Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Verordening Jeugdhulp Schiedam 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Jeugdhulp Schiedam 2015
CiteertitelVerordening Jeugdhulp Schiedam 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageTOELICHTING VERORDENING JEUGDHULP SCHIEDAM

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Verordening Jeugdhulp Schiedam 2017.

Artikel 19 bevat een hardheidsclausule.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet, art. 2.9
  2. Jeugdwet, art. 2.10
  3. Jeugdwet, art. 2.12
  4. Jeugdwet, art. 8.1.1, lid 4
  5. Jeugdwet, art. 12.4, lid 2
  6. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201520-06-2017nieuwe regeling

28-10-2014

Elektronisch Gemeenteblad, 11-12-2014

VR 47/2014

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Jeugdhulp Schiedam 2015

 

De raad van de gemeente Schiedam;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Schiedam d.d. 23 september 2014,

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12, 8.1.1, vierde lid en 12.4, tweede lid van de Jeugdwet en artikel

149 van de Gemeentewet;

 

 

overwegende:

  • -

    dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • -

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrecht ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

  • -

    dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

besluit vast te stellen de Verordening Jeugdhulp Schiedam 2015.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • -

    consultatie- en diagnose team: team met expertise op alle terreinen van de jeugdhulp en –zorg dat diagnoses stelt en adviseert ten behoeve van een goede toeleiding naar specialistische jeugdhulp;

  • -

    gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 6;

  • -

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen, stoornissen en verstandelijke beperking, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • -

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel2, tweede lid;

  • -

    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid;

  • -

    ondersteuningsplan: het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • -

    onderzoeksverslag: schriftelijke vastlegging van het onderzoek als bedoeld in artikel 6;

  • -

    overige voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet zijnde een individuele voorziening;

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • -

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Vrij toegankelijke basishulp:

      • -

        jeugdgezondheidszorg

      • -

        Het wijk ondersteuningsteam (WOT)

      • -

        informatie, cursussen en opvoedadvies

      • -

        kortdurende pedagogische ondersteuning

      • -

        jongerenwerk

    • b.

      Niet vrij toegankelijke basishulp:

      • -

        gezinscoaching

      • -

        jongerencoaching

      • -

        praktische thuisbegeleiding

      • -

        sociaal medische kinderopvang

      • -

        kortdurende generalistische basis-GGZ bij enkelvoudige problematiek

      • -

        begeleiding en verzorging van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • -

      crisisopvang

    • -

      forensische hulp

    • -

      gesloten jeugdhulp

    • -

      hulpmiddelen voor minderjarigen, exclusief woningaanpassingen

    • -

      langdurige specialistische ggz bij complexe problematiek

    • -

      medische kinderdagbehandeling

    • -

      pleegzorg

    • -

      residentiële hulp

    • -

      specialistische ambulante opvoedhulp bij langdurige complexe problematiek

    • -

      specialistische (dag)behandeling in combinatie met verzorging van verstandelijk beperkte jeugd

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 12.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college registreert schriftelijk de hulpvraag of een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3 eerste lid.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot de vrij toegankelijke basishulp als genoemd in artikel 2, lid 1, onder a.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 6, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 6. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoefte, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders; en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1. van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hunrechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 7. Het onderzoek/gespreksverslag en ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke vastlegging van het onderzoek/gesprek, bedoeld in artikel 6.

  • 2.

    Binnen de in het gesprek afgesproken termijn verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, waarin de naar het oordeel van het college gewenste individuele of overige voorziening wordt vastgelegd.

  • 3.

    Indien naar het oordeel van het college een individuele voorziening, zo nodig in combinatie met een overige voorziening wenselijk is, wordt ter zake een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

  • 4.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag of ondersteuningsplan toegevoegd.

  • 5.

    Indien sprake is van een enkelvoudige verwijzing naar een overige voorziening als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b, kan het college volstaan met een directe verwijzing en behoeft er geen onderzoeksverslag te worden verstrekt.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag of ondersteuningsplan als een complete aanvraag voor een individuele voorziening beschouwen, tenzij het gesprek langer dan drie maanden geleden heeft plaatsgevonden..

  • 3.

    Een niet voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag of ondersteuningsplan wordt door het college als een aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd, tenzij de jeugdige of zijn ouders hebben aangegeven geen aanvraag te wensen.

Artikel 9. Advies consultatie- en diagnoseteam

Indien van belang voor de beoordeling van de aanvraag voor een individuele voorziening, kan het college advies of een diagnose vragen van het Consultatie- en diagnoseteam.

Artikel 10. Voorwaarden voor het toekennen van individuele voorzieningen

Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het verslag of plan als bedoeld in artikel

7 wordt vastgesteld dat de jeugdige:

  • a.

    op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

  • b.

    geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of

  • c.

    geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

Artikel 11. Regels voor persoonsgebonden budget

  • 1.

    Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget (pgb) dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

  • 2.

    Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het college aan de jeugdige en zijn ouders alleen een pgb, indien:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoend e in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige en zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is en bijdraagt aan het beoogde resultaat.

  • 3.

    De hoogte van een pgb bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 4.

    Het college stelt het tarief voor het pgb vast op basis van het door de jeugdige of zijn ouders ingediende plan met begroting over hoe zij het pgb gaan besteden.

  • 5.

    Degene aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de individuele voorziening uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk:

    • a.

      indien deze persoon een lager tarief krijgt betaald voor zijn diensten dan het ingevolge het derde lid vastgestelde tarief;

    • b.

      indien deze persoon niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van de pgb hem te zwaar valt;

    • c.

      indien het pgb niet zal worden gebruikt voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • d.

      indien deze persoon op geen enkele wijze druk op de ontvanger heeft uitgeoefend bij diens beslissing;

    • e.

      indien het geen dienst is die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Artikel 12. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven op welke wijze bezwaar kan worden gemaakt tegen deze beschikking.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • d.

      Hoe de wijze van betaling van het pgb is;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en f. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage wordt hierover informatie opgenomen in de beschikking.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening in natura of pgb.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening in natura of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening in natura of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening in natura of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening in natura of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening in natura of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening in natura of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg. en

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 15. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 16. Klachtregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Het college ziet er op toe dat jeugdhulpaanbieders over een klachtenregeling beschikken en ziet toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënten ervaringsonderzoek.

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 18. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 19. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels vaststellen.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening Jeugdhulp Schiedam 2015” of “VJV 2015”.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 28 oktober 2014.

De griffier, De voorzitter,

J.Gordijn C.H.J. Lamers

TOELICHTING VERORDENING JEUGDHULP SCHIEDAM

TOELICHTING VERORDENING JEUGDHULP SCHIEDAM