Organisatie | Nunspeet |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente Nunspeet 2015 |
Citeertitel | Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente Nunspeet 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Inkomens- en studietoeslag |
Geen
Artikel 8 Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 27-11-2014 | R.3636 |
De raad van de gemeente Nunspeet;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28-10-2014;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en c, en tweede lid, van de Participatiewet;
gezien het advies van de commissie Maatschappij en Middelen;
overwegende dat het noodzakelijk is regels op te stellen over de individuele inkomenstoeslag;
vast te stellen de Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente Nunspeet 2015.
Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en niet nader omschreven zijn hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid en artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Een belanghebbende komt in aanmerking voor een individuele inkomens- en studietoeslag als gedurende de periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoek het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 4. Uitzicht op inkomensverbetering
De belanghebbende die recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 36b, lid d van de Participatiewet heeft uitzicht op inkomensverbetering en heeft geen recht op een individuele inkomens- en studietoeslag.
Een belanghebbende die de arbeidsverplichtingen heeft opgelegd gekregen, heeft uitzicht op inkomensverbetering. Alleen als belanghebbende kan aantonen voldoende inspanningen te hebben verricht en de periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoek geen maatregel heeft opgelegd gekregen wegens schending van de arbeidsverplichtingen, kan gesteld worden dat er geen zicht was op inkomensverbetering.
Artikel 5. Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon
Bij de beoordeling of iemand voldoet aan het gestelde in artikel 36b, lid d van de Participatiewet kan het college advies inwinnen bij een externe organisatie met betrekking tot het oordeel of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.
Artikel 6. Hoogte individuele inkomens- en studietoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomens- en studietoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomens- en studietoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een laag inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Vanaf dat moment is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden zoals beschreven in artikel 3 en 4.
Daarnaast is in de wet de individuele studietoeslag geregeld. Deze is bedoeld voor studenten die wegens medische beperkingen met voltijdse arbeid het minimumloon niet kunnen verdienen. Tijdens en na hun studie hebben ze dus geen zicht op inkomensverbetering. De individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid.
Omdat beide regelingen eenzelfde doel hebben, een tegemoetkoming voor het die geen mogelijkheid hebben om hun inkomen te verbeteren, is gekozen om beide regelingen in één verordening op te nemen en dezelfde systematiek toe te passen.
De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb). Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Dit geldt ook voor een verzoek op grond van artikel 36b van de Participatiewet, de individuele studietoeslag.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan. Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Hiermee wordt aangesloten bij de rest van het minimabeleid wat uitvoering en communicatie vergemakkelijkt. Met langdurig wordt een periode van drie jaar bedoeld, deze periode werd ook gehanteerd bij de langdurigheidstoeslag.
Artikel 4. Uitzicht op inkomensverbetering
Studerenden worden geacht zicht te hebben op inkomensverbetering behalve als er sprake is van een medische beperking waardoor ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. Ook belanghebbenden die arbeidsgeschikt zijn hebben zicht op inkomensverbetering. Er wordt daarom beoordeeld of er voldoende gedaan is om het inkomen te verbeteren en belanghebbende moet dit ook kunnen aantonen. Als belanghebbende volledig meewerkt aan een re-integratietraject wordt hieraan voldaan.
Om te kunnen beoordelen of iemand niet in staat is het minimumloon te verdienen zal in de regel, net als bij het vaststellen van de doelgroep loonkostensubsidie, een medisch advies van een externe instantie noodzakelijk zijn.
Artikel 6. Hoogte individuele inkomens- en studietoeslag
De hoogte van de toeslag is gebaseerd op een percentage van de gehuwdennorm die van toepassing is op 1 januari van het jaar waarin de toeslag wordt aangevraagd.
Bij de langdurigheidstoeslag was de hoogte nog gebaseerd op de toepasselijke bijstandsnorm maar met de invoering van de kostendelersnorm en de verlaging van de norm voor alleenstaande ouders zou dit onevenredige gevolgen kunnen hebben voor alleenstaande ouders.