Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Externe bijlage | exb-2016-7479 |
Geen
Gemeentewet, artikel 147, lid 1, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 35
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-04-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | wijziging in het kader van de Fraudewet | 17-04-2013 Gemeenteblad 2012/39, Roosendaalse Bode 28 april 2013 | BC/2013-21 |
12-07-2000 | 01-07-2010 | 29-04-2013 | nieuwe regeling | 08-07-2010 Gemeenteblad 2010, nr. 23, Roosendaalse Bode 11 juli 2010 | AO/2010-45 |
De raad van de gemeente Roosendaal,
gezien het advies van de commissie samenleving,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Roosendaal, d.d. 25 mei 2010,
Gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
overwegende dat de gemeenteraad per 1 juli 2010 regels dient te stellen met betrekking tot de weigering en verlaging van de uitkering;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Het weigeren of verlagen van de uitkering
Het college weigert de uitkering blijvend of tijdelijk, conform de regels gesteld in deze verordening, naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven, indien sprake is van een situatie genoemd in artikel 20, eerste lid, van de IOAW dan wel artikel 20, tweede lid van de IOAZ.
Artikel 5. Horen van belanghebbende
Indien het college het voornemen heeft tot het opleggen van een gehele weigering of 100% verlaging van de uitkering, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de weigering of verlaging wordt opgelegd.
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een weigering of verlaging
Het college ziet af van het weigeren of verlagen van de uitkering indien:
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering door het college van die gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. De verlaging van de uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak
De weigering of verlaging van de uitkering wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de weigering of verlaging van de uitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze periode reeds een weigering of verlaging van de uitkering is toegepast, wordt de weigering of verlaging aansluitend op deze periode opgelegd. In alle gevallen wordt uitgegaan van de grondslag die geldt over de periode waarover de weigering of verlaging wordt opgelegd.
Artikel 8. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de weigering of verlaging van de uitkering uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste weigering of verlaging is gesteld.
Hoofdstuk 2. Inkomen uit of in verband met arbeid kunnen verwerven
Hoofdstuk 3. Geen of onvoldoende medewerking verlenen om algemeen geaccepteerde arbeid of gesubsidieerde arbeid te verkrijgen
Artikel 10. Verlaging van de uitkering: indeling in categorieën
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, derde lid, worden de gedragingen van belanghebbende(n), waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW of op grond van artikel 37 van de IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering. Onder een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling wordt ook verstaan een onderzoek naar de mogelijkheden tot verkrijging van gesubsidieerd werk of sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling.
het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAZ, waaronder begrepen sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling.
Artikel 11. De hoogte en duur van de verlaging
Indien binnen één jaar na de voorgaande verwijtbare gedraging sprake is van herhaling van verwijtbaar gedrag, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verzwaring van de verlaging. Onder voorgaande verwijtbare gedragingen wordt verstaan de voorgaande gedraging die aanleiding is geweest tot het treffen van een verlaging. Dit geldt evenzo indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.
Hoofdstuk 4. Bestuurlijke boete ingevolge art. 20a IOAW en IOAZ
Hoofdstuk 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers, en onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of de IOAZ, als bedoeld in artikel 20, tweede lid van de IOAW en artikel 20, eerste lid van de IOAZ, wordt een verlaging van de uitkering opgelegd;