Organisatie | Roermond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op het onderzoeksrecht gemeente Roermond |
Citeertitel | Verordening op het onderzoeksrecht gemeente Roermond |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 155a
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-09-2013 | Nieuwe regeling | 26-09-2013 Onbekend | 2013/071/1 |
DE RAAD DER GEMEENTE ROERMOND,
gezien het voorstel van de griffier van 23 augustus 2013, raadsvoorstel no. 2013/071/1,
gezien de motie 13M19 d.d. 27 juni 2013 inzake verordening op het onderzoeksrecht,
gelet op het bepaalde in de artikelen 155a tot en met 155f Gemeentewet,
over te gaan tot vaststelling van de “Verordening op het onderzoeksrecht gemeente Roermond”, welke luidt als volgt:
Artikel 1 Instellen van het onderzoek
De raad kan besluiten tot het verrichten van een vooronderzoek naar de zin, passendheid, mogelijke gevolgen en kosten van een mogelijk in te stellen onderzoek naar het door het college van burgemeester en wethouders of burgemeester gevoerde bestuur. De raad stelt hiertoe een voorbereidingscommissie in.
Artikel 3 Bekendmaking besluiten
Het besluit tot het instellen van een onderzoek, het besluit van samenstelling van de onderzoekscommissie en het besluit zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt.
De onderzoekscommissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft dan wel totdat de door de commissie ingestelde periode van geheimhouding is geëindigd.
Artikel 8 Verplichte medewerking aan onderzoek
Met ingang van de inwerkingtreding van de besluiten tot instelling van een onderzoek en tot instelling van de onderzoekscommissie zijn leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van de rekenkamercommissie, leden en gewezen leden van een door de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren of gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, verplicht te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het verschaffen van inzage in, het geven van afschrift van of het anderszins laten kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het redelijk oordeel van de onderzoekscommissie inzage, afschrift of kennisneming anderszins voor het doen van onderzoek als bedoeld in artikel 1 nodig is.
Indien een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de onderzoekscommissie het belang van de Europese Unie of de Staat kan schaden, wordt niet dan met toestemming van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de vordering voldaan.
Artikel 9 Vrijwillige medewerking aan onderzoek
Een ieder die over informatie denkt te beschikken die van belang kan zijn voor het onderzoek kan zich uit eigener beweging melden of wordt uitgenodigd zich te melden bij de voorzitter van de onderzoekscommissie. De commissie kan een dergelijke uitnodiging publiceren met een omschrijving van het onderwerp van het onderzoek. De commissie besluit of van deze informatie gebruik wordt gemaakt.
Artikel 12 Oproeping getuigen en deskundigen
De onderzoekscommissie kan bevelen dat getuigen en deskundigen die, hoewel opgeroepen in overeenstemming met het tweede lid, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hen worden gebracht om aan hun verplichting te voldoen. De onderzoekscommissie stelt de getuige of deskundige hiervan schriftelijk in kennis op de in het tweede lid bepaalde wijze. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging kan voorkomen door alsnog aan zijn verplichting te voldoen.
Artikel 13 Niet verschijnen getuige of deskundige
Indien de behoorlijk opgeroepen getuige of deskundige niet verschijnt, ook niet na toepassing van artikel 12, vijfde lid, wordt van het niet verschijnen een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk een nauwkeurige omschrijving van de oproeping geeft en door de aanwezige leden van de onderzoekscommissie wordt ondertekend.
Artikel 14 Weigering getuige of deskundige
Wanneer een getuige of deskundige, hetzij vrijwillig, hetzij op de oproeping verschenen of door de openbare macht gebracht zijnde, weigert te antwoorden of de eed of belofte af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van die weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt en door de aanwezige leden van de onderzoekscommissie wordt ondertekend.
Zij die uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch uitsluitend met betrekking tot hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Zij kunnen inzage, afschrift of kennisneming anderszins weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
Artikel 17 Strijd met openbaar belang
De burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het college aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn niet verplicht aan artikel 8, eerste lid en artikel 10, eerste en derde lid, te voldoen, indien het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het openbaar belang.
Artikel 19 Geluid- en beeldregistraties
Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Artikel 21 Rapportage aan de raad
De onderzoekscommissie stelt betrokkenen in de gelegenheid om binnen een door haar te stellen termijn, die tenminste twee weken bedraagt, hun zienswijze op het concept onderzoeksrapport aan de onderzoekscommissie kenbaar te maken. Betrokkenen zijn in elk geval degenen wier taakuitvoering (mede) voorwerp van onderzoek is of is geweest. De onderzoekscommissie bepaalt wie verder als betrokkenen worden aangemerkt.
Na vaststelling door de onderzoekscommissie worden het onderzoeksrapport, de conclusies en aanbevelingen, de verslagen van de openbare hoorzittingen en de zienswijze van betrokkenen op het rapport zo spoedig mogelijk, onder toezending van een afschrift aan het college van burgemeester en wethouders, aan de raad aangeboden.
De raad stelt een raming vast van de kosten die naar zijn oordeel voor een bepaald onderzoek vereist zijn. Deze kosten worden geboekt ten laste van de post onvoorzien.
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad
Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Het onderzoeksrecht van de raad is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.
Artikel 1 Instellen van het onderzoek
Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde besluit. Met betrekking tot voorstellen is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 40 van het Reglement van orde van toepassing.
Artikel 1, lid 2, biedt de mogelijkheid om voorafgaand aan het besluit tot het instellen van een onderzoek conform lid 1 van dit artikel de zin, passendheid, mogelijke gevolgen en kosten van een mogelijk in te stellen onderzoek naar het door het college van burgemeester en wethouders of burgemeester gevoerde bestuur in kaart te brengen door het verrichten van een vooronderzoek.
Een raadsonderzoek richt zich op een specifiek onderwerp van lokaal belang met als doel het vergaren van informatie en het verkrijgen van kennis en inzicht. Het onderzoek is het ultieme controlemiddel en wordt pas ingezet als is komen vast te staan dat andere controlemiddelen van de raad (vragenrecht, recht van interpellatie, inlichtingenplicht college, gedragscodes, uitvoering rekenkamerfunctie, controle in het kader van begroting en jaarstukken, financiële en controleverordeningen) niet toereikend zijn om de benodigde informatie boven tafel te krijgen. Vertaling van de omschrijving van het onderwerp van onderzoek in een onderzoeksvraag, eventueel met specifieke deelvragen, is noodzakelijk. Ingevolge artikel 155a, tweede lid Gemeentewet kan de raad de omschrijving hangende het onderzoek wijzigen.
Een onderzoek is gericht op het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het handelen van derden kan niet worden onderzocht, maar kan wel ter sprake komen, doch kan alleen in directe relatie tot het handelen van het college of de burgemeester worden gerapporteerd. Het spreekt vanzelf dat hierbij zorgvuldigheid geboden is (denk aan schadeclaims e.d. bij onjuiste uitlatingen).
Gebruikmaking van het onderzoeksrecht van de raad brengt een mogelijke spanning met zich mee tussen actualiteit en gewenste zorgvuldigheid.
De Gemeentewet bepaalt betreffende de samenstelling in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge lid 4 van artikel 2 van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.
Het tweede lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.
De onderzoekscommissie mag haar wettelijke bevoegdheden alleen uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn (artikel 155a, 5e lid Gemeentewet). Dit geldt echter niet voor bevoegdheden die niet in de wet zijn geregeld. Zo zouden bijvoorbeeld twee leden van de onderzoekscommissie samen een verhoor kunnen voorbereiden met een (potentiële) getuige.
Aan het einde van een raadsperiode en het aftreden van de raad wordt het onderzoek in beginsel voortgezet door dezelfde leden van de onderzoekscommissie als bij de instelling, mits dezen uiteraard ook in de nieuwe raad zijn herkozen. De nieuwe raad kan besluiten om het onderzoek tussentijds te stoppen of wijziging aan te brengen in de samenstelling van de onderzoekscommissie of onderzoeksvraag. Alleen in het geval dat de gehele raad aftreedt en een geheel nieuwe raad aantreedt dient een geheel nieuwe onderzoekscommissie benoemd te worden.
Artikel 3 Bekendmaking besluiten
In artikel 155a, zevende lid, is bepaald dat het op het besluit tot instelling van een onderzoek en tot instelling van een onderzoekscommissie, alsmede het besluit tot wijziging van de omschrijving van het onderwerp van een onderzoek de artikelen 139, tweede lid, 140 en 141 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn. In deze wetsartikelen vindt de bekendmaking van besluiten haar basis.
Artikel 4 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter
In deze verordening is ervoor gekozen dat de onderzoekscommissie haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter
Artikel 5 Beëindiging lidmaatschap onderzoekscommissie
In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie. Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen. Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie. Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.
Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over ondervragingsmethoden, het vrij kunnen spreken over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.
Artikel 7 Ambtelijke ondersteuning en bijstand
Het is niet ondenkbaar dat de griffie onvoldoende is toegerust om de onderzoekscommissie bij te staan, gelet op het feit dat het bij onderzoeksondersteuning om intensieve piekbelasting gaat. Bij onvoldoende menskracht binnen de griffie wordt een beroep gedaan op ondersteuning vanuit de ambtelijke organisatie.
Voor gemeenteambtenaren geldt de plicht (zie ook artikel 8, eerste en derde lid) medewerking te verlenen waar het gaat om zaken als bijvoorbeeld het opstellen van een overzicht van betrokken personen, een inventarisatie van de relevante wet- en regelgeving of een beschrijving van het verloop van een besluitvormingsprocedure. Het is uiteraard niet verstandig als ambtelijke ondersteuning wordt geleverd door ambtenaren die als getuige of deskundige worden opgeroepen. In algemene zin dient te worden vermeden dat ambtenaren, die dicht op de zaak hebben gezeten, worden ingeschakeld voor het raadsonderzoek. Voorstelbaar is dat de raad helemaal geen beroep doet op het ambtelijk apparaat, maar met het oog op de objectiviteit en onafhankelijkheid uitsluitend tijdelijke krachten van buiten inhuurt.
De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing omdat hierin specifiek afspraken worden vastgelegd tussen college en raad voor wat betreft de ambtelijke bijstand aan de raad. In dit geval gaat het om een raadsonderzoek waarbij het de raad vrij staat om de ondersteuning van binnen of buiten de griffie te halen. De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing omdat het vaak om specifieke onderzoeken gaat naar het door het college gevoerde beleid. De toepassing van algemene regels over de communicatie tussen griffier en secretaris liggen in zo’n geval niet voor de hand, ook om de onafhankelijkheid van het onderzoek te waarborgen.
Artikel 8 Verplichte medewerking aan onderzoek
Onder deze kring van personen worden ook politie-ambtenaren gerekend, die onder het gezag van de burgemeester vallen. Een politieambtenaar die in verband met de handhaving van de openbare orde onder het gezag van de burgemeester valt, moet als ondergeschikt aan het gemeentebestuur worden aangemerkt (op basis van jurisprudentie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).
Het uitbreiden van de wettelijke kring van personen die aan een onderzoek medewerking moeten verlenen via voorwaarden in contracten of bij vergunningen of subsidies is onverenigbaar met de Gemeentewet.
Artikel 10 Verplichtingen getuigen en deskundigen
Een deskundige kan niet onder ede worden gehoord, een getuige echter wel.
De getuige die onder ede wordt verhoord en niet de waarheid spreekt kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens het plegen van meineed. De onderzoekscommissie kan zelf bepalen wanneer een verhoor onder ede gewenst is, doch mag hierbij geen onderscheid maken tussen de verschillende getuigen.
De mogelijkheid van inschakeling van derden als getuigen zal meer theorie dan praktijk zijn, aangezien artikel 8 de mogelijkheid geeft tot het vergaren van benodigde informatie onder derden.
Artikel 11+12 Openbare hoorzitting getuigen en deskundigen /Oproeping getuigen en deskundigen
Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslagingen van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 6 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van de getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid, van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet. In dit artikel wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’.
Artikel 13 Niet verschijnen getuigen en deskundigen
Het besluit van de onderzoekscommissie om de politie in te schakelen is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De mogelijkheid om tegen dit besluit bezwaar te maken bij de onderzoekscommissie is echter in de Gemeentewet expliciet uitgesloten. Wel kan men in beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 14 Weigering getuige of deskundige
In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 13 kan de onderzoekscommissie niet de politie inschakelen bij het ter zitting weigeren te antwoorden door getuigen of deskundigen.
Wel is het zo, dat het niet voldoen aan een wettelijke verplichting om als getuige te verschijnen of te getuigen strafbaar is op grond van artikel 192 van het Wetboek van Strafrecht. De onderzoeks-commissie zou dus, zo zij daartoe een noodzaak ziet, het Openbaar Ministerie kunnen inschakelen.
Als de onderzoekscommissie twijfelt aan de gegrondheid van het inroepen van een van de genoemde verschoningsgronden kan zij het Openbaar Ministerie verzoeken een strafvervolging op basis van artikel 192 Wetboek van Strafrecht in te stellen.
Artikel 17 Strijd met openbaar belang
Alleen personen die belast (geweest) zijn met een bestuurstaak waarvoor zij door de raad ter verantwoording kunnen worden geroepen en hun (ex-)ondergeschikten, kunnen bij (aantoonbare) zwaarwegende omstandigheden een beroep doen op het openbaar belang.
(Ex-)raadsleden en (ex-) medewerkers van de griffie kunnen zich bij een raadsonderzoek niet hierop beroepen.
Artikel 26, eerste en tweede lid, van Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet. Het derde lid van artikel 18 voorziet hierin.
Artikel 19 Geluid- en beeldregistratie
Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.
Artikel 21 Rapportage aan de raad
In dit artikel worden de nadere regels vastgesteld met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad. Een onderzoek is gericht op het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het handelen van derden kan niet worden onderzocht, maar kan wel ter sprake komen, doch kan alleen in directe relatie tot het handelen van het college of de burgemeester worden gerapporteerd. Het spreekt vanzelf dat hierbij zorgvuldigheid geboden is (denk aan schadeclaims e.d. bij onjuiste uitlatingen).
De wijze van debatteren in de raad wordt door de raad bepaald. De raad kan kiezen voor bijvoorbeeld een eerste debat in afwezigheid van de wethouders of voor een eerste schriftelijke reactie door het college of de burgemeester.
Van belang is dat er voldoende tijd wordt ingeruimd tussen de verschijning van het rapport en het raadsdebat, om de raadsleden voldoende tijd te geven de materie te bestuderen.
Artikel 155f Gemeentewet schrijft expliciet voor dat de kosten voor onderzoek in een bepaald jaar door het college in de ontwerpbegroting worden opgenomen. Het is tevoren niet te zeggen of en wanneer er een onderzoek in het verschiet ligt.
Deze verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een raadsonderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de Gemeentewet. De verordening kan daarom op een door de raad te bepalen datum in werking treden.