Organisatie | Borsele |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavings- en afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Borsele 2015 |
Citeertitel | Handhavings- en afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Borsele 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze regeling vervangt de Handhavings- en afstemmingsverordening WWB/Bbz/IOAW/IOAZ gemeente Borsele 2013
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-04-2017 | 01-10-2019 | 1e wijziging | 07-04-2016 Gemeenteblad dd. 01-12-2014, nr. 70514 | raadsstukken dd. 18-11-2014, nr. B4 | |
03-05-2016 | 25-04-2017 | 1e wijziging | 07-04-2016 Gemeenteblad dd. 01-12-2014, nr. 70514 | raadsstukken dd. 18-11-2014, nr. B4 | |
01-01-2015 | 03-05-2016 | Onbekend | 18-11-2014 Gemeenteblad dd. 01-12-2014, nr. 70514 | raadsstukken dd. 18-11-2014, nr. B4 |
De raad van de gemeente Borsele;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 oktober 2014;
Gelet op artikel 8b en artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, d en e, van de Participatiewet, artikel 35 eerste lid onderdeel b en artikel 38, twaalfde lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Gezien het advies van de Cliëntenraad Werk en Inkomen;
vast te stellen de ‘Handhavings- en afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Borsele 2015’.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
bijstandsnorm: 1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of 2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ;
Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid en 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:
Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog ten uitvoer gelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b van deze verordening, opnieuw een uitkering ontvangt.
Het college kan bij gedragingen van de eerste en tweede categorie als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 11 van deze verordening, volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen
Artikel 8. Gedragingen Participatiewet
het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
Artikel 9. Gedragingen IOAW en IOAZ
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Artikel 11A. Niet afleggen van de taaltoets zoals bedoeld in artikel 18b, lid 2 van de Participatiewet
Als een belanghebbende een taaltoets zoals bedoeld in artikel 18b, lid 2 van de Participatiewet verwijtbaar niet aflegt, wordt dit gekwalificeerd als zijnde schending van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, lid 2 Participatiewet en wordt een verlaging, behoudens indien zich zeer dringende redenen voordoen, toegepast die overeenstemt met de verlagingen die zijn genoemd in de leden 9,10 en 11 van artikel 18b, lid 2 van de Participatiewet.
De verlagingen wegens het niet verschijnen bij/afleggen van de taaltoets zijn als volgt:
Deze verlagingen worden per direct beëindigd vanaf het moment dat belanghebbende de taaltoets alsnog heeft afgelegd.
Artikel 13. Maatregel bij verlies van een voorliggende voorziening door toepassing van een recidiveboete
In afwijking van het bepaalde in artikel 10 en 12 wordt, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden van de bijstandsverlening.
Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen Participatiewet
Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen IOAW/IOAZ
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt een verlaging opgelegd van 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij:
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt een verlaging opgelegd van 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij:
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 16. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
Artikel 17. Toedeling verlaging
Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 16, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de daaropvolgende maand als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij wordt zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging toebedeeld.
Hoofdstuk 4. Samenloop en recidive
Artikel 18. Samenloop van gedragingen
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd. Indien de maatregelen niet in één kalendermaand kunnen worden geëffectueerd, of als gelijktijdige oplegging gelet op de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is, worden de maatregelen na het besluit tot opleggen van de maatregel achtereenvolgend opgelegd.
Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 11, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt telkens de hoogte of duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen en het besluit om te volstaan met een schriftelijke waarschuwing.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 14 en 15 opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt telkens de hoogte of duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurendetwee maanden.Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.
Hoofdstuk 5. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ
Artikel 20. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 20a. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering
Artikel 22. Verrekening bij geen of onvoldoende gelden
Indien belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm, kan het college op verzoek van belanghebbende en onder toevoeging van overtuigende bewijsstukken, de recidiveboete verrekenen gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt met ingang van de eerst volgende kalendermaand vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
Artikel 23. Verrekenen met inachtneming van de beslagvrije voet
In afwijking van de artikelen 21 en 22 kan het college, op verzoek van belanghebbende en onder toevoeging van overtuigende bewijsstukken, de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:
Artikel 24. Eerder opgelegde bestuurlijke boete
De artikelen 21, 22 en 23 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid van de Participatiewet dan wel artikel 20a IOAW/IOAZ, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.