Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kerkrade

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Kerkrade 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKerkrade
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Kerkrade 2015
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Kerkrade 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vevangt de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Kerkrade 2003

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op het primair onderwijs, artikel 102
  2. Wet op de expertisecentra, artikel 100
  3. Wet primair onderwijs BES
  4. Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 76m

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

17-12-2014

Elektronisch gemeenteblad 23-12-2014

14Rb099

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Kerkrade 2015

De raad van de gemeente Kerkrade;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014 met nummer 14n00672;

 

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs[, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs];

 

gezien het advies van de commissie Burgers en Samenleving d.d. 2 december 2014;

 

besluit vast te stellen de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Kerkrade 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen 

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.  aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet;

b.  aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

c.  advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs[, artikel 93, negende lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76f, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs];

d.  bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs[, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs] bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente (hoofdvestiging, nevenvestiging, tijdelijke nevenvestiging, dislocatie);

e.  lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;

f. minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

g.  nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 76a of 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 16, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

h.  overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 Wet op het primair onderwijs, artikel 94 Wet op de expertisecentra en artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs. 

i. permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

j. programma: aangevraagde voorzieningen die zijn ingediend voor het programma, en die door het college worden gehonoreerd; programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs, artikel 93 Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs

k.  school:

1°. school voor basisonderwijs: basisschool [of speciale school voor basisonderwijs] als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

[2°. school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

3°. school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;]

l.  tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

m.  tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

n.   verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

o.   voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

p.   voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

q.   voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a. voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

1°. nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

2°. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3°. het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

4°. verplaatsing van een bestaand tijdelijk gebouw voor het huisvesten van een school;

5°. terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 4°;

6°. inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

7°. inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

8°. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;

b. herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

c. herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3 Voorbereidingskrediet

Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2° en 3° kan een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend.

Artikel 4 Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder , en , 6° en 7°) wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV deel B opgenomen normbedragen.

  • 2.

    Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

  • 3.

    De vergoeding voor een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op 8 procent van het geraamde investeringsbedrag.

Artikel 5 Informatieverstrekking

Aanvrager verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indienen aanvraag

  • 1.

    Een verzoek om opname van een voorziening op het programma dient vóór 1 februari van het jaar waarin van het betreffende programma wordt vastgesteld, door aanvrager bij het college te zijn ingediend.

  • 2.

    Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    a. de naam en het adres van de aanvrager;

    b. de dagtekening;

    c. de naam van de school en het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    d. de voorziening die wordt aangevraagd;

    e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

    1°. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school] als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, (onder 1°, 2°, 3°, 6°, 7° of 8°). De prognose is overeenkomstig bijlage II vastgesteld[, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met het bevoegde gezagsorgaan van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose (niet ouder dan 3 jaar) is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven];

    2°. een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767 als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b:,;

    3°. een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten:,

    f.  de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en

    g. de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°.

  • 2.

    Indien een aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal vóór 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs.

  • 3.

    De aanvrager wordt een hersteltermijn geboden als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de aanvrager voor 15 april een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 2 maanden na de datum aanvraag of na de hersteldatum, bedoeld in artikel 7, derde lid.

  • 2.

    Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3:

    a. de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

    b. als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, wordt de aanvrager in een overleg in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. Aanvrager wordt ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    Aanvrager kan ook schriftelijk zijn zienswijzen kenbaar maken aan het college.

  • 4.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door aanvrager naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan (alle)(de) aanvrager(s).

  • 5.

    Aanvrager en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma.

  • 6.

    Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad.

  • 7.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college aan de aanvrager toegezonden. Het college beoordeelt of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

  • 8.

    Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen 2 weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen.

  • 2.

    Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 12 Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden van het besluit aan de aanvrager(s).

  • 2.

    De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma

Artikel 13 Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd.

  • 2.

    De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 4 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen twee weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3.

    Bij het toepassen van artikel 14, tweede lid neemt het college binnen 4 weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 15 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 14 Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1.

    Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient aanvrager het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Aanvrager houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt aanvrager het tijdstip waarop de bekostiging geacht wordt te starten.

  • 2.

    Het college beslist binnen8 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging geacht wordt te starten.

    Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 4 weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen, de begroting en start van de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis

  • 3.

    De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

Artikel 15 Aanvraag bekostiging

Het college kan bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Betaling vindt zodanig plaats dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 16 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    Vóór 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking heeft, geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij vóór 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichting wordt voldaan.

  • 2.

    Tevens dient te worden voldaan aan de volgende verplichtingen:

    a. bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    b. bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    c. huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    d. koopovereenkomsten vermelden de datum van aanoop.

  • 3.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:

    a. bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en

    b. de aanvrager vóór 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4.

    Het college beslist vóór 15 september op een verzoek tot het verlengen van de termijn en tot welke datum de termijn wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met een spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 17 Indienen aanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 4 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 18 Inhoud aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2.

    Het college biedt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk een hersteltermijn als de gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken.

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

Artikel 19 Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen 4 weken nadat de volledige aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede.

  • 3.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 20 Uitvoeren beslissing

  • 1.

    Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19 eerste lid waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16 tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Binnen zes maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst af.  Hiervan zendt hij binnen een termijn van twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 21 Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

a. door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17  heeft ingediend;

b. sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

c. leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

d. leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.

Artikel 22 Omschrijving leegstand

Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

a. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren;

b. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

c. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen, en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a en b, minder is dan 40 klokuren.

Artikel 23 Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 24 Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3.

    Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 2 weken na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4.

    De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    a. de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    b. een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    c. het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    d. het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    e. de periode waarvoor gevorderd wordt, en

    f. de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 25 Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 26 Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    c. of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    d. wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3.

    Het college deelt na het overleg het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt, binnen 4 weken schriftelijk mede dat gevorderd wordt onder mededeling van de gemaakte afspraken. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

Paragraaf 4.3 Verhuur

Artikel 27 Verzoek toestemming college

  • 1.

    Voordat een huurovereenkomst wordt gesloten verzoekt het bevoegd gezag het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 2.

    Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

Hoofdstuk 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 28 Staat van onderhoud

  • 1.

    Nadat het bevoegd gezag aan het college schriftelijk heeft medegedeeld dat een gebouw of terrein aan de onderwijsbestemming kan worden onttrokken, stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

  • 2.

    Voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt wordt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 5.

    Ingeval sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.

  • 6.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 29 Vaststellen aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit en mutaties

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 april voorlopig het aantal klokuren bewegingsonderwijs vast waarop een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs in het lopende kalenderjaar aanspraak maakt.

  • 2.

    Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan het lopende kalenderjaar op de school staat ingeschreven.

  • 3.

    Het college stelt het bevoegd gezag binnen 2 weken nadat het besluit hierover is genomen in kennis van het aantal klokuren bewegingsonderwijs per school. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld:a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd;b. het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

  • 5.

    Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 30 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 31 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 32 Intrekken oude verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Kerkrade 2003 wordt ingetrokken.

Artikel 33 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Kerkrade 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2014.

De voorzitter, De griffier,

J.J.M. Som B. van der Wijst-Triepels

Bijlages  

Bijlage 1 Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

 

Deel A - Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

 

A.1 Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen wor­den verwacht, en

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

 

A.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:

a. op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of renovatie niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van tenminste 15 jaar;

b. dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

c. dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en

e. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

f. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

 

A.3 Uitbreiding schoolgebouw

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

b. daarnaast:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

3°. de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

 

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen wor­den verwacht, en

c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren, en

e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervan­gende bouw of uitbreiding.

 

A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

a. er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

b. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

c. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren, en

d. de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voor­ziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

 

A.6 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

 

A.7 Eerste inrichting

1. De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen ontstaat wanneer een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze niet voor 1 januari 2015 is bekostigd.

2. Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair of leer‑ en hulpmiddelen toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

 

A.8 Medegebruik

1. De noodzaak van medegebruik van een school is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:

  • a. gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

b. een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal vier jaar noodzakelijk is.

2. Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 2 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

 

A.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

 

A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan­digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.

De noodzaak van:

a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud en aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 15 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of

d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

1°. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

2°. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of

3°. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervan­gende bouw, en

e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

1°. een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

a. ten minste 20 klokuren binnen 1 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

b. ten minste 15 klokuren binnen 3,5 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of

c. ten minste 5 klokuren binnen 7,5 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of

2°. een school voor speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

a. ten minste 10 groepen speciaal onderwijs binnen 1 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

b. ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs binnen 2 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

c. ten minste 6 groepen speciaal onderwijs binnen 3,5 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of

d. ten minste 3 groepen speciaal onderwijs binnen afstand 7,5 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of

3°. een school voor voortgezet onderwijs binnen  2 km gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, en

een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.

 

B.2 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

 

B.3 Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

a. nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

b. voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt, of

c. voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

B.4 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.

 

B.5 Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

 

B.6 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan­digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

Toelichting

 

Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

 

In bijlage I zijn opgenomen de criteria die van belang zijn voor het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorziening. De bijlage is onderverdeeld in deel A – Lesgebouwen en deel B – Lokalen bewegingsonderwijs.

 

Deel A –Lesgebouwen

 

Algemeen

Per voorziening onderwijshuisvesting zijn de criteria voor het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorziening beschreven.

 

Een school kan gehuisvest zijn in een hoofdvestiging of een dislocatie. De dislocatie is bedoeld als tijdelijke huisvesting, voor de situatie dat de hoofdvestiging te weinig capaciteit heeft om alle leerlingen te huisvesten. Is het aantal leerlingen zodanig afgenomen dat alle leerlingen weer op de hoofdvestiging kunnen worden gehuisvest, dan wordt de dislocatie afgestoten. Ontvangt het college een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening voor een dislocatie, dan stelt het college, voordat het besluit deze aanvraag te honoreren, vast of:

  • -

    de dislocatie, gelet op het aantal leerlingen, nog als aanvullende huisvesting voor de school noodzakelijk is;

  • -

    dat het mogelijk is alle leerlingen in de hoofdvestiging te huisvesten, eventueel met een bouwkundige aanpassing, of

  • -

    dat er een andere geschikte of geschikt te maken locatie beschikbaar is.

Of het bekostigen van de voorziening in/aan de dislocatie wordt toegekend is op basis van het voorgaande een financiële afweging van het college.

 

Om de beoordelingscriteria van bijlage I te kunnen toepassen moet het college beschikken over minimaal de volgende gegevens:

  • -

    het aantal leerlingen dat op de teldatum op de school staat ingeschreven;

  • -

    het aantal leerlingen dat op lange termijn wordt verwacht;

  • -

    het verschil tussen de bestaande capaciteit (= brutovloeroppervlakte) van het gebouw of de gebouwen die door de school worden gebruikt en de gewenste ruimtebehoefte, en

  • -

    zo nodig, de bouwkundige staat van het gebouw of de gebouwen.

 

Het vaststellen van de periode waarvoor de voorziening huisvesting onderwijs noodzakelijk is, is nodig om desinvesteringen te voorkomen. Is de (aanvullende) voorziening onderwijshuisvesting voor een korte periode noodzakelijk, dan wordt gekozen voor een ‘voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening’ tenzij een ‘voor blijvend gebruik bestemde voorziening’ voor de periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is beschikbaar is. De periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is wordt herleid uit de leerlingenprognose. De leerlingenprognose geeft antwoord op de vraag of het aantal leerlingen op de teldatum voorafgaande aan de datum waarop de aanvraag is ingediend ook de komende jaren nog wordt verwacht. Is de uitkomst van de leerlingenprognose dat het aantal leerlingen waarvoor de aangevraagde voorziening huisvesting onderwijs is bedoeld ook de komende jaren aanwezig is en noodzakelijk is voor een periode van:

- drie jaar, dan wordt geen voorziening onderwijshuisvesting toegekend omdat wordt verondersteld dat de school de extra ruimtebehoefte voor deze beperkte periode binnen de eigen school kan opvangen. Alleen als wordt vastgesteld dat dit onmogelijk is, wordt een andere voorziening goedgekeurd;

  • -

    minimaal vier tot maximaal veertien jaar, dan wordt een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening toegekend en

  • -

    minimaal vijftien jaar, dan wordt een voor blijvend gebruik bestemde voorziening onderwijshuisvesting toegekend

De genoemde termijnen gelden niet voor aanvragen die zijn ontvangen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs constructiefouten en vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden.

 

Bij het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorzieningen huisvesting onderwijs (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding speelt, onafhankelijk van de periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, een rol de mogelijkheid van medegebruik of ingebruikname van een bestaand gebouw.

 

A.2 Vervangende bouw

Vervangende nieuwbouw kan het gevolg zijn van een tweetal situaties. Ten eerste vanwege de slechte conditie (bouwkundige staat) van een gebouw.

Voor het vaststellen van de bouwkundige staat van het gebouw en om verschillen in de bouwkundige staat tussen verschillende gebouwen in een volgorde te plaatsen wordt voor de bouwkundige rapportage als eis gesteld een rapportage op grond van NEN 2767. Uitgangspunt van deze methode is dat de onderhoudsscenario's op basis van verschillende keuzes en bevindingen worden doorgerekend en bij het bepalen van de keuzes een afweging plaatsvindt tussen kwaliteit, kosten en risico's. Bij het maken van keuzes met betrekking tot onderhoud is inzicht in de aanwezige en de te bereiken kwaliteit (en de daaraan verbonden kosten) essentieel. Uitgangspunt van de methode van conditiemeting NEN 2767 is dat voor alle bouwkundige elementen een conditie wordt toegekend. Bij het vaststellen van de condities wordt ook rekening gehouden met de noodzaak van het onderhoud binnen een vooraf vastgestelde periode (in principe 3 jaar). Voor het antwoord op de vraag of actviteiten binnen de periode van 3 jaar voor het onderhoud in aanmerking komen wordt de ernst, de omvang en de intensiteit van het gebrek vastgesteld. De ernst van het gebrek wordt uitgedrukt in een score, de zgn. 'conditie voor'. Met de 'conditie voor' wordt dus eigenlijk de kwaliteit van het totale schoolgebouw vastgesteld. Deze kwaliteit kan worden onderverdeeld in de volgende conditieschalen:

Conditie 1 Nieuwbouwkwaliteit of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit;

Conditie 2 Een bouw- of installatiedeel vertoont kenmerken van een beginnende veroudering;

Conditie 3 Het verouderingsproces is duidelijk op gang gekomen;

Conditie 4 Het verouderingsproces is duidelijk zichtbaar;

Conditie 5 Het verouderingsproces is niet meer te keren;

Conditie 6 De bouwkundige staat is zo slecht dat deze niet meer onder conditie 5 kan worden gerangschikt.

Op basis van de vermelde condities wordt inzicht verkregen in de bouwkundige staat en kan worden vastgesteld of vervangende nieuwbouw noodzakelijk is.

 

Vervangende nieuwbouw kan ten tweede het gevolg zijn van een herschikkingsoperatie. Dit kan zich in meerdere gevallen voordoen:

- bevoegde gezagsorganen kunnen overeenkomen om schoolgebouwen te ruilen omdat is vastgesteld dat er voldoende capaciteit voor het huisvesten van leerlingen beschikbaar is, maar dat het een schoolgebouw een overmaat aan capaciteit heeft en het andere schoolgebouw een tekort aan capaciteit. Door onderlinge ruil, eventueel met een beperkte bouwkundige aanpassing of uitbreiding bij een bestaand schoolgebouw of in relatie met vervangende nieuwbouw voor een bestaand schoolgebouw kan een effciënte bezetting van de schoolgebouwen worden gerealiseerd en kan mogelijk een schoolgebouw worden afgestoten;

- fusies van scholen kunnen aanleiding zijn voor een herschikkingsoperatie omdat een fusie op schoolniveau ook gevolgen heeft voor de leerlingenstromen, waardoor mogelijk door een beperkte uitbreiding (=vervangende bouw) van het ene schoolgebouw het andere schoolgebouw kan worden afgestoten;

- vervangende nieuwbouw kan verband houden met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, als gevolg van bijv. stadsvernieuwing, of het herinrichten van een wijk, waardoor het noodzakelijk is dat het bestaande schoolgebouw of de bestaande schoolgebouwen vervangen wordt/worden.

Uitgangspunt van investeringen die het gevolg zijn van een herschikkingsplan is dat een grotere doelmatigheid in het gebruik van de schoolgebouwen wordt bereikt en dat het voor het college een budgettair neutrale investering is, dus voor de gemeente geen extra investeringslasten onstaan. De budgettaire neutraliteit kan uitsluitend worden gerealiseerd als de investering van de vervangende nieuwbouw kan worden gefinancierduit de (grond)opbrengst van de verkoop van de bestaande (te vervangen) locatie. Eventueel kunnen, nadat hierover overeenstemming is bereikt met het aanvragende schoolbestuur, gelden die het bevoegd gezag van het rijk ontvangt voor het bekostigen van de exploitatie, het onderhoud, en de aanpassingen schoolbestuur als medefinanciering worden ingezet.

 

Vervangende nieuwbouw heeft een relatie met onderhoud en aanpassen van het schoolgebouw waarvoor het bevoegd gezag de bekostiging rechtstreeks van de minister van OCW ontvangt. Deze vergoeding is niet alleen bestemd voor activiteiten met een kortlopende cyclus, maar ook met een langlopende cyclus (bijv. vervangen kozijnen, leidingen). Dit betekent dat als sprake is van een bouwkundige rapportage met of conditie 5 of 6 moet worden vastgesteld of in de afgelopen jaren het onderhoud op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden. Is het schoolbestuur op dit onderdeel nalatig geweest dan kan de aanvraag voor vervangende nieuwbouw worden afgewezen. Wordt in overleg tussen college en bevoegd gezag afgezien van het investeren in onderhoud en aanpassen van het schoolgebouw dan moeten afspraken worden gemaakt over het bekostigen van de totale investering, omdat het bevoegd gezag de voor onderhoud en aanpassen ontvangen rijksvergoeding niet voor dit doel hoeft in te zetten.

 

A.3 Uitbreiding schoolgebouw

Uitbreiding wordt toegekend als de bestaande capaciteit van het schoolgebouw of de schoolgebouwen niet voldoende is voor het huisvesten van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven: de ruimtebehoefte is dan groter dan de beschikbare huisvestingscapaciteit (zie ook bijlage III). Het is aan het college te bepalen op welke wijze de gevraagde extra capaciteit beschikbaar wordt gesteld. Bij het besluit kan het college rekening houden met de eventueel beschikbare capaciteit bij andere schoolgebouwen en als dat mogelijk is in plaats van de gevraagde uitbreiding van het schoolgebouw bijv. medegebruik toekennen.

 

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

In gebruik nemen van een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan is afhankelijk van de volgende factoren:

- het aspect afstand en bereikbaarheid, waarbij het aspect afstand alleen een rol speelt als het gebouw een dislocatie wordt van een bestaande hoofdvestiging; is het gebouw noodzakelijk voor het huisvesten van een nieuwe school dan is de ligging niet relevant;

- de omvang van het gebouw is van belang om vast te stellen of en zo ja welke in- of uitpandige investeringen noodzakelijk zijn om te zorgen voor voldoende capaciteit voor het huisvesten van de leerlingen.

- de bouwkundige en onderwijskundige kwaliteit van het gebouw is van belang om vast te stellen welke bouwkundige investeringen noodzakelijk zijn om het gebouw bouwkundig en onderwijskundig geschikt te maken als kwalitatief geschikte huisvesting. Het college kan besluiten tot het bekostigen van vervangende nieuwbouw als de investeringskosten om het gebouw voor het onderwijs geschikt te maken, zoals aanpassing, uitbreiding en onderhoud, vermeerderd met (eventuele) kosten van verwerving hoger zijn dan de kosten van volledige nieuwbouw.

In gebruik nemen is ook mogelijk:

  • - als vervanging van een bestaand gebouw aan de orde is en ingebruikgeving per saldo geen meerkosten met zich meebrengt;

  • - bij een herschikkingsoperatie;

  • - als gevolg ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening;

  • - als uitbreiding van het huidige schoolgebouw aan de orde is.

A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw

Verplaatsen van een tijdelijk gebouw kan alleen als het gebouw niet aard en nagelvast aan de grond is verbonden. Bij het verplaatsen van een tijdelijk gebouw moet rekening worden gehouden met de kosten van verplaatsen (verwijderen en opnieuw plaatsen) en het op termijn opnieuw verwijderen. Op dit punt kan het college een afweging maken tussen het verplaatsen en het bekostigen van een nieuwe voorziening.

 

A.6 Terrein

Terrein is een voorziening huisvesting onderwijs die niet automatisch wordt toegekend. Vervangende nieuwbouw of uitbreiding van het schoolgebouw kan bijv. op het bestaande schoolterrein worden gerealiseerd. Als voor het realiseren van de genoemde voorzieningen terrein noodzakelijk is, wordt daar bij de eventuele toestemming voor de huisvestingsvoorziening rekening mee gehouden, deze voorziening wordt opgenomen op het programma.

 

A.7 Eerste inrichting

Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair wordt bekostigd aan een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs. Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen wordt bekostigd aan een school voor voortgezet onderwijs. Voor alle onderwijssectoren is de bekostiging van de eerste inrichting gekoppeld aan het aantal m2 bruto vloeroppervlakte waarvoor de voorziening nieuwbouw of uitbreiding wordt toegekend.

 

Bij fusie van scholen worden twee of meer scholen samengevoegd tot één school. In principe hebben de afzonderlijke scholen tot het moment van fusie ieder voor zich bekostiging voor eerste inrichting ontvangen. Dit betekent dat bij fusie van voorheen afzonderlijke scholen geen aanspraak bestaat op bekostiging van eerste inrichting als de bruto vloeroppervlakte van de gefuseerde scholen minder of gelijk is aan de bruto vloeroppervlakte van de voor de fusie afzonderlijke scholen. Uitbreiding eerste inrichting wordt uitsluitend toegekend in combinatie met uitbreiding van het schoolgebouw. Bij een fusie wordt voor de gefuseerde school de bruto vloeroppervlakte geregistreerd van de schoolgebouwen die voorheen aan de afzonderlijke scholen was toegekend.

 

A.8 Medegebruik

Medegebruik is een belangrijk instrument als het gaat om het realiseren van het doelmatig gebruik van schoolgebouwen en de efficiënte inzet van middelen.

Voordat het college besluit tot medegebruik is het noodzakelijk om inzicht te hebben:

  • - in de periode waarvoor medegebruik noodzakelijk is (door middel van de leerlingenprognose), en

  • - de periode van medegebruik in het schoolgebouw waar de leegstand is vastgesteld (wordt op korte termijn een toename van het aantal leerlingen verwacht dan is het de vraag of medegebruik zinvol is).

 

De verordening kent geen beperking in het aantal locaties waarnaar bij medegebruik van leegstand kan worden verwezen. Wel hanteert de verordening bij medegebruik een afstandscriterium tussen de hoofdvestiging en de ruimte die in aanmerking komt voor het medegebruik, (de zgn. verwijsafstand). In de verordening is als verwijsafstand opgenomen het criterium ‘voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg’. Dit criterium sluit aan bij de verordening leerlingenvervoer.

 

De verordening maakt geen onderscheid tussen leegstand in een schoolgebouw van scholen van verschillende onderwijssectoren. De leegstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de vastgestelde capaciteit (bruto vloeroppervlakte) op grond van bijlage III, deel A, en de voor de school vastgestelde ruimtebehoefte op grond van bijlage III, deel B. Of de berekende genormeerde leegstand ook als leegstaande ruimte geschikt is voor medegebruik wordt afzonderlijk vastgesteld.

  • - Feitelijke leegstand in een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en een school voor voortgezet onderwijs is per definitie geschikt voor medegebruik.

  • - Ruimten, die een bevoegd gezag met eigen middelen heeft bekostigd, maar waarvoor het college een vergoeding verstrekt (zogenaamde eigendoms- en huurscholen) maken onderdeel uit van de voorzieningen huisvesting onderwijs en komen in aanmerking voor medegebruik.

  • - Ruimten die een bevoegd gezag volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen vergoeding van de overheid is ontvangen kunnen niet in medegebruik worden gegeven omdat deze ruimte geen onderdeel uitmaken van de voor het schoolgebouw vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A).

 

A.4 en A.8 Investeringskosten bij geschikt maken voor nieuwe bewoner

In de situatie van het in gebruik nemen van een bestaand gebouw (A.4) en medegebruik (A.8) kan het noodzakelijk zijn dat bouwkundige voorzieningen moeten worden getroffen om het betreffende (school)gebouw geschikt te maken voor de nieuwe bewoner. De investeringskosten van deze investering komen voor rekening van de gemeente.

 

A.9 Herstel van constructiefouten

Herstel van constructiefouten is een voorziening huisvesting onderwijs. Voordat bekostiging voor een constructiefout wordt toegekend is het van belang vast te stellen dat het daadwerkelijk gaat om een constructiefout en wie verantwoordelijk is voor het ontstaan van de constructiefout. Als sprake is van een ontwerpfout o.i.d. kan de veroorzaker van de constructiefout aansprakelijk worden gesteld voor het herstel. In dit verband speelt ook het moment waarop bekostiging voor een constructiefout wordt aangevraagd een rol. In dit verband heeft de Raad van State uitgesproken dat herstel van riolering waarvoor het schoolbestuur verantwoordelijk was (onder schoolterrein) niet als een constructiefout kan worden aangemerkt maar als regulier onderhoud moet worden gezien. Tussen het moment van het aanleggen van de riolering en het aanvragen van bekostiging lag een periode van 28 jaar. De Raad van State was van oordeel dat, gelet op de levensduur, er op dat moment geen sprake meer kan zijn van een constructiefout, maar dat sprake is van regulier onderhoud.[1] Het herstel van een constructiefout is eveneens geen voorziening huisvesting onderwijs en komt voor rekening van het bevoegd gezag als de constructiefout het gevolg is van nalatigheid van het bevoegd gezag (artikel 100, tweede lid, van de WPO, artikel 98, tweede lid, van de WEC en artikel 76k, tweede lid, van de WVO.[2]

[1] LJN BJ7202, Raad van State, 200809152/1/H2.

[2] BX8979, Raad van State, 201200195/1/A2.

 

A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

Het bekostigen van vervangen of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden is van toepassing als het bevoegd gezag geconfronteerd wordt met schade als gevolg van bijv. vandalisme, ruitbreuk, storm, inbraak, brand etc. en deze schade niet is te verhalen op een derde (daderaansprakelijkheid). Bij het bepalen van de omvang van de bekostiging wordt rekening gehouden met de situatie van de school. Bij vervanging na brand kan bijvoorbeeld een totaal afgebrande school worden vervangen door een schoolgebouw met minder bruto vloeroppervlakte als de leerlingenprognose daartoe aanleiding geeft. Ook kan het college in plaats van nieuwbouw een ander schoolgebouw toewijzen. Hiervoor geldt eveneens dat als de schade veroorzaakt wordt door nalatigheid van het bevoegd gezag (bijv. inbraak was mogelijk doordat een raam niet was afgesloten) de kosten voor rekening van het bevoegd gezag komen.

 

Deel B – Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

 

Tot een ruimte voor bewegingsonderwijs wordt niet alleen gerekend het traditionele lokaal bewegingsonderwijs (= gymnastiekruimten), maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. Een lokaal bewegingsonderwijs kan juridisch eigendom zijn van de gemeente, het bevoegd gezag, of een derde.

 

B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikgeving

Voor het vaststellen van de noodzaak van een van de gevraagde voorzieningen is een relatie gelegd tussen het aantal klokuren dat moet worden ingeroosterd en de afstand tussen het schoolgebouw dat van het lokaal bewegingsonderwijs gebruik moet maken.

 

Als vervoer naar een verder weg gelegen lokaal bewegingsonderwijs voor de gemeente financieel een goed alternatief is kan het college besluiten in plaats van een voorziening het vervoer naar het lokaal bewegingsonderwijs te vergoeden. Voordat hierover een besluit wordt genomen voert het college overleg met het bevoegd gezag. Ingeval dit vervoer bekostigd dient te worden, zal evenwel eerst een verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs moeten worden vastgesteld.

 

Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt aan een lokaal bewegingsonderwijs gelijkgesteld een lokaal voor motorische therapie en een schoolbad (watergewenningsbad of hydrotherapiebad). Deze laatste twee voorzieningen kunnen uitsluitend worden aangevraagd en bekostigd voor de onderwijssoorten waarvoor een dergelijke ruimte verplicht is:

  • - een hydrotherapiebad is noodzakelijk voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor lichamelijk gehandicapte kinderen en voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor meervoudig gehandicapte kinderen met een lichamelijke handicap, en

  • - een watergewenningsbad is noodzakelijk voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor meervoudig gehandicapten met zeer moeilijk lerende kinderen.

 

B.3 Eerste inrichting

Aanvullend meubilair voor het inrichten van het lokaal bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt als een bestaand lokaal:

  • 1.

    - met een te kleine oefenzaal wordt uitgebreid waarbij de oefenzaal wordt vergroot, of

  • 2.

    - vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd met een groter lokaal bewegingsonderwijs.

In deze situaties is de eerste inrichting in het verleden bekostigd voor de toen gerealiseerde oppervlakte en voldoet de bestaande eerste inrichting naar verwachting niet aan de gestelde eisen, respectievelijk is voor deze vernieuwde lokalen bewegingsonderwijs niet eerder de volledige bekostiging eerste inrichting verstrekt.

 

B.5 Medegebruik

De mogelijkheid van medegebruik in een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op basis van het rooster bewegingsonderwijs dat het college heeft vastgesteld voor de scholen voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs en het rooster bewegingsonderwijs dat het bevoegd gezag van de school voor het voortgezet onderwijs heeft vastgesteld voor de school voor voortgezet onderwijs.

 

Bijlage II – Prognosecriteria

 

A. Algemeen

1. Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

2. De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

3. Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

 

B. Voedingsgebied

1. Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

2. De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

3.Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

 

C. Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

a. het voedingsgebied;

b. de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

d. veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

e. veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en

g. het onderwijs dat wordt gegeven.

 

D. Prognose speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

De prognose van een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs moet inzicht geven in:

a. het voedingsgebied;

b. de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven;

c. de voorgestelde datum van ingang van bekostiging, en

d. als het een school voor meervoudig gehandicapte kinderen betreft, de handicaps van de leerlingen waarvoor de school bestemd is.

 

E. Prognose school voor voortgezet onderwijs

De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in:

a. de gemeente van herkomst van de leerlingen

b. het voedingsgebied;

c. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool;

d. de basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar + 30 procent van de 12 jarigen, en

e. de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven.

 

Toelichting

 

Bijlage II - Prognosecriteria

 

 

Algemeen

Op grond van de artikelen 7, tweede lid, onder a, en 18, eerste lid, is het bevoegd gezag verplicht een leerlingenprognose te overleggen als een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding gebouw, eerste inrichting, in gebruik nemen, verplaatsen, terrein en medegebruik wordt ingediend. De leerlingenprognose is de basis voor het beoordelen van de noodzaak van de door de bevoegde gezagsorganen aangevraagde voorziening en van belang voor het vaststellen van de periode waarvoor de voorziening huisvesting onderwijs noodzakelijk is.

 

Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

 

Deel A – Vaststellen capaciteit

 

A.1 Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

A.1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs

1. De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

2. Voor een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. 

3. De capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend.

4. Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

 

A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

 

A.1.3 Afstoten hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.

 

A.1.4 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

A.1.5 Inventaris

Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

 

A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs

 

A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs.

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.

 

A.1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

A.1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.

 

Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

 

B.1 Lesgebouwen

 

B.1.1 School voor basisonderwijs

1. De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en is inclusief een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

2. De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

B = 200 + 5,03 * L, waarbij:

B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

3. De toeslag wordt berekend met de formule:

T = 1,40 * G, waarbij:

T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:

1°. bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

2°. verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal;

3°. als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.

 

B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs

1. De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

R = 250 + 7,35 * L, waarbij

R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

2. Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

 

B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

1. De ruimtebehoefte voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

R = V + f * L, waarbij

R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor: - de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten, uitgezonderd VSO-ZMLK, 370 vierkante meter, en

- de hoofdvestiging VSO-ZMLK, 250 vierkante meter.

Voor nevenvestigingen geldt geen vaste voet.

f = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.

L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

2. Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

 

Tabel 1 – Ruimtebehoefte (v)so

 

Onderwijssoort

 

SO

 

VSO

 

Slechthorende kinderen (SH)

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

Visueel gehandicapten (VISG)

Langdurig zieke kinderen (LZ)

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

 

 

 

 

 

8,8

 

 

 

 

12,2

 

Dove kinderen (DO)

Lichamelijk gehandicapte kinderen LG)

Meervoudvgfgfig gehandicapte kinderen (MG)[1]

 

 

13,8

 

 

15,5

 

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

 

 

8,8

 

9,2

[1] Tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N=2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N=2 geldt 57,5, voor SO-MG met N=3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N=3 geldt 57,5.

 

B.1.4 School voor voortgezet onderwijs

1. De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:

a. een leerlinggebonden component, en

b. een vaste voet.

2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.

3. De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.

4. De ruimtebehoefte is de som van:

a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;

b. de vaste voet per instelling, en

c. als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter.

5. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent een afzonderlijke normering voor het praktijkonderwijs. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.

 

Tabel 2.a – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg[1]

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

-

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

-

-

Specifiek

5,47

-

BLW

Algemeen

4,69

-

-

Specifiek

8,99

-

LWOO

Algemeen

4,44

-

-

Specifiek

12,72

[1] TLW = theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

 

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

-

-

Specifiek

0,89

-

BLW

Algemeen

5,56

-

-

Specifiek

2,25

-

LWOO

Algemeen

5,85

-

 

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

 

 

Specifiek

2,10

 

BLW

Algemeen

4,71

 

 

Specifiek

4,22

 

LWOO

Algemeen

4,85

 

 

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

 

 

Specifiek

0,78

 

BLW

Algemeen

5,37

 

 

Specifiek

2,34

 

LWOO

Algemeen

5,03

 

 

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

 

Algemeen

4,41

 

 

Specifiek

7,72

Tabel 2.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

 

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Tijdelijke nevenvestiging

 

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

B.2 Lokalen bewegingsonderwijs

1. De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

a. voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;

b. voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, op 2,25 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en

c. als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

2. Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322.

 

Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs

 

Onderwijssoort

Leerweg

BVO per

leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

-

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

-

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Praktijk leeronderwijs

-

1,99

 

Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

 

C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.

 

C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

 

C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

1. Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:

a. school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van:

1°. 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;

. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs;

3°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs;

b. school voor voortgezet onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.

2. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoelt in het eerste lid, 90 vierkante meter.

 

C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil:

a. bij een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen, en

b. bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b.

 

C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

a. voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.

b. eerste aanschaf van:

1°. onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en

2°. leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs,

is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.

c. tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

d. herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

C.4 Lokalen bewegingsonderwijs

1. De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:

a. voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en

b. voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit.

2. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassen van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.

3. De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.

4. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.

5. De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

 

D.1 Terreinoppervlakte

Voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.

 

D.2 Speellokaal

Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.

 

D.3 Lokaal bewegingsonderwijs

1. De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter.

2. Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.

 

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

 

E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.

 

E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

 

E.2.1 (Speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

1. De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar

zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

2. De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

3. Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

  •  

E.2.2 Voortgezet onderwijs

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:

a. de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en

b. de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter. 

 

E.2.3 Uitzonderingen

1. De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

2. Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

3. Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

 

Toelichting 

 

Bijlage III – Beoordelingscriteria capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

 

In bijlage III wordt evenals in bijlage I een onderverdeling per voorziening huisvesting onderwijs gehanteerd. Op verschillen tussen de onderwijssectoren wordt bij de sectoren afzonderlijk ingegaan.

 

Bij het vaststellen van de onderwijscapaciteit van het schoolgebouw die wordt geregistreerd wordt geen rekening gehouden met de m2 bruto vloeroppervlakte die een bevoegd gezag voor eigen rekening heeft gerealiseerd, waar dus geen (rijks)vergoeding voor is verstrekt. Deze capaciteit wordt wel geregistreerd.

 

Deel A – Vaststellen capaciteit

 

De capaciteit van een (school)gebouw wordt vastgesteld in m2 bruto vloeroppervlakte. Op basis van de vastgestelde capaciteit kan worden beoordeeld of het (school)gebouw:

  • a.

    te maken heeft met leegstand, of

  • b.

    moet worden uitgebreid omdat er een tekort aan capaciteit is (aanvullende ruimtebehoefte, deel C).

De bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw wordt door het college opgenomen in de gemeentelijke administratie, omdat dit gegeven van wezenlijk belang is voor het uitvoeren van de verordening. Mutaties die plaatsvinden (nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding etc.) moeten op grond van artikel 5 van de verordening door de bevoegde gezagsorganen aan het college worden doorgegeven. Door het vastleggen van deze mutaties in de gemeentelijke administratie beschikt het college over de meest actuele bruto vloeroppervlakte van de (school)gebouwen. De bruto vloeroppervlakte is een gegeven dat wordt bepaald aan de hand van deel E, de meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen.

Bij het vaststellen van de capaciteit kan vastgesteld worden dat als gevolg van de indeling van het schoolgebouw de vastgestelde capaciteit niet volledig geschikt is voor medegebruik (bijv. een gangenschool). Het schoolgebouw is dan ‘overgedimensioneerd’ als gevolg van een onevenwichtige indeling van het schoolgebouw. Op dat moment kan het bevoegd gezag het college vragen om de capaciteit lager vast te stellen. Het college neemt over dit verzoek een besluit. Besluit het college aan het verzoek van het bevoegd gezag te voldoen, dan registreert het college zowel de totale bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw en de bruto vloeroppervlakte die geschikt is als op minder onderwijscapaciteit. Op het moment dat het college een aanvraag voor het bekostigen van uitbreiding van het schoolgebouw ontvangt stelt het college vast of het mogelijk is de gevraagde uitbreiding geheel of gedeeltelijk inpandig te realiseren waardoor de ‘overdimensionering’ van het schoolgebouw wordt verminderd.

 

A.1.2 en A.1.3 Dislocaties

Als de school is gehuisvest in meerdere gebouwen wordt gesproken van huisvesting in een hoofdgebouw en een of meer dislocaties. Daalt het aantal leerlingen zodanig dat het gebruik van een van de locaties kan worden beëindigd, dan is het in eerste instantie aan het bevoegd gezag een besluit te nemen over de locatie die buiten gebruik wordt gesteld en wordt overgedragen aan het college, tenzij een van de locaties een gebouw is waarvoor het college een huurvergoeding betaalt. Een schoolgebouw waarvoor het college een huurvergoeding betaalt wordt als eerste buiten gebruik gesteld. Als het college van mening is dat het buiten gebruik stellen van een ander schoolgebouw de voorkeur heeft, dan vindt overleg plaats tussen het bevoegd gezag en het college.

 

A.1.4 Terrein

De terreinoppervlakte waarop het schoolgebouw staat is gelijk aan de grootte van het perceel zoals dit bij het Kadaster is vastgelegd. Het kan voorkomen dat de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein. Oorzaak is vaak dat de terreinoppervlakte van het openbaar groen en eventueel andere openbare gebouwen samen met het schoolterrein als een geheel is geregistreerd. In die situatie wordt voor het schoolgebouw het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

A.1.5 Inventaris

Het vaststellen van het aantal leerlingen waarvoor eerste inrichting is bekostigd is noodzakelijk voor het beoordelen van een aanvraag voor het bekostigen uitbreiding van eerste inrichting. Evenals geldt voor het schoolgebouw is de uitbreiding van de eerste inrichting gekoppeld aan de uitbreiding met het aantal m2 bruto vloeroppervlakte. Uitgangspunt is dat op 1 januari 2015 de eerste inrichting is bekostigd waarop het bevoegd gezag tot die datum aanspraak maakte.

 

A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs

Het vaststellen van de capaciteit van het lokaal bewegingsonderwijs is van belang om te kunnen vaststellen of het aantal klokuren voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs, of het aantal lesuren voor een school voor voortgezet kan worden ingeroosterd.

 

A.1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is gelijk aan de grootte van het perceel zoals dit bij het Kadaster is vastgelegd. Of de terreinoppervlakte van het lokaal bewegingsonderwijs afzonderlijk wordt geregistreerd is afhankelijk van de ligging van het lokaal bewegingsonderwijs. Als het lokaal bewegingsonderwijs:

  • -

    inpandig in het schoolgebouw is gerealiseerd maakt het onderdeel uit van de terreinoppervlakte van het schoolgebouw;

  • -

    als aanbouw van het schoolgebouw, of als afzonderlijk gebouw is gerealiseerd op het terrein van het bevoegd gezag wordt het afzonderlijk geregistreerd;

  • -

    ligt op een afzonderlijk terrein wordt het afzonderlijk geregistreerd;

  • -

    onderdeel uitmaakt van een school voor voortgezet onderwijs en ligt op hetzelfde terrein als het schoolgebouw, dan wordt het niet afzonderlijk geregistreerd.

 

A.1.6.3 Inventaris

De eerste inrichting van het lokaal bewegingsonderwijs die bekostigd is wordt geacht voldoende te zijn om te voldoen aan de gesteld eisen van het bewegingsonderwijs.

 

Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

 

Voor het vaststellen van de ruimtebehoefte is bepalend het aantal leerlingen dat op de teldatum 1 oktober voorafgaande aan het indienen van de aanvraag op de school aanwezig is. Op basis van het aantal leerlingen wordt de bruto vloeroppervlakte (= ruimtebehoefte) vastgesteld. Op basis van de uitkomst van de leerlingenprognose wordt vastgesteld voor welke periode deze ruimtebehoefte noodzakelijk is.

 

B.1 Lesgebouwen

De ruimtebehoefte voor een school wordt gebaseerd op het aantal leerlingen vermenigvuldigd met een m2 bruto vloeroppervlakte per leerling. Een school voor voortgezet onderwijs maakt daarnaast aanspraak op een vaste voet, die afhankelijk is van:

- de aard van de vestiging, te weten een hoofd- of een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak, en

- de leerweg van de school voor vmbo of praktijkschool.

 

B.1.1 School voor basisonderwijs

De ruimtebehoefte van de school voor basisonderwijs is opgebouwd uit de basisruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte.

De basisruimtebehoefte bestaat uit de vaste voet (200 m2) en de som van het aantal ongewogen leerlingen dat op de school voor basisonderwijs is ingeschreven vermenigvuldigd met 5,03 m2 per leerling. Op aanvullende ruimtebehoefte bestaat aanspraak als op de school ‘gewichtenleerlingen’ staan ingeschreven. De aanvullende ruimtebehoefte is afhankelijk van de ‘gewichtensom’. De som van de basisruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte is de totale ruimtebehoefte. Onderdeel van deze

totale ruimtebehoefte is een speellokaal.

 

B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs

De basisruimtebehoefte bestaat uit een vaste voet (250 m2) en de som van het aantal leerlingen dat op de speciale school voor basisonderwijs is ingeschreven, vermenigvuldigd met 7,35 m2 per leerling. Heeft de speciale school voor basisonderwijs aanspraak op een speellokaal, dan wordt de ruimtebehoefte verhoogd met 90 m2.

 

B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De ruimtebehoefte van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bestaat uit een vaste voet en de som van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven vermenigvuldigd met een m2 bruto vloeroppervlakte per leerling. Zowel de vaste voet als de m2 bruto vloeroppervlakte per leerling zijn afhankelijk van de onderwijssoort. Bij het vaststellen van de ruimtebehoefte wordt onderscheid gemaakt in een:

– school voor speciaal onderwijs (so);

– school voor voortgezet speciaal onderwijs (vso);

– school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso);

– school voor speciaal onderwijs met een of meer afdelingen, en

– school voor voortgezet speciaal onderwijs met een of meer afdelingen.

 

De ruimtebehoefte bij een school een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op eenmaal de vaste voet, verhoogd met de uitkomst van de afzonderlijk berekende bruto vloeroppervlakte voor het aantal leerlingen van de so- en de vso-component en van de afdelingen. Is sprake van een of meer afdelingen, dan wordt het aantal leerlingen van een of meer afdelingen bij het aantal leerlingen van de so-component opgeteld.

 

Heeft de school voor speciaal onderwijs aanspraak op een speellokaal, dan wordt de ruimtebehoefte verhoogd met 90 m2.

 

B.1.4 School voor voortgezet onderwijs

Een school voor voortgezet onderwijs kent uitsluitend de basisruimtebehoefte. De basisruimtebehoefte bestaat uit een vaste voet, vermeerderd met de som van het aantal leerlingen vermenigvuldigd met de m2 bruto vloeroppervlakte per leerling, die geldt voor de onderwijsrichting waarop de leerling staat ingeschreven. De vaste voet wordt toegekend voor de hoofdvestiging van de school voor voortgezet onderwijs en de nevenvestiging met spreidingsnoodzaak. Daarnaast wordt een vaste voet toegekend voor de afzonderlijke leerwegen in het vmbo. Of sprake is van een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak wordt vastgesteld op basis van de door de minister van OCW aan het bevoegd gezag afgegeven beschikking.

 

Leerwegondersteunend onderwijs (Lwoo) of de gemengde leerweg kan de school voor voortgezet onderwijs uitsluitend aanbieden in relatie met de beroepsgerichte leerweg van een bepaalde afdeling of sector en kan uitsluitend worden aangeboden als de minister van OCW hiervoor toestemming heeft verleend. De school voor voortgezet onderwijs beschikt dan over de betreffende licenties.

 

B.2 Lokalen bewegingsonderwijs

De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs is afhankelijk van het totaal aantal klokuren of lesuren dat in het lokaal bewegingsonderwijs is ingeroosterd. De ruimtebehoefte van de school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is afhankelijk van het aantal gymgroepen. Het aantal gymgroepen voor de school voor basisonderwijs is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Om het aantal formatieplaatsen te bepalen wordt de splitsingstabel gehanteerd die het college hanteert bij het vaststellen van de materiele vergoeding. Beschikt de school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs niet over een speellokaal, dan bestaat aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de leerlingen in de leeftijd van 4 en 5 jaar. Hierop bestaat geen aanspraak als de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal heeft gerealiseerd.

 

Deel C - Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

 

De aanvullende ruimtebehoefte wordt in de volgende stappen vastgesteld:

  • -

    stap 1 vastgestelde capaciteit (deel A)

  • -

    stap 2 vastgestelde ruimtebehoefte (deel B)

  • -

    stap 3 vaststellen aanvullende ruimtebehoefte = saldo capaciteit – vastgestelde ruimtebehoefte

  • -

    stap 4 vaststellen of saldo van stap 3 gelijk of groter is dan de drempelwaarde[1]

  • -

    stap 5 is de uitkomst van stap 4:

    • - lager dan de drempelwaarde, dan bestaat geen aanspraak op bekostigen voorziening,

    • - gelijk of groter dan de drempelwaarde, dan bestaat aanspraak op het bekostigen van een voorziening op basis van de uitkomst van stap 3.

 

Een school voor basisonderwijs maakt geen aanspraak op extra bruto vloeroppervlakte voor een speellokaal, omdat deze bruto vloeroppervlakte is geïntegreerd in de vaste voet en bruto vloeroppervlakte per leerling. Heeft de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal gerealiseerd dan bestaat geen aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 wegens het ontbreken van een speellokaal. In deze situatie kan de school voor basisonderwijs een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 alleen gebruiken als het college hiervoor toestemming verleent, binnen het lokaal bewegingsonderwijs de noodzakelijke capaciteit beschikbaar is en het bevoegd gezag bereid is een huurvergoeding te betalen. Een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs maken aanspraak op extra bruto vloeroppervlakte voor een speellokaal als deze scholen worden bezocht door leerlingen in de leeftijd tot zes jaar.

[1] Drempelwaarde:

- 55 m2 bruto vloeroppervlakte voor een permanente voorziening school voor basisonderwijs;

- 50 m2 bruto vloeroppervlakte voor een permanente voorziening speciale school voor basisonderwijs of voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs;

- 40 m2 bruto vloeroppervlakte voor een tijdelijke voorziening voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, en

- 10% van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 m2 voor een school voor voortgezet onderwijs.

 

Bij een aanvraag voor het bekostigen van de voorziening onderwijshuisvesting uitbreiding wordt vastgesteld of gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de capaciteit van het schoolgebouw lager vast te stellen dan de feitelijke bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw (zie toelichting deel A). Heeft deze situatie zich voorgedaan, dan wordt in de berekening voor het vaststellen van het aantal m2 uitbreiding van het schoolgebouw bekeken of het verschil tussen de feitelijk aanwezige capaciteit en de geregistreerde capaciteit kan worden opgeheven resp. verminderd. Doet deze situatie zich voor, dan geldt als uitgangspunt voor het ontwerpen van een bouwplan dat de toegekende uitbreiding in eerste instantie moet leiden tot het verminderen van de zgn. verschiloppervlakte. Dit kan leiden tot het toekennen van een interne aanpassing of beperkte uitbreiding in combinatie met een interne aanpassing van het schoolgebouw. De definitieve keuze is afhankelijk van de investeringskosten die moeten blijken uit een vergelijking tussen de investeringskosten van uitsluitend de aanpassing en de investeringskosten van een combinatie van aanpassing met een eventuele (beperkte) uitbreiding. Op het moment dat wordt vastgesteld dat de investeringskosten van de aanpassing hoger zijn dan de investeringskosten van een (beperkte) uitbreiding van het gebouw kan worden besloten het gebouw uit te breiden.

 

In het voortgezet onderwijs bestaat pas aanspraak op bekostiging van de voorziening uitbreiding van het schoolgebouw als de gevraagde ruimtebehoefte minimaal tien procent hoger is dan de bruto vloeroppervlakte van de bestaande capaciteit. De wijze waarop de ruimtebehoefte wordt vastgesteld is afhankelijk van de onderwijssoort. Bij het toekennen van de voorziening uitbreiding wordt onderscheid gemaakt in de ‘voor blijvend’ en de ‘voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening’. Wordt toegekend:

  • -

    de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wordt toegekend de totaal berekende aanvullende ruimtebehoefte, er wordt dus geen rekening gehouden met de drempel van 10%;

  • -

    de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, dan wordt toegekend het aantal m2 dat de 10% overschrijdt, de aanvullende ruimtebehoefte tot 10% moet het schoolbestuur binnen de bestaande capaciteit opvangen[1].

    •  

       

C.1 en C.2 Voor blijvend en tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

Bij het toekennen van ruimtebehoefte wordt onderscheid gemaakt in voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. De keuze tussen voor tijdelijk of permanent is afhankelijk van de verwachte periode dat de voorziening noodzakelijk is. Bij een periode van:

- korter dan 4 jaar, dan in principe geen toekenning;

- 4 jaar tot 15 jaar, dan toekennen van voor tijdelijk gebruik bestemde huisvesting;

- langer dan 15 jaar, dan toekennen van voor blijvend gebruik bestemde huisvesting.

 

C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De mogelijkheid van ingebruikneming is afhankelijk van de vastgestelde ruimtebehoefte in relatie tot de capaciteit van het schoolgebouw. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven.

 

De mogelijkheid van medegebruik is afhankelijk van de vastgestelde leegstand in het schoolgebouw en in relatie tot de vastgestelde ruimtebehoefte en de afstand tussen de hoofdvestiging en de vestiging waar het medegebruik kan worden gerealiseerd.

 

De omvang van het terrein heeft betrekking op zowel de ondergrond van het schoolgebouw als het aangrenzende speelterrein. De minimaal noodzakelijke oppervlakte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of school voor voortgezet speciaal onderwijs is opgenomen in deel D. Tot het terrein behoren niet de eventueel noodzakelijke parkeerplaatsen, of de ruimte voor een kiss-en-ride-strook.

 

De omvang van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket of de uitbreiding is gekoppeld aan de voorziening nieuwbouw of uitbreiding. Wordt een van deze voorzieningen toegekend, of een alternatief (bijv. ingebruikgeving, medegebruik), dan ontstaat aanspraak op bekostiging van deze voorziening.

 

C.4 Lokalen bewegingsonderwijs

De bepalingen rond de verschillende voorzieningen huisvesting onderwijs die betrekking hebben op het lokaal bewegingsonderwijs zijn gelijk aan de bepalingen die van toepassing zijn op het toekennen van voorzieningen voor schoolgebouwen.

[1] LJN BW5954, Raad van State, 201107376/1/A2.

 

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

 

In de verordening zijn uitsluitend minimumnormen opgenomen. Het is aan het bevoegd gezag om de ruimten en indeling van het schoolgebouw te bepalen. Daarbij moet het bevoegd gezag wel voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit.

 

Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering

 

Deel A – Indexering

De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:

 

A.1 Nieuwbouw en uitbreiding

1

 

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,

tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

 

MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

 

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

 

1

A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

1

 

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

 

MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

 

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

 

1

Deel B – Normbedragen

 

Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW.

 

A. Nieuwbouw met permanente bouwaard 

 

A.1 Kostencomponenten nieuwbouw

1. De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

a. kosten voor terrein;

b. bouwkosten;

c. toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw;

d. als het een school voor voortgezet onderwijs betreft, toeslag paalfundering;

e. als het een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs betreft een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal, en

f. als het een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs betreft, toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie.

2. Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B.

 

A.2 Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

 

A.3.1 Bouwkosten

1. Tot de bouwkosten behoren:

a. de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en

b. de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.

2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

 

A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo[1]

€ 666.689,57

Voor elke volgende m2 bvo

€ 1.140,89

 

A.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.080.237,73

Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.194,66

Toeslag voor elk speellokaal

€ 102.495,11

[1] Onder m2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

 

A.3.4 Bouwkosten school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.039.554,13

Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.187,58

Toeslag voor elk speellokaal

€ 102.495,11

Toeslag liftinstallatie als bij nieuwbouw een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

€ 100.742,02

A.3.5 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs

1. Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding.

2. De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 vierkante meter bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie.

3. Voor projecten kleiner dan 460 vierkante meter bruto vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

4. De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.

5. Voor het berekenen van de vergoeding voor de:

a. ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort:

 

< 460 m2

> 460 <2.500 m2

> 2.500 m2

 Algemene en specifieke ruimte

€ 1.784,94

€ 1.059,30

€ 1.033,93

 Werkplaatsen

€ 1.743,37

€ 1.410,24

€ 1.410,24

 Werkplaatsen consumptief

€ 2.116,98

€ 1.783,86

€ 1.783,86

b. sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen:

 

<460m2

> 460 <2.500 m2

> 2.500 m2

Algemene en specifieke ruimte

€ 0,00

€ 112.625,40

Werkplaatsen, exclusief consumptief

€ 0,00

€ 221.075,15

€ 308.617,49

Werkplaatsen consumptief

€ 0,00

€ 40.877,53

6. Tot de algemene en specifieke ruimte behoren:

a. (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en

b. handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

7. Tot de werkplaatsen behoren:

a. techniek algemeen:

1°. Bouwtechniek;

2°. Machinale houtbewerking;

3°. Meten;

4°. Elektrotechniek;

5°. installatietechniek;

6°. lasserij;

7°. Metaal;

8°. Motorvoertuigentechniek, en

9°. Mechanische techniek;

b. consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

c. grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en

d. landbouw: groen-praktijk.

8. De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.

 

A.3.6 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

1. Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld:

a. paalfundering, en

b. bemaling.

2. De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:

Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter € 3.283,18 + (€ 17,23 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter € 3.495,36 + (€ 29,24 * A)

Paallengte 20 meter of langer € 3.902,46 + (€ 52,14 * A)

 

Uitbreiding 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter € 4.009,36 + (€ 6,03 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter € 5.229,55 + (€ 15,66 * A)

Paallengte 20 meter of langer € 7.941,51 + (€ 31,66 * A)

3. Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 11,18 per vierkante meter terrein.

 

A.3.7 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs.

1. Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs plaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat de bouw is afgerond, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

2. De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Permanente bouw per m2 bvo

€ 46,25

Tijdelijke bouw per m2 bvo

€ 31,74

3. De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Permanente bouw per m2 bvo

€ 53,05

Tijdelijke bouw per m2 bvo

€ 26,54

B. Uitbreiding met permanente bouwaard

 

B.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte en van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1000 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.

 

B.2 Kosten terrein

Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.

 

B.3.1 Bouwkosten

1. Tot de bouwkosten behoren:

a. de bouwkosten van het gebouw, en

b. kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

 

B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter

€ 97.630,04

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo

€ 65.086,70

Voor elke volgende m2 bvo

€ 1.300,53

B.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter

€ 100.399,24

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2 bvo

€ 66.932,83

Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.326,45

Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 117.048,33

Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 215.200,42

B.3.4 Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of speciaal of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter

€ 90.931,93

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m2 bvo

€ 60.621,29

Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.329,08

Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 102.495,11

Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 215.200,42

Toeslag liftinstallatie als bij uitbreiding een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

€ 121.090,08

B.3.5 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

Het bepaalde in A.3.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding.

 

B.3.6 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats

Het bepaalde in A.3.7 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij uitbreiding.

 

C. Tijdelijke voorziening

 

C.1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen

1. De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

a. nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

b. uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en

c. uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.

2. In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

 

C.2 Kosten voor terreinen

Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.

 

C.3.1 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

 

C.3.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 37.966,88

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 25.311,26

Voor elke volgende m2 bvo

€ 933,03

C.3.3 Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs 

1. De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 39.793,33

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 26.890,74

Voor elke volgende m2 bvo

€ 914,15

2. Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen.

 

C.3.4 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule € 567,99 * A + € 39.049,94, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is.

 

C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

1. De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.

2. Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen.

 

C.4.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 21.341,49

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 14.227,66

Voor elke volgende m2 bvo

€ 977,65

C.4.3 Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs 

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 21.639,41

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 14.426,27

Voor elke volgende m2 bvo

€ 966,51

C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

 

D. Eerste inrichting

 

D.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair

Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.

 

D.1.2 Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

€ 38.300,32

Voor elke volgende m2 bvo

€ 133,98

D.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

€ 81.259,53

Naast het startbedrag voor elke volgende m2 bvo

€ 138,61

D.1.4 Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Startbedrag

Voor elke volgende m2 bvo

SO/VSO-doven

€ 136.914,55

€ 238,99

SO/VSO-sh

€ 124.375,97

€ 309,74

SO/VSO-esm

€ 115.897,11

€ 154,02

SO/VSO-visg

€ 164.481,07

€ 293,96

SO/VSO-lz

€ 104.887,65

€ 144,84

SO/VSO-lg

€ 123.482,28

€ 282,37

SO/VSO-zmlk

€ 103.258,59

€ 122,87

SO/VSO-zmok

€ 100.790,31

€ 141,25

SO/VSO-pi

€ 101.681,28

€ 153,39

SO/VSO-mg

€ 125.025,87

€ 125,29

D.1.5 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt € 7.415,30.

 

D.2 School voor voortgezet onderwijs

1. De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype.

 

De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Ruimtetype

Functie

m2

Algemeen

 

€ 158,06

Specifiek

(Uiterlijke) verzorging / mode en commercie

Handel/verkoop/administratie

Praktijkonderwijs

€ 369,42

€ 225,99

€ 303,42

Werkplaatsen

Techniek algemeen

Consumptief

Grafische techniek

Landbouw

€ 387,57

€ 750,55

€ 1.434,94

€ 0,00

2. Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

 

E. Lokalen bewegingsonderwijs

 

E.1 Bouwkosten nieuwbouw

1. De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 252 vierkante meters bedraagt € 700.859,23 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 715.034,52 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.

2. Scholen met lichamelijk gehandicapte leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen of zeer moeilijk lerende leerlingen wordt een toeslag toegekend van 50 vierkante meter. Het normbedrag van deze toeslag is € 70.306,32.

3. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:

Paallengte

Vergoeding

Vergoeding bij ruimten LG en MG

1<15m

€ 14.097,01

€ 17.774,32

15<20m

€ 19.433,46

€ 24.616,04

>20m

€ 27.293,44

€ 35.426,62

E.2 Uitbreiding

Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Uitbreiding

Normbedrag

Paallengte

 

 

 

 

1 < 15 meter

15 < 20 meter

> 20 meter

112 t/m 120 m2

€ 162.835,79

€ 6.310,99

€ 10.930,99

€ 17.870,96

121 t/m 150 m2

€ 197.949,27

€ 7.891,30

€ 13.660,22

€ 22.338,70

E.3.2 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.310,54.

 

E.3.3 OLP/meubilair school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Schoolsoort

Bedrag in euro

SO-doven

 € 40.917,05

SO-sh/esm

 € 40.677,02

SO-visg

 € 49.245,65

SO-lg/mg

 € 53.943,88

SO-lz/pi

 € 38.691,75

SO-zmlk

 € 38.691,75

SO-zmok

 € 38.612,13

VSO-doven

 € 47.970,54

VSO-sh/esm

 € 49.222,23

VSO-visg

 € 58.558,40

VSO-lg/mg

 € 60.075,30

VSO-lz/pi

 € 47.277,37

VSO-zmlk

 € 47.277,37

VSO-zmok

 € 42.203,87

SOVSO-doven

 € 49.677,13

SOVSO-sh/esm

 € 53.253,05

SOVSO-visg

 € 60.768,46

SOVSO-lg/mg

 € 61.710,46

SOVSO-lz/pi

 € 51.307,01

SOVSO-zmlk

 € 51.307,01

SOVSO-zmok

 € 42.682,77

E.3.4 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

 Eerste lokaal

 Tweede lokaal

 Derde lokaal

 Oefenplaats 1

 Oefenplaats 2

€ 1.083,67

€ 1.083,67

€ 1.083,67

€ 0,00

€ 0,00

€ 64.621,30

€ 50.409,52

€ 21.915,70

€ 14.271,50

€ 1.647,45

€ 65.704,97

€ 51.393,19

€ 22.999,37

€ 14.271,50

€ 1.647,45

E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:

a. medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of

b. huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

 

F. Vergoeding feitelijke kosten

De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met 5 procent voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c.

 

G. Huur sportvelden voortgezet onderwijs

Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van het college voor het gebruik van een sportveld. Op deze vergoeding bestaat uitsluitend aanspraak als het sportveld niet is gerealiseerd met gemeentelijke middelen. De huurvergoeding is een vergoeding in de investeringskosten. Naast de vergoeding voor de investeringskosten die voor rekening van de gemeente komt kan de verhuurder aan de school voor voortgezet onderwijs in rekening brengen een vergoeding voor de exploitatiekosten. De hoogte van de exploitatiekosten wordt vastgesteld door degene die het sportveld beschikbaar stelt en deze kosten komen volledig voor rekening van het bevoegd gezag.

 

Toelichting

 

Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering

 

Algemeen

Artikel 102, derde lid, van de WPO, artikel 100, derde lid, van de WEC en artikel 76m, derde lid, van de WVO verplichten de gemeenteraad normen vast te stellen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs die worden toegekend. Bijlage IV is de uitwerking van deze artikelen en deze bijlage heeft een relatie met artikel 4 van de verordening, waarin is opgenomen welke voorzieningen worden bekostigd op basis van normbedragen

 

Naast het bekostigen van de genoemde voorzieningen onderwijshuisvesting is de gemeente verantwoordelijk voor het bekostigen van de onroerend zaak belasting (artikel 133 van de WPO, artikel 127 van de WEC en artikel 96c.1 van de WVO). Het bedrag dat de gemeente voor de OZB moet bekostigen is gelijk aan het bedrag van de opgelegde aanslag.

 

Deel A – Indexering

 

De normbedragen moeten jaarlijks worden aangepast aan het dan geldende prijspeil. Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht. De verordening hanteert het MEV-prijsindexcijfer dat jaarlijks, gelijktijdig met de miljoenennota, wordt gepubliceerd. Het vaststellen van de nieuwe normbedragen is door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college (artikel 32 van de verordening).

 

Deel B – Normbedragen

 

Vergoeding voorbereidingskrediet

In de artikelen 3, 4 en 7 van de verordening is de mogelijkheid opgenomen om een voorbereidingskrediet aan te vragen en toe te kennen. Het voorbereidingskrediet wordt gebaseerd op een 8 procent van het normbedrag zoals opgenomen in deze bijlage, of op 8 procent van het geraamde bedrag van de feitelijke kosten. Nadat het definitieve bedrag van de bekostiging is vastgesteld wordt bij het beschikbaar stellen van de vergoeding het al beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet in mindering gebracht op het bedrag van de vastgestelde bekostiging.

 

A en B. Nieuwbouw en uitbreiding met permanente bouwaard

De opgenomen normbedragen omvatten alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, terreininrichting en dergelijke en zijn incl. BTW.

De hoogte van de normvergoeding is voor:

  • -

    een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs opgebouwd uit een:

  • 1) startbedrag, inclusief een aantal m2 bruto vloeroppervlakte en

2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte, welk bedrag voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs afhankelijk is van de onderwijssector.

  • -

    een school voor voortgezet onderwijs opgebouwd uit een:

1) vaste voet (hoofdvestiging en nevenvestiging met spreidingsnoodzaak)

  • 2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte, afhankelijk van de toegekende bruto vloeroppervlakte en toegekende ruimtesoort (lokaal specifiek en sectie specifiek).

De normvergoeding ‘uitbreiding’ voor een school voor voortgezet onderwijs wordt als volgt vastgesteld:

  • 1.

    per ruimtesoort bepalen het verschil tussen bestaande capaciteit bruto vloeroppervlakte en toegekende uitbreiding bruto vloeroppervlakte;

  • 2.

    per ruimtesoort berekenen de vergoeding op basis van het onder a vastgestelde verschil in capaciteit, en

  • 3.

    vaststellen de hoogte van de vergoeding.

Deze berekening is noodzakelijk omdat een uitbreiding van een school voor voortgezet onderwijs enerzijds bestaande ruimten in het schoolgebouw moeten worden uitgebreid en anderzijds mogelijk bestaande ruimten in bruto vloeroppervlakte kunnen worden teruggebracht.

 

Naast de genoemde normbedragen voor de stichtingskosten kunnen, afhankelijk van de toe te kennen voorziening, aanvullende vergoedingen worden toegekend voor bijv. fundering, inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten afhankelijk van de ligging sterk kunnen variëren.

 

A.2 Kosten voor terreinen

De gemeente moet de grond bouw- en woonrijp opleveren. Dit betekent dat alle kosten die verband houden met het bouw- en woonrijp maken (aankoop, aanleggen riolering, schoongrond verklaring, bestrating et cetera) voor rekening van de gemeente komen

 

C. Tijdelijke voorziening

Een tijdelijk gebouw kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw, of door middel van huur van een tijdelijke voorziening of bestaande huisvesting (een tijdelijke accommodatie kan ook betrekking hebben op een semipermanent gebouw). De keuze tussen aankoop en huur van tijdelijke huisvesting is afhankelijk van aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik. Tijdelijke lokalen kunnen noodzakelijk zijn:

  • -

    als eerste voorziening (nieuwbouw);

  • -

    voor het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw, en

  • -

    voor het uitbreiden van een bestaande accommodatie.

 

De keuze tussen huur of koop van tijdelijke huisvesting in plaats van het realiseren van permanente huisvesting wordt gebaseerd op de uitkomst van een vergelijking tussen de kosten van:

  • -

    tijdelijke huisvesting in relatie tot de kosten van een permanente voorziening, en

  • -

    aankoop van tijdelijke huisvesting in relatie met de kosten van huur van tijdelijke huisvesting,

waarbij in beide vergelijkingen rekening moet worden gehouden met de kosten van het plaatsen en het in de toekomst verwijderen van de te huren resp. aan te kopen lokalen.

 

Afhankelijk van de uitkomst van de berekening kan de conclusie zijn dat gelet op de:

- kosten van de tijdelijke huisvesting in vergelijking met de kosten van de permanente huisvesting alsnog bekostiging voor permanente bouw wordt toegekend (dit speelt vooral als de tijdelijke huisvesting naar verwachting voor lange termijn noodzakelijk is);

- korte periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is een huurvergoeding wordt toegekend, of

- periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, wordt overgegaan tot koop van een tijdelijk gebouw omdat dit goedkoper is dan huur.

 

D. Eerste inrichting

De vergoeding voor de eerste inrichting van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. Bij een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt zowel bij het basisbedrag als het bedrag per m2 onderscheid gemaakt naar onderwijssoort.

 

Voor het voortgezet onderwijs wordt bij (vervangende) nieuwbouw het bedrag van de bekostiging eerste inrichting waarop de school voor voortgezet onderwijs aanspraak maakt op gelijke wijze berekend als de berekening van vergoeding bouwkosten (vervangende) nieuwbouw. Aanvullende bekostiging eerste inrichting leer- en hulpmiddelen is niet in alle gevallen noodzakelijk:

  • -

    als een school goedkope ruimte (bijv. algemene ruimte) moet ombouwen voor dure ruimte (bijv. werkplaats of specifieke ruimte) wordt het verschil in inventariskosten gecompenseerd;

  • -

    als een school een werkplaats of specifieke ruimte ombouwt tot algemene ruimte ontstaat de omgekeerde situatie, in principe wordt de school gekort op het bedrag voor inventaris. Als deze situatie zich voordoet wordt vastgesteld dat de school een hoger bedrag aan bekostiging heeft ontvangen dan waarop het volgens de verordening aanspraak maakt. Dit verschil wordt geregistreerd.

 

E. Lokalen bewegingsonderwijs

De normbedragen voor de lokalen bewegingsonderwijs zijn onderverdeeld in bedragen voor:

  • -

    nieuwbouw;

  • -

    uitbreiding, en

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair.

 

Daarnaast hebben de scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor LG- en MG-leerlingen aanspraak op een aanvullende bekostiging voor het vergroten van de entree en de was- en kleedruimte als deze lokalen bewegingsonderwijs niet toegankelijk zijn.

 

F. Vergoeding feitelijke kosten

Voor het vaststellen van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt onderscheid gemaakt in de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder a, en de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder b en c. In de kostenbegroting van de eerstgenoemde voorzieningen zijn de kosten opgenomen van de architect en het bouwkundig toezicht. Deze kosten maken geen onderdeel uit van de ontvangen offertes voor het herstel als gevolg van een constructiefout of andere schade. Ook bij het vaststellen van deze niet genormeerde kosten moet rekening worden gehouden met de kosten van technische advisering.[1]

 

G. Huur sportvelden voortgezet onderwijs

De gemeentelijke vergoeding is gebaseerd op de periode van 8 weken en wordt alleen vermenigvuldigd met het aantal lesuren dat de school voor voortgezet onderwijs van het sportveld gebruik maakt.

[1] BD3606 Raad van State, 200705694/1.

 

Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

 

1. Algemeen

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.

 

2. Onderscheid voorzieningen

1. Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn:

a. om capaciteitstekorten op te heffen, en

b. om een adequaat niveau te handhaven.

2. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen:

a. nieuwbouw, inclusief terrein;

b. uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein;

c. in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

d. verplaatsen tijdelijke gebouwen;

e. eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen;

f. uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen, en

g. medegebruik.

3. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen:

a. vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

b. herstel van een constructiefout, en

c. herstel en vervanging in verband met schade.

4. De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.

 

3. Hoofd- en subprioriteit

1. Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.

2. Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.

3. Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen:

a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en

c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.