Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schiedam houdende regels omtrent de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Schiedam houdende regels omtrent de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015
CiteertitelVerordening onroerende-zaakbelastingen 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 220 Gemeentewet
  2. artikel 220a Gemeentewet
  3. artikel 220b Gemeentewet
  4. artikel 220c Gemeentewet
  5. artikel 220d Gemeentewet
  6. artikel 220e Gemeentewet
  7. artikel 220f Gemeentewet
  8. artikel 220g Gemeentewet
  9. artikel 220h Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-11-201826-11-2019artikel 5

13-11-2018

gmb-2018-249250

18INT00299
24-11-201723-11-2018artikel 5

07-11-2017

Gemeenteblad 2017, 204592

17VR050
18-11-201624-11-2017artikel 5

08-11-2016

Gemeenteblad 2016, 160402

16VR062
24-11-201518-11-2016art. 4, 5

11-11-2015

Elektronisch Gemeenteblad, 23-11-2015

15VR048
09-12-201424-11-2015nieuwe regeling

13-11-2014

Elektronisch Gemeenteblad, 08-12-2014

VR 55/2014

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Schiedam houdende regels omtrent de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015

De raad van de gemeente Schiedam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014 (kenmerk: BVBEL nr. 14INT00395);

gelet op artikel 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

gelezen het advies van de raadscommissie van 4 november 2014;

besluit vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbastingen 2015

Belastingplicht  

 

Artikel 1  

  • 1.

    Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene, die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting;

  • 2.

    Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3.

    Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Belastingobject  

 

Artikel 2
  • 1.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Maatstaf van heffing  

 

Artikel 3
  • 1.

    De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2.

    Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Vrijstellingen  

 

Artikel 4
  • In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard, één en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • d.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, één en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken, die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

    • j.

      onroerende zaken, die worden gebruikt als pastorie of kosterswoning indien het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht daarvan toekomt aan een kerkgenootschap of een ander genootschap als in onderdeel c bedoeld;

    • k.

      rioleringswerken, bij de gemeente in beheer of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

    • l.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

    • m.

      onroerende zaken waarvan de hoofdzaak wordt gevormd door een ongebouwd eigendom, een gedeelte van een ongebouwd eigendom of een samenstel van twee of meer ongebouwde eigendommen of gedeelten van ongebouwde eigendommen.

    • n.

      buitensportaccomodaties, voor zover niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, alsmede de daarbij gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond.

Belastingtarieven  

 

Artikel 5
  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf­. Het percentage bedraagt voor:

    • a.

      de gebruikersbelasting (0,218%)

    • b.

      de eigenarenbelasting

      • 1.

        voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning die­nen (0,115%)

      • 2.

        voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot wo­ning dienen (0,274%)

Wijze van heffing  

 

Artikel 6
  • De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Termijnen van betaling  

 

Artikel 7
  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet moeten de onroerende-zaakbelastingen worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in maximaal 10 termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    Het minimum termijnbedrag bij automatische incasso bedraagt € 15,00.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders  

 

Artikel 8
  • Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Niet opleggen van aanslagen  

 

Artikel 9
  • 1.

    Belastingaanslagen van minder dan € 5,00 worden niet opgelegd.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Overgangsrecht  

 

Artikel 10
  • De "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014" die is vastgesteld bij raadsbesluit van 14 november 2013 en gewijzigd is bij raadsbesluit van 30 januari 2014, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 11, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Inwerkingtreding  

 

Artikel 11
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

Citeertitel  

 

Artikel 12
  • Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015".

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 13 november 2014

de griffier, de voorzitter,

J.Gordijn C.H.J. Lamers