Organisatie | Hulst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Participatiewet |
Citeertitel | Re-integratieverordening Participatiewet |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening WWB, laatst vastgesteld d.d. 7 februari 2013
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 18-12-2014 | Rb2014/70C |
De raad van de gemeente Hulst;
gelezen het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders;
gezien het advies van de Commissie Samenleving d.d. 3 december 2014;
gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;
vast te stellen de navolgende verordening:
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de cliënt, het meest doelmatig is met het oog op de arbeidsinschakeling.
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Een alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend zoals bedoeld in artikel 9a van de wet en die niet beschikt over een startkwalificatie is gehouden ten minste een voorziening te accepteren met scholing of een opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij het college van oordeel is dat een dergelijke scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.
Het college kan een voorziening beëindigen als:
de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;
Het college biedt iedere uitkeringsgerechtigde na inschrijving bij het UWV ondersteuning of een voorziening aan, waar mogelijk een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leerwerktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leerwerktraject en het personen betreft:
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Het college kan aan personen behorende tot de doelgroep een premie gericht op arbeidsinschakeling verstrekken.
Het college kan de hieronder genoemde voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aanbieden:
Het college kan aan personen een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling, vrijwilligerswerk, het doen van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten of maatschappelijke participatie. Het kan hierbij gaan om de onderstaande kosten:
Het college verstrekt geen vergoeding voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere vergoeding wordt verstrekt.
De Re-integratieverordening WWB, zoals vastgesteld in de raadsvergadering van 7 februari 2013, wordt ingetrokken per de datum dat deze verordening in werking treedt.
Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening:
De Participatiewet geeft in artikel 7 het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen en spreiding over alle gemeentelijke doelgroepen, waarbij zij te maken kan hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Het college kan een aanspraak op een voorziening niet weigeren. Als het budget niet toereikend is moet het college zorgdragen voor een alternatief.
Het college houdt bij het aanbieden van een voorziening rekening met de combinatie arbeid en zorg, met de mogelijkheden en beperkingen van een cliënt maar ook met het uitgangspunt “de kortste weg naar duurzame arbeid”. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de wet gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in principe geen einddoel is.
Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college.
Ook vergoeding van noodzakelijke reiskosten en kosten van kinderopvang worden aangemerkt als voorziening.
Het uiteindelijke doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is uitstroom (uit de uitkering) naar algemeen geaccepteerde arbeid. Hierbij wordt gestreefd naar duurzame arbeid. Als dit doel niet bereikbaar is, wordt gestreefd naar zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg en deelname aan activiteiten in wijk of buurt.
In het derde lid is aangegeven dat het college ook onbeloonde nuttige werkzaamheden kan aanbieden. Het is de bedoeling dat deze werkzaamheden de afstand tot de arbeidsmarkt van betrokkenen verbeteren.
In het vierde lid is, overeenkomstig artikel 7 zevende lid van de Participatiewet, geregeld dat het college ook personen met een uitkering van het UWV woonachtig in de gemeente Hulst kan ondersteunen bij de arbeidsinschakeling. De instrumenten en de voorwaarden worden in een overeenkomst met het UWV nader uitgewerkt. Achterliggende gedachte is dat ook deze inwoners van de gemeente op deze manier kunnen worden ondersteund bij het vinden van betaalde arbeid.
Het vijfde lid geeft aan dat als er een trajectplan of een deel van een trajectplan op een andere wijze dan uit het budget voor re-integratieactiviteiten van de gemeente gefinancierd kan worden, er geen voorziening als gevolg van deze verordening zal worden verstrekt.
In de wet zijn de verplichtingen die verbonden zijn aan het recht op een uitkering uitgebreid aangegeven. Het eerste en tweede lid sluiten aan bij de verplichtingen in de wet genoemd. Het derde lid legt een verbinding tussen de verplichtingen die worden verbonden aan de re-integratie van klanten en de maatregelen opgenomen in de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ. In de Afstemmingsverordening staat het percentage vermeldt waarmee een uitkering kan worden verlaagd.
De Participatiewet kent geen concrete bepaling over een sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak zal ontstaat. Desondanks is het college van oordeel dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. In het beleid is daarom vastgelegd dat voor iedere uitkeringsgerechtigde een trajectplan of plan van aanpak (onderdeel van diagnose) dient te worden opgesteld. Alle beschikbare ondersteuningsmiddelen, zoals genoemd in deze verordening, kunnen ingezet worden. De prioriteit ligt bij het aanbieden van voorzieningen gericht op uitstroom voor de “kansrijken”. Voor uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie geldt dat de prioriteit ligt bij het behalen van een startkwalificatie.
De mogelijkheid bestaat om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken. Dit kan met name aan de orde komen voor diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.
Artikel 6 Budget en subsidieplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Als het college hiertoe overgaat, zal hierover ruim van te voren een besluit worden genomen. De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen geen reden kan zijn voor het afwijzen van een aanvraag voor een voorziening. Dit houdt in dat er geen algemeen plafond kan worden ingesteld. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open om naar een ander instrument uit te wijken.
Artikel 7 Participatieplaatsen
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet en het eerste lid van artikel 7 van deze verordening). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).
De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een premie van telkens € 100,00 per zes maanden.
In deze verordening is in aanvulling op de in de wet opgenomen Participatieplaatsen ook de voorziening Werkstage opgenomen. De werkstage kan in tegenstelling tot de Participatieplaatsen ook worden ingezet voor personen zonder een uitkering.
Als er sprake is van werken zonder dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en als het uiteindelijk doel uit- of doorstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid is, kan de gemeente het instrument werkstage inzetten. Het leren werken en werkervaring opdoen staat hierbij steeds centraal. Er is weliswaar sprake van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dit is overwegend gericht op het uitbreiden van kennis en ervaring van de belanghebbende. De Werkstage kan ook ingezet worden als proefperiode voor een werkgever en een persoon uit de doelgroep om ervaring met elkaar op te doen. Het primaire doel van een dergelijke proefperiode is dat de betrokkene daarna geheel of gedeeltelijk door de werkgever in dienst genomen wordt.
In het derde lid is bepaald dat de werkstage uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. Het college zorgt ervoor dat een persoon een dienstverband krijgt aangeboden door een derde, de werkgever. Die derde kan bijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven.
In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk. Voor toelichting op het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 8.
Doel van de werkgeverssubsidie is om uitkeringsgerechtigden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt misschien (tijdelijk) minder productief zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Bijkomend doel is werkgevers die door een gebrek aan werkervaring van de genoemde personen wellicht wat huiverig zijn deze in dienst te nemen, vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn te stimuleren tot het aangaan van een dienstverband. Door deze subsidiëring worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is dat belanghebbende, gedurende de periode dat de werkgeverssubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verkleind.
Ten einde te voorkomen dat in het kader van Europese regelgeving sprake zou zijn van een aanmeldingsplichtige steunmaatregel is in het tweede lid opgenomen dat het gaat om een generieke regeling. Dit betekent dat ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op een werkgeverssubsidie, uiteraard voor zover aan de overige bepalingen van dit artikel wordt voldaan.
Voor toelichting op het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 8.
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is een instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet).
De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis. Er zijn twee mogelijkheden om het instrument in te zetten: de werkgever sluit een verzekering af of de gemeente sluit een contract met een verzekeraar.
Werkgever sluit verzekering af
De werkgever moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten. De werkgever treedt op als verzekeringsnemer. Het college vergoedt uitsluitend de kosten van de no-riskpolis.
Gemeente sluit c ontract met verzekeraar
De gemeente moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten met een verzekeraar. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde (derde lid).
Na twee jaar is het UWV verantwoordelijk. Oftewel, nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar UWV en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn.
Scholing is een belangrijk middel om de kansen en vaardigheden op de arbeidsmarkt te vergroten. Vooral voor personen die nog geen startkwalificatie hebben, zoals genoemd in het derde lid, is scholing een belangrijk middel op weg naar duurzame inschakeling op de arbeidsmarkt. Voor degene die op eigen verzoek een ontheffing heeft van de arbeidsverplichtingen in verband met de zorg voor kinderen geldt dat deze verplicht is scholing tot het niveau van een startkwalificatie te aanvaarden. Indien men al in het bezit is van een startkwalificatie is betrokkene verplicht mee te werken aan een door het college als noodzakelijk aangemerkte scholing ter behoud van de arbeidsvaardigheden.
Met de in dit artikel bedoelde scholing wordt met name arbeidsrelevante scholing bedoeld waar op korte of middellange termijn vraag naar is, en die tevens op korte of middellange termijn afgerond kan worden.
Artikel 13 Ondersteuning bij leerwerktraject
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leer-werktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leer-werktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leer-werktraject kan aanbieden aan personen:
De voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt. In het kader van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden.
In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan 18 jaar en aan personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, derde lid, onder a, van de Participatiewet.
De reden voor het vastleggen van deze projecten in deze verordening is dat bij het opzetten van bijvoorbeeld een proefkas en/of opleidingskas voor de glastuinbouw een blijvende infrastructuur moet worden opgezet. Het opstarten of voortbestaan mag niet in gevaar komen door een aanbestedingsprocedure of door een wisseling van exploitanten als gevolg van een aanbestedingsprocedure. De organisatievorm, de hoogte van de bijdrage en de wijze van exploitatie kan door het college nader worden vastgesteld.
Bij vraaggerichte trajecten waarbij werkgevers een baangarantie afgeven kan sprake zijn van bijzondere en unieke situaties, die niet vooraf in een verordening kunnen worden geregeld. In dergelijke gevallen kan het college nadere besluiten nemen over de vorm en hoogte van een eventuele bijdrage.
Artikel 15 Participatievoorziening beschut werk
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).
Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren.
Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het UWV advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Het UWV adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).
Op basis van het advies van het UWV beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het UWV, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut, zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid).
Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid).
Het college kan ingevolge artikel 31, tweede lid onder j, een premie verstrekken om mensen te stimuleren uit te stromen naar arbeid. Een premie zal jaarlijks nooit meer bedragen dan het bedrag genoemd in artikel 31 tweede lid onder j van de wet. Dit is een onbelaste vergoeding, dus is er geen sprake van een armoedeval.
Artikel 17 Overige voorzieningen
Alle door de gemeente aangeboden producten en instrumenten gelden als voorziening.
Artikel 18 Overige vergoedingen
Soms moeten (extra aanvullende) kosten gemaakt worden in het kader van de arbeidsinschakeling of een traject. Het kan hier zowel trajecten gericht op arbeidsinschakeling als trajecten gericht op maatschappelijke participatie betreffen. Aantoonbare, reële kosten kunnen worden vergoed. Het college kan ter nadere uitvoering van dit artikel beleidsregels vastleggen.
Artikel 19 Voorliggende voorzieningen
Dit artikel beoogt dubbele subsidiëring van dezelfde kosten uit verschillende bronnen te voorkomen.
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.
De uitvoering die berust bij het college van burgemeester en wethouders impliceert ook dat het college nadere beleidsregels omtrent de uitvoering kan opstellen.