Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Borsele

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBorsele
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning 2015
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, art. 2.1.3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201901-01-2020Wijziging artt. 1, 11, 11a-11d, 12a, 15, 15a, 18, 23-40

17-05-2018

gmb-2018-283384

25-05-201801-01-2019wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele 2015

17-05-2018

gmb-2018-108333

raadsstukken dd. 17-05-2018, nr. B13
25-08-201725-05-2018gewijzigde regeling

13-07-2017

Gemeenteblad dd. 24-08-2017, nr. 147074

raadsstukken dd. 13-07-2017, nr. B11
01-01-201525-08-2017Onbekend

18-01-2015

Gemeenteblad dd. 01-12-2014, nr. 70556

raadsstukken dd. 18-11-2014, nr. B10

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

De raad van de gemeente Borsele

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

Besluit

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen, maatschappelijke ondersteuning, persoonsgebonden budget, bijdragen voor gebruik van voorzieningen, overige bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

    • c.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

    • d.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • e.

      melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • f.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • g.

      voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • h.

      voorziening in natura: een voorziening om de zelfredzaamheid of participatie van een ingezetene te verbeteren of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • i.
    • j.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Borsele.

    • k.

      formele ondersteuning: er is sprake van formele ondersteuning in de volgende situaties:

      • a.

        De organisatie is een gecontracteerde aanbieder van zorg in natura;

      • b.

        De organisatie die de ondersteuning aanbiedt voldoet aan de volgende criteria:

        • i.

          Staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

        • ii.

          Biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers;

        • iii.

          Medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is;

        • iv.

          De medewerkers zijn geen eerstegraads familie van degene aan wie ze ondersteuning bieden;

        • v.

          Beschikt in het geval van aanbieden van kortdurend verblijf en dagbesteding over een locatie waar meerdere hulpvragers verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

      • c.

        De zelfstandig werkende hulp die huishoudelijke verzorging, begeleiding of persoonlijke verzorging biedt voldoet aan de volgende criteria:

        • i.

          Staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

        • ii.

          Voldoet aan de criteria die de Belastingdienst stelt aan zelfstandigen Zonder personeel (ZZP);

        • iii.

          Voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een aanbieder worden gesteld en berekent een tarief dat marktconform is;

        • iv.

          De hulp is geen eerstegraads familie van degene aan wie de hulp ondersteuning biedt.

        • v.

          Beschikt in het geval van aanbieden van kortdurend verblijf en dagbesteding over een locatie waar meerdere hulpvragers verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

    • l.

      informele ondersteuning: er is sprake van informele ondersteuning in de volgende situaties:

      • a.

        Aanbieders en personen die niet voldoen aan de criteria voor een formele hulp (het gaat dan veelal om personen uit het informele circuit);

      • b.

        De locatie waar de zorg wordt gegeven dan wel de wijze waarop de ondersteuning is georganiseerd voldoet aan de gangbare eisen die aan de betreffende ondersteuning wordt gesteld.

  • 2.

    Voor overige begripsbepalingen verwijzen we naar artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna Wmo).

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Ontvangstbevestiging en vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerswijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identifcatiedocument zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurendezeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Het gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a)

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b)

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c)

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d)

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang.

    • e)

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f)

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g)

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h)

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken

    • i)

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j)

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeftoverhandigt, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Het verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Binnen 5 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 7. De aanvraag

  • 1.

    Het voeren van een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 kan aanleiding zijn voor het indienen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet.

  • 2.

    De aanvraag zoals bedoeld in lid 1 kan na afloop van het gesprek worden ingediend door middel van een aanvraagformulier dat terstond wordt ingevuld en ondertekend.

  • 3.

    Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindtwordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd.

  • 4.

    Bij de bevestiging zoals bedoeld in lid 3 wordt een aanvraagformulier meegezonden.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a)

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b)

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermt wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a)

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b)

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht konworden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a)

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b)

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c)

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6.

    Geen voorziening wordt toegekend als de belanghebbende door zijn gedrag het verstrekken, onderhouden of verantwoorden van de voorziening onmogelijk maakt.

Artikel 8a Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:

    • a)

      indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 8;

    • b)

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • 2.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie:

    • a)

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b)

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Borsele.

  • 3.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening:

    • a)

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b)

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • c)

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeeschappelijke ruimte;

    • d)

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e)

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college.

Artikel 9. Advisering

  • 1.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Mocht het voor de beoordeling van de aanvraag van een voorziening van belang zijn dan kan het college de aanvrager of bij gebruikelijke zorg zijn huisgenoot/huisgenoten en/of personen uit zijn sociaal netwerk:

    • a)

      oproepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b)

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen bevragen en/of onderzoeken.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura wordt verstrekt of door middel van een pgb mogelijk wordt gemaakt en tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a)

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b)

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c)

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

    • d)

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a)

      voor welk resultaat het pgb dient te worden aangewend;

    • b)

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c)

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d)

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e)

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als er sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geenpgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het indienen van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb

    • a)

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b)

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c)

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 4.

    Ten aanzien van de berekeningswijze van pgb's wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele ondersteuning.

  • 5.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van derde lid van dit artikel en op grond van artikel 11a tot en met d gehanteerde tarief, en

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

Artikel 11a. Aanvullende regels voor pgb zaak

  • 1.

    De aanvullende vergoeding voor onderhoud en verzekering kan niet hoger zijn dan wat onderhoud en verzekering zouden kosten indien de maatwerkoplossing/voorziening in natura zou zijn geleverd.

  • 2.

    Indien de maatwerkoplossing een tweedehands voorziening betreft wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 3.

    Indien de kosten van de activiteiten om het resultaat te behalen bij een tweedehandsvoorziening minder zijn dan de gemiddelde maatwerkvoorziening in natura wordt de werkelijke kostprijs als pgb vastgesteld.

Artikel 11b. Aanvullende regels voor pgb individuele vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Een pgb voor individueel vervoer kan worden toegekend wanneer de cliënt vanwege zijn specifieke situatie geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor individueel taxi- en rolstoelvervoer wordt vastgesteld op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief rekening houdend met het feitelijk vervoerspatroon van de cliënt, met een maximum van 2000 kilometer per jaar. Het tarief voor het gebruik van de regiotaxi voor maximaal 2000 kilometer per jaar wordt hierop in mindering gebracht.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor individueel vervoer per eigen auto wordt vastgesteld op basis van de NIBUD norm per kilometer voor een kleine compacte middenklasse auto.

Artikel 11c. Aanvullende regels voor pgb woningaanpassingen

  • 1.

    Het pgb voor woningaanpassingen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Bij verkoop van een woning die op grond van de Wmo is aangepast dient de cliënt de aangetoonde meerwaarde van de verbouwing terug te betalen. De meerwaarde wordt bepaald door een taxatie van de woning uit te voeren voor en na verbouwing. Deze taxatie wordt uitgevoerd door een door het college aangewezen makelaar. Bij terugbetaling wordt de volgende afschrijvingstermijn gehanteerd:

    • a.

      Bij verkoop van de woning binnen een jaar na verbouwing moet 100% van de meerwaarde worden terug betaald;

    • b.

      Bij verkoop van de woning tussen het tweede en twintigste jaar na verbouwing: voor elk jaar 5% van de meerwaarde;

    • c.

      In alle gevallen minus het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

  • 3.

    Terugvordering van een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening vindt slechts plaats indien de kosten van de woningaanpassing ten minste € 12.000 hebben bedragen.

  • 4.

    De hoogte van een pgb voor verhuis- en inrichtingskosten wordt vastgesteld: voor de huur van een vervoermiddel op basis van de laagste kostprijs die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Voor stoffering gelden maximaal de bedragen uit de NIBUD tabellen “inventarispakket”.

  • 5.

    De hoogte van een pgb voor bezoekbaar maken van de woning voor een cliënt die in een instelling verblijft en die de indicatie voor langdurig verblijf heeft verzilverd bedraagt maximaal € 2.875,32. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het door Schulinck vastgestelde prijsindexcijfer.

  • 6.

    De hoogte van een pgb voor het logeerbaar maken van de woning voor een cliënt die in een instelling verblijft en die de indicatie voor langdurig verblijf heeft verzilverd, bedraagt maximaal € 5.750,65. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het door Schulinck vastgestelde prijsindexcijfer.

Artikel 11d. Aanvullende regels voor pgb dienstverlening

  • 1.

    De hoogte van het tarief voor hulp bij het huishouden:

    • a.

      uitgevoerd door formele ondersteuning bedraagt € 20,48 per uur;

    • b.

      uitgevoerd door informele ondersteuning bedraagt € 15,37 per uur.

  • 2.

    De hoogte van het tarief voor Begeleiding Thuis en Begeleiding Thuis gespecialiseerd:

    • a.

      uitgevoerd door formele ondersteuning bedraagt € 36,70 per uur;

    • b.

      uitgevoerd door informele ondersteuning bedraagt € 20,48 per uur.

  • 3.

    De hoogte van het tarief voor Begeleiding gericht op participatie/dagbesteding (BD) en begeleiding gericht op gespecialiseerde dagbesteding (BDS):

    • a.

      uitgevoerd door formele ondersteuning bedraagt € 45,37 per dagdeel;

    • b.

      uitgevoerd door informele ondersteuning bedraagt € 25,61 per dagdeel.

  • 4.

    De hoogte van het tarief voor Kortdurend Verblijf:

    • a.

      uitgevoerd door formele ondersteuning bedraagt € 103,44 per etmaal;

    • b.

      uitgevoerd door informele ondersteuning bedraagt € 61,45 per etmaal.

Artikel 12. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

    • a)

      Activiteiten van de Borselse Sprinter, de bijdrage is afhankelijk van de aangeboden activiteiten en verschuldigd aan de Borselse Sprinter.

    • b)

      Dagbesteding zonder indicatie bij SVRZ bij de in de gemeente Borsele aangeboden locaties, de bijdrage is afhankelijk van de afname, aantal dagdelen en duur van de afname en verschuldigd aan SVRZ.

    • c)

      Maaltijdvoorziening verzorgd Zorggroep Ter Weel, de bijdrage is afhankelijk van de afname van het het aantal maaltijden en de duur van de afname en verschuldigd aan Zorggroep Ter Weel.

Artikel 12a Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb's

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan maximaal de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

    3. In afwijking van lid 1 en lid 2 voor de collectieve vervoersvoorziening is bepaald dat:

    • a.

      De ondersteuningsvrager een betaling verschuldigd is voor het vervoer met gebruik van het collectief vervoer, waarbij het tarief gebaseerd is op het reizigerstarief van het openbaar vervoer;

    • b.

      De betaling van de ondersteuningsaanvrager door de vervoerder in ontvangst wordt genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt.

    • c.

      Kinderen tot vier jaar gratis mee mogen;

    • d.

      Er een reiziger mag meereizen voor begeleiding van de aanvrager tegen hetzelfde tarief dat van toepassing is voor de aanvrager;

    • e.

      Indien sprake is van het meereizen van een medisch begeleider, op grond van een daartoe verstrekte indicatie, geen tarief aan de begeleider in rekening wordt gebracht;

    • f.

      Het reizen met de collectieve vervoersvoroziening voor het gereduceerd tarief beperkt is tot 2.000 kilometer per jaar;

    • g.

      Als de kilometergrens is overschreden kan de belanghebbende tegen het kostendekkend tarief gebruik blijven maken van het collectief vervoerssysteem, tenzij in het besluit tot de maatwerkvoorziening extra kilometers noodzakelijk worden geacht.

  • 4.

    De kostprijs van een:

    • a)

      maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b)

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 5.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 6.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgelijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a)

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt

    • b)

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c)

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • d)

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controlerenvan de geleverde voorzieningen.

Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 15. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb's en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6. van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a)

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b)

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c)

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d)

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

    • e)

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt;

    • f)

      het beleid gewijzigd is;

    • g)

      er een andere (nieuwe) voorziening is ontstaan die voorliggend is, die een oplossing biedt voor het probleem dat de cliënt ervaart.

    • h)

      de cliënt langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maande na uitbetaling neit is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genote pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 15a Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder h.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 15b Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb's

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maat-werkvoorzieningen en pgb's met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college kan bij nadere regeling regels stellen over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 17. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 19. Klachtregeling

  • 1.

    het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen;

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 22. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minstens eenmaal per vier jaa geëvalueerd. Het college zendt hiertoe tijdig aan de gemeenteraad een verslag over d doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen

Artikel 23. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Beschermd Wonen (BW): Onder Beschermd Wonen verstaat de Wet: “wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.”

 

De extramurale ondersteuning, in uren en/of dagdelen, met 24-uurs bereikbaarheid van toezicht en ondersteuning, voortaan aangeduid als ‘Beschermd Wonen thuis’ (BW Thuis), wordt hier aangemerkt als behorend tot de Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen. Deze regels bepalen dat de in maatschappelijk verkeer eveneens gebezigde term ‘Beschermd Wonen zonder verblijf’ samenvalt met ‘Beschermd Wonen thuis.’

Besluit: een beschikking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht aan een Inwoner, waarmee die Inwoner toegang krijgt tot de Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen.

Centrumgemeente: de gemeente Vlissingen of het College daarvan, in de hoedanigheid van beheerder van de Rijksmiddelen (decentralisatieuitkering) voor Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang.

Cliënt: Natuurlijke persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een Maatwerkvoorziening is verstrekt, op titel van BW zoals hiervoor uiteengezet.

College: Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borsele.

Dienstverlener: een rechtspersoon die BW of trajecten voor BW uitvoert en daarvoor wordt bekostigd door gemeenten. Zie ook: Instelling.

Eigen bijdrage: een inkomens- en vermogensafhankelijke bijdrage die een Cliënt BW verschuldigd is op basis van deze verordening en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Instelling: hieronder kan worden verstaan een accommodatie of een groep geclusterde appartementen/woningen die volledig onder beheer vallen van de Dienstverlener. Onder instelling kan tevens worden verstaan een wooninitiatief met rechtspersoonlijkheid waar voor cliënten die beschikken over een toepasselijk besluit voor een Maatwerkvoorziening BW, en al dan niet bekostigd uit het persoonsgebonden budget, een therapeutische leefomgeving wordt geboden, waarbij planbare en niet planbare zorg, begeleiding en toezicht 24 uur per dag aanwezig of oproepbaar is.

Inwoner: een ingezetene; al dan niet zijnde cliënt van een in de regels benoemde dienstverlener.

Maatwerkvoorziening BW: een voorziening, te verstrekken door het college van de Centrumgemeente Vlissingen, voor zover deze in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelondersteuning of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

Ondersteuningsplan: een persoonlijk, door de cliënt of in samenspraak met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger opgesteld plan waarin de cienstverlener en de cliënt vastleggen op welke wijze de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen zal worden uitgevoerd en op welke wijze dit bijdraagt aan het resultaat en aan persoonlijk herstel en maatschappelijke participatie, rekening houdend met beperkingen en mogelijkheden van de cliënt. Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van het besluit.

Overbruggingsondersteuning BW: Tijdelijke voorziening, waarmee een cliënt aan wie de maatwerkvoorziening BW is toegewezen, tijdelijk passende ondersteuning kan ontvangen zolang de instelling van zijn keuze hem wegens plaatsgebrek niet kan opnemen. Zie voorts art. 35

Artikel 24. Reikwijdte en toepasselijkheid

De voorliggende regels zijn van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit voor nieuwe cliënten en voor bestaande cliënten, waaronder persoonsgebonden budgethouders, in het bezit van een eerder verstrekte AWBZ-indicatie (ZZP GGZ-C) tot uiterlijk 31-12-2019 (overgangscliënten).

 

De regels zijn vanaf deze datum eveneens van toepassing op de dienstverleners of instellingen die in Zeeland een voorziening voor BW exploiteren of daartoe trajecten uitvoeren.

Artikel 25. Hardheidsclausule

Het college is bevoegd om in individuele, dwingende gevallen waar strikte uitvoering van de bepalingen zou leiden tot voor de cliënt onredelijke of onrechtvaardige uitkomsten, gemotiveerd af te wijken van deze regels.

Artikel 26. Verstrekkingsvorm

  • BW is beschikbaar als maatwerkvoorziening in de Wmo en kent de verstrekkingsvorm ondersteuning (Zorg) in Natura (hierna: ZiN).

  • BW als maatwerkvoorziening in de Wmo kan tevens – onder voorwaarden, bepaald bij wet en voorts te bepalen door het college – worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget. Zie verder de artikelen 36 t/m 38.

Artikel 27. Verstrekkingsvormen BW in natura (ZiN)

Bw (all-inclusive):

  • Cliënt is in het bezit van een besluit van de Centrumgemeente dat recht geeft op BW

  • Cliënt woont in de accommodatie van een instelling

  • Cliënt betaalt geen huur

  • ondersteuning (all inclusive) betreft begeleiding en voeding, inclusief wonen

  • varianten nabijheid zorg: 24 uur aanwezigheid (personeel 24/7 op locatie) of 24 uur bereikbaarheid/oproepbaarheid (personeel op afstand 24/7 oproepbaar)

  • hoge eigen bijdrage

BW, scheiden wonen & zorg:

  • Cliënt is in het bezit van een besluit van de Centrumgemeente dat recht geeft op BW

  • Cliënt woont in een woning die de instelling huurt of in eigendom heeft.

  • Cliënt betaalt huur aan de instelling/betaalt zelf huur aan derde, niet zijnde de instelling

  • ondersteuning betreft begeleiding, eventueel voeding en andere diensten

  • Varianten nabijheid zorg: 24 uur aanwezigheid (personeel 24/7 op locatie) of 24 uur bereikbaarheid/oproepbaarheid (personeel op afstand 24/7 oproepbaar)

  • Lage eigen bijdrage.

BW, scheiden wonen & ondersteuning “thuis”:

  • Cliënt is in het bezit van een besluit van de Centrumgemeente dat recht geeft op BW

  • Cliënt woont in een woning waarvoor hij zelf de huur betaalt aan corporatie / eigenaar anders dan de instelling

  • Ondersteuning betreft begeleiding en voeding etc

  • Varianten nabijheid zorg: 24 uur bereikbaarheid of 24 uur oproepbaarheid,

  • Maximale periodebijdrage

Artikel 28. Verstrekkingsvormen BW in persoonsgebonden budget

Wonen met pgb bij een Dienstverlener / in een Instelling of woon- of ouderinitiatief:

  • Cliënt is in het bezit van een besluit van de Centrumgemeente dat recht geeft op BW

  • Cliënt woont in een woning die de Dienstverlener/Instelling huurt of in eigendom heeft.

  • Cliënt betaalt huur aan de dienstverlener/Instelling

  • Ondersteuning betreft begeleiding en voeding etc

  • Varianten nabijheid zorg: 24 uur aanwezigheid (personeel 24/7 op locatie) of 24 uur bereikbaarheid/oproepbaarheid (personeel op afstand 24/7 oproepbaar)

  • Lage eigen bijdrage.

Wonen met pgb particulier, in een eigen woning, woon- of ouderinitiatief:

  • Cliënt is in het bezit van een besluit van de Centrumgemeente dat recht geeft op BW;

  • Cliënt woont in een woning waarvoor hij zelf de huur betaalt aan de corporatie / eigenaar anders dan de instelling;

  • Ondersteuning betreft begeleiding;

  • Varianten nabijheid zorg: 24 uur bereikbaarheid of 24 uur oproepbaarheid;

  • Maximale periodebijdrage.

Artikel 29. Melding

Een Inwoner of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening BW schriftelijk indienen bij de Zeeuwse gemeente tot welke hij zich wendt, ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de inwoner met psychische of psychosociale problemen, gericht op

  • het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie,

  • het psychisch en psychosociaal functioneren,

  • stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld,

  • het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de Cliënt of anderen.

De Zeeuwse gemeente tot welke de inwoner zich wendt, is verantwoordelijk voor de intake, registratie en vraagverheldering van de melding.

 

Op basis van de intake kan naar voren komen dat voor de hulpvraag of problematiek van betreffende Inwoner BW aangewezen is. De gemeente (lokale toegangsmedewerker) bereidt dan een aanvraag maatwerkvoorziening BW voor. Voor deze aanvraag geldt het toegangsmodel zoals beschreven in de ‘routekaart klantproces’ (met toelichting) dat op 22 september 2015 is uitgegeven door het CZW-bureau, of de versie die daarvoor inde plaats komt. Zie verder art. 33.

 

Voordat het onderzoek van start gaat, kan de Inwoner aan de gemeente een Model Ondersteuningsplan (Persoonlijk plan zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet) overhandigen waarin hij zijn omstandigheden beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de inwoner van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 30. Cliëntondersteuning

De gemeente wijst de Inwoner die een melding doet en zijn mantelzorger(s) en/of vertegenwoordiger(s) op de mogelijkheid zich gedurende de procedure te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

Artikel 31. Aanvraag Maatwerkvoorziening BW

Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding de gebruikelijke hulp substantieel overschrijdt of wanneer sprake is van psychiatrische kwetsbaarheid of verstandelijke beperking, zodanig dat de Inwoner onvoldoende in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, is BW als maatwerkvoorziening aangewezen. De bevoegdheid tot het nemen van een Besluit over de Maatwerkvoorziening BW berust bij de Centrumgemeente.

 

De Centrumgemeente, of namens deze de dienstverlener, voert het onderzoek uit met inachtneming van de criteria die de wet stelt aan de maatwerkvoorziening BW.

 

Voorts gelden als (aanvullende) criteria:

  • Er is op het moment van het onderzoek geen sprake (meer) van klinische behandeling (ZVW) of er is sprake van dat de klinische behandeling binnenkort zal eindigen (waarbij niet valt uit te sluiten dat klinische behandeling op enig moment in het vervolgproces opnieuw geboden zal zijn);

  • Er is bewijsvoering voor psychiatrische problematiek:

  • Een ernstig vermoeden van psychiatrische problematiek en beschrijving daarvan, kan ook tot toegang leiden, zij het dat gedurende het eerste jaar van verblijf in BW wel tot een diagnose gekomen moet worden. Bij herbeoordelingen zal altijd van een diagnose sprake zijn.

  • Er zijn geen voorliggende voorzieningen die (eerst) ingezet kunnen worden, zoals

    • °

      Interventie van een Wijk- of gebiedsteam en/of andere algemene voorzieningen;

    • °

      Ambulante begeleiding in de thuissituatie.

  • Er is geen aanspraak op toegang tot / bekostiging van zorg op basis van de Wet langdurige zorg.

De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de Inwoner aan BW en aan het realiseren van een situatie waarin de Inwoner in staat wordt gesteld zo zich snel en zoveel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Dit laatste, rekening houdend met de beperkingen die de inwoner ondervindt vanuit zijn psychische of psychosociale problematiek.

 

Conform het besluit van de Centrumgemeente zijn in Zeeland gevestigde aanbieders die vanwege de Centrumgemeente gecontracteerd worden voor het uitvoeren van BW, gemandateerd om een onderzoek toegang tot BW uit te voeren. Het CZW-bureau stelt jaarlijks een lijst van deze dienstverleners beschikbaar aan de Zeeuwse gemeenten.

Artikel 32. Eigen bijdrage BW

Overwegende dat gemeenten bij verordening kunnen bepalen dat een cliënt een inkomens- en vermogensafhankelijke bijdrage verschuldigd is voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget (art 2.1.4 van de wet), die kan verschillen per voorziening (lid 2), maar de kostprijs niet te boven gaat (lid 3), en binnen de landelijke kaders vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit WMO 2015 blijft, legt het college voor de in art. 26 genoemde vormen van BW een eigen bijdrage op.

 

Voor personen die volledige BW-ondersteuning genieten in een accommodatie van een instelling, is de betreffende dienstverlener verantwoordelijk voor de vaststelling van de wettelijke eigen bijdrage. De hoge eigen bijdrage is van toepassing.

 

Voor personen die volledige BW-ondersteuning genieten in de eigen woning (BW Thuis) is de dienstverlener die deze ondersteuning levert, verantwoordelijk voor de vaststelling van de eigen bijdrage. De lage eigen bijdrage of de maximale periodebijdrage is van toepassing.

Artikel 33. Zorgtoewijzing, Besluit en geldigheidsduur

De toewijzing van ondersteuning binnen de wet vindt niet eerder plaats dan nadat onderzoek is gedaan naar aanleiding van de aanvraag maatwerkvoorziening BW. De gemeenten in Zeeland hebben de uitvoering van dit onderzoek gemandateerd aan de Centrumgemeente Vlissingen als houder van het budget voor BW. De centrumgemeente heeft de gecontracteerde aanbieders op zijn beurt gemandateerd om namens het college:

  • het onderzoek betreffende toegang BW uit te voeren;

  • de zorgtoewijzing te toetsen en waar nodig een besluit (toelatingsbeschikking) af te geven op grond waarvan een Cliënt gebruik kan maken van een maatwerkvoorziening BW.

Dit besluit geldt onafhankelijk van de vraag in welke instelling de cliënt wil wonen c.q. van welke verzilveringsvorm hij gebruik wil maken.

 

De dienstverlener, hiertoe gemandateerd door de Centrumgemeente Vlissingen, voert het onderzoek uit aan de hand van de criteria in de door dienstverleners vastgestelde ‘beslisboom’ Zeeland. Het onderzoek wordt door de dienstverlener uitgevoerd binnen 6 weken na ontvangst van de Aanvraag en leidt binnen deze termijn tot een Besluit (beschikking).

 

Indien de dienstverlener, hiertoe gemachtigd door de Centrumgemeente, in het onderzoek vaststelt dat voor de cliënt een maatwerkvoorziening BW is aangewezen, wordt aan de cliënt de mogelijkheid uitgelegd om te kiezen tussen ondersteuning in natura of een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze. In beide gevallen geldt het voorbehoud dat een plaats beschikbaar is. Indien niet, zie artikel 34.

Het besluit is maximaal drie jaar geldig, waarna herbeoordeling volgt. Indien na deze periode van drie jaar wordt vastgesteld dat de Maatwerkvoorziening dient te worden gewijzigd of een beroep op de Maatwerkvoorziening niet langer gerechtigd is, wordt dit in een Besluit aan de Cliënt meegedeeld.

Het nieuwe besluit wordt ten laatste afgegeven twee maanden voor de einddatum van het oorspronkelijke besluit.

Tegen het afgegeven besluit kan de cliënt bezwaar maken. In het besluit wordt vermeld op welke wijze dit kan geschieden.

Artikel 34. Overbruggingszorg

In principe dient de keuze van de cliënt te worden gevolgd. Indien geen, of niet binnen een redelijke termijn, plaats is in de instelling van zijn keuze (voorkeursaanbieder), is het de verantwoordelijkheid van de dienstverlener om de cliënt een passende plaatsing bij een andere aanbieder in of buiten de regio te bieden. Indien ook hier geen plaats is, is de dienstverlener verantwoordelijk voor het bieden van extramurale overbruggingsondersteuning (BW Thuis) als een passend alternatief in afwachting van de beschikbaarheid van een passende woonplek. Uitgangspunt is het voorkomen van wachtlijsten en het principe: niemand zonder zorg. overbruggingsondersteuning kan op verzoek van de cliënt ook via een persoonsgebonden budget worden ingezet. In dit geval meldt de cliënt zich bij het college in afwachting van het beschikbaar komen van een plaats.

Artikel 35. Kwaliteit van de Maatwerkvoorziening

Voor het onderzoek naar en handhaving van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorzieningen geldt in Zeeland vanaf 1 januari 2017 het document “Kwaliteitseisen BW en Maatschappelijke Opvang” gepubliceerd in juni 2016 door de Vereniging Nederlandse Gemeenten.

Artikel 36. Verstrekking BW in persoonsgebonden budget

Binnen de vernieuwing in het sociale domein past dat de cliënt zelf zoveel mogelijk regie voert over de ondersteuning die aan hem/haar verleend wordt. Daarom kan op verzoek van betrokkene ook in de vorm van een persoonsgebonden budget worden geleverd, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die de wet en het college hieraan stelt. De Zeeuwse gemeenten hebben onderling afgesproken om, gelet op de kwetsbaarheid van de doelgroep, de uitgifte van het persoonsgebonden budget -BW voor nieuwe cliënten aan de hand van de wettelijke toetsingsregels zorgvuldig te beoordelen.

Artikel 37. Criteria toekenning persoonsgebonden budget BW

  • 1.

    De toekenning van een persoonsgebonden budget voor BW (persoonsgebonden budget BW) is voorbehouden aan het college.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget kan worden verstrekt als:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke inschatting van zijn belangen en als hij zelf of met hulp van zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wil ontvangen;

    • c.

      de cliënt dit formuleert in een, door de cliënt of in samenspraak met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger opgesteld ondersteuningsplan waarin de dienstverlener en de cliënt vastleggen op welke wijze de Maatwerkvoorziening Beschermd Wonen zal worden uitgevoerd

    • d.

      het ondersteuningsplan aansluit bij de zorgovereenkomst tussen cliënt en zorgaanbieder/dienstverlener;

    • e.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de Maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

    • f.

      de zorgovereenkomst aantoonbaar bijdraagt aan het versterken van de eigen kracht. De zorgovereenkomst omvat een motivering voor de aard en omvang van de gewenste begeleiding en formuleert hiervoor doelstellingen en resultaten;

    Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld onder e. weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

    Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren indien en voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening.

  • 3.

    De toekenning van een persoonsgebonden budget -BW door het college is mogelijk indien een in Zeeland gevestigde, en hiertoe gemandateerde Dienstverlener heeft vastgesteld dat voor de cliënt een maatwerkvoorziening BW is aangewezen, of indien hij beschikt over een door het CIZ afgegeven indicatie voor BW op grond waarvan hij overgangsrecht geniet.

  • 4.

    Met ingang van 2017 is de Awbz-systematiek (ZZP GGZ-C classificering) in Zeeland losgelaten en vervangen door een drietal ondersteuningsprofielen: ‘basis’, ‘extra’ en ‘intensief’. De ondersteuningsprofielen zijn eveneens van toepassing bij verzilvering in een persoonsgebonden budget -BW. (De ondersteuningsprofielen zijn nader omschreven in bijlage A van deze verordening) 

    Gezien de aard van de onderliggende psychische problematiek is verzilvering in pgb-vorm voor nieuwe Cliënten met het ondersteuningsprofiel ‘intensief’ (voorheen GGZ-C 5 en 6) mogelijk na zorgvuldig onderzoek. De gemandateerde dienstverlener c.q. de gemeente toetst met name of afdoende is tegemoetgekomen aan de eisen voor ondersteuning die aan dit profiel worden gesteld en aan de criteria zoals genoemd in lid 2 a t/m e.

  • 5.

    Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de Maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 6.

    De cliënt dient afdoende te motiveren waarom hij de ondersteuning in pgb wil ontvangen. Zie hiervoor lid 2.

  • 7.

    Het persoonsgebonden budget -BW kan in principe verzilverd worden als volgt:

    • a.

      bij een door de Centrumgemeente gecontracteerde dienstverlener (formele ondersteuning);

    • b.

      bij een niet door de Centrumgemeente gecontracteerde dienstverlener, dan wel bij een zorgprofessional die op ZZP-basis zijn diensten verleent. Voor beide categorieën geldt dat zij de wettelijk vereiste kwalificaties dienen te bezitten voor het leveren van formele ondersteuning.

    • c.

      onverminderd het bepaalde in de leden 2 en 3, bij een persoon die ondersteuning biedt op informele basis en/of een familielid of een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt.

    Dit laatste is mogelijk indien het persoonlijk ondersteuningsplan en de zorgovereenkomst afdoende beschrijven:

    • dat de levering van informele ondersteuning in elk geval de algemeen gebruikelijke hulp overstijgt;

    • dat de levering beperkt blijft tot een gelimiteerd aantal uren per dag;

    • dat de persoon die deze informele ondersteuning levert, door opleiding en/of ervaring in staat mag worden geacht om de ondersteuning te verrichten die passend is bij de aard van de (psychische en psychosociale) problematiek van de cliënt;

    • dat de informele ondersteuning aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning, en dat dit voor de cliënt aantoonbaar doelmatiger is dan ondersteuning door een formele aanbieder.

  • 8.

    De kosten van het persoonsgebonden budget kunnen niet hoger zijn dan de kosten van de Maatwerkvoorziening zoals deze zijn vastgesteld voor Zorg in Natura in het kader van de Bestuurlijke Aanbesteding 2017. Indien het door de cliënt gewenste aanbod duurder is dan het aanbod van de gecontracteerde dienstverlener, dient de cliënt het meerdere zelf bij te betalen.

  • 9.

    Als een cliënt meerdere ondersteuningsvormen nodig heeft, is het mogelijk dat hij de ene vorm van ondersteuning in natura ontvangt en het andere met een persoonsgebonden budget zelf regelt. Het is niet mogelijk om één vorm van ondersteuning deels in natura en deels als persoonsgebonden budget te ontvangen.

  • 10.

    Inzake BW wordt de wooncomponent niet in persoonsgebonden budget verstrekt. De cliënt die het persoonsgebonden budget ontvangt, dient zelf te huren, ofwel bij de dienstverlener of het wooninitiatief waarbij cliënt is aangesloten, ofwel bij een woningcorporatie of een andere, bij het college bekende, verhuurder of instantie.

  • 11.

    De besteding van het persoonsgebonden budget aan tussenpersonen, belangenbehartigers en aan ondersteunings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget is niet toegestaan.

  • 12.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van maatwerkvoorzieningen, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 38. Tariefstelling

  • 1.

    De hoogte van het tarief voor BW verzilverd bij een dienstverlener/instelling bedraagt voor het ondersteuningsprofiel:

    • a.

      Basis € 95,00 per etmaal;

    • b.

      Extra € 108,00 per etmaal;

    • c.

      Intensief € 139,00 per etmaal.

  • 2.

    De hoogte van het tarief voor BW extramuraal zonder dagbesteding voor het ondersteuningsprofiel:

    • a.

      Basis € 71,00 per etmaal. Met opslag ten behoeve van dagbesteding € 26,00 per etmaal;

    • b.

      Extra € 75,00 per etmaal. Met opslag ten behoeve van dagbesteding € 26,00 per etmaal;

    • c.

      Intensief € 90,00 per etmaal. Met opslag ten behoeve van dagbesteding € 28,00 per etmaal;

  • 3.

    De hoogte van het tarief voor BW uitgevoerd door informele ondersteuning voor het ondersteuningsprofiel:

    • a.

      Basis € 30,00 per etmaal;

    • b.

      Extra € 30,00 per etmaal;

    • c.

      Intensief € 55,00 per etmaal.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele 2012 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele 2012 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele 2012, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 40. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het Gemeenteblad.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Borsele 2015.

Vastgesteld in de raadsvergadering van 18 november 2014,

De griffier,

De voorzitter,