioneel zo ontwrichtend dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt.
De belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd. In deze gevallen is er sprake van verminderde verwijtbaarheid. Echter: wanneer de belanghebbende genoemde inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting, is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.
Daarnaast acht het college dat er sprake is van verminderde of gedeelde verwijtbaarheid als;
Een klant administratief onbekwaam is en niet in staat zijn belangen te behartigen. De Rechtbank heeft een (beschermings)bewindvoerder of curator aangewezen om de zaken van de klant te behartigen. Doorslaggevend hierin is of de klant alle relevante, aantoonbare en verifieerbare informatie aan de bewindvoerder of curator heeft doorgegeven die van belang is voor het recht op uitkering en deze is verzuim is gebleven richting de gemeente.
Artikel 4.3 Waarschuwing in plaats van een boete
In plaats van een boete geeft het college een schriftelijke waarschuwing als het niet of niet correct nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, tenzij:
Artikel 4.4 Afzien van boete of waarschuwing wegens dringende redenen
Het college kan afzien van het opleggen van een boete of waarschuwing als daarvoor dringende redenen bestaan. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid als er in de individuele situatie van de belanghebbende op het moment waarop over de oplegging van de boete moet worden besloten, sprake is van zo ernstige financiële en/of sociale (gezins)omstandigheden dat een oplegging van verdere lasten in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht.
De hoogte van de boete wordt berekend door het benadelingsbedrag te vermenigvuldigen met een percentage. Uitgangspunt zijn boetes van 50%, als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid zoals beschreven in artikel 4.2 onder lid a, b, d en e. De boete kan na matiging, nooit minder bedragen dan € 150,00.
Als er op grond van artikel 2a, tweede lid, onder c, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten sprake is van verminderde verwijtbaarheid, en er geen andere omstandigheden zijn die van invloed kunnen zijn op de mate van verwijtbaarheid, wordt de boete vastgesteld aan de hand van de hoogte van het benadelingsbedrag en de duur van de overtreding.
Het college legt een boete op van 100% als er sprake is van volledige verwijtbaarheid.
Het college legt geen waarschuwing of boete op als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Als er een samenloop is in omstandigheden waarin sprake is van verminderde verwijtbaarheid zoals beschreven in artikel 4.2 sub a tot en met e, dan wordt alleen de laagste boete opgelegd.
Het college verhoogt het basis boetebedrag met 50 procent, indien in de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan het moment van de overtreding, een eerdere boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging. De eerder opgelegde boete of strafrechtelijke sanctie moet onherroepelijk zijn.
Het college verhoogt het basis boetebedrag niet, indien de tweede of daarop volgende overtreding niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag.
Bij het invorderen van een boete maakt het college een onderscheid tussen de belanghebbenden die nog een uitkering ontvangen van het college en de belanghebbenden die niet langer aanspraak maken op een uitkering van het college.
De betaling van de boete gebeurt primair door verrekening van de boete met de betaling van de uitkering. In beginsel houdt het college 10% van de volledige uitkering inclusief vakantiegeld in ter verrekening. Het college houdt hierbij rekening met de voor de klant geldende beslagvrije voet.
Voor verrekening van de boete bij recidive verwijst het college naar de Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2013.
Indien de belanghebbende niet langer een uitkering van het college ontvangt, verrekent het college de boete met het openstaande vakantiegeld. Het restant van de boete moet de klant binnen zes weken na verzending van de beschikking voldoen.
Als de klant niet in staat is de vordering in één keer te betalen, kan de klant een verzoek om een betalingsregeling indienen. Het college stelt de betalingsregeling vast, rekening houdend, met de individuele omstandigheden.