Organisatie | Baarle-Nassau |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling kwijtschelding gemeentelijke belastingen |
Citeertitel | Regeling kwijtschelding gemeentelijke belastingen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2006.
Vanaf 1 juli 2006 vervalt de Regeling inzake kwijtschelding belastingen vastgesteld 20 december 1990, laatstelijk gewijzigd 17 december 1998.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2006 | nieuwe regeling | 29-06-2006 Onbekend | 01-07-2006 |
Het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding geschiedt uitsluitend met betrekking tot aanslagen van de onroerende-zaakbelasting, de afvalstoffenheffing en het rioolrecht.
Bij de beoordeling van het kwijtscheldingsverzoek wordt in afwijking van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het percentage van de kosten van bestaan vastgesteld op 100% van de genormeerde uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 juni 2006.
De gemeenteraad van Baarle-Nassau
H.H. Dame Drs. J.P.M.M. Hendrikx
Griffier Voorzitter
Toelichting Regeling kwijtschelding gemeentelijke belastingen
Dit artikel geeft aan voor welke belastingsoorten de gemeente kwijtschelding verleend. Voor de gemeente Baarle-Nassau geldt dat de onroerende-zaak belasting, de afvalstoffenheffing en het rioolrecht voor kwijtschelding in aanmerking komen. De overige belastingen en leges niet.
De gemeentelijke beleidsvrijheid inzake kwijtschelding is beperkt. Omtrent middelen die in aanmerking genomen moeten worden kunnen enkele keuzen gemaakt worden. Er kan gekozen worden van minimaal 90% tot maximaal 100% van de genormeerde uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Baarle-Nassau heeft hierin gekozen voor een voor de aanvragers zo gunstig mogelijk beleid, namelijk 100%.
De beleidsvrijheid die er is voor wat betreft de indieningstermijn van een kwijtscheldingsverzoek dient vastgelegd te worden. De Gemeentewet, Invorderingswet en Uitvoeringsregelingen stellen geen termijnen aan het indienen van het verzoek om kwijtschelding. Enkel bij personen die de belasting voldaan hebben, is geregeld dat deze binnen drie maanden een verzoek om kwijtschelding moeten indienen. Er is reden om ook voor degene die niet betaald hebben een termijn te stellen. Enerzijds om te voorkomen dat de belastingschuldige met de aanvraag wacht tot dat de dwanginvordering is begonnen. Anderzijds om te voorkomen dat jaren later kwijtschelding wordt aangevraagd voor onbetaalde schulden uit het verleden. Er is echter ook geen aanleiding voor een te strikte termijn. Indien tot dwanginvordering is overgegaan en het duidelijk is dat op het moment van de aanslag en op het moment van de invordering er geen middelen zijn, zal dwanginvordering in de meeste gevallen weinig tot niets opleveren. De VNG adviseert dan ook in deze zaak om ruimhartig om te gaan met zowel de duur van de termijn als met de behandeling van te laat ingediende aanvragen. Vandaar is de aanvraagtermijn gesteld op uiterlijk 4 maanden. Als een aanvraag te laat is ingediend zal nagegaan worden of er redenen zijn waardoor de aanvraag toch in behandeling genomen kan worden.
Uit een oogpunt van doelmatigheid en klantgerichtheid kan het zinvol zijn om aan een belastingschuldige ambtshalve kwijtschelding te verlenen als aan deze belastingschuldige reeds meerdere jaren kwijtschelding is verleend en er geen verbetering van de financiële positie te verachten is. Voor de duidelijkheid wordt de belastingplichtige geïnformeerd over de ambtshalve verleende kwijtschelding.
De mogelijkheid om belastingplichtigen buiten de aanslag oplegging te laten, is door het Rijk diverse malen geaccordeerd. Daarbij moet wel aan de volgende voorwaarden voldaan worden:
De omstandigheden van de belastingschuldige kunnen bij de gemeente bekend zijn doordat aan deze persoon in twee of meervolgende jaren kwijtschelding is verleend. Ook kan uit gegeven van de administratie rond de WWB blijken dat de belastingschuldige naast zijn uitkering geen andere inkomsten of vermogen heeft.