Organisatie | Venlo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 |
Citeertitel | Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 25-11-2014 Gemeenteblad jaargang 2014, nummer 71234 d.d. 03-12-2014 | 14-12003 |
Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;
gelezen het voorstel van 19 november 2014;
gelet op de artikelen 3, vierde lid, 4, zesde lid, 5, vierde lid, 6, 8, vijfde lid, 9, derde lid, 10, vijfde lid, 11, vijfde lid, 12, 13, tweede lid, 14, 15, tweede lid en 18 van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015;
overwegende dat ter uitvoering van de Verordening nadere regels dienen te worden vastgesteld;
overwegende dat deze nadere regels duidelijkheid moeten bieden aan inwoners en professionals bij de beoordeling van de benodigde hulp en ondersteuning om te komen tot een maatwerkoplossing;
besluit vast te stellen het Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (in het bijzonder artikel 1.1), de Wmo 2015 (in het bijzonder artikel 1.1.1), het Uitvoeringsbesluit (in het bijzonder artikel 1.1) en de Verordening (in het bijzonder artikel 1).
Artikel 1.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen
wordt een melding voor maatschappelijke ondersteuning gezien als een aanvraag en organiseert het college in overleg met aanbieders onverwijld de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en op grond van artikel 2.3.3 Wmo 2015,
Tijdens het keukentafelgesprek worden alle voor het onderzoek van belang zijnde aspecten over onder andere de mogelijkheden, de persoonlijke situatie en leefomgeving van de cliënt, zijn gezin en/of mantelzorger besproken, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, om te komen tot een afweging voor de noodzaak, omvang en duur van de ondersteuning.
Indien blijkt dat nader (medisch) advies nodig is wordt er een adviseur ingeschakeld, nadat de cliënt tijdens of zo spoedig mogelijk na het keukentafelgesprek door het kernteam is geïnformeerd welk advies er aan welke deskundige moet worden opgevraagd om tot een beoordeling van de ondersteuningsbehoefte te komen.
Gelet op artikel 2.6, lid 1 onder g Jeugdwet, geeft het college een beschikking af nadat het kernteam en de aanbieder van jeugdhulp waarnaar is verwezen, gezamenlijke afspraken hebben gemaakt over de in te zetten maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 4, tenzij er sprake is van een uitspraak door de kinderrechter.
Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen
Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft, een (voornemen tot) verhuizing naar een andere gemeente mededeelt aan het kernteam, zoals bedoeld in artikel 7.1 van dit besluit, dan neem het kernteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van vestiging om een goede overdracht te organiseren.
Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die in een andere gemeente een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft ontvangen, een (voornemen tot) verhuizing naar de gemeente Venlo mededeelt aan het kernteam, dan neemt het kernteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van herkomst om een goede overdracht te organiseren.
Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen
Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp wordt toepassing gegeven aan de criteria zoals opgenomen in de Jeugdwet.
Artikel 4.2 Ondersteuning bij het voeren van een huishouden
Bij het bepalen van de omvang van ondersteuning bij het voeren van een huishouden wordt uitgegaan van de ruimtes in het woonhuis die voor het dagelijks leven redelijkerwijs noodzakelijk zijn en van de werkzaamheden die daarvoor gemiddeld per week nodig zijn, waarbij artikel 1.4 van de beleidsregels een overzicht van de mogelijkheden biedt.
Artikel 4.3 Zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving
Er kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening voor het hoofdverblijf van de cliënt worden toegekend als dit nodig is voor het zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving, zodat de cliënt zijn woning kan bereiken, naar binnen kan gaan en de basisruimtes in huis kan gebruiken.
Wanneer een eigenaar of bewoner een woonvoorziening heeft gerealiseerd in de vorm van een aan-, op- of bijbouw, en het voornemen heeft om de woning te verkopen in een periode van twintig jaar na het realiseren van deze woonvoorziening, dan dient hij dit te melden aan het college zodat kan worden beoordeeld of de ontvangen woonvoorziening leidt tot waardestijging van de woning.
De eigenaar of bewoner betaalt de meerwaarde van de woning als gevolg van een maatwerkvoorziening in geval van verkoop, zoals bedoeld in lid 8, op verzoek van het college terug als er sprake is van een woonvoorziening in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan,- op- of bijbouw, al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond. De meerwaarde wordt als volgt bepaald:
Artikel 4.5 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten
In artikel 1.7 van de beleidsregels zijn de richtlijnen verder uitgewerkt.
Artikel 4.6 Wonen in een beschermde omgeving met 24-uurs begeleiding
Er kan een maatwerkvoorziening voor wonen in een beschermde omgeving worden toegekend gekoppeld aan 24-uurs begeleiding, die tot doel heeft om toezicht en ondersteuning te bieden aan inwoners die in een instelling wonen, maar daarnaast zo spoedig mogelijk en voor zover haalbaar naar een lichtere vorm van begeleiding of wonen kunnen worden toe geleid.
Artikel 5.2 Hoogte van een pgb
Indien het college geen passende voorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2 onder c van de verordening, heeft gecontracteerd wordt op basis van twee door de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, op te vragen offertes alsnog de goedkoopst passende voorziening gezocht ter vaststelling van de hoogte van het pgb.
Artikel 5.3 Besteding en verantwoording van het pgb
De cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, aan wie een pgb is toegekend:
sluit een schriftelijke (zorg)overeenkomst af met iedere persoon of instantie bij wie hij een maatwerkvoorziening betrekt in overeenstemming met de door het college afgegeven beschikking, de instructies door de Sociale Verzekeringsbank en zoals bedoeld in artikel 8.1.8 Jeugdwet en artikel 2.6.2 Wmo 2015,
Hoofdstuk 6 – Bijdrage in de kosten
Artikel 6.2 Eigen bijdrage of ouderbijdrage voor maatwerkvoorzieningen
Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 6.3 Eigen bijdrage voor opvang
De eigen bijdrage voor de voltijdsopvang is gelijk aan het verschil tussen de voor de cliënt opvang geldende bijstandsnorm en de norm persoonlijke uitgaven. Indien de aanbieder geen voeding verstrekt wordt de norm persoonlijke uitgaven verhoogd met een bedrag voor voeding, gelijk aan het bedrag dat het Nibud hiervoor hanteert.
Hoofdstuk 7 – Toetsing en aanvullend onderzoek
Artikel 7.1 Aanvullende voorwaarden
Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van de verordening doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3 en 8.1.1 Jeugdwet en artikel 2.3.5 of 2.3.6 Wmo 2015.
Artikel 7.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten
Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015
Het besluit nadere regels geeft uitvoering aan de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), het beleidsplan ‘Een bijzondere tijd’ en de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 (hierna: verordening). In dit besluit zijn de bevoegdheden ingevuld die via wetgeving en vooral verordening bij het college van burgemeester en wethouders zijn neergelegd.
In de lijn van de verordening staat ook in dit besluit een integrale aanpak van de Jeugdwet en de Wmo 2015 centraal. Op die manier is er zoveel mogelijk duidelijkheid voor en een gelijke behandeling van de inwoners van de gemeente Venlo als nodig wordt geacht. Het besluit bevat meer details dan de verordening en houdt ruimte over voor de professionals in het kernteam van het sociaal wijkteam. Die ruimte is nodig om verder te ontwikkelen en daadwerkelijk te komen tot maatwerkoplossingen.
Deze nadere regels geven, meer dan de verordening, het beleid weer. Tegelijkertijd moeten deze nadere regels de juridische basis bieden waarmee de professionals in het kernteam aan de slag kunnen. Als het nodig is kan er van de nadere regels gemotiveerd worden afgeweken, wanneer dit leidt tot onredelijke of onbillijke situaties.
In deze toelichting zal kort worden ingegaan op de uitgangspunten van deze nadere regels en op de onderwerpen die hierin aan bod komen.
Bij het samenstellen van dit besluit is geput uit informatie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zoals verwerkt in de ledenbrieven en de modelverordeningen en modelbesluit. In dit besluit van Venlo zijn begrippen en processen uit beide wetten en modelbesluiten aan elkaar gekoppeld om tot een duidelijke procedurebeschrijving te komen.
Dit besluit kan niet los worden gezien van het beleidsplan en de verordening, zoals op 29 oktober 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Voorafgaand aan besluitvorming is een reactie gevraagd aan de Wmo-raad en werkgroep PGB welke is verwerkt in de bij dit besluit horende stukken.
In dit besluit zijn enkele hoofdlijnen verder uitgewerkt zonder dat de handelingsvrijheid voor de professionals van het kernteam wordt aangetast. De kern van dit besluit is de zorgvuldige toegangsprocedure die wordt doorlopen om de ondersteuningsvraag van inwoners, hun behoeften en gewenste resultaten helder te krijgen. Daarnaast zijn er in dit besluit op hoofdlijnen enkele criteria voor maatwerkvoorzieningen uitgewerkt, maar is het aan de professional om de afweging te maken welke ondersteuning er in welk geval moet komen. Op die manier kan er ook daadwerkelijk maatwerk worden geleverd. Om hen op weg te helpen is samen met dit besluit een beleidsregel opgesteld waarin nadere richtlijnen staan voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte. Hiermee is de balans gevonden om het kernteam handvaten te bieden om op terug te kunnen vallen, duidelijkheid te bieden aan de inwoners hoe tot een besluit wordt gekomen en gronden te hebben om op terug te kunnen vallen vanuit juridisch oogpunt.
De uitvoering van dit besluit zal in de praktijk meestal namens het college worden gedaan in mandaat door ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb en met inachtneming van de beperkingen in de Jeugdwet en Wmo 2015. Wat betreft de toegang en onderzoek zal dit worden uitgevoerd door leden van het kernteam en wat betreft de besluitvorming zal dit ambtelijk worden uitgevoerd.
Voor een algemene toelichting op het proces in Venlo wordt hier volstaan met een verwijzing naar de toelichting op de verordening.
Wanneer de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt, of dat deze maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de doelen zoals omschreven in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de lokale regelgeving, is er vanzelfsprekend rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
De begripsbepalingen sluiten aan op artikel 1.1 van de Jeugdwet, artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 1 van de verordening.
In het bijzonder is in artikel 1.1 het begrip interventieteam in dit besluit gelijk geschaard aan het begrip kernteam, aangezien beide een zelfde functie hebben als het gaat om de toegang tot hulp en ondersteuning. Daar waar in het besluit over het kernteam wordt gesproken is dat onder voorbehoud van wat is opgenomen in de mandaatregeling. De wettelijke bevoegdheid ligt bij het college van burgemeester en wethouders.
Daar waar in de nadere regels wordt gesproken over de cliënt wordt, voor zover niet vermeld, indien van toepassing ook zijn vertegenwoordiger verstaan. Daar waar wordt gesproken over vertegenwoordiger wordt de wettelijk benoemde of aangewezen vertegenwoordiger verstaan of een persoon die door de cliënt is gemachtigd om namens hem te handelen. Bijvoorbeeld ouder(s) in geval van een jeugdige. Wanneer er wordt gesproken over een ondersteuningsvraag, wordt met inachtneming van artikel 1 van de verordening bedoeld: een melding op grond van de Wmo 2015 of een aanvraag op grond van de Jeugdwet.
Artikel 1.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Dit artikel is een nadere uitwerking van artikel 2.1.6 van de Wmo 2015 en artikel 12 van de verordening. De jaarlijkse attentie kan bijvoorbeeld bestaan uit bloemen of een plant.
Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 2 en 3 van de verordening.
De coördinatie van de ondersteuningsvraag, zoals bedoeld in lid 3, vindt bij voorkeur plaats door één professional uit het kernteam. Deze regisseur treedt zoveel mogelijk op als vaste contactpersoon.
In lid 4 wordt gesproken over spoedeisende gevallen. Bij jeugdigen kan het gaan om meldingen aan het AMHK (Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling) en de crisisdienst, waarna er direct een interventie nodig is om tijdelijk specialistische hulp of ondersteuning in te schakelen. Het kan ook gaan om een tijdelijke opname in een residentiële instelling of om detentie. Ook wanneer er door een acuut probleem een dak boven het hoofd geregeld moet worden of begeleiding ingezet moet worden om een situatie op te lossen kan er sprake zijn van spoed waardoor er tijdelijk een maatwerkvoorziening wordt ingezet.
Het doel is om zowel bij inzet om spoedeisende reden, als in geval van een verwijzing, in het reguliere werkproces in te stromen zodat de situatie van de cliënt en zijn gezin volledig in kaart kan worden gebracht.
Met lid 4 wordt geregeld dat de rechten en plichten op tijd worden besproken met de cliënt. Deze zijn in het bijzonder geregeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. De cliënt heeft bijvoorbeeld het recht om gratis cliëntondersteuning in te schakelen om hem gedurende het onderzoek te begeleiden. Ook heeft de cliënt het recht om zelf een persoonlijk plan in te dienen.
De toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens moet de privacy van de cliënt waarborgen. Daarom is een duidelijke uitleg hierover nodig zoals verwoord in lid 9. Deze verklaring is belangrijk omdat het kernteam dan de ontbrekende gegevens kan verzamelen en zo snel mogelijk het leefzorgplan kan afronden.
Wanneer tijdens of na het onderzoek blijkt dat cliënt en kernteam het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek of dat er onduidelijkheid is, zal in eerste instantie naar een oplossing worden gezocht. Indien nodig vindt er een vervolggesprek plaats tussen de cliënt en het kernteam. Dat is een vorm van ‘second opinion’ waarin de situatie van de cliënt nogmaals kan worden besproken. Dat neemt niet weg dat met inachtneming van de wettelijke termijnen tijdig het leefzorgplan bekend moet worden gemaakt en wanneer er een aanvraag ligt ook tijdig het besluit moet worden genomen, in de vorm van een beschikking.
In dit artikel worden de thema’s benoemd die zowel tijdens het keukentafelgesprek als in het leefzorgplan terugkeren. Wanneer er een ondersteuningsvraag wordt ingediend en er al een bestaand leefzorgplan is, zal dit leefzorgplan opnieuw worden besproken en worden aangepast voor zover de situatie is gewijzigd. Bij het leefzorgplan wordt de gezinssituatie in beeld gebracht, en via een beschikking worden indien van toepassing de maatwerkvoorzieningen per persoon toegekend.
Wanneer er sprake is van een door de cliënt ingediend persoonlijk plan zal dit als basis dienen. Als er jeugdhulp wordt ingezet, heeft de cliënt de mogelijkheid om samen met zijn vertegenwoordiger en de aanbieder een familiegroepsplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 1.1 en 4.1.2 van de Jeugdwet. Het doel daarvan is om de hulp en ondersteuning verder vorm te geven.
Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning
Indien de cliënt na afloop van het keukentafelgesprek in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning, wordt hij gevraagd om behalve het leefzorgplan ook de daarbij gevoegde aanvraag te ondertekenen. In geval van jeugdhulp is dit niet aan de orde omdat de aanvraag al voor aanvang van het onderzoek is ingediend.
Dit artikel is een aanvulling op artikel 7 van de verordening. Met lid 5 wordt het initiatief bij de cliënt gelegd om, wanneer een toekenning voor een maatwerkvoorziening afloopt, tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen wanneer dat aan de orde is. Hiermee wordt bedoeld minimaal acht weken voor het einde van de toekenning, gelet op de termijn voor het doorlopen van het onderzoek naar een nieuwe ondersteuningsvraag. Dat neemt niet weg dat het kernteam in overleg met de cliënt altijd andere afspraken kan maken om te komen tot een nieuwe beoordeling van het leefzorgplan. Het kernteam kan zelf initiatief nemen als de situatie daarom vraagt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een kortdurende toekenning of van complexe problematiek. In dat geval kunnen er afspraken worden gemaakt dat het kernteam zelf contact opneemt met de cliënt om de situatie opnieuw te beoordelen.
Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4, 5 en 6 van de verordening.
Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen
In lid 2 staan bijzondere criteria om maatwerkvoorzieningen toe te kennen. Hoewel niet expliciet in verordening en besluit genoemd, kan het aanleren van vaardigheden onder professionele begeleiding vallen. Dat is een vorm van preventieve inzet zoals bedoeld in lid 2. In de lijn van de Wmo 2015 kan een voorziening voor participatie in allerlei, niet nader benoemde vormen, worden toegekend indien dit na het oordeel van het college bijdraagt aan de maatwerkoplossing. Een voorbeeld daarvan is een voorziening zonder welke de cliënt niet in staat is om een sport te beoefenen die belangrijk is voor zijn participatie.
Er is in lid 5 en 6 geregeld dat in geval van overlijden of verhuizing van de cliënt, op wiens naam de maatwerkvoorziening is toegekend, een tijdelijke oplossing mogelijk is wanneer er sprake is van (een) achtergebleven huisgeno(o)t(en). Hoewel het leefzorgplan uit gaat van ‘1 gezin, 1 plan’, kan een beschikking namelijk alleen op naam van één persoon worden gezet. Voor zover daar behoefte aan is bij het kernteam en de cliënt creëert deze bepaling de ruimte om in deze situaties het leefzorgplan opnieuw te bespreken, en vervolgens een maatwerkvoorziening op naam van de betreffende huisgenoot te zetten. Vervolgens zal de oorspronkelijke toekenning in alle gevallen via een intrekkingsbesluit worden beëindigd, als er geen ondersteuningsvraag van de huisgenoot is of maar ook als uit het onderzoek blijkt dat de huisgenoot niets nodig heeft.
Bij een verhuizing van een cliënt naar of vanuit de gemeente Venlo, wordt via lid 10 en 11 aan het kernteam gevraagd om een warme overdracht met de gemeente van herkomst of van vestiging te waarborgen. In geval van vestiging zal aan de cliënt wel worden gevraagd om een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen. De situatie zal, voor zover mogelijk met reeds beschikbare informatie, namelijk wel opnieuw in een keukentafelgesprek besproken moeten worden aan de hand van het beleid van de gemeente Venlo.
Artikel 3.2 Beschikbare voorzieningen
In bijlage 1 is een niet-limitatief overzicht van categorieën algemene- en maatwerkvoorzieningen opgenomen.
Artikel 3.3 Gebruikelijke hulp
Dit artikel is een uitwerking van artikel 4, lid 2 onder d van de verordening. In de beleidsregel wordt hier verder op in gegaan.
Artikel 3.4 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers
In lijn met het beleid is er speciale aandacht voor mantelzorgers. Om overbelasting te voorkomen of te verhelpen kunnen maatwerkvoorzieningen worden ingezet om de draagkracht van mantelzorgers te vergroten. De norm van maximaal drie etmalen per week voor tijdelijk verblijf, zoals bedoeld in lid 3, wordt voorlopig gehandhaafd.
Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen
Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4, 5 en 6 van de verordening. Ten opzichte van het vorige beleid worden enkele onderdelen in dit besluit uitgewerkt zodat duidelijk is welke voorzieningen in welke situatie worden toegekend, en in de beleidsregel enkele richtinggevende bepalingen genoemd waar dit aan getoetst kan worden.
Voor maatwerkvoorzieningen voor jeugdhulp wordt volstaan met de criteria uit de Jeugdwet.
Artikel 4.2 tot en met artikel 4.5 Lokale maatwerkvoorzieningen
In de beleidsregel staan richtlijnen die ter verduidelijking van de criteria uit het besluit kunnen worden gehanteerd door het kernteam.
Het bezoekbaar maken van een in de gemeente Venlo gelegen woning van ouders, van een jeugdige die in een instelling verblijft (zoals bedoeld in artikel 4.3, lid 2 onder b), past binnen de doelstellingen van de jeugdhulp aangezien de opname in een instelling tijdelijk is gericht op normalisering op lange termijn. Het primaat van verhuizen zoals bedoeld in artikel 4.3, lid 5, geldt indien dit de goedkoopst passende voorziening is, zoals bedoeld in artikel 4, lid 5 van de verordening. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met onder andere de aanwezigheid van het sociaal netwerk en van voorzieningen in de nabijheid van een geschikte nieuwe woning ten opzichte van de huidige woning.
In artikel 4.3, lid 8, wordt gesproken over het terugbetalen van de meerwaarde nadat een woonvoorziening is gerealiseerd in de vorm van bijvoorbeeld een aanbouw. Het verzoek dat hier wordt bedoeld is een schriftelijk verzoek aan de cliënt met het terug te betalen bedrag, op basis van de berekening zoals opgenomen in lid 9 van dit artikel. Behalve een meldingsplicht voor de eigenaar of bewoner zal ook een koppeling gelegd moeten worden met de Basisregistratie personen (BRP, voorheen gemeentelijke basisadministratie) om de verhuizingen van cliënten met een woningaanpassing te kunnen monitoren.
De vervoersvoorzieningen in artikel 4.4 zijn bijvoorbeeld de regiotaxi, een rolstoel of een scootmobiel. Het bepalen van de dagwaarde van een voertuig zoals bedoeld in artikel 4.4, lid 2 onder d, kan via berekeningen van bijvoorbeeld de ANWB of de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Op de websites van deze organisaties zijn hiervoor rekenhulpmiddelen te vinden.
Artikel 4.6 Wonen in een beschermde omgeving met 24-uurs begeleiding
Landelijk wordt er in het eerste kwartaal een set basiscriteria voor beschermd wonen gepubliceerd. Voor zover dat leidt tot een aanvulling of wijziging van de criteria in artikel 4.6 zal daartoe via dit besluit of een beleidsregel een voorstel worden gedaan.
Artikel 4.7 Tijdelijk onderdak in afwachting van een mogelijkheid voor zelfstandig wonen
In lid 1 van dit artikel is nadrukkelijk geregeld dat opvang een voorziening is in afwachting van een mogelijkheid tot een permanente vorm van zelfstandig of begeleid wonen.
Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)
De regels van artikel 8 van de verordening worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt.
Artikel 5.1 Nadere voorwaarden
Het door de cliënt op te stellen persoonlijk plan, zoals bedoeld in lid 1, dient als basis voor het leefzorgplan zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening en artikel 2.3 van dit besluit. In overleg met de cliënt zal de kwaliteit van het gewenste pgb worden besproken. Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie kan er zoals omschreven in lid 5 om praktische redenen geen pgb worden verstrekt, omdat er direct een oplossing noodzakelijk is en het daardoor ook niet mogelijk is de kwaliteit van een te verstrekken pgb te beoordelen.
Artikel 5.2 Hoogte van een pgb
Bij de vaststelling van de hoogte van een pgb is aangehaakt bij de tarieven voor zorg in natura die met de zorgaanbieders zijn afgesproken. Net zoals die tarieven zijn de pgb’s daarmee gebaseerd op de tarieven die in 2014 golden onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Doordat de tarieven worden gekoppeld aan de inkoop is het mogelijk dat deze jaarlijks wijzigen ten gunste of ten ongunste van de cliënt. In de beschikking worden cliënten geïnformeerd. Doordat de pgb’s aan de inkooptarieven zijn gekoppeld, is niet telkens een nieuw collegebesluit nodig puur voor de pgb-tarieven. Wanneer de tariefwijziging ongewenste effecten hebben, wordt de regeling opnieuw tegen het licht gehouden.
Doordat het tarief voor professionele en gediplomeerde hulp is gekoppeld aan de goedkoopst passende voorziening in natura, is er differentiatie mogelijk. Voor een specialistische vorm van ondersteuning zal dit pgb-tarief hoger zijn dan een pgb-tarief voor bijvoorbeeld hulp bij het huishouden. Een voorwaarde voor een professionele en gediplomeerde hulp is in elk geval dat zij in dienst zijn bij een aanbieder. Onder gediplomeerd wordt verstaan dat de betrokken medewerker (aantoonbaar) een kwalificatie heeft om de benodigde hulp of ondersteuning te verlenen.
Gelet op de opbouw van tarieven is op basis van gegevens van onder andere de AWBZ en NZa (Nederlandse Zorgautoriteit) het tarief voor een ZZP’er bepaald op maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura. Voor de definitie van een ZZP’er wordt aangehaakt bij de landelijke definities. De Belastingdienst formuleert dit als volgt: ‘Een ZZP’er is een ondernemer (entiteit) voor de inkomensheffing (IH) zonder personeel of een rechtspersoon met één werknemer die tevens directeur-grootaandeelhouder (digra) is'. Een ZZP’er moet dan ook als zodanig geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast is een ZZP’er verplicht om een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR WUO) of een Declarabele Uren BV (DUBV) te hebben.
Het PGB-tarief voor niet-professionele hulp, uit het eigen sociaal netwerk, wordt standaard 75% van de goedkoopst passende voorziening in natura geregeld. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 8, lid 4 van de verordening. Deze 75% is echter in dit besluit gemaximeerd op een tarief van € 25 per uur in overeenstemming met het tarief in de AWBZ 2014 voor mantelwerkers.
Artikel 5.3 Besteding en verantwoording van het pgb
Dit artikel verwijst naar de afspraken die met budgethouders worden gemaakt in het kader van het trekkingsrecht, omdat pgb’s vanaf 2015 door de Sociale Verzekeringsbank worden uitbetaald.
Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten
In dit hoofdstuk wordt artikel 9 van de verordening verder uitgewerkt.
Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen
De vaste bijdrage voor de open inloop zoals bedoeld in lid 2, wordt apart vastgesteld en gecommuniceerd zodat flexibiliteit in de tarieven mogelijk is. Dit met inachtneming van de voorwaarden in verordening en besluit. Er zal nader beoordeeld moeten worden wanneer een vaste bijdrage een belemmering is voor deelname zoals bedoeld in lid 1 onder b. Als dit wel een belemmering is, zal moeten worden afgewogen of de vaste bijdrage moet worden aangepast of dat een groep deelnemers op een andere manier toch deel kan nemen aan de activiteiten.
Artikel 6.2 Eigen bijdrage en ouderbijdrage voor maatwerkvoorzieningen
Voor de berekening van de eigen bijdrage en ouderbijdrage wordt aangehaakt bij de tarieven met gecontracteerde aanbieders en met de landelijke richtlijnen het meetellen van inkomen en vermogen. Deze wordt door het CAK berekend waarbij zij tegelijkertijd het stapelingseffect van eigen bijdragen bewaken.
Artikel 6.3 Eigen bijdrage voor opvang
Het college berekent en int de eigen bijdrage voor opvang. De criteria daarvoor zijn in dit artikel uitgewerkt.
Hoofdstuk 7 – Toetsing en aanvullend onderzoek
Dit hoofdstuk is een uitwerking van artikel 10 en 11 van de verordening.
Artikel 7.1 Aanvullende voorwaarden
Via dit artikel wordt het melden van feiten en omstandigheden, die kunnen leiden tot heroverweging van een beslissing, gelijk getrokken voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 7.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten
In dit artikel wordt verwezen naar de kwaliteit van geleverde zorg. Dat is met inachtneming van de voorwaarden die hierover zijn opgenomen in de raamcontracten met zorgaanbieders.
Artikel 7.3 Verantwoording PGB
Er wordt in lid 4, onder a, gesproken over aanvullend onderzoek. In sommige gevallen zal niet kunnen worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed. Bijvoorbeeld als een budgethouder onvoldoende meewerkt aan gemaakte afspraken. Ook wanneer er een vermoeden is dat een budgethouder op grond van de door hem ingediende verantwoording onvoldoende wordt gecompenseerd kan er een aanvullend onderzoek worden ingesteld.
Hoofdstuk 8 – Toezicht en handhaving
In dit hoofdstuk wordt aangehaakt bij de verplichtingen en bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 13 tot en met 17 van de verordening.
Artikel 8.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het is belangrijk dat meldingen van calamiteiten en geweld direct bij de toezichthoudende ambtenaar worden gemeld, zodat deze kunnen worden onderzocht en problemen kunnen worden opgelost. Dat wordt in dit artikel beschreven.
Artikel 8.2 Bevoegdheden toezichthouder
In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten een toezichthoudend ambtenaar aan moeten stellen, die belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015. Gelet op deze bepaling zijn in dit artikel enkele bevoegdheden nader uitgewerkt. In 2015 is het van belang om op basis van praktijkervaringen deze functie verder in te vullen en duidelijkheid te krijgen over de aanpak. Dat is direct gekoppeld aan het ontwikkelen van een nieuwe set kwaliteitseisen in 2015 in de regio Noord-Limburg. Behalve meldingen kan de toezichthouder ook meldingen in behandeling nemen over klachten door aanbieders die niet zijn afgehandeld met inachtneming van de bij verordening vastgelegde voorschriften.
Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 9.1 Intrekking oude besluit en overgangsbepalingen
Als aanvulling op artikel 19 van de verordening regelt dit artikel de overgangsbepalingen op grond van het Wmo-besluit Venlo 2013.
Artikel 9.2 Inwerkingtreding en citeertitel
Het besluit treedt tegelijkertijd met wetgeving, beleidsplan en verordening in werking per 1 januari 2015.