Organisatie | Gorinchem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Gorinchem 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Gorinchem 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke ondersteuning |
Geen
BWBR0020031
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 27-01-2016 | Onbekend | 02-12-2014 Stad Gorinchem | Onbekend |
Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst
BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING Gorinchem 2015
Burgemeester en wethouders van Gorinchem:
Overwegende dat voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gorinchem 2015 en het besluit maatschappelijke ondersteuning Gorinchem 2015 wenselijk is beleidsregels te stellen;
Dat onder beleidsregels volgens artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Vast te stellen de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gorinchem 2015:
1 Feitelijke verblijfsplaats (artikel 1.2 lid 1 van de Verordening)
De aanvrager van een maatwerkvoorziening moet woonachtig zijn in de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend. Het gaat hierbij om de feitelijke verblijfsplaats. Dat is het adres waar de persoon de meeste kalenderdagen van het jaar verblijft. Uitzonderingen hierop zijn een aanvrager woonachtig in een andere gemeente die een aanvraag doet voor het bezoekbaar maken van een ouderlijke woning die gelokaliseerd is in de gemeente Gorinchem of een cliënt die in een verzorgingshuis of verpleeghuis woont en nog staat ingeschreven op zijn oude woonadres.
Wanneer een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het Wmo loket zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor cliënt om het ondervonden probleem op te lossen. Indien er meer onderzoek nodig is, kan de cliënt een melding doen of kan namens de cliënt een melding gedaan worden. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt dan zal een gesprek gevoerd worden. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de zelfredzaamheid-matrix (zie bijlage 2) als instrument.
3. Maatwerkvoorzieningen (hoofdstuk 4)
3.1 Langdurig noodzakelijk (artikel 4.7 lid 2, artikel 4.9 lid 1 en 2 en artikel 4.10)
Onder ‘langdurig noodzakelijk’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, wordt uitgegaan van een langdurige medische noodzaak.
3.2 Algemene voorzieningen (artikel 3.1 en artikel 4.1 lid 2 onder e)
Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een maaltijdvoorziening of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten of de klussendienst. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep hoeven te doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
3.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen (artikel 4.2 lid 1)
Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is moet rekening gehouden worden met de persoonskenmerken en de financiële mogelijkheden van de cliënt.
Door (een) aantoonbaar plotseling optredende beperking(en) kan het nodig zijn dat een, voor de persoon als de aanvrager, op zich algemeen gebruikelijke voorziening moet worden vervangen voordat deze voorziening is afgeschreven.
Als het inkomen door de kosten van de algemeen gebruikelijke voorziening onder het voor hem geldende sociale minimum komt, kan er verstrekking via maatwerkvoorziening mogelijk zijn.
Als sociaal minimum wordt aangemerkt het inkomen dat gelijk of lager is dan het bijdrageplichtige inkomen zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dit betekent 120 % van het minimuminkomen voor de aanvrager.
Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt 6 maanden de tijd om de maatwerkvoorziening aan te schaffen. De gemeente zal na ca. vier maanden contact opnemen met cliënt om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
3.5 Begeleiding (artikel 4.4, 4,5 en 4,6)
Nieuw in de Wmo 2015 is het product ”begeleiding”: hieronder wordt in ieder geval verstaan: gespecialiseerde ambulante ondersteuning, gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding en kortdurend verblijf.
De beleidsregels voor de maatwerkvoorziening Begeleiding worden in bijlage 1 weergegeven.
3.5.1 Gespecialiseerde ambulante ondersteuning (artikel 4.4)
Gespecialiseerde ambulante ondersteuning (voorheen Individuele Begeleiding genoemd) is gericht op het ondersteunen van de volgende activiteiten:
Gespecialiseerde ambulante ondersteuning zou in sommige situaties ook in een groep kunnen worden gegeven bijvoorbeeld bij activiteiten als thuisadministratie of geldbeheer. De begeleider kan dan een paar cliënten in het buurthuis ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.
3.5.2 Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding (artikel 4.5)
Dit is voorheen bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Dit kan bijvoorbeeld zijn:
Een dagprogramma dat school en/of werk vervangt met als doel:
3.6 Kortdurend verblijf (artikel 4.6)
Kortdurend verblijf is respijtzorg om de thuissituatie/mantelzorgers te ontlasten.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling, verpleeghuis of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.
Er zijn veel manieren om de mantelzorger te ontlasten bijvoorbeeld door een vrijwilliger in te schakelen om een paar uur de zorg voor een cliënt over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.
De omvang van kortdurend verblijf is maximaal 3 etmalen per week; afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wet Langdurige zorg moet worden gesteld. De omvang van kortdurend verblijf kan worden opgespaard over een periode van maximaal 3 maanden om ineens gebruikt te worden.
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor het CVV of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van het collectief vervoerssysteem (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.
3.7 Woonvoorzieningen (artikel 4.7)
Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind.
Verhuizen naar een geschikte woonruimte kan een maatwerkvoorziening zijn binnen deze verordening. Voor deze voorziening wordt gekozen als deze de goedkoopst compenserende is en er geen zwaarwegende belangen zijn om niet te verhuizen. Kosten die in de toekomst zullen moeten worden gemaakt, worden in de overweging meegenomen. Als cliënt geadviseerd wordt te verhuizen kan eventueel – indien nodig- ondersteuning worden geboden bij het vinden van geschikte woonruimte (denk aan woningurgentie).
Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.
Wanneer sprake is van plotselinge beperkingen ten gevolge van COPD of continu rolstoelgebruik waardoor vervanging van vloerbedekking noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een maatwerkvoorziening worden verstrekt.
De leeftijd van de huidige vloerbedekking is van belang bij het vaststellen van de hoogte van de vergoedingen:
a.Maximum normbedrag vloerbedekking: € 12,50 per m2.
De vloerbedekking mag niet ouder zijn dan 8 jaar.
Vaststelling afschrijvingspercentage:
Leeftijd vloerbedekkingVergoeding op basis van normbedrag 0 - 2 jaar oud 100% 2 - 4 jaar oud 75% 4 - 6 jaar oud 50% 6 - 8 jaar oud 25%
De vergoeding wordt pas uitbetaald als bewijsstukken van de gemaakte kosten worden ingediend.
3.8 Huishoudelijke ondersteuning (artikel 4.8)
I.Meer gedetailleerde beleidsregels voor de indicatie van huishoudelijke ondersteuning worden in bijlage 3 gegeven.
3.9 Vervoersvoorziening (artikel 4.9)
Bij verstrekking van autoaanpassingen is het redelijk om van de aanvrager te verlangen dat de aan te passen auto de investering nog waard is (de auto moet niet ouder zijn dan 5 jaar, zodat de aanpassing minimaal 7 jaar mee kan).
Gewenningsrijlessen als gevolg van een autoaanpassing of verstrekking van een scootmobiel of elektrische rolstoel worden indien nodig voor 100% vergoed. Het aantal lessen wordt vastgesteld door de indicatiesteller.
Autorijlessen met als doel het rijbewijs te halen worden niet vergoed.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van deze beleidsregels , als toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gorinchem 2015 treedt in werking op 1 januari 2015.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gorinchem 2015 of beleidsregels wmo.
Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Gorinchem gehouden op 2 december 2014.
S.Lauriks, M.C.A. Buster, M.A.S. De Wit, S. van de Weerd, G. Tigchelaar, en T. Fassaert.
ZRM-supplement: Ouderschap 2013
T. Fassaert, S. Lauriks, M.C.A. Buster, M.A.S. De Wit, S. van de Weerd, M. Schönenberger
Bijlage: behorend bij Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gorinchem 2015
Beleidsregels maatwerkvoorziening Begeleiding
2. Omvang individuele begeleiding voor de overgangscliënten
4 Gebruik van de Zelfredzaamheidmatrix
5. Doelen voor de maatwerkvoorziening begeleiding
6. Wanneer komt de cliënt in aanmerking voor de maatwerkvoorziening begeleiding?
7. Indicatieve normen voor omvang individuele begeleiding
8. Indicatieve normen voor omvang begeleiding in een groep
9. Kortdurend verblijf (Respijtzorg)
10. Afbakening met behandeling (Wlz)
12. Afbakening met Participatiewet
Nieuw in 2015 is de maatwerkvoorziening ‘Begeleiding’1
1Begeleiding in de vorm van beschermd wonen en opvang wordt geregeld in de Verordening Beschermd wonen en opvang en uitgevoerd door de centrumgemeente Dordrecht.
Naar aanleiding van de melding wordt een onderzoek verricht en wordt een verslag
gemaakt of een ondersteuningsplan opgesteld. De maatwerkvoorziening ‘Begeleiding’ is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, op het moment dat dit niet (geheel) zelfstandig lukt en/of het sociaal netwerk en/of algemene voorzieningen dit niet (volledig) kunnen ondervangen. Daarnaast zorgt de maatwerkvoorziening ervoor dat cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen (blijven) wonen. Deze begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden.
Voor 2015 geldt een zogenaamd overgangsjaar, waarin geldt dat cliënten die op 1 januari 2015 begeleiding ontvangen vanuit de AWBZ, gedurende een jaar (tenzij de AWBZ-indicatie eerder afloopt) de rechten, die verbonden zijn aan het indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), behouden. De hulp en ondersteuning wordt onder dezelfde condities geleverd als in de AWBZ (dus incl. het vervoer), wat betekent dat de cliënt een vergelijkbaar aanbod krijgt.
Dit betekent niet per definitie dat de ondersteuning door dezelfde aanbieder of op dezelfde wijze geleverd wordt als voorheen:
de aanbieder moet namelijk door de gemeente in de bestuurlijke aanbesteding gecontracteerd zijn voor de maatwerkvoorziening begeleiding (ZIN) tenzij de cliënt de ondersteuning zelf inkoopt met een Pgb;
in overleg met de cliënt, kan de gemeente afspraken maken over een vervangend Wmo-ondersteuningsarrangement gedurende de overgangsperiode in 2015.
Voor de overgangscliënten is de individuele begeleiding door het CIZ vastgesteld in klassen in het indicatiebesluit. Door het CIZ is een maximale omvang vastgesteld voor de activiteiten. Deze activiteiten komen wel grotendeels overeen met de doelen van de Wmo zoals opgenomen in de paragraaf “Doelen voor de maatwerkvoorziening begeleiding”.
Vanwege het overgangsrecht kunnen cliënten tot een maximum van de klasse ondersteuning eisen bij de gemeente, terwijl de zorgconsumptie gemiddeld vaak op 60% van het maximum van de klasse ligt. Alleen in overleg met de cliënt en met instemming van de cliënt, kan de gemeente afspraken maken over een vervangend Wmo-ondersteuningsarrangement gedurende de overgangsperiode in 2015, waardoor de omvang in uren kan afnemen.
Onder de maatwerkvoorziening begeleiding vallen de volgende doelgroepen (vanaf 18 jaar)
ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek;
volwassenen met psychiatrische problematiek;
volwassenen met een verstandelijke beperking;
volwassenen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte;
Voor de cliënten tot 18 jaar met een ondersteuningsvraag kan worden verwezen naar het sociaal team en/of de Serviceorganisatie Jeugd ZHZ.
Bij individuele begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:
het compenseren van het regelvermogen;
praktische hulp bij handelingen t.b.v. de zelfredzaamheid.
coaching op belangrijke leefgebieden
Bij begeleiding in groepsverband gaat het om een dagprogramma dat school en/of werk vervangt met als doel:
De zelfredzaamheidsmatrix (ZRM, bijlage 2) is een instrument om de ondersteuningsvragen te inventariseren per leefgebied. De volgende leefgebieden (domeinen) worden benoemd:
h. activiteiten dagelijks leven;
j. maatschappelijke participatie;
NB. De begeleiding vanuit de Wmo richt zich primair niet op het leefgebied justitie.
Met behulp van de ZRM kan worden bepaald op welke leefgebieden en met welke concrete doelen en activiteiten ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening nodig is.
De uitkomsten van dit onderzoek kunnen, mede in overleg met cliënt, leiden tot concrete doelen en activiteiten per toepasselijk leefgebied.
De doelen voor begeleiding zijn gericht op verbetering, behoud of compensatie (overname) van de zelfredzaamheid en participatie.
Voor de maatwerkvoorziening begeleiding bestaan de volgende geformuleerde doelen (opgenomen in de Resultaatovereenkomst met de aanbieders):
Het helpen aanbrengen van en/of oefenen2 met het aanbrengen van (dag)structuur en het voeren van regie zoals:
initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken en de daarbij behorende besluiten nemen en de gevolgen daarvan wegen;
regelen van randvoorwaarden ten behoeve van wonen, werk, inkomen en het voorbereiden van een gesprek met betrokken instanties;
initiëren of compenseren van het op- en bijstellen van een dag- en/of weekplanning, dagelijkse routine;
zich aan regels en afspraken houden.
2Oefenen is aan de orde in de zin van "inslijten" van vaardigheden/handelingen en voor het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Er is geen sprake (meer) van een eerstelijns (para)medische behandeling of gebruikelijke zorg. Het verschil met behnadeling is dat er geen AWBZ-behandelaar nodig is en er geen is sprake van op zichzelf staande vaardigheden (er is geen specifieke programmatische aanpak).
Het (ondersteunen bij het) oefenen van vaardigheden of handelingen, zodat de cliënt (zo goed mogelijk en zoveel mogelijk) op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving, op het gebied van:
eenvoudige of complexe taken en activiteiten;
praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen;
het beheren van (huishoud)geld en het uitvoeren van de administratie;
contact en communicatie in een persoonsgebonden sociale omgeving.
Het begeleiden van cliënt en mantelzorger(s) hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de cliënt en met eventuele veranderde situatie en/of relatie als gevolg van de aandoening, stoornis of beperking zodat het gezin op eigen kracht verder kan en extra zorg wordt voorkomen.
Het overnemen van toezicht en het aansturen van gedrag ten gevolge van een aandoening, stoornis of beperking, thuis of elders.
Het overnemen van toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar of complicaties bij een ziekte of medicijngebruik zodat extra zorg wordt voorkomen.
Het begeleiden bij sociaal-emotionele problematiek die samenhangt met de aandoening, stoornis of beperking.
Het begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving en de sociale participatie (bijvoorbeeld hulp bij de opbouw van een sociaal netwerk) met als doel zelfredzaamheid.
Ontlasting van de mantelzorger (kortdurend verblijf in een instelling).
Als eerste wordt de ondersteuningsvraag verkend met de cliënt. De verschillende aspecten bij deze verkenning zijn:
Welk probleem wordt ervaren binnen het leefgebied?
Hoe lang bestaat dit probleem al? Is er een acute oorzaak?
Wat heeft de cliënt tot nu toe gedaan om het probleem zelf op te lossen?
Waarom is de cliënt niet in staat om dit probleem zelf of met het netwerk op te lossen?
Is er sprake van “acute problematiek”, “geen zelfredzaamheid” of “beperkte zelfredzaamheid” van een leefgebied van de ZRM? Dit geeft een score op het desbetreffende leefgebied.
Is er sprake van een chronische problematiek waarvan de huidige situatie terug te vinden is in de ZRM?
Als er een probleem bestaat op één of meer leefgebieden waarvoor ondersteuning gevraagd wordt, dan wordt er dus eerst gezocht naar een oplossing in het eigen netwerk, hulp van vrijwilligers, door (wettelijke) voorliggende of algemene voorzieningen. Voor de ondersteuningsbehoefte die hiermee niet wordt gecompenseerd, kan een maatwerkvoorziening begeleiding worden toegekend.
De keuze voor individuele begeleiding of begeleiding groep wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is en welk resultaat bereikt moet worden.
Begeleiding groep is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd.
Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding.
Wanneer de ondersteuningsbehoefte bestaat uit één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en niet uit het daadwerkelijk bieden van dagstructuur, dan is individuele begeleiding de aangewezen vorm.
Een contra-indicatie, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen kan leiden tot de noodzaak van individuele begeleiding. In de praktijk kunnen individuele begeleiding en begeleiding groep naast elkaar bestaan (als deze ondersteuning niet op hetzelfde moment van de dag plaatsvindt).
Voor individuele begeleiding wordt gekeken naar de tijd die nodig is om de activiteiten te kunnen verrichten. De normering wordt individueel bepaald en is maatwerk. Als uitgangspunt zijn de volgende categorieën van normtijden 3 opgesteld waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken:
3Er kan slechts één categorie (1 - 9) van individuele begeleiding worden toegekend.
De omvang van het aantal dagdelen begeleiding in een groep wordt bepaald door het doel van de ondersteuning.
Daarbij kan het gaan om een dagprogramma met als doel:
- al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk)
- het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid en
- zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren en
De dagactiviteiten moeten programmatisch / methodisch zijn, gericht op structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.
Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent.
Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon- / verblijfsituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes e.d.
Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dagstructurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben en/of ontlasting van de mantelzorger(s) noodzakelijk is, is begeleiding in groepsverband nodig.
Bij de begeleiding groep kan ook het vervoer naar en van de dagbesteding worden meegenomen in het arrangement als dit vervoer noodzakelijk is. Daarvan is sprake als er een gebrek bestaat aan zelfredzaamheid en er geen andere oplossingen (bijvoorbeeld in het netwerk) gevonden kunnen worden.
De omvang wordt bepaald in overleg met de cliënt en/of het netwerk. Er wordt bepaald waar de cliënt of het netwerk behoefte aan heeft. Maximaal kunnen 9 dagdelen worden geïndiceerd. Eén dagdeel staat gelijk aan 4 uur.
Een mantelzorger kan door het bieden van ondersteuning overbelast raken. Respijtzorg kan hierbij uitkomst bieden.
Als is vastgesteld dat de mantelzorger overbelast is of dreigt te raken en daardoor niet meer in staat is de zorg te leveren, zal onderzoek naar eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen om de overbelasting op te heffen plaats moeten vinden. Is dit niet mogelijk dan kan respijtzorg ingezet worden.
Bij respijtzorg kan een tijdelijke toekenning van het recht op begeleiding gegeven worden, zodat onderzocht kan worden hoe de overbelasting zich ontwikkelt en wat er geprobeerd is om het op te lossen.
Als deze zorg door de mantelzorger zelf wordt geleverd, is het voorliggend om de zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.
Bij dagopvang wordt de omvang bepaald in overleg met de cliënt en het netwerk. Er wordt bepaald waar de cliënt of het netwerk behoefte aan heeft. Maximaal kunnen 9 dagdelen worden geïndiceerd.
Een cliënt kan maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf. De omvang van kortdurend verblijf kan worden opgespaard over een periode van maximaal 3 maanden om ineens gebruikt te worden.
Behandeling is gericht op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen enz. Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten enz.), specifiek paramedicus, vaktherapeut (drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. De behandeling vindt plaats vanuit een instelling, onder coördinatie van een Wlz-hoofdbehandelaar, met specifieke (op Wlz-zorg gerichte) deskundigheid.
Het begeleiden bij het praktisch uitvoeren van concrete handelingen en gedrag is begeleiding. Begeleiding en behandeling – gericht op dezelfde vaardigheid – kunnen naast elkaar bestaan als een vaardigheid eerst nog moet worden overgenomen (maatwerkvoorziening begeleiding) totdat deze is aangeleerd (behandeling) en vervolgens kan deze vaardigheid worden geoefend (maatwerkvoorziening begeleiding).
Als een cliënt is aangewezen op een dagprogramma en tijdens dit dagprogramma is behandeling noodzakelijk in de vorm van “behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag” of een noodzaak voor groepsgewijze nadere functionele diagnostiek (observatiegroep), dan wordt behandeling groep geïndiceerd en geen maatwerkvoorziening begeleiding.
Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de ZvW is verzekerd. De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat – afhankelijk van de aard van de ingreep – in de ZvW ook de nodige begeleiding. Het kan hier gaan om individuele begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van behandeling en hebben een geneeskundig doel.
Als er sprake is van ambulante ZvW-behandeling dan is het van belang om te onderzoeken of deze behandeling de totale zorgbehoefte van de cliënt (leefgebieden ZRM) op het gebied van de zelfredzaamheid compenseert. Als dat niet het geval is, kan er aanspraak zijn op de maatwerkvoorziening begeleiding.
Als de cliënt een behandelmijder is en er is risico op verwaarlozing, dan kan er aanspraak worden gemaakt op de maatwerkvoorziening begeleiding als de cliënt hierop aangewezen is op basis van een (vermoeden van een) grondslag in combinatie met beperkingen op de leefgebieden. Ondanks dat er behandeling mogelijk is als voorliggende voorziening, kan er in deze situatie voor de periode van 6 maanden minimale zorginzet worden geïndiceerd ter voorkoming van verwaarlozing. Hiermee wordt de cliënt geprikkeld om zich toch te laten behandelen.
Als de cliënt niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak bestaan op de begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de cliënt hierop is aangewezen op basis van aandoeningen/stoornissen. Omgekeerd, de cliënt komt niet in aanmerking voor de maatwerkvoorziening begeleiding als de cliënt:
met ondersteuning in staat is om te werken (jobcoach);
met ondersteuning in staat is om te studeren of naar school te gaan;
een beschikking heeft van het UWV dat er wordt verwacht dat er in een later stadium wel gewerkt kan worden (de maatwerkvoorziening begeleiding kan dan alleen ingezet worden ter overbrugging van een bepaalde periode);
nog geen eindbeoordeling heeft gekregen dat deze duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is.
Bij een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten) bestaat er aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid.
Bij een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijke Arbeidsgeschikten) ligt de nadruk op re-integratie. De divisie Sociaal Medische Advisering van het UWV is verantwoordelijk voor het re-integratieplan en biedt ondersteuning. Er bestaat geen aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid.
Een sociale werkvoorziening voorziet in de mogelijkheid aangepast werk te verrichten voor mensen die niet aan het reguliere arbeidsproces kunnen deelnemen vanwege de aanwezige beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard. Met deze beperkingen zijn zij aangewezen op werken onder aangepaste omstandigheden. Zij kunnen ondanks deze beperkingen dankzij de aangepaste omstandigheden regelmatig werken. Er bestaat geen aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding voor de begeleiding die gericht is op het uitvoeren van het werk.
Bij een deeltijd werkweek is de cliënt in staat om een beperkt aantal uren arbeid te verrichten. Voor de dagdelen dat er niet gewerkt kan worden, bestaat er wel aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid.
Bij een vrijwillige afstand van een positieve Wsw-indicatie of bij wachttijd aansluitend op een positieve Wsw-indicatie om geplaatst te worden, bestaat geen aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid.
Als de cliënt zich nog niet heeft aangemeld voor een Wsw-indicatie, dan:
bestaat er geen aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid als met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de cliënt behoort tot de Wsw-doelgroep. Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt om zich aan te melden voor een indicatieonderzoek bij het UWV;
bestaat er wel aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid als duidelijk is dat de cliënt niet tot de Wsw-doelgroep behoort;
bestaat er tijdelijk voor de duur van maximaal 6 maanden aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid als wordt getwijfeld of dat de cliënt tot de Wsw-doelgroep behoort. De cliënt krijgt de gelegenheid om zich aan te melden bij het UWV voor een indicatieonderzoek.
Bij een cliënt zonder arbeidsverleden, waarbij geen beoordeling heeft plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid vanwege de uitkeringsregeling Wajong, WAO/WIA moet beoordeeld worden of dat er een indicatie bestaat voor de maatwerkvoorziening begeleiding vanwege het bieden van dagstructuur of overnemen van de regie.
Cliënten die arbeidsverplichtingen hebben in het kader van de Participatiewet, hebben geen aanspraak op de maatwerkvoorziening begeleiding ter vervanging van arbeid.
Voor de maatwerkvoorziening begeleiding zijn voor 2015 prestatiecodes met tarieven overeengekomen met aanbieders voor de sectoren Verpleging&Verzorging (V&V), de Gehandicaptenzorg (Gz) en de Geestelijke Gezondheidszorg (GGz).
Een cliënt heeft namelijk een “grondslag” (zie tabel) voor de maatwerkvoorziening begeleiding waardoor deze onder één van de sectoren valt.
Verstandelijke handicapLichamelijke handicapZintuiglijke handicap (let op: specifieke aanbieders die landelijk werken!) | |
Na het bepalen van de grondslag volgt het doel en de inhoud van de ondersteuning. In de onderstaande tabel zijn de gecontracteerde prestatiecodes met een beschrijving opgenomen om het type van de ondersteuning te bepalen.