Organisatie | Maassluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Gemeenteblad 2014-27 deel 1 Gemeenteblad 2014-27 deel 2 Bijlage 3 |
Deze regeling is vervangen door de Beleidsregels en nadere regels maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2016.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2016 | intrekking | 24-11-2015 Elektronisch Gemeenteblad, 03-12-2015 | Z-14-10834 | |
01-01-2015 | 01-01-2016 | Onbekend | 02-12-2014 www.maassluis.nl en www.overheid.nl | ADV-14-02885 |
Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst
1 Voorliggende en algemene voorzieningen 6
1.1 Eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid 6
Beleidsregel 1.1.1 maatwerkvoorziening 6
Beleidsregel 1.1.2 eigen kracht 6
Beleidsregel 1.2.1 gebruikelijke hulp 8
1.3 Mantelzorg en hulp uit het netwerk 9
Beleidsregel 1.3.1 mantelzorg/hulp uit netwerk 9
Nadere regel 1.3.2 waardering mantelzorgers 10
Beleidsregel 1.4.1 algemene voorziening 11
1.5 Afbakening andere wet- en regelgeving 13
Beleidsregel 1.5.1 Wet langdurige zorg (Wlz)/Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) 13
Beleidsregel 1.5.2 zorgverzekeringswet 13
Beleidsregel 1.5.3 Wet kinderopvang 15
Beleidsregel 1.5.4 Jeugdwet 15
Beleidsregel 1.5.5 Participatiewet/WAO/WIA/Wajong/Ziektewet 15
Beleidsregel 1.5.6 Vervoersvoorziening voor werk 15
Beleidsregel 1.5.7 Subsidieregeling ADL-assistentie Fokus 15
1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en kosten 16
Beleidsregel 1.6.1 weigering algemeen gebruikelijke voorzieningen 16
Beleidsregel 1.6.2 oplossing algemeen gebruikelijke voorziening 16
Beleidsregel 1.6.3 algemeen gebruikelijke kosten 17
2.1 Algemene uitgangspunten 17
Beleidsregel 2.1.1 goedkoopst adequaat 17
Beleidsregel 2.1.2 niveau sociale woningbouw 17
Beleidsregel 2.1.3 vervanging maatwerkvoorziening 18
2.2 Hulp bij het huishouden 18
Beleidsregel 2.2.1 hulp bij het huishouden 18
Beleidsregel 2.2.2 categorieën hulp bij het huishouden 18
Beleidsregel 2.2.3 taken hulp bij het huishouden 18
Beleidsregel 2.2.4 normtijden hulp bij het huishouden 19
2.3 Individuele begeleiding 20
Beleidsregel 2.3.1 individuele begeleiding 20
Beleidsregel 2.3.2 categorieën individuele begeleiding 20
Beleidsregel 2.3.3 activiteiten individuele begeleiding 21
Beleidsregel 2.3.4 normtijden individuele begeleiding 22
Beleidsregel 2.4.1 dagbesteding 23
Beleidsregel 2.4.2 dagbesteding versus individuele begeleiding: 23
Beleidsregel 2.4.3 categorieën dagbesteding: 24
Beleidsregel 2.4.4 omvang dagbesteding 24
Beleidsregel 2.4.4 (rolstoel)vervoer dagbesteding: 24
2.5 Logeren (kortdurend verblijf) 25
Beleidsregel 2.5.1 logeren (kortdurend verblijf): 25
Beleidsregel 2.6.2 Regiobinding dak- en thuislozenopvang 26
Beleidsregel 2.7.1 beschermd wonen 26
Beleidsregel 2.7.2 zorgzwaartepakketten 27
Beleidsregel 2.7.2 Volledig Pakket Thuis is voorliggend 27
Beleidsregel 2.8.1 primaat verhuizen 27
Beleidsregel 2.8.2 verhuiskostenvoucher 29
Beleidsregel 2.8.3 woningaanpassing 29
Beleidsregel 2.8.4 achterstallig onderhoud 29
Beleidsregel 2.8.5 inadequate verhuizing 30
Beleidsregel 2.8.6 ADL-clusterwoning en MIVA-woningen 30
Beleidsregel 2.8.7 uitraasruimte 30
Beleidsregel 2.8.8 primaat losse woonunit 31
Beleidsregel 2.8.9 aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten 31
Beleidsregel 2.8.10 bezoekbaar maken 31
Beleidsregel 2.8.11 aanpassingen stalling scootermobiel/scootersafe 31
Beleidsregel 2.9.1 indicatie collectieve vervoersvoorziening 32
Beleidsregel 2.9.2 begeleiding collectieve vervoersvoorziening 32
Beleidsregel 2.9.3 primaat collectieve vervoersvoorziening 32
Beleidsregel 2.9.4 omvang vervoersvoorziening 33
Beleidsregel 2.9.5 fietsvoorziening 33
Beleidsregel 2.9.6 scootermobiel 33
Beleidsregel 2.9.7 autoaanpassing 34
Beleidsregel 2.9.8 leaseauto/gesloten buitenwagen 34
Beleidsregel 2.10.1 rolstoel 35
Beleidsregel 2.10.2 elektrische rolstoel 36
Beleidsregel 2.10.3 aanpassingen rolstoel 36
Beleidsregel 2.10.4 sportvoorziening 36
2.11 Tegemoetkoming meerkosten 37
Beleidsregel 2.11.1 indicatie tegemoetkoming meerkosten 37
3 Persoonsgebonden budget (pgb) 37
Beleidsregel 3.1 bekwaamheid voor een pgb 37
Beleidsregel 3.2 motivatie voor een pgb 39
Beleidsregel 3.3 kwaliteit van de voorziening 39
Beleidsregel 3.4 kosten reeds gemaakt 39
Beleidsregel 3.5 langdurig adequaat 41
Beleidsregel 3.6 inzet pgb in sociaal netwerk 41
Beleidsregel 3.7 pgb en kortdurende ondersteuning gericht op herstel 41
Beleidsregel 3.8 pgb en verblijf in een instelling of buiten de regio MVS 43
Beleidsregel 3.9 pgb bij verhuizing buiten de regio MVS en overlijden 43
4 Bijdragen in de kosten voor maatwerkvoorzieningen 44
Beleidsregel 4.1 bijdrage in de kosten 44
Beleidsregel 4.2 bijdrage in de kosten bij minderjarigen 44
Bijlage 1: Normtijden voor verzorging van gezonde kinderen 45
Bijlage 2: Uitleg terreinen en mate van beperkingen bij individuele
Bijlage 3: Cliëntprofielen zorgzwaartepakketten beschermd wonen 49
Bijlage 4: Vaststelling pgb-tarieven hulp bij het huishouden en
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 is vastgelegd dat gemeenten zorg dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Hiervoor moet de gemeenteraad bij verordening regels vaststellen. Ter uitvoering van de Wmo 2015 werken de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam (MVS) op een aantal terreinen samen. Door de drie raden van de gemeenten is de Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2015 vastgesteld. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning MVS 2015 zijn nadere regels en de bedragen opgenomen.
In de Wmo 2015 gaat het om maatwerk en een maatwerkvoorziening moet afgestemd zijn op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt. Inherent hieraan is dat aan twee cliënten met vergelijkbare beperkingen mogelijk niet een zelfde maatwerkvoorziening wordt toegekend. Maatwerkvoorzieningen lenen zich in feite niet voor het opstellen van beleidsregels. Om deze reden heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afgezien van het maken van modelbeleidsregels Wmo 2015.
De MVS-gemeenten gaan werken met sociale wijkteams. Elk wijkteam bestaat uit professionals van verschillende organisaties. Deze professionals zijn niet altijd bekend met de huidige beleidsregels Wmo en de huidige beleidsregels AWBZ (overgehevelde taken). Derhalve bestaat er behoefte aan richtlijnen en een afwegingskader. Deze beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning MVS 2015 moeten dan ook als dusdanig beschouwd worden. Maatwerk blijft het uitgangspunt!
1 Voorliggende en algemene voorzieningen
1.1 Eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid
Beleidsregel 1.1.1 maatwerkvoorziening:
Een maatwerkvoorziening moet gericht zijn op het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1 artikel 1.2.1, artikel 2.3.1, artikel 2.3.2 artikel 2.3.5 lid 3 en 4, en Verordening artikel 4 lid 1 sub h, artikel 7, artikel 9 lid 2
Er moet dus sprake zijn van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie en deze moeten het gevolg zijn van een beperking (somatisch, lichamelijk, verstandelijk) of chronische psychische of psychosociale problemen. Indien een cliënt niet beperkt is in zijn zelfredzaamheid en mogelijkheden tot participatie, is ondersteuning niet nodig. Voorts geldt bij psychische en psychosociale problemen dat deze chronisch van aard moeten zijn. Bij tijdelijke psychische of psychosociale problematiek is eerst behandeling aangewezen.
Beleidsregel 1.1.2 eigen kracht:
Voor een cliënt die zelf in staat is om zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie op te lossen of zich op eigen kracht kan handhaven in de samenleving, bestaat geen noodzaak tot ondersteuning middels een maatwerkvoorziening.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub b, artikel 2.3.5 lid 3 en 4 en Verordening artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2
De Wmo is bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van maatwerkvoorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Voor het zelf oplossen van een probleem is de cliënt verantwoordelijk. Deze eigen verantwoordelijkheid is ook van toepassing wanneer:
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Beleidsregel 1.2.1 gebruikelijke hulp:
Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien hulp, die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot/partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, aanwezig is.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub b, artikel 2.3.5 lid 3 en 4 en Verordening artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2
Bij een melding/aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet allereerst bezien worden of en in hoeverre eventuele huisgenoten zelf de problemen kunnen oplossen. Gebruikelijke hulp is hulp van huisgenoten die in redelijkheid van hen verwacht mag worden, zodat verstrekking van een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is.
Van een volwassen (vanaf 18 jaar) gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de volgende taken overneemt wanneer de cliënt er niet toe in staat is:
Van huisgenoten tussen de 12 en 18 jaar wordt, afhankelijk van de individuele mogelijkheden, de volgende bijdrage verwacht:
Een uitzondering op gebruikelijke hulp kan gemaakt worden indien:
de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken. De (medische) gegevens ter onderbouwing hiervan moeten door de cliënt/huisgenoot worden aangeleverd. Voorts zal veelal een beoordeling door een onafhankelijke arts moeten plaatsvinden. Een maatwerkvoorziening bij (dreigende) overbelasting van een huisgenoot wordt in eerste instantie slechts verstrekt voor 3 maanden ter ontlasting van de huisgenoot. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Wanneer er voor de huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van persoonlijke verzorging aan de cliënt, dient men die overbelasting op te heffen door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren.
1.3 Mantelzorg en hulp uit het netwerk
Beleidsregel 1.3.1 mantelzorg/hulp uit netwerk:
Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien hulp van mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub c en d, artikel 2.3.5 lid 3 en 4 en verordening artikel. 4 lid 1 sub d, artikel.7 lid 2
Mantelzorg wordt omschreven als hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg en hulp uit het netwerk is voor een betrokken samenleving onmisbaar. Om mogelijk te maken dat een cliënt langer in de eigen leefomgeving kan blijven wonen moet een groter beroep worden gedaan op het sociale netwerk.
Veelal ontvangt een cliënt al mantelzorg. Indien de mantelzorger bereid is en in staat is om deze (bovengebruikelijke) hulp te blijven bieden, waardoor de cliënt voldoende zelfredzaam is en voldoende kan participeren, is een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk.
De mogelijkheid bestaat dat een cliënt nog geen of onvoldoende mantelzorg ontvangt. Onderzoek naar de mogelijkheden van hulp uit het netwerk moet dan eerst plaatsvinden. Van belang hierbij is dat uit onderzoek is gebleken dat er vaak sprake is van vraagverlegenheid bij cliënten, maar ook van handelingsverlegenheid bij personen uit het netwerk. Door de cliënt, eventueel samen met iemand uit het wijkteam en/of een onafhankelijke cliëntondersteuner, moet voordat een beroep gedaan kan worden op een maatwerkvoorziening, het netwerk in kaart gebracht worden en personen uit dit netwerk gevraagd worden naar de mogelijkheden tot het bieden van hulp.
Kortom, een maatwerkvoorziening is slechts bedoeld als aanvulling op mantelzorg en hulp uit het netwerk of bij een noodzaak voor het ontlasten van de mantelzorg (respijtzorg).
Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger (tijdelijk) niet in staat is de (gebruikelijke) hulp op zich te nemen vanwege (dreigende) overbelasting. Indien andere personen uit het netwerk of algemene voorzieningen (zie paragraaf 1.4) onvoldoende zijn om de mantelzorger te ontlasten, kan een maatwerkvoorziening, zoals dagbesteding, kortdurend verblijf of eventueel individuele begeleiding, worden verstrekt aan de cliënt ter ontlasting van diens mantelzorger.
Nadere regel 1.3.2 waardering mantelzorgers:
De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten bestaat uit een waarderingsweek voor de mantelzorg met nader in te vullen waarderingsactiviteiten die toegankelijk zijn voor een brede groep mantelzorgers.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, 2.1.6 en Verordening artikel 15
Omdat mantelzorg onmisbaar is voor een betrokken samenleving en bijdraagt aan het betaalbaar houden van de zorg, is een blijk van waardering voor mantelzorgers op zijn plaats. Deze blijk wordt op een immateriële wijze ingevuld door een week voor de mantelzorg te organiseren met waarderingsactiviteiten voor de mantelzorgers, waarbij inbreng van ideeën voor activiteiten door mantelzorgers mogelijk is. Het doel is om een brede groep mantelzorgers te bereiken, waarbij speciale aandacht uitgaat naar mantelzorgers die nog niet voldoende in beeld zijn voor deze blijk van waardering, bijvoorbeeld jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers.
Daarnaast wordt ingezet op ondersteuning waar mantelzorgers behoefte aan hebben om de zorg te kunnen blijven bieden aan de cliënt, zoals het behouden of uitbreiden van de mogelijkheden voor:
Beleidsregel 1.4.1 algemene voorziening:
Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien een algemene voorziening beschikbaar is en resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.2.2 lid 2, artikel 2.2.3, artikel 2.3.2 lid 4 sub e, artikel 2.3.5 lid 3 en Verordening artikel 1 sub j, artikel 4 lid 1 sub f, artikel. 7 lid 2
Zoals de begripsbepaling over een algemene voorziening aangeeft, gaat het hier om een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening.
Bij algemene voorzieningen valt te denken aan:
1.5 Afbakening andere wet- en regelgeving
Beleidsregel 1.5.1 Wet langdurige zorg (Wlz)/Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ):
Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf in een instelling op grond van de Wlz/AWBZ of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop een aanspraak kan doen maar weigert om hier aan mee te werken.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.5 lid 6
Iemand met een WLZ/AWBZ-indicatie verblijf of iemand die aanspraak zou kunnen maken op deze indicatie, heeft geen recht op maatwerkvoorzieningen. Een WLZ/AWBZ-indicatie verblijf is aan de orde wanneer de cliënt permanent toezicht nodig heeft en de cliënt meer dan 3 etmalen per week is aangewezen op verblijf in een instelling.
Het gaat bij permanent toezicht om toezicht waarop de cliënt op basis van aandoeningen, stoornissen en beperkingen noodzakelijkerwijs is aangewezen op regelmatige en onregelmatige momenten en die geboden wordt op basis van actieve observatie. Het toezicht kan gericht zijn op:
Beleidsregel 1.5.2 zorgverzekeringswet:
Indien de zorgverzekeringswet mogelijkheden biedt, waarmee een cliënt voldoende in staat is tot zelfredzaamheid en participatie, is er geen noodzaak voor een maatwerkvoorziening.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.2 lid 4 sub f, artikel 2.3.5 lid 5 sub b, Verordening artikel 4 lid 1 sub g en artikel 7 lid 2
De aanvullende verzekering valt niet onder de zorgverzekeringswet. Het staat cliënten vrij om zich aanvullend te verzekeren. Indien cliënten een aanvullende verzekering hebben, moeten ze gebruik maken van de mogelijkheden die deze biedt, wat van invloed kan zijn op de noodzaak voor of de omvang van een indicatie van een maatwerkvoorziening. Een voorbeeld van een mogelijkheid binnen een aanvullende verzekering kan mantelzorgvervanging zijn.
Beleidsregel 1.5.3 Wet kinderopvang:
Het gebruik van kinderopvang (kinderdagverblijf/crèche en voor-, tussen- en naschoolse opvang) voor gezonde kinderen tot 5 dagen per week is voorliggend op kindzorg als maatwerkvoorziening.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.2.1 & Verordening artikel 7 lid 2
Het gebruik van kinderopvang, mits beschikbaar, is voorliggend bij uitval van (één van) de ouders bij het verzorgen van de kinderen.
Voor kinderen/jeugd tot 18 jaar geldt dat de Jeugdwet voorliggend is op de Wmo voor individuele begeleiding, dagbesteding, logeren (kortdurend verblijf).
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.5 lid 5 sub c & Verordening artikel 4 lid 1 sub g, artikel 7 lid 2
Beleidsregel 1.5.5 Participatiewet/WAO/WIA/Wajong/Ziektewet:
Wanneer de cliënt met ondersteuning in staat is om (aangepast) te werken of om naar school te gaan/te studeren, bestaat er geen aanspraak op dagbesteding. Alleen wanneer de cliënt volledig arbeidsongeschikt is of langdurig (> 6 maanden) ontheven is van de arbeidsverplichting, kan dagbesteding worden verstrekt ter vervanging van arbeid. Voor begeleiding tijdens werk/school/studie is geen individuele begeleiding mogelijk.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.5 lid 5 sub d, e, f en g & Verordening artikel 4 lid 1 sub g, artikel 7 lid 2
Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en/of kans op herstel, ligt de nadruk op re-integratie. Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij het UWV voor de WAO/WIA of bij de gemeente voor de participatiewet.
Beleidsregel 1.5.6 Vervoersvoorziening voor werk:
Indien een cliënt aanspraak heeft of zou kunnen maken op een vervoersvoorziening via het UWV en deze biedt voldoende mogelijkheid tot participatie, is hiervoor geen noodzaak voor een maatwerkvoorziening.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.5 lid 5 sub e & Verordening artikel 4 lid 1 sub g, artikel 7 lid 2
Via het UWV kan men in aanvulling op een vergoeding voor woon-werkverkeer, ook aanspraak maken op sociaal vervoer (combinatie werk-leefvervoer). Indien deze vervoersvoorziening de cliënt voldoende in staat stelt tot participatie, bestaat er op grond van de Wmo geen recht op een vervoersvoorziening.
Beleidsregel 1.5.7 Subsidieregeling ADL-assistentie Fokus:
Begeleiding in en om de Fokuswoning maakt onderdeel uit van de aanspraak op ADL-assistentie middels een subsidieregeling, zodat individuele begeleiding als maatwerkvoorziening alleen aanvullend op de ADL-assistentie kan worden toegekend.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 4 lid 1 sub g, artikel 7 lid 2
De ADL-assistentie biedt individuele begeleiding bij de dagelijkse routine en structuur en bij het voeren van regie. Ook ondersteunt de ADL-assistentie bij praktische vaardigheden en handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid.
1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en kosten
Beleidsregel 1.6.1 weigering algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd indien deze voorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 1 sub b, artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2
Beleidsregel 1.6.2 oplossing algemeen gebruikelijke voorziening:
Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien een algemeen gebruikelijke voorziening resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 1 sub b, artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2
Criteria bij het beoordelen of een zaak algemeen gebruikelijk is:
Indien de drie vragen met ‘ja’ kunnen worden beantwoord, is veelal sprake van een algemeen gebruikelijke zaak.
Voorbeelden van zaken die als algemeen gebruikelijk worden gezien:
Beleidsregel 1.6.3 algemeen gebruikelijke kosten:
Een cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien de (gevraagde) voorziening of ondersteuning al behoort tot zijn leef- dan wel bestedingspatroon.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 1 sub b en c, artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2
Indien een cliënt geen extra kosten hoeft te maken in vergelijking met de situatie voorafgaand aan de melding/aanvraag, is een maatwerkvoorziening niet aan de orde. Het zijn dan immers voor de cliënt algemeen gebruikelijke kosten. Het gaat om cliënten die al jaren voorzieningen gebruiken, bijvoorbeeld een 45-km-auto/gesloten buitenwagen, of die al jaren een particuliere huishoudelijke hulp bekostigen.
Beleidsregel 2.1.1 goedkoopst adequaat:
Als een maatwerkvoorziening voor een cliënt noodzakelijk is wordt slechts de goedkoopst adequate voorziening verstrekt.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 7
Het gaat om de goedkoopste oplossing die voor de cliënt resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie. Er kan gekozen worden voor een duurdere voorziening, wanneer dit de duurzaamheid/levensduur verlengt. Wat betreft het kwaliteitsniveau dient bij een verantwoord niveau te worden aangesloten.
Beleidsregel 2.1.2 niveau sociale woningbouw:
Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 5 sub b
In het bouwbesluit is het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw vastgesteld en voorzieningen op dit uitrustingsniveau zijn van voldoende kwaliteit. Zo behoort een schuur, een garage, een hobbyruimte of zelfs een in of bij de woning aanwezig zwembad niet tot het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw. Een maatwerkvoorziening ten behoeve van deze ruimten is niet mogelijk, tenzij een ruimte de enige plek is waar bijvoorbeeld een scootermobiel gestald kan worden en een woningaanpassing hiervoor noodzakelijk is.
Het gaat om de woonruimten waar de normale, elementaire woonfuncties plaatsvinden, zoals de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Tot de elementaire woonfuncties worden gerekend: eten, slapen, bad- en toiletgebruik, koken en de was doen.
Beleidsregel 2.1.3 vervanging maatwerkvoorziening:
Vervanging van een eerdere verstrekte maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven of de eerder verstrekte voorziening niet meer adequaat is voor de cliënt.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 6
Beleidsregel 2.2.1 hulp bij het huishouden:
Hulp bij het huishouden is noodzakelijk wanneer een cliënt beperkingen ondervindt bij het verrichten (van een deel) van de huishoudelijke taken.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, Verordening artikel 7 en Besluit artikel 3
Beleidsregel 2.2.2 categorieën hulp bij het huishouden:
Hulp bij het huishouden categorie HH1 is voorliggend op categorie HH2.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 7
HH1: Het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden. Er wordt verondersteld dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van de activiteiten.
HH2: Het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, met inbegrip van enige hulp bij de organisatie van het huishouden
Beleidsregel 2.2.3 taken hulp bij het huishouden:
Bij hulp bij het huishouden geldt als uitgangspunt dat slechts de voor de cliënt (en diens huisgenoten) noodzakelijke taken met een vastgestelde frequentie kunnen worden toegekend.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub b, artikel 2.3.5 lid 3, 4 en 5 sub a en Verordening artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7
Richtlijn taken categorie HH1:
-Licht huishoudelijk werk: Wekelijks: opruimen, stof afnemen/ragen, afwassen, hand- en spandiensten, bedden opmaken;
1 keer per 2 weken: bedden verschonen;
-Zwaar huishoudelijk werk: Wekelijks: stofzuigen, schrobben/dweilen/soppen van sanitair en keuken, opruimen huishoudelijke afval;
1 keer per 6 weken: ramen zemen;
Richtlijn taken categorie HH2:
Beleidsregel 2.2.4 normtijden hulp bij het huishouden:
Voor de hoogte van de indicatie voor hulp bij het huishouden worden vastgestelde normtijden toegepast, waarvan alleen in bijzondere situaties afgeweken kan worden.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 3
Alle huishoudelijke taken die zijn genoemd in de verschillende categorieën hulp bij het huishouden hebben een normering in minuten en uren. Deze normering is gebaseerd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.
Frequentie: 1 maal per week 30 minuten.
Factoren voor meer werk bereiden warme maaltijd:
Voor de normtijden voor de verzorging van gezonde kinderen wordt verwezen naar bijlage 1.
Beleidsregel 2.3.1 individuele begeleiding:
Individuele begeleiding wordt slechts verstrekt voor het behouden dan wel bevorderen van de zelfredzaamheid van de cliënt opdat hij in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen en verwaarlozing wordt voorkomen.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel Artikel 1.1.1, Verordening artikel 7 en Besluit artikel 3
Individuele begeleiding is bedoeld om een opname in een instelling te voorkomen. Zonder deze vorm van ondersteuning zou de cliënt dus opgenomen moeten worden. Het gaat dan veelal om cliënten met matige of zware beperkingen op het terrein van:
In bijlage 2 is een toelichting te vinden over de mate van beperkingen op de genoemde terreinen.
Beleidsregel 2.3.2 categorieën individuele begeleiding:
Uit oogpunt van goedkoopst adequaat is individuele begeleiding categorie basis voorliggend op categorie speciaal.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 7
Categorie basis is bestemd voor cliënten met de volgende problematiek:
Categorie speciaal is bestemd voor cliënten met de volgende problematiek:
Beleidsregel 2.3.3 activiteiten individuele begeleiding:
Bij individuele begeleiding geldt als uitgangspunt dat slechts de voor de cliënt, of bij respijtzorg de voor de overbelaste mantelzorger van de cliënt, noodzakelijke activiteiten en taken kunnen worden toegekend.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1 en Verordening artikel 7
De activiteiten en taken die behoren tot individuele begeleiding bestaan uit:
handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben:
Beleidsregel 2.3.4 normtijden individuele begeleiding:
Voor de hoogte van de indicatie voor individuele begeleiding worden vastgestelde normtijden toegepast, waarvan alleen in bijzondere situaties afgeweken kan worden.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 3
De activiteiten die behoren tot individuele begeleiding hebben een normering in minuten en uren. Deze normering is gebaseerd op de systematiek zoals die tot 2015 ook onder de AWBZ werd gehanteerd.
5.niet-lijfgebonden persoonlijke verzorging van cliënten die zichzelf wel kunnen wassen en aankleden en naar de wc gaan, maar daartoe aangespoord moeten worden (“zorg met de handen op de rug”).
-Activiteit 1 en/of 2: 1 x per week: 60-180 min. per keer: 1-3 uur per week
2 x per week: 60-180 min. per keer: 2-6 uur per week
3 x per week: 30-90 min. per keer: 1:30-4:30 uur per week
4 x per week: 30-90 min. per keer: 2-6 uur per week
5 x per week: 15-90 min. per keer: 1:15-7:30 uur per week
6 x per week: 15-90 min. per keer: 1:30-9 uur per week
1 x per dag: 15-85 min. per keer: 1:45-10 uur per week
2 x per dag: 15-40 min. per keer: 3:30-10 uur per week
3 x per dag: 15-30 min. per keer: 5:15-10 uur per week
4 x per dag: 15-20 min. per keer: 7-10 uur per week
Opmerking: Uitgangspunt is een voor de cliënt zo laag mogelijke frequentie en duur per keer. Bij een toekenning van een eerste indicatie voor individuele begeleiding kan gekozen worden om bij een beperkte inzet een kortdurende indicatie af te geven, zodat een herbeoordeling eerder zal plaatsvinden.
Beleidsregel 2.4.1 dagbesteding:
Dagbesteding wordt slechts verstrekt voor het behouden dan wel bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij in zijn eigen leefomgeving kan blijven en verwaarlozing wordt voorkomen.
Wet- en regelgeving: Wmo Artikel 1.1.1, Verordening artikel 7 en Besluit artikel 4
Dagbesteding is net als individuele begeleiding bedoeld om een opname in een instelling te voorkomen. Zonder deze vorm van ondersteuning zou de cliënt dus opgenomen moeten worden. Het gaat dan veelal om cliënten met matige of zware beperkingen op het terrein van:
In bijlage 2 is een toelichting te vinden over de mate van beperkingen op de genoemde terreinen.
Beleidsregel 2.4.2 dagbesteding versus individuele begeleiding:
Uit oogpunt van goedkoopst adequaat is dagbesteding voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7
Wanneer de noodzaak tot ondersteuning gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is dagbesteding de aangewezen vorm en niet individuele begeleiding. Echter, wanneer er behoefte is aan het bijvoorbeeld één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en het niet gaat om het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is individuele begeleiding aangewezen.
Bij respijtzorg geldt zeker het uitgangspunt dat dagbesteding voorliggend is op individuele begeleiding, waarbij niet alleen het kostenaspect relevant is, want dagbesteding biedt meer ontlasting voor de mantelzorger.
Individuele begeleiding kan ook naast dagbesteding worden toegekend. De indicatie van individuele begeleiding wordt dan wel naar evenredigheid van het aantal dagdelen dagbesteding verlaagd.
-medische contra-indicaties voor dagbesteding, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen.
Beleidsregel 2.4.3 categorieën dagbesteding:
Uit oogpunt van goedkoopst adequaat wordt de laagste, voor de cliënt nog geschikte, categorie dagbesteding toegekend.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 7
Categorie licht is bestemd voor de volgende cliënten:
Categorie midden is bestemd voor de volgende cliënten:
Categorie zwaar is bestemd voor de volgende cliënten:
Beleidsregel 2.4.4 omvang dagbesteding:
Bij dagbesteding geldt als uitgangspunt dat het voor de cliënt, of bij respijtzorg het voor de overbelaste mantelzorger van de cliënt, noodzakelijke aantal dagdelen per week kan worden toegekend tot een maximum van 9 dagdelen per week.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Belsuit artikel 4
Beleidsregel 2.4.4 (rolstoel)vervoer dagbesteding:
(Rolstoel)vervoer van en naar de dagbesteding wordt verstrekt indien de cliënt niet in staat is om de dagbesteding zelfstandig te bereiken met regulier openbaar vervoer, collectief vervoer, lopend, per fiets of met een Wmo-hulpmiddel en huisgenoten, mantelzorg of personen uit het sociale netwerk niet in staat zijn om de cliënt te begeleiden danwel te brengen en te halen.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub b, c en d, artikel 2.3.5 lid 3 en lid 5 en Verordening artikel 7
Dagbesteding wordt niet automatisch verstrekt inclusief vervoer. Alleen wanneer het voor de cliënt noodzakelijk is, wordt (rolstoel)vervoer toegekend. Bij de afweging of huisgenoten, mantelzorg of personen uit het sociale netwerk het vervoer voor de cliënt kunnen verzorgen of de cliënt kunnen begeleiden, wordt rekening gehouden met de frequentie van de dagbesteding.
2.5 Logeren (kortdurend verblijf)
Beleidsregel 2.5.1 logeren (kortdurend verblijf):
Het logeren in een instelling wordt slechts toegekend indien er een noodzaak is voor ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt en de cliënt is aangewezen op permanent toezicht.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub d, artikel 2.3.5 lid 3 en Verordening artikel 4 lid 1 sub e, artikel 7 en Besluit artikel 5
Tot 2015 werd op grond van de AWBZ de functie kortdurend verblijf toegekend inclusief persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. In de Wmo wordt voor deze maatwerkvoorziening, in tegenstelling tot dagbesteding, geen persoonlijke verzorging en verpleging verstrekt. Hiervoor is de zorgverzekeringswet verantwoordelijk. Daarom is de term “logeren” meer passend.
Het zwaartepunt van deze maatwerkvoorziening ligt vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de cliënt ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het is te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet voor het grootste deel van de week wonen in een instelling.
Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Het is toezicht waarop de cliënt op basis van aandoeningen, stoornissen en beperkingen noodzakelijkerwijs is aangewezen op regelmatige en onregelmatige momenten (dus ook permanent toezicht ’s nachts) en die geboden wordt op basis van actieve observatie. Het toezicht kan gericht zijn op:
Opvang wordt slechts geboden indien er een noodzaak is voor onderdak en begeleiding voor een meerderjarige cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.5 lid 4 en Verordening artikel 7
Tot maatschappelijke ondersteuning behoort ook het bieden van opvang. Voor het bieden van opvang is de centrumgemeente (Vlaardingen) materieel verantwoordelijk. Het betreft:
Beleidsregel 2.6.2 Regiobinding dak- en thuislozenopvang:
Alleen dak- en thuislozen van 18 jaar en ouder die aantoonbaar in de afgelopen drie jaar, tenminste twee jaar ingeschreven hebben gestaan bij één van de MVS‑gemeenten of bij een zorginstelling binnen MVS, hebben toegang tot de opvang.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.5 lid 4 en Verordening artikel 7
Voor de dak- en thuislozenopvang geldt regiobinding als toelatingscriterium. Voor crisisopvang en
opvang van slachtoffers van huiselijk geweld geldt dit criterium niet. Deze voorzieningen zijn landelijk toegankelijk.
De centrumgemeente Vlaardingen heeft voor de daklozenopvang aparte beleidsregels vastgesteld.
Beoordeling van het recht op toegang tot de crisis- en vrouwenopvang is door de centrumgemeente Vlaardingen gemandateerd aan de exploitant van deze instellingen op basis van resultaatafspraken.
Voor opvang kan de cliënt zich melden bij het loket Centraal Onthaal, dat is gepositioneerd bij afdeling Sociale Zaken en Werk van centrumgemeente Vlaardingen. De balie van SoZaWe is te vinden in het Stadskantoor Vlaardingen, Westnieuwland 6, 3131 VX Vlaardingen, tel: 010 – 248 40 00, e-mail: szw@vlaardingen.nl.
Beleidsregel 2.7.1 beschermd wonen:
Beschermd wonen wordt slechts geboden indien er voor een meerderjarige cliënt met psychische of psychosociale problematiek een noodzaak is voor verblijf in een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding en de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.5 lid 4 en Verordening artikel 7
Tot maatschappelijke ondersteuning behoort tevens het bieden van beschermd wonen. Hiervoor is de centrumgemeente (Vlaardingen) materieel verantwoordelijk.
Beschermd wonen is bedoeld voor cliënten met de volgende kenmerken:
Er is behoefte aan een veilige en afgeschermde woon- en leefomgeving voor cliënten die niet in staat zijn om zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf (verwaarlozing) of voor anderen vormen. Het gaat om cliënten die vanwege cognitieve beperkingen op meerdere, onverwachte momenten van de dag begeleiding en toezicht nodig hebben. De cliënt is niet in staat om te beoordelen dat hij tijdig ondersteuning moet inroepen, zodat zorg op afroep onvoldoende is.
De grens tussen cliënten met bovenstaande kenmerken die 24-uurs toezicht in een instelling voor beschermd wonen nodig hebben en cliënten voor wie een meer zelfstandige huisvestingsvorm gekoppeld aan een vorm van extramurale begeleiding ook geschikt is, is niet altijd duidelijk. Om deze reden worden nieuwe indicaties en verlengingsindicaties voor beschermd wonen maximaal voor twee jaar afgegeven.
Beleidsregel 2.7.2 zorgzwaartepakketten:
Bij beschermd wonen geldt dat uit oogpunt van goedkoopst adequaat een zo laag mogelijk zorgzwaartepakket wordt toegekend.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 7
In bijlage 3 zijn de cliëntprofielen voor de ZorgZwaartePakketten (ZZP) C 1 t/m 6 opgenomen. De lichte ZZP’s (ZZP 1C en ZZP 2C) worden sinds 1 januari 2013 niet meer toegekend (extramuralisering).
Beleidsregel 2.7.2 Volledig Pakket Thuis is voorliggend:
Uit oogpunt van goedkoopst adequaat is het aanbod van een Volledig Pakket Thuis voorliggend op plaatsing in een instelling voor beschermd wonen.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 7
Waar mogelijk wordt de noodzakelijke ondersteuning voor de cliënt verstrekt in de vorm van het ‘Volledig Pakket Thuis’. Met deze beleidsregel wordt ook het streven benadrukt naar een zo groot mogelijke mate van zelfstandigheid en participatie. De geboden ondersteuning heeft bij het Volledig Pakket Thuis het karakter van ‘extramurale begeleiding’. Dat is ook het geval wanneer:
Genoemde extramurale vormen van ondersteuning vallen voor de financiering binnen de indicatie beschermd wonen (budget centrumgemeente Vlaardingen).
Beleidsregel 2.8.1 primaat verhuizen:
Als de kosten van een woningaanpassing hoger zijn dan het in artikel 6 lid 3 van het besluit genoemde drempelbedrag en er bestaan voor de cliënt geen zwaarwegende redenen die zich verzetten tegen een verhuizing, dan is uit oogpunt van de goedkoopst adequate voorziening, verhuizen voorliggend aan het aanpassen van de woning (primaat verhuizen).
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 6
Bij dure woningaanpassingen moet worden verantwoord waarom verhuizen ofwel het verstrekken van een verhuis- en klusvoucher geen adequate oplossing is. Het primaat ligt immers bij verhuizen. Bij de afweging tussen aanpassen of verhuizen wordt er behalve met de kosten in verband met het verstrekken van de goedkoopst adequate voorziening met de volgende factoren rekening gehouden:
Beleidsregel 2.8.2 verhuiskostenvoucher:
Een verhuiskostenvoucher wordt slechts verstrekt indien verhuizen naar een andere woning noodzakelijk is vanwege beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie en het woonprobleem niet op een eenvoudigere/goedkopere wijze is op te lossen.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 6
Uitsluitingen voor de verstrekking van een verhuisvoucher:
Beleidsregel 2.8.3 woningaanpassing:
Een woningaanpassing moet gericht zijn op de toegankelijkheid van de woning, de doorgankelijkheid van de woning en/of de bruikbaarheid van de woning voor de cliënt en moet betrekking hebben op de elementaire woonfuncties.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1 en Verordening artikel 7
Voor de toegankelijkheid geldt dat de woning slechts via één ingang (rolstoel)toegankelijk hoeft te zijn.
Voor de bruikbaarheid van de keuken geldt dat aanpassing noodzakelijk moet zijn en de cliënt de hoofdgebruiker is van de keuken ten aanzien van het bereiden van de warme maaltijden. Eenvoudige verrichtingen zoals koffie en thee zetten en brood klaarmaken kunnen (in een andere ruimte) aan een tafel worden uitgevoerd en afwassen kan met een algemeen gebruikelijke afwasmachine.
Beleidsregel 2.8.4 achterstallig onderhoud:
Een woningaanpassing wordt niet verstrekt indien het woonprobleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, het gevolg zijn van achterstallig onderhoud of opgelost kunnen worden door algemeen gebruikelijk onderhoud.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 3 en 5 sub g
Een eigenaar van een woning is verantwoordelijk voor onderhoud en renovatie. Indien straatwerk in de tuin verzakt is, dan betreft het ophogen algemeen gebruikelijk onderhoud. Bij een aanvraag voor een keuken- of badkameraanpassing wordt rekening gehouden met de leeftijd en de technische staat van de huidige keuken en de huidige badkamer. Een keuken is normaal gesproken na 15 tot 20 jaar aan vervanging toe. Hooguit de extra kosten voor een rolstoelkeuken ten opzichte van een gewone keuken komen dan voor verstrekking in aanmerking. Bij een badkamer wordt uitgegaan van een gemiddelde technische levensduur van 20 tot 25 jaar.
Beleidsregel 2.8.5 inadequate verhuizing:
Een woningaanpassing wordt geweigerd indien de noodzaak van deze aanpassing het gevolg is van een voor de cliënt niet noodzakelijke verhuizing en/of indien de cliënt is verhuisd naar een voor hem ongeschikte woning.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 5 sub c & sub d
Een cliënt moet bij de keuze van een andere woning rekening houden met zijn bestaande en in de toekomst te verwachten beperkingen.
Een uitzondering is mogelijk indien een wijziging van de leefsituatie een verhuizing dringend noodzakelijk maakte. Hierbij kan gedacht worden aan het aanvaarden van een andere baan in een andere omgeving. De cliënt dient dan wel vooraf toestemming te vragen, zodat beoordeeld kan worden of er (meer) geschikte woningen beschikbaar zijn.
Beleidsregel 2.8.6 ADL-clusterwoning en MIVA-woningen:
In ADL-clusterwoningen en MIVA-woningen worden uitsluitend woningaanpassingen met een individueel karakter verstrekt. Aanpassingen die in het algemeen gelden voor mensen met een (zware) lichamelijke beperking, zoals de rolstoeltoe- en doorgankelijkheid van de woning, worden niet verstrekt.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7
Een ADL-clusterwoning, ook wel bekend als Fokuswoning, is een woning die zich bevindt in een cluster van 12 tot 24 woningen en die bestemd is voor mensen met een zware lichamelijke beperking die zijn aangewezen op hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen vanuit een centraal gelegen unit.
Daarnaast bestaan er in de regio de zogenaamde MIVA-woningen. Dit zijn woningen die volledig rolstoelgeschikt zijn en bestemd zijn voor minder valide personen.
Het uitgangspunt is immers dat deze woningen reeds geschikt zijn voor de doelgroep.
Beleidsregel 2.8.7 uitraasruimte:
Een cliënt komt slechts in aanmerking voor een uitraasruimte wanneer sprake is van een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7
Bepaalde gedragsproblemen van verstandelijk gehandicapten, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen (op bepaalde tijden) aanleiding geven tot problemen bij het verblijf van de verstandelijk gehandicapte in de woonruimte. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraasruimte te beschikken.
Bij een uitraasruimte gaat het om een kamer (verblijfsruimte) waarin de cliënt tot rust kan komen. Dit kan ook een slaapkamer van de cliënt zijn. De uitraasruimte is bedoeld om de cliënt tegen zichzelf te beschermen, alsmede om de ouders/verzorgers in staat te stellen beter toezicht uit te oefenen. Het moet er om gaan dat de uitraasruimte het belang van de cliënt dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de cliënt, maar om die van huisgenoten die hinder ondervinden van de cliënt, dan is er geen sprake van een uitraasruimte.
Beleidsregel 2.8.8 primaat losse woonunit:
Indien een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, die niet het eigendom is van een verhuurder die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan gehandicapten, is het plaatsen van een herplaatsbare losse woonunit voorliggend aan een aanpassing.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7
Een losse woonunit is een herplaatsbare voorziening, met hierin een rolstoelgeschikte badkamer en/of een rolstoelgeschikte slaapkamer.
Een aanbouw wordt alleen verstrekt als vast staat dat deze woning beschikbaar blijft voor minder validen, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen en bij woningen van particuliere verhuurders zal de kans op hergebruik van de aanbouw miniem zijn. Daarom wordt bij eigen woningen en woningen van particuliere verhuurders als het maar enigszins kan gekozen voor het plaatsen van een losse woonunit.
Beleidsregel 2.8.9 aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten:
In gemeenschappelijke ruimten worden ten behoeve van de toegankelijkheid van de woning voor een cliënt uitsluitend automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen verstrekt.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 5 sub f
Een personenlift, een stoeltraplift of een plateaulift wordt niet geplaatst in een gemeenschappelijke ruimte. Indien de toegankelijkheid niet aangepast kan worden, dan is verhuizen de enige optie. Wanneer de kosten voor de toegankelijkheidsaanpassing hoog zijn, dient altijd met het primaat van verhuizen rekening gehouden te worden (beleidsregels 2.8.1).
Beleidsregel 2.8.10 bezoekbaar maken:
Voor een cliënt kan slechts één woonruimte van een familielid bezoekbaar gemaakt worden tot een vastgesteld drempelbedrag, waarbij de bezoekbaarheid zich beperkt tot het bereiken van de woonkamer en het toilet.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 7
Indien de cliënt zijn hoofdverblijf in een AWBZ-instelling heeft en regelmatig de woning van bijvoorbeeld de partner, de ouders of een ander familielid bezoekt in de regio MVS, kan de betreffende woning bezoekbaar gemaakt worden voor cliënt.
Alleen het bereikbaar/toegankelijk maken van de woning en het bereikbaar maken van de woonkamer en het toilet behoren tot het bezoekbaar maken. Aanpassingen ten behoeve van het gebruik van een logeerkamer en een badkamer is niet mogelijk.
Voor het bedrag dat als maximum wordt verstrekt bij het bezoekbaar maken van een woning wordt verwezen naar artikel 7 van het Besluit.
Beleidsregel 2.8.11 aanpassingen stalling scootermobiel/scootersafe:
Een woningaanpassing ten behoeve van het stallen van een scootermobiel of het plaatsen van een scootersafe bij de woning vindt uitsluitend plaats indien de woning voor de cliënt langdurig geschikt is en er geen goedkoper alternatief is voor het stallen van de scootermobiel.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7
Bij verstrekking van een vervoermiddel in de vorm van een scootermobiel of een elektrische buitenrolstoel kan een woonvoorziening aan de orde zijn, zoals het plaatsen van een stopcontact, het aanbrengen van nivelleringsdrempels, het plaatsen van elektrische deuropeners en/of het verbreden van een deur. Uitgangspunt is de goedkoopst adequate stallingsmogelijkheid en wanneer dit in de woning zelf is, moet de cliënt dat accepteren.
Het komt voor dat ingrijpende aanpassingen aan een woning nodig zijn of dat een scootersafe nodig is. Er moet dan worden afgewogen of primaat verhuizen niet voorliggend is (beleidsregel 2.8.1).
Beleidsregel 2.9.1 indicatie collectieve vervoersvoorziening:
Een cliënt kan voor een collectieve vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen het gebruik van het reguliere openbaar vervoer of het bereiken van het reguliere openbaar vervoer onmogelijk maken en de cliënt een regionale vervoersbehoefte heeft.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, Verordening artikel 7 en Besluit artikel 1 sub a en b, artikel 8, artikel 9
Voor de vervoersbehoefte van cliënten die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer is een collectief vervoerssysteem in het leven geroepen, "de Regiotaxi Waterweg". De Regiotaxi Waterweg zorgt voor vervoer van deur-tot-deur. De Regiotaxi Waterweg beschikt over adequaat vervoer voor de gehele doelgroep, inclusief de rolstoel- en scootermobielgebruikers.
De Regiotaxi Waterweg rijdt dagelijks van 7.00 tot 24.00 uur. Het vervoersgebied bestaat uit een intern vervoersgebied (het grondgebied van de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis) aangevuld met een extern vervoersgebied. Dit externe vervoersgebied is het gebied tot en met 5 openbaar vervoer zones vanaf het woonadres van de cliënt. Dit betekent dat het externe vervoersgebied voor cliënten uit de regio Nieuwe Waterweg Noord per woonplaats kan verschillen.
-loopafstand van minder dan 800 meter.
Beleidsregel 2.9.2 begeleiding collectieve vervoersvoorziening:
Een cliënt komt in aanmerking voor een pas met begeleiding bij het reizen met een collectieve vervoersvoorziening, indien vervoer zonder begeleiding tijdens de rit niet verantwoord is.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 1 sub a en b, artikel 8, artikel 9
Bij een begeleiderspas voor het collectief vervoer is de cliënt verplicht om onder begeleiding te reizen. Kinderen tot 12 jaar komen alleen in aanmerking voor een pas met begeleiding.
Beleidsregel 2.9.3 primaat collectieve vervoersvoorziening:
Een cliënt kan voor een individuele vervoersvoorziening (taxi of rolstoeltaxi) in aanmerking worden gebracht indien hij niet in staat is om het collectief vervoer te gebruiken en een (eigen) auto niet beschikbaar is of niet bruikbaar is voor de cliënt.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 1, artikel 8, artikel 9 en artikel 10
Bij de selectie van de goedkoopst compenserende vervoersvoorziening geldt het uitgangspunt: collectief als het kan en individueel als het moet.
Uitzondering collectief vervoer :
-een noodzakelijke vervoersbehoefte/vervoersfrequentie die niet mogelijk is met het collectief vervoer.
Beleidsregel 2.9.4 omvang vervoersvoorziening:
Bij vervoersvoorzieningen geldt als uitgangspunt lokale bestemmingen (tot circa 15-20 km vanaf het woonadres) met een vervoersbehoefte tot maximaal 2000 km per jaar.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 4 en lid 7
Het gaat om maatschappelijke participatie in de nabije woon- en leefomgeving. Voor verder weg gelegen bestemmingen kan gebruik worden gemaakt van Valys.
Beleidsregel 2.9.5 fietsvoorziening:
Een fietsvoorziening kan worden verstrekt indien de cliënt geen gebruik kan maken van een reguliere, algemeen gebruikelijke fiets.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 1, artikel 4 lid 1 sub c en artikel 7
Een fietsvoorziening wordt eigendom van de cliënt en wordt eenmaal in de 7 jaar verstrekt. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden voor een kind die in korte tijd zodanig is gegroeid dat de maatvoering van de voorziening niet meer passend is.
De cliënt is verantwoordelijk voor onderhoud en verzekering.
Beleidsregel 2.9.6 scootermobiel:
Een scootermobiel wordt slechts verstrekt als het voor de cliënt een noodzakelijk vervoermiddel in het dagelijks leven is ten behoeve van het voeren van een zelfstandig huishouden.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7
cliënt zelfstandig kan bereiken.
-de cliënt heeft geen functiestoornissen waardoor deelname aan het verkeer niet verantwoord is (visus,
gehoor, arm-, hand- en schouderfuncties, bewustzijn, inschattings- en reactievermogen en dergelijke).
Bij de advisering van een scootermobiel wordt altijd eerst gekeken of een compacte/standaard scootermobiel (zonder extra vering) een adequate oplossing biedt. Is deze om medische of antropometrische redenen niet adequaat dan kan een ander model worden geadviseerd.
Uit oogpunt van kosten wordt de voorkeur gegeven aan een compacte/standaard scootermobiel met een snelheid van 8 km per uur en een actieradius van 20 tot 25 km. Een wens voor een scootermobiel met een hogere snelheid en/of een grotere actieradius wordt niet ingewilligd indien een compacte scootermobiel passend is voor de cliënt. Een scootermobiel is immers bedoeld voor de nabije woon- en leefomgeving. Voor verder weg gelegen bestemmingen kan gebruik gemaakt worden van de Regiotaxi Waterweg, eventueel in combinatie met de scootermobiel.
De scootermobiel wordt verstrekt inclusief onderhoud en WA-verzekering.
Beleidsregel 2.9.7 autoaanpassing:
Een cliënt kan voor een autoaanpassing in aanmerking komen indien hij niet in staat is om het collectief vervoer te gebruiken, het gebruik van de auto voor hem noodzakelijk is vanwege beperkingen bij participatie en een autoaanpassing de goedkoopst adequate oplossing is.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1 en Verordening artikel 7
-de cliënt is jonger dan 12 of er is sprake van huisgenoten die jonger zijn dan 12 jaar.
-de auto is niet ouder dan 5 jaar.
Een autoaanpassing wordt slechts eenmaal in de 7 jaar verstrekt.
Beleidsregel 2.9.8 leaseauto/gesloten buitenwagen:
Wanneer het collectief vervoer, een (rolstoel)taxi en/of andere vervoers‑/verplaatsingsvoorzieningen (aangepaste fiets, scootermobiel, elektrische rolstoel) niet bruikbaar zijn voor een cliënt en de cliënt beschikt niet over een (aan te passen) auto, kan een leaseauto of een gesloten buitenwagen worden verstrekt.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 8, artikel 9 en artikel 10
Een leaseauto of een gesloten buitenwagen, zoals een arola of canta, wordt alleen verstrekt indien de cliënt voor alle verplaatsingen op individueel eigen vervoer is aangewezen.
Een auto wordt verstrekt ten behoeve van de cliënt. Het is niet de bedoeling dat een huisgenoot, bijvoorbeeld een partner of een ouder van de cliënt, gebruik maakt van deze auto, zonder de aanwezigheid van de cliënt. Vanzelfsprekend mogen huisgenoten wel meereizen met de cliënt.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het behalen van een noodzakelijk brommer-/(aangepast) autorijbewijs.
Een cliënt kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht indien beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en andere (loop)hulpmiddelen geen adequate oplossing bieden.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.2 sub f, artikel 2.3.5 lid 5 sub b en Verordening artikel 4 lid 1 sub g en artikel 7
Het criterium om in aanmerking te komen voor een rolstoelvoorziening is de vaststelling dat de cliënt regelmatig of de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen in en om de woonruimte. Bovendien moet een loophulpmiddel, zoals een rollator, onvoldoende uitkomst bieden.
Een rolstoel wordt verstrekt inclusief onderhoud.
Beleidsregel 2.10.2 elektrische rolstoel:
Een elektrische binnenrolstoel of een elektrische binnen-/buitenrolstoel kan worden verstrekt indien de cliënt volledig rolstoelafhankelijk is en onvoldoende in staat is om zich functioneel voort te bewegen in een handbewogen rolstoel. Een elektrische buitenrolstoel wordt verstrekt indien de cliënt geen gebruik kan maken van een scootermobiel.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7
Er moet sprake zijn van een zelfstandige verplaatsingsbehoefte in en om de woning en de rolstoelvoorziening dient bij te dragen aan de zelfredzaamheid bij het leven van alledag. Een cliënt die in een zorgcentrum woont, kan in aanmerking komen voor een elektrische binnenrolstoel indien met de verstrekking van deze voorziening een wezenlijke bijdrage aan de zelfredzaamheid van de cliënt binnen zijn kamer wordt geleverd. Voor een elektrische binnen/buitenrolstoel of een elektrische buitenrolstoel komt een client die in een zorgcentrum woont in principe niet in aanmerking. De achterliggende gedachte hierbij is dat men geen zelfstandig huishouden meer voert waarvoor men boodschappen moet doen en dat veelal het maatschappelijk leven plaatsvindt binnen het wooncomplex.
Een elektrische binnen/buitenrolstoel of een elektrische buitenrolstoel heeft wat betreft gebruiksdoel een overlap met een scootermobiel. Er wordt geen scootermobiel verstrekt naast een elektrische binnen/buitenrolstoel of een elektrische buitenrolstoel.
Indien de cliënt zowel in de woning als buiten de woning is aangewezen op een elektrische rolstoel, dan is één elektrische binnen/buitenrolstoel voorliggend op het verstrekken van twee aparte elektrische rolstoelen.
Een elektrische rolstoel wordt verstrekt inclusief onderhoud en, indien de voorziening buitenshuis wordt gebruikt, inclusief WA-verzekering.
Beleidsregel 2.10.3 aanpassingen rolstoel:
Alleen voor de cliënt noodzakelijke aanpassingen ten behoeve van het functionele gebruik van de rolstoel kunnen worden verstrekt.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7
Voorwaarden/criteria voor bijzondere aanpassingen:
Beleidsregel 2.10.4 sportvoorziening:
Een cliënt kan voor een sportvoorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk maken.
Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en Besluit artikel 11
2.11 Tegemoetkoming meerkosten
Beleidsregel 2.11.1 indicatie tegemoetkoming meerkosten:
Een cliënt die in een kalenderjaar het volledige eigen risico van de zorgverzekeringswet heeft betaald en/of een langdurige indicatie (≥ 6maanden) voor een Wmo-maatwerkvoorziening of een WLZ/AWBZ-indicatie voor verblijf heeft, kan bij een inkomen dat lager is dan de vastgestelde inkomensgrenzen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de meerkosten.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.1.7, Verordening artikel 16 en Besluit artikel 12
3. Persoonsgebonden budget (pgb)
Beleidsregel 3.1 bekwaamheid voor een pgb:
Een persoonsgebonden budget wordt slechts verstrekt indien de cliënt (of diens ouders indien de cliënt minderjarig is) voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en in staat is om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 lid 1 en lid 2 sub a
Het gaat bij de bekwaamheid van de cliënt om taken zoals het kiezen van een zorgverlener, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie.
Contra-indicaties voor een persoonsgebonden budget zijn:
Er kan voor een cliënt die beperkt bekwaam is en toch een persoonsgebonden budget wenst een uitzondering gemaakt worden, indien de cliënt hulp krijgt bij het behartigen van zijn belangen en het uitvoeren van de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken. Er moet voorkomen worden dat er misbruik gemaakt wordt van de cliënt dan wel van het pgb door de persoon die hulp biedt. Een voorwaarde is dat de persoon die hulp biedt iemand is uit de directe naaste omgeving van de cliënt. Hulp bij de administratie van het pgb door iemand van een pgb-/zorgbureau wordt niet toegestaan.
Beleidsregel 3.2 motivatie voor een pgb:
Een persoonsgebonden budget wordt uitsluitend verstrekt indien de cliënt (of diens ouders indien de cliënt minderjarig is) zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 lid 1 en 2 sub b
Door de verplichte motivatie voor een persoonsgebonden budget wordt geborgd dat het duidelijk een beslissing van de cliënt zelf is. Bovendien valt uit een motivatie van een cliënt veelal zijn bekwaamheid af te leiden.
Beleidsregel 3.3 kwaliteit van de voorziening:
Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt indien voldoende is gewaarborgd dat de met het budget in te kopen voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 lid 1, lid 2 sub c en lid 3
In de Wmo is bepaald dat de kwaliteitseisen bij zorg in natura niet één-op-één gelden voor zorg die wordt ingekocht met een pgb.
Beleidsregel 3.4 kosten reeds gemaakt:
Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 en Verordening artikel 10 lid 2 sub a
Het persoonsgebonden budget is niet bedoeld voor kosten die voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt. Voordat de aanvraag is ingediend zijn nog niet alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld. Indien voorzieningen al zijn aangeschaft of zijn gerealiseerd is een zinvolle beoordeling van de oorspronkelijke situatie veelal onmogelijk. Bovendien is er geen invloed geweest op de gekozen voorziening of materialen.
Door deze beleidsregel wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen niet overeenstemt met hetgeen als goedkoopst adequate voorziening wordt beschouwd. Bovendien moeten ook factoren die buiten de woonruimte van de cliënt gelegen zijn, meegewogen kunnen worden, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.
Er geldt een uitzondering indien vooraf schriftelijk toestemming is verleend aan de cliënt om alvast kosten te maken en nog is na te gaan of de ingekochte voorziening of de uitgevoerde aanpassing noodzakelijk en de goedkoopst adequate oplossing was.
Beleidsregel 3.5 langdurig adequaat:
Er wordt slechts een persoonsgebonden budget toegekend indien het hiermee in te kopen hulpmiddel of de hiermee te bekostigen woningaanpassing langdurig adequaat/bruikbaar is voor de cliënt.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 en Verordening artikel 10 lid 2 sub b
Bij een cliënt met een progressief ziektebeeld staat op voorhand al vast dat binnen korte tijd vervanging van een hulpmiddel nodig is en wellicht daarna weer. Ook bij kinderen in de groei is regelmatige vervanging van een hulpmiddel noodzakelijk. Deze situaties lenen zich niet voor een persoonsgebonden budget, omdat het leidt tot kapitaalvernietiging. Een verstrekking van een voorziening in natura heeft dan de voorkeur. Een voorziening die in natura is verstrekt en niet meer geschikt is voor de cliënt komt immers in een depot en kan herverstrekt worden.
Het langdurig adequaat, bruikbaar en passend zijn is verbonden aan de afschrijvingsduur van een voorziening. Bij een hulpmiddel valt hierbij te denken aan 7 jaar (afschrijving van de voorziening), bij een woningaanpassing zou de termijn langer kunnen zijn.
Beleidsregel 3.6 inzet pgb in sociaal netwerk:
Inkoop van ondersteuning binnen het sociale netwerk is mogelijk bij hulp bij het huishouden en individuele begeleiding en hiervoor geldt een lager pgb-tarief.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6, en Verordening artikel 10 lid 6, en Besluit artikel 13 en 14
Zorg uit het eigen netwerk wordt veelal beschouwd als de beste zorg voor de laagste prijs, maar dit mag niet leiden tot vergoeding van de informele zorg die anders onbetaald geleverd zou worden. Uitgangspunt is dat hulp uit de eigen omgeving reeds maximaal moet worden ingezet voordat een beroep gedaan wordt op de gemeente. Voor zorg die in redelijkheid verwacht mag worden van het eigen netwerk (taken die een ander onbetaald zou verrichten bij familie) moet geen indicatie en dus ook geen pgb verstrekt worden.
In bijlage 4 is vastgelegd hoe de hoogte van het pgb voor een particuliere hulp en hulp uit het sociale netwerk is bepaald.
Beleidsregel 3.7 pgb en kortdurende ondersteuning gericht op herstel:
Er wordt geen pgb toegekend indien er kortdurend (tot 6 maanden) een maatwerkvoorziening wordt toegekend die er op gericht is dat de cliënt binnen deze termijn zelfstandig/zelfredzaam is, zoals bij het aanleren en/of oefenen van activiteiten, bij het motiveren/activeren, bij een kortdurend advies en/of bij het geven van instructie.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 en Verordening artikel 10
Bij een kortdurende indicatie die wordt ingezet om (volledige) zelfredzaamheid te bereiken wordt uitsluitend Zorg in Natura verstrekt, omdat bij kortdurende ondersteuning een duidelijk resultaat en bijbehorende voortgangsrapportages verwacht worden. Uit ervaringen is bekend dat een pgb bij dergelijke indicaties niet het gewenste effect te weeg brengt, omdat taken veelal (structureel) worden overgenomen, waardoor na afloop van de indicatie het doel niet is bereikt.
Beleidsregel 3.8 pgb en verblijf in een instelling of buiten de regio MVS:
Indien de cliënt langer dan 4 weken aaneengesloten verblijft in een instelling of wanneer de cliënt langer dan 4 weken aaneengesloten buiten de regio MVS verblijft, wordt een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, individuele begeleiding en dagbesteding beëindigd.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6, artikel 2.3.10 en Verordening artikel 10 en artikel 14
Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, individuele begeleiding en dagbesteding is uitsluitend bestemd voor de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Bij zorg in natura wordt ook geen ondersteuning geleverd wanneer de cliënt is opgenomen of wanneer de cliënt buiten de regio MVS verblijft. Aangezien het persoonsgebonden budget als alternatief voor zorg in natura wordt verstrekt, wordt hetzelfde uitgangspunt gehanteerd.
De cliënt is verplicht om een verblijf in een instelling of een verblijf buiten de regio, indien mogelijk vooraf, te melden.
Beleidsregel 3.9 pgb bij verhuizing buiten de regio MVS en overlijden:
Een persoonsgebonden budget wordt beëindigd op de dag dat de cliënt overlijdt of verhuist naar buiten de regio MVS.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6, artikel 2.3.10 en Verordening artikel 10 en artikel 14
Bij overlijden van een cliënt met een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden en/of individuele begeleiding, waarbij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet de salarisadministratie verricht, geldt als beëindigingsdatum 14 dagen na het overlijden (bij zorg in natura mag ook 2 weken doorgeleverd worden);
Bij hulpmiddelen die bekostigd zijn met een persoonsgebonden budget bestaan bij een verhuizing naar een adres buiten de regio MVS of overlijden de volgende mogelijkheden:
de cliënt (of een erfgenaam) draagt het eigendomsrecht van de voorziening over en de voorziening wordt kosteloos (mits deze zich binnen de regio MVS bevindt) opgehaald door de gecontracteerde leverancier, waarbij restitutie van een meerprijs die een cliënt heeft betaald bij aanschaf van de voorziening niet mogelijk is.
4 Bijdragen in de kosten voor maatwerkvoorzieningen
Beleidsregel 4.1 bijdrage in de kosten:
Voor alle maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van de rolstoel, geldt voor de cliënt een bijdrage in de kosten.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.1.4, Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 artikel 3.1 lid 1 en Verordening artikel 1 sub e, artikel 11, en Besluit artikel 2, artikel 20 t/m 26
Beleidsregel 4.2 bijdrage in de kosten bij minderjarigen:
Indien de cliënt minderjarig is geldt alleen een bijdrage in de kosten voor woningaanpassingen.
Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.1.4, artikel 2.1.5, Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 artikel 3.1 lid 1 en Verordening artikel 1 en 11 lid 6, en Besluit artikel 20, artikel 26
Deze Beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015 treden in werking met ingang van 1 januari 2015. De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2013 komen per die datum te vervallen.
Deze Beleidsregels en nadere regel wordt aangehaald als “Beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015” of als “Beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning MVS 2015”.
Aldus vastgesteld in het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis op 2 december 2014 ………..
Aldus vastgesteld in het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen op ………..
Aldus vastgesteld in het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam op ………..
Bijlage 1: Normtijden voor verzorging van gezonde kinderen
Factoren voor meer/minder werk:
• begrijpen wat anderen zeggen;
• initiëren en uitvoeren eenvoudige taken;
• kunnen lezen, schrijven en rekenen;
• communicatiehulpmiddel gebruiken;
• problemen oplossen en besluiten nemen;
• initiëren en uitvoeren complexere taken;
• zelf administratie zaken bijhouden.
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: door gebruikelijke hulp, door mantelzorg of het sociale netwerk, ondersteuning vanuit de wijk, cliëntondersteuning en/of werk/school. De cliënt kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.
Matige beperkingen houden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de cliënt afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van individuele begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.
Zware beperkingen houden dan in dat complexe taken voor de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.
• grove hand- en armbewegingen maken;
• gecoördineerd bewegingen maken met benen en voeten;
• trap op en af gaan zonder hulp(middelen);
• zich verplaatsen met hulp(middelen);
• voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);
• gebruik maken van openbaar vervoer;
• eigen vervoermiddel gebruiken;
• voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);
• zwaardere voorwerpen tillen.
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de cliënt geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. De cliënt kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door gebruikelijke zorg, mantelzorg hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.
Matige beperkingen houden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De cliënt kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de cliënt geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.
Zware beperkingen houden dan in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen de cliënt volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de cliënt voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de cliënt de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.
• destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);
• lichamelijk agressief gedrag;
• zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag;
• grensoverschrijdend seksueel gedrag.
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van de cliënt, het gezin en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.
Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de cliënt voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.
Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van de cliënt of zijn omgeving is er continu toezicht nodig.
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van de cliënt voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.
Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de cliënt in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.
Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.
Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de cliënt kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de cliënt kan veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren.
Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de cliënt staat onder druk. De cliënt heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.
Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.
Bijlage 3:Cliëntprofielen zorgzwaartepakketten beschermd wonen
Bijlage 4: Vaststelling pgb-tarieven hulp bij het huishouden en individuele begeleiding
Particuliere huishoudelijke hulp en huishoudelijke hulp uit het sociaal netwerk:
Particuliere, voor individuele begeleiding geschoolde hulp of een voor individuele begeleiding geschoolde zzp-er die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel:
gemiddeld op 83% van de functieschaal is ingeschaald;
Particuliere, voor individuele begeleiding ongeschoolde hulp en hulp uit het sociaal netwerk:
Bijlage 3: Cliëntprofielen zorgzwaartepakketten beschermd wonen