Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eindhoven

Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2012)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEindhoven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2012)
CiteertitelBeleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven(2012)
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpsubsidie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art 149 en 156

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-03-201201-09-2012beleidsregel

27-03-2012

Gemeenteblad 2012, nr. 15

QG12009819

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2012)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat het in de vergadering van 27 maart 2012 met ingang van 1 april 2012, de beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2011) heeft ingetrokken en het navolgende heeft vastgesteld:

 

 

Inleiding

De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, lid 1 Algemene wet bestuursrecht: “ Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.”

 

Net als in de verordening is in deze beleidsregels uitgegaan van de indeling van het compensatiebeginsel. In artikel 4 van de Wmo wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie “voorzieningen te treffen”. Het compensatiebeginsel heeft 4 peilers:

  • 1

    een huishouden te voeren (hieronder vallen hulp bij het huishouden en de woonvoorzieningen);

  • 2

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel (vervoersvoorzieningen);

  • 3

    zich te verplaatsen in en om de woning (rolstoelvoorzieningen);

  • 4

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

     

Bij het compenseren wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken van belanghebbende, alsmede met de capaciteit van belanghebbende om (uit een oogpunt van kosten) zelf in maatregelen te voorzien. Dit betekent om de participatiegedachte van de Wmo uit te voeren, we nog meer dan voorheen stil moeten staan bij de hulpvraag van belanghebbende en moeten kijken hoe we in gezamenlijkheid een oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag. Hierbij spelen de algemene voorzieningen in de stad en vanuit andere regelingen ook een rol.

 

NB: Voor de leesbaarheid van de tekst wordt alleen “hij of zijn” geschreven, maar wordt ook “zij en haar” bedoeld.

 

Inhoudsopgave

Inleiding

1 Begrippen

2. De toegangsbepaling

2.1 De hulpvraag

2.2 De toegangsbepaling

2.2.1 Samenhangende afstemming

2.2.2 Verstrekking zonder medische indicatie

2.3 Voorliggende versus individuele voorzieningen

2.3.1 Algemene voorzieningen

2.3.2 Andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst

2.4 Voorwaarden voor het toekennen van individuele voorzieningen

2.4.1 Aantoonbare beperkingen

2.4.2 Langdurig noodzakelijk

2.4.3 Goedkoopst-compenserend

2.4.4 In overwegende mate op het individu gericht

2.4.5 Een algemeen gebruikelijke voorziening

2.4.6 De ondervonden problemen vloeien voort uit de aard der gebruikte materialen

2.4.7 De kosten zijn gemaakt voorafgaand aan het moment van beschikken

2.4.8 Voortijdige herverstrekking

3. Verstrekkingsvormen en typen van individuele voorzieningen

3.1 Voorzieningen in natura

3.2 De gemaximeerde financiële vergoeding

3.3 Het persoonsgebonden budget (PGB)

3.3.1 Check of belanghebbende om kan gaan met het PGB

3.3.2 Omvang van het PGB

3.3.3 Uitbetaling van het PGB

3.3.4 De controle van het PGB

3.3.5 Verstrekking van het PGB

3.4 Typen van individuele voorzieningen

4. Individuele voorzieningen voor het voeren van een huishouden

4.1 Toegangsbepaling hulp bij het huishouden

4.1.1 Gebruikelijke zorg in Eindhoven: zorg voor elkaar

4.1.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

4.1.3 Wettelijke voorliggende voorzieningen

4.1.4 Eigen oplossingen van de client

4.1.5 Mantelzorg

4.1.6 Collectieve voorzieningen

4.2 Toekenning hulp bij het huishouden

5. Woonvoorzieningen

5.1 Toegangsbepaling woonvoorzieningen

5.2 Zaken die een rol spelen bij de mogelijke oplossingen

5.3 Soorten woonvoorzieningen

5.3.1 Hulpmiddelen in het kader van wonen

5.3.1.1 Trapliften

5.3.1.2 Overige hulpmiddelen in het kader van wonen

5.3.1.3 Onderhoud, keuring en reparatie

5.3.2.Verhuis en inrichtingskosten

5.3.2.1 Kosten ivm tijdelijke huisvesting

5.3.2.2 Huurderving

5.3.3 Woningaanpassingen

5.3.3.1 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimte

5.3.3.2 Uitbreiding van ruimten of verwerven extra grond

5.3.3.3 De uitraasruimte

5.3.3.4 Voorwaarden voor uitbetaling PGB voor woningaanpassingen

5.3.3.5 Kosten van woningaanpassing

6 Individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoersmiddel

6.1 Toegangsbepaling verplaatsen per vervoersmiddel

6.1.1 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

6.1.2 Voorliggende voorzieningen

6.1.3 Vervoer voor AWBZ-instellingsbewoners

6.1.4 Algemeen gebruikelijk en vervoersvoorzieningen

6.2 Soorten individuele voorzieningen voor het zich verplaatsen per vervoermiddel

6.2.1 Vervoersmiddelen

6.2.1.1 Scootmobielpools

6.2.1.2. Rijvaardigheidsbewijzen

6.2.2 Collectief Vraagafhankelijk vervoer (CVV)

6.2.3 Vervoerskostenvergoedingen

7 Individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning

7.1 Toegansbepaling verplaatsen in en om de woning

7.2 Rolstoel

7.3 Onderhoud, gebruik en reparatie

7.4 Aanspraak op rolstoelen door AWBZ-bewoners

8 Individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

8.1 Toegansbepaling medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan

8.2 Bovenregionaal vervoer

8.3 Sportvoorziening

9 De toekenning

9.1 Motivatie van de oplossing

 

1 Begrippen

In de beleidsregels worden de begrippen Wet, Verordening, Besluit, AMvB en belanghebbende gebruikt.

Hieronder wordt verstaan:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Verordening: Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2012)

  • c.

    Besluit: het besluit maatschappelijke ondersteuning individuele voorzieningen gemeente Eindhoven waarin door het college van burgemeester en wethouders nadere regels worden gesteld ten aanzien van de voorwaarden waaronder een voorziening wordt verstrekt en de bijbehorende financiële voorwaarden.

  • d.

    AMvB (Besluit maatschappelijke ondersteuning): hierin zijn door de wetgever nadere regels gesteld aan de gemeenten over het heffen van een eigen bijdrage.

  • e.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking en/of chronisch psychisch probleem en/of een psychosociaal probleem, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet.

     

2 De toegangsbepaling

2.1 De hulpvraag

Belanghebbende kan zich met zijn hulpvraag melden bij de gemeente. Dit kan telefonisch, bij het loket, schriftelijk of via internet / e-mail. Belanghebbende vraagt aan de gemeente een oplossing voor de beperkingen die hij ondervindt in zijn maatschappelijke participatie en/of zijn zelfredzaamheid. Het is ook mogelijk dat niet belanghebbende zelf maar een mantelzorger dan wel direct betrokkene de hulpvraag kenbaar maakt. Voor een goede hulpvraaganalyse is het nodig om in alle redelijkheid individuele situaties zo goed mogelijk in te schatten om een goede beoordeling te kunnen geven. De mantelzorger (die al dan niet zichzelf als zodanig herkennen) kan hierbij een belangrijke rol spelen. In complexe situaties dient de aanwezige mantelzorger dan wel direct betrokkene actief betrokken te worden bij de hulpvraaganalyse. De input van de mantelzorger dan wel direct betrokkene wordt met belanghebbende afgestemd.

 

2.2 De toegangsbepaling

Om belanghebbende zo goed mogelijk te helpen is het van belang om de situatie van belanghebbende inzichtelijk te krijgen. Denk hierbij aan in welke gezinssamenstelling woont iemand, in welk type huis woont iemand, welke sociale contacten heeft iemand, of er financiële problemen zijn, is iemand voldoende mobiel, is er sprake van belangrijke gebeurtenissen die van invloed zijn op iemands deelname aan het maatschappelijk verkeer. Het is belangrijk om eerst het algemene beeld van belanghebbende te krijgen. Dit gebeurt in een gesprek samen met belanghebbende.

Door de situatie zorgvuldig met belanghebbende zelf in beeld te brengen wordt voorkomen dat belanghebbende telkens opnieuw zijn verhaal moet doen. Met een korte check kan worden nagegaan of de situatie van belanghebbende is veranderd.

Bij de toegangsbepaling gaat het erom na samenspraak met belanghebbende een goede oplossing te vinden voor de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving. Bij maatwerk wordt uitgegaan van belanghebbende in zijn omgeving en maatwerk is gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en de participatie. Eigen verantwoordelijkheid en uitgaan van de eigen mogelijkheden, sociaal netwerk spelen hierbij een grote rol. Maatwerk is belangrijk, maar kent wel zijn grens.

Bij de toegangsbepaling wordt gebruik van de ICF classificatie (Verordening art 2.2 lid 5). De ICF is een uniform begrippenkader waarmee het mogelijk is het functioneren van belanghebbende en de eventuele problemen die belanghebbende in het functioneren ervaart te beschrijven inclusief de factoren die op dat functioneren van toepassing zijn.

Bij de toegangbepaling wordt ook gekeken naar de voorzieningen die op het gebied van wonen en zorg uit de AWBZ worden geregeld. Als de oplossing van de hulpvraag (ook) bestaat uit de inzet van AWBZ-voorzieningen leidt de gemeente deze aanvraag door naar het indicatieorgaan van de AWBZ.

 

2.2.1 Samenhangende afstemming

In de integrale uitvraag van de hulpvraag zorgt de gemeente ervoor dat de geboden oplossingen in (individuele) voorzieningen samenhangend is en afgestemd op de situatie van belanghebbende. Tijdens de integrale uitvraag wordt (indien van toepassing) aandacht besteed aan:

  • 1.

    de algemene gezondheidstoestand van belanghebbende;

  • 2.

    de beperkingen die belanghebbende in zijn functioneren ondervindt;

  • 3.

    de woning en de woonomgeving van belanghebbende;

  • 4.

    het psychisch en sociaal functioneren van belanghebbende;

  • 5.

    de sociale omstandigheden van belanghebbende;

  • 6.

    de behoefte van belanghebbende;

  • 7.

    het sociale netwerk van belanghebbende (zowel binnen als buiten de gezinssituatie).

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door de gemeente bij deze bevindingen aangesloten.

 

2.2.2 Verstrekking zonder medische indicatie

In bepaalde situaties, ex artikel 2.2 lid 2 van de Verordening, zal er zonder medische indicatie tot een verstrekking worden overgegaan. Dit omdat op grond van bepaalde kenmerken van de doelgroep waartoe belanghebbende behoort het niet waarschijnlijk is dat de voorziening wordt afgewezen. Verder onderzoek zou onnodig belastend zijn en levert doorgaans geen ander beeld op. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van belanghebbende een rol. Zo is het aannemelijk dat een persoon van 75 jaar of ouder bewegingsbeperkingen ondervindt en zodoende in aanmerking komt voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV).

De gemeente Eindhoven heeft een aantal situaties benoemd waarbij deze medische indicatie achterwege blijft. Dit zijn:

  • 1.

    Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) voor personen van 75 jaar of ouder;

  • 2.

    Hulp bij het huishouden voor alleenstaande personen van 75 jaar en ouder dan wel gehuwde personen waarbij beide partners 75 jaar en ouder zijn. Het betreft maximaal 8 uur per 4 weken;

  • 3.

    transportrolstoelen voor personen van 75 jaar en ouder;

  • 4.

    toiletstoel en badplank (ongeacht de leeftijd).

     

2.3 Voorliggende versus individuele voorzieningen

“In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie voorzieningen te treffen”. De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Ook voorliggende voorzieningen kunnen een oplossing zijn voor de hulpvraag van belanghebbende. Voorliggende voorzieningen bestaan uit:

  • 1.

    Algemene voorzieningen.

  • 2.

    Voorzieningen uit andere wettelijke regeling(en).

     

2.3.1 Algemene voorzieningen

Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende (eenvoudige) voorzieningen is in de verordening het begrip algemene voorzieningen opgenomen. Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt (subsidieert) en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen. Het zal in de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de voorzieningen op voorraad worden gehouden, al dan niet op wijkniveau. Voorbeelden hiervan zijn het sportvoorzieningendepot en het depot van hulpmiddelen in het hospice.

Ook algemene voorzieningen zoals welzijnswerk, buurthuiswerk etc. kunnen voorliggende algemene voorzieningen zijn.

 

2.3.2 Andere wettelijke regeling

Naast algemene voorzieningen bestaan de voorliggende voorzieningen ook uit voorzieningen op basis van andere wetgeving of privaatrechtelijke overeenkomsten.

Ingeval er beroep op een andere regeling of overeenkomst kan worden gedaan, geldt deze als voorliggende voorziening. Verstrekking van een Wmo-voorziening is dus niet mogelijk wanneer de aangevraagde voorziening onder een andere (voorliggende) regeling wordt verstrekt. Het kan gaan om ( niet limitatief):

  • -

    AWBZ: ADL-hulpmiddelen voor lopen, zitten en slapen, communicatie, voeding, persoonlijke verzorging, inrichtingselementen voor woningen.

  • -

    Werknemersverzekeringen (bv WIA, WW, Wajong): voorzieningen voor bijvoorbeeld vervoer naar het werk, vrijwilligerswerk of onderwijs, aanpassingen op het werk of op school.

  • -

    WWB, bijzondere bijstand: inkomensondersteunende voorzieningen zoals vergoedingen voor stookkosten, bewassingskosten, kledingkosten, dieetkosten.

     

2.4 Voorwaarden voor het toekennen van individuele voorzieningen

Bij de behandeling van de aanvraag van individuele voorzieningen spelen enkele algemene voorwaarden, zoals vastgelegd in de verordening in artikel 2.4. Hieronder worden deze voorwaarden en aanverwante zaken nader toegelicht.

 

2.4.1 Aantoonbare beperkingen

Het treffen van Wmo individuele voorzieningen hebben tot doel om de persoon met beperkingen, een chronisch psychisch probleem en /of een psychosociaal probleem een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie. De beperkingen, het chronische psychische probleem en/of het psychosociaal probleem worden aantoonbaar gemaakt naar objectief medische noodzaak.

 

2.4.2 Langdurig noodzakelijk

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot van de Thuiszorgorganisaties dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil echter niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij belanghebbende die terminaal is.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag en herstel na ziekenhuisopname of bij een ontregeld huishouden.

 

2.4.3 Goedkoopst-compenserend

Het criterium goedkoopst-compenserend betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst compenserend dient te zijn, dit betekent dat een voorziening volgens objectieve maatstaven nog toereikend moet zijn. Zijn er twee of meer voorzieningen, compenserend dan kiest de gemeente voor de goedkoopste voorziening. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, dient bij een verantwoord niveau te worden aangesloten.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat deze de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het is wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits belanghebbende bereid is het prijsverschil zelf te bekostigen. Belanghebbende zal in dat geval eerder kiezen voor een persoonsgebonden budget of de meerkosten zelf te betalen bij een natura-verstrekking.

 

2.4.4 In overwegende mate op het individu gericht

Een individuele Wmo voorziening die op grond van de verordening wordt toegekend moet in overwegende mate op het individu gericht zijn. Dit betekent dat er altijd één individuele belanghebbende moet zijn die de voorziening aanvraagt. De individuele Wmo voorziening moet specifiek op de persoon van belanghebbende gericht zijn. Dit betekent overigens niet dat bij het in kaart brengen van de hulpvraag van belanghebbende louter wordt gekeken naar het individu. Er dient ook aandacht te worden besteed aan het sociale netwerk van belanghebbende (zowel binnen als buiten de gezinssituatie), zie hiervoor ook paragraaf 2.2.1 Samenhangende afstemming.

 

2.4.5 Een algemeen gebruikelijke voorziening

Het begrip algemeen gebruikelijk stamt nog uit de tijd van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:

  • 1.

    de voorziening is niet speciaal voor belanghebbenden bedoeld;

  • 2.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 3.

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten;

  • 4.

    Het aan te schaffen object kan voor een niet-belanghebbende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijk zijn: fiets met trapondersteuning, tweede trapleuning, verhoogde toiletpot, seniorenslot, hulpmiddel voor bedieningsgemak bovenlichten, douchekop met glijstang, eenhandsmengkraan, wandbeugels.

 

2.4.6 De ondervonden problemen vloeien voort uit de aard der gebruikte materialen

Het zal hierbij vooral om woonvoorzieningen gaan, waarbij te denken valt aan spaanplaat dat formaldehydegas bevat, halfsteens muren op het westen die veel waterdoorslag geven en dus veel vochtigheid binnen, enz. Iedereen, ongeacht een eventuele handicap, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie handicap en de woning, maar door de gebruikte materialen, reden om een voorziening te weigeren.

 

2.4.7 De kosten zijn gemaakt voorafgaand aan het moment van beschikken

Het is belanghebbende niet toegestaan een gemeente voor een voldongen feit te stellen waarbij de gemeente niet meer de mogelijkheid heeft een (indicatie)onderzoek in te stellen of de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt, loopt de kans op een afwijzing. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. De Centrale Raad gaat er van uit dat de regel bedoeld is om controle achteraf mogelijk te maken. Bij een woningaanpassing zou na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld kunnen worden of er een goedkoper alternatief heeft bestaan. Dat heeft tot consequentie dat indien achteraf toch nog gecontroleerd kan worden wat de goedkoopst- compenserende oplossing was, een afwijzing achterwege moet blijven. Uiteraard kan dan wel de goedkoopst- compenserende voorziening verstrekt worden, ook al is de aangeschafte voorziening aanzienlijk duurder. Dat is dan de consequentie voor belanghebbende die voor de beschikking zelf iets heeft aangeschaft.

Uit deze jurisprudentie valt op te maken dat afwijzing op de grond dat reeds kosten zijn gemaakt voordat het college een beslissing heeft genomen slechts houdbaar is wanneer het college niet meer kan achterhalen of een voorziening noodzakelijk, geschikt en passend is om een aantoonbare beperking op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen. Deze jurisprudentie moet dan ook beslist niet worden beschouwd als een 'vrijbrief' voor belanghebbende om vooruitlopend op een beslissing van het college allerhande voorzieningen aan te schaffen.

2.4.8 Voortijdige herverstrekking

Verloren gegane voorziening door toedoen van belanghebbende.

Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn.

Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik, nalatigheid of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootmobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening kan worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden, in principe gedurende de verdere afschrijvingsperiode.

Voorziening vroegtijdig afgeschreven door intensief gebruik.

We hanteren gemiddelde afschrijvingsperiode van hulpmiddelen. Voor de een kan deze periode te kort zijn, terwijl een ander nog jaren met zijn hulpmiddel vooruit kan. Indien een hulpmiddel technisch wordt afgekeurd en dit ligt aan vroegtijdige slijtage door intensief gebruik dan wordt er een nieuw hulpmiddel verstrekt, zonder verdere maatregelen naar belanghebbende. In de beschikking wordt dan gewoon weer de gemiddelde afschrijvingsperiode genoemd.

3. Verstrekkingsvormen en typen van individuele voorzieningen

3.1 Voorziening in natura

De toekenning van een voorziening in natura vindt plaats bij een beschikking. In deze beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Dit kan zijn in eigendom of in bruikleen.

Artikel 3.2 lid 2 van de verordening voorziet in het van toepassing verklaren van een bruikleenovereenkomst als er een voorziening in natura wordt verstrekt. In deze overeenkomst worden de rechten en verplichtingen van belanghebbende en van het college vastgelegd. Deze overeenkomst maakt onderdeel uit van de beschikking. In de beschikking zal daarom een verwijzing naar de overeenkomst worden opgenomen.

3.2 De gemaximeerde financiële vergoeding

De gemaximeerde financiële vergoeding is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde individuele voorziening te verwerven. Het is een tegemoetkoming in de kosten van een individuele voorziening waarvan de hoogte is gebonden aan een maximum en waarbij geen afstemming met het gezinsinkomen plaatsvindt. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding. Een gemaximeerde financiële vergoeding wordt toegekend voor:

  • -

    De vergoeding voor verhuiskosten, gemaximeerde financiële vergoeding voor huurderving, gemaximeerde financiële vergoeding voor tijdelijke huisvesting.

  • -

    Gemaximeerde financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie.

  • -

    Vervoerskostenvergoedingen.

  • -

    De gemaximeerde financiële vergoeding voor bovenregionaal vervoer.

  • -

    De individuele sportvoorziening.

3.3 Het persoonsgebonden budget (PGB)

Om duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen teneinde de voorziening verantwoord te laten zijn, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor wordt voorkomen dat door onduidelijkheid over de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

3.3.1 Check of belanghebbende om kan gaan met het PGB

In het Besluit (artikel 2.4.) zijn een aantal afwijzingsgronden opgenomen wanneer belanghebbende geen beroep kan doen op de keuzevrijheid om een PGB te kiezen.

In lid b staat dat er een onderzoek plaatsvindt om na te gaan of belanghebbende wel kan omgaan met het PGB.

De gemeente heeft een vergewisplicht om te checken of iemand geestelijk in staat is zijn PGB te beheren en er conform het programma van eisen de juiste voorziening mee in te kopen.

Aanwijzingen dat iemand hiertoe niet in staat is zijn onder andere:

  • -

    belanghebbende is bekend bij een instantie voor geestelijke gezondheidszorg (bijvoorbeeld GGzE, MEE, bemoeizorg, Lunetzorg);

  • -

    belanghebbende is bekend bij een instantie voor verslavingsproblematiek (bijvoorbeeld NEOS, Novadic-Kentron).

Het gaat hierbij om aanwijzingen die moeten worden gecheckt.

Tevens kan er een onderzoek plaatsvinden om na te gaan dat er problemen op het financiële vlak zijn waardoor belanghebbende het PGB niet kan aanwenden.

Aanwijzingen dat iemand om financiële redenen geen PGB dient te krijgen zijn onder andere:

  • -

    belanghebbende is (in GWS) bekend als klant bij schulddienstverlening;

  • -

    aan belanghebbende vragen of hij vaak (meerdere weken per maand) dan wel langdurig(meerdere maanden achter elkaar) rood staat bij de bank. Dit wordt wel afgezet tegenover de maandelijkse inkomsten en eventueel spaargeld.

Ook hier gaat het om aanwijzingen die moeten worden gecheckt (oa bij de afdeling schulddienstverlening). Bij gerede twijfel kan er geen PGB worden uitgekeerd en wordt er aan belanghebbende een voorziening in natura aangeboden.

De gemeente Eindhoven geeft in haar rapportage expliciet aan dat dit/deze onderzoek(en) zorgvuldig is/zijn gebeurd.

3.3.2 Omvang van het PGB

Het persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat belanghebbende onder voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. De omvang van het persoonsgebonden budget is bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Eindhoven. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden:

Enerzijds is er het persoonsgebonden budget voor diensten, te weten hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen.

Wat betreft de hoogte van het PGB voor hulpmiddelen wordt er per toekenning een berekening gemaakt. De kosten van de voorziening in natura zijn uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Dat wordt afgeleid van de tarieven van de leveranciers waarmee de Gemeente Eindhoven een overeenkomst heeft. Daarbij worden bedragen geteld voor de verzekering, het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van is. De PGB bedragen zijn vastgelegd in het besluit.

In de tarieven zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via de overeenkomst met de leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Om het voor belanghebbende wel mogelijk te maken het hulpmiddel aan te schaffen berekenen we een maximum korting van 35% door.

3.3.3 Uitbetaling van het PGB

In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.

Is de beschikking verzonden dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld.

Hierbij gelden de volgende regels:

  • -

    Een PGB voor hulp bij het huishouden wordt maandelijks betaalbaar gesteld.

  • -

    Een PGB voor hulpmiddelen wordt uitbetaald aan een door belanghebbende gekozen leverancier na overleg van de factuur of het betalingsbewijs.

  • -

    Een PGB voor onderhoudskosten wordt jaarlijks vooraf beschikbaar gesteld, zolang belanghebbende de voorziening nog gebruikt, ook al is de afschrijvingsduur verstreken. Dit kan langer zijn dan de in de beschikking genoemde periode waarvoor het budget bestemd is.

3.3.4 De controle van het PGB

Iedere belanghebbende die een PGB heeft ontvangen, dient de volgende stukken te bewaren:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

  • -

    of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen;

  • -

    een kopie van de zorgovereenkomst die is gesloten met degene die de hulp bij het huishouden levert.

Steekproefsgewijs bepaalt het college bij welke belanghebbenden deze stukken worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden.

3.3.5 Verstrekking van het PGB

Bij het verstrekken van een individuele voorzieningen in de vorm van een PGB kunnen zich een aantal situaties voordoen die bij een verstrekking in natura niet voorkomen. Hieronder worden de meest voorkomende situaties beschreven en uitgelegd hoe de gemeente Eindhoven hier in beginsel mee omgaat.

De voorziening is voordat de gebruikelijke afschrijftermijn afloopt niet meer noodzakelijk of compenserend

Indien belanghebbende komt te overlijden waardoor de voorziening niet meer wordt gebruikt wordt het resterende budget niet teruggevorderd op de erven. Als de voorziening niet meer volledig compenserend is in verband met een verslechterde medische situatie die niet was voorzien wordt er, op basis van een nieuwe indicatie, opnieuw een voorziening toegekend en gaat de looptijd van het persoonsgebonden budget opnieuw in.

In beide situaties kan de belanghebbende of zijn erven de PGB-voorziening teruggeven aan de (leverancier) van de gemeente zonder dat hier een vergoeding tegenover staat.

Belanghebbende heeft zijn PGB uitgegeven aan verkeerde hulpmiddelen/diensten.

Als belanghebbende zijn budget uitgeeft aan zaken die zijn beperking niet of onvoldoende compenseren en om die reden opnieuw aanklopt bij de gemeente, kan hij verwachten dat zijn budget wordt teruggevorderd omdat hij het niet heeft besteed aan het doel waarvoor het is gegeven.

De gemeente kan vervolgens aan zijn compensatieplicht voldoen door de verstrekking van een voorziening in natura. Belanghebbende heeft in dit geval immers laten zien dat hij niet in staat is tot het omgaan met een persoonsgebonden budget. Dat laatste geldt als uitsluitingsgrond onder het begrip ‘overwegende bezwaren’ in artikel 6 Wmo

De voorziening moet gedurende de looptijd worden aangepast.

Is de voorziening nog niet afgeschreven dan kan er een PGB worden toegekend voor de aanpassing. Het is overigens niet de bedoeling dat bij een gelijktijdige toekenning van de voorziening en de aanpassing er voor verschillende vormen van verstrekking wordt gekozen.

Belanghebbende wil zijn huidige voorziening omruilen voor een PGB.

Belanghebbende die hulp bij het huishouden ontvangt kan wisselen van verstrekkingsvorm. Dit betekent dat hij zijn natura-toekenning kan omzetten in een PGB en omgekeerd.

Heeft belanghebbende een hulpmiddel in natura dan heeft de gemeente hem reeds gecompenseerd door op grond van de Wmo (of ex Wvg) een voorziening toe te kennen. Er is dan geen sprake van een participatieprobleem. Deze voorziening kan dan niet worden omgeruild voor een PGB. Pas als de voorziening is afgeschreven of niet meer compenserend of aan te passen is, dan kan belanghebbende bij de verstrekking van de nieuwe individuele voorziening gebruik maken van de keuzevrijheid en voor een PGB kiezen.

Belanghebbende houdt over op zijn budget.

Indien belanghebbende overhoudt op zijn budget, wordt dit niet teruggevorderd. Wettelijke gezien moet het persoonsgebonden budget vergelijkbaar zijn aan de verstrekking in natura. De hoogte van de tarieven worden vastgesteld op basis van de tegenwaarde van goedkoopst compenserende voorziening. Het zal daarom zelden voorkomen dat belanghebbende overhoudt op zijn budget.

Belanghebbende verhuist naar een andere gemeente

Bij verhuizing buiten Eindhoven vervalt het recht op de voorziening en daarmee op het PGB. Belanghebbende moet de gemeente het niet bestede deel van het PGB budget terugbetalen danwel de resterende afschrijvingswaarde van het hulpmiddel.

Overmacht

Belanghebbende kan door overmacht, buiten zijn schuld, zijn voorziening verspelen, bijvoorbeeld door een ongeval waarbij een onverzekerde derde betrokken is of doordat een leverancier buiten de schuld van belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt, terwijl er al wel (aan)betalingen zijn gedaan. In dat geval zal belanghebbende met succes opnieuw een beroep kunnen doen op het gemeentelijke compensatiebeginsel.

3.4 Typen van individuele voorzieningen

Alle individuele voorzieningen kennen verschillende typen. Deze zijn opgebouwd van voorzieningen met een collectief karakter naar gangbare individuele voorzieningen tot alternatieve individuele voorzieningen. In deze volgorde worden de voorzieningen ook aangeboden aan belanghebbende. In het verleden spraken we van primaten voor collectieve voorzieningen. Ook nu zijn de collectief ingevulde individuele voorzieningen voorliggend op overige individuele voorzieningen.

Voor alle typen van individuele voorzieningen is wel een indicatie en beschikking nodig.

  • a.

    Van de individuele voorzieningen die collectief zijn ingevuld is het bekendste voorbeeld het CVV. Collectief ingevulde individuele voorzieningen worden alleen in natura aangeboden.

  • b.

    Gangbare individuele voorzieningen: dit betreft het volledige pakket aan voorzieningen dat de gemeente inkoopt, zowel het standaard pakket (binnen-pakket voorzieningen) als de buiten-pakket voorzieningen. Deze voorzieningen kennen een natura en PGB variant.

4 Hulp bij het huishouden

4.1. Toegangsbepaling Hulp bij het Huishouden

Voor het bepalen van een eventuele toekenning Hulp bij het Huishouden wordt van een aantal uitgangspunten uitgegaan. De gemeente Eindhoven kent een individuele voorziening voor Hulp bij het Huishouden toe als:

  • -

    de specifieke beperking van de cliënt hierom vraagt,

  • -

    en vanuit de gemeente gezien het de goedkoopst compenserende voorziening is.

De gemeente kan een voorziening afwijzen als:

  • -

    de cliënt niet in de gemeente Eindhoven woont

  • -

    de cliënt geen aantoonbare beperkingen heeft

  • -

    de cliënt een beperking heeft die wel aantoonbaar is, maar niet objectiveerbaar aan de hand van ICF

  • -

    er sprake is van gebruikelijke zorg

  • -

    de voorziening algemeen gebruikelijk is

  • -

    de cliënt via andere wettelijke regelingen aanspraak kan maken op een voorziening

  • -

    de cliënt zelf of zijn sociaal netwerk een voldoende compenserende oplossing kan creëren

  • -

    een collectieve voorziening voldoende compenserend en beschikbaar is.

4.1.1. Gebruikelijke zorg in Eindhoven: Zorg voor elkaar

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen. Hierdoor bestaat er geen noodzaak meer om hulp bij het huishouden te indiceren. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk.

Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Gebruikelijke zorg is alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.

In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd!

Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar.

Zie bijlage 2 voor het protocol gebruikelijke zorg gemeente Eindhoven

4.1.2. Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn niet wettelijke voorliggende voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn en ervoor zorgen dat iemand zelf in zijn zorgvraag kan voorzien. Een, niet limitatieve, lijst van deze voorziening is:

  • -

    kinderopvang of voor- en naschoolse opvang, overblijfmogelijkheden op school;

  • -

    oppascentrales;

  • -

    maaltijdvoorziening, boodschappenservice;

  • -

    hondenuitlaat-service;

  • -

    technische hulpmiddelen zoals droger, afwasmachine.

Ten aanzien van technische hulpmiddelen geldt dat deze kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine, maar denk ook aan het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine. Als dergelijke apparaten/hulpmiddelen niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van hulp.

4.1.3 Wettelijke voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen maar ook andere voorzieningen zijn. Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn de voorzieningen die in wet- en regelgeving zijn vastgelegd en op basis van artikel 2 van de Wet, voorgaan op Wmo-voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op Kinderopvang en verschillende andere wetten.

Voor zowel algemeen gebruikelijke voorzieningen als wettelijke voorliggende voorzieningen geldt dat het niet van belang is of iemand wel of niet gebruik wil maken van deze voorzieningen. Of iets wel of niet algemeen gebruikelijk is hangt (onder meer) af van het inkomen. Daarnaast moet een voorliggende voorziening wel ter plaatse beschikbaar zijn.

Als iemand zich via een voorliggende voorziening voldoende kan redden, wordt geen individuele voorziening geïndiceerd. Er moet wel onderzocht worden of het gebruik van een voorliggende voorzieningen geen onevenredig negatief effect heeft op de leefsituatie van betrokkene.

4.1.4 Eigen oplossingen van de client

De Wmo legt in de gemeente Eindhoven een sterke nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en daarmee de eigen oplossingen voor ervaren beperkingen en belemmeringen. Het in eigen kracht laten (door inzet van zelfgeorganiseerde ondersteung) of plaatsen (door het aanleren van taken) is te prefereren boven eventuele collectieve of individuele voorzieningen.

4.1.5 Mantelzorg

Mantelzorg is zorg voor personen met wie je een persoonlijke band hebt: familieleden, kennissen of buren. De zorg is zwaarder, langduriger of intensiever dan normale gebruikelijke zorg. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Als de mantelzorger problemen ondervindt bij het leveren van de zorg- bijvoorbeeld door overbelasting- is het mogelijk om hulp bij het huishouden te verstrekken.

4.1.6. Collectieve voorzieningen

De gemeente Eindhoven is voor de activiteiten die onder Hulp bij het huishouden vallen collectieve voorzieningen aan het ontwikkelen. Deze worden voorliggend ingezet voor mogelijke individuele voorzieningen. Hierbij moet men denken onder andere denken aan: boodschappen doen.

Voor wat betreft het totale compensatiebeginsel zijn het voornamelijk activiteiten met als doel participeren in de maatschappij, hierbij valt te denken aan wijkgerichte activiteiten die met name in buurthuizen worden aangeboden.

Voor deze voorzieningen wordt in principe geen individuele indicatie meer afgegeven, tenzij de collectieve variant onvoldoende compenserend is voor de specifieke situatie van de cliënt.

4.2 Toekenning Hulp bij het Huishouden

Als men na onderzoek recht heeft op Hulp bij het Huishouden dan ontvangt men snel en adequaat een voorziening op basis van 8 uur per 4 weken.

Er zijn een aantal redenen om af te wijken van het aantal maximale uren van 8 uur per 4 weken, namelijk:

  • 1.

    Mocht uit het gesprek met de gespreksvoerder blijken dat het aantal uren van 8 uur per 4 weken onvoldoende blijkt dan zal de cliënt doorverwezen worden naar de casemanager. De casemanager zal met behulp van de tijdsnormeringen bepalen hoeveel uur Hulp bij het huishouden de cliënt uiteindelijk zal krijgen.

  • 2.

    Het kan ook zijn dat de thuiszorgaanbieder constateert dat het aantal uren Hulp bij het huishouden te weinig zijn voor desbetreffende cliënt. De thuiszorgaanbieder zorgt voor een goede motivatie waarom er meer uren noodzakelijk zijn. De casemanager zal na een gesprek met de cliënt bepalen met gebruik van de tijdsnormeringen of er daadwerkelijk meer uren hulp bij het huishouden noodzakelijk zijn.

  • 3.

    De cliënt kan uiteraard ook zelf aangeven dat het aantal uren hulp bij het huishouden onvoldoende is. De casemanager zal dan in gesprek gaan met de cliënt en naar aanleiding van het gesprek en de tijdsnormeringen bepalen of er meer uren noodzakelijk zijn.

Als de maximaal 8 uur per 4 weken onvoldoende is dan vindt er een uitgebreide indicatie plaats en geldt het protocol zoals beschreven in bijlage 1.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 van de Verordening bepaalt dat er drie soorten woonvoorzieningen zijn:

  • a.

    hulpmiddelen in het kader van wonen

  • b.

    verhuis en inrichtingskosten

  • c.

    woningaanpassing

5.1 Toegangsbepaling woonvoorzieningen

  • 1.

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van een woning.

  • 2.

    Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing,de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • 3.

    Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarnaast kan met de woningcorporaties worden bekeken of zij een woonunit willen aanschaffen en deze verhuren als mantelzorgwoning. Een verzoek hiervoor moet eerst via Steunpunt Mantelzorg Verlicht worden ingediend. Vanuit daar wordt de situatie verder bekeken.

  • 4.

    Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.

  • 5.

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • 6.

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • 7.

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

5.2Zaken die een rol spelen bij de mogelijke oplossingen

Bij de hulpvraaganalyse wordt na samenspraak met belanghebbende bekeken welke oplossing, naar objectieve maatstaven gemeten, de goedkoopste compenserende oplossing is. Hierbij gaat het met name om de vraag verhuizen versus aanpassing van de woning. Bij deze analyse spelen de volgende punten een rol:

De sociale omstandigheden:

1.De mantelzorg die door de verhuizing wegvalt.

Als er sprake is van mantelzorg vanuit de buurt, die onder druk komt als belanghebbende naar een andere wijk verhuist, kan niet gesteld worden dat verhuizen een geschikte oplossing is. Wanneer belanghebbende zou verhuizen zal de mantelzorg immers weg kunnen vallen. Als sprake is van het wegvallen van mantelzorg door een verhuizing kan het aanpassen van de woning de voorkeur krijgen. Dit moet per individuele situatie bekeken worden. Als verhuisd kan worden binnen de wijk moet het besluit tot verhuizen gelden boven het aanpassen van de woning omdat de mantelzorg dan niet in gevaar komt.

2.De binding van belanghebbende (en de leden van zijn gezin) met de wijk;

Als belanghebbende cruciale sociale contacten heeft en daar ook van afhankelijk is voor zijn welbevinden en die sociale contacten dicht in de buurt van de woning liggen, is het de vraag of verhuizen naar een andere omgeving wel verstandig is. Als belanghebbende door verhuizing naar een andere wijk in een sociaal isolement dreigt te geraken doordat het sociale verband met de huidige woonomgeving wegvalt, kan niet gesteld worden dat verhuizen een compenserende oplossing is. Per individuele situatie moet deze afweging gemaakt worden. Als in dergelijke situaties verhuisd kan worden naar een geschikte woning binnen de wijk ligt dit weer anders. Dan wordt de woning niet aangepast. In die gevallen is verhuizen wel de meest compenserende goedkoopste oplossing.

Urgentie van verhuizen/aanpassing.

Duidelijk moet worden hoe urgent het aanpassen van de woning of verhuizen naar een geschikte woning is. Dit moet bij de indicatiestelling bepaald worden. Als het aanpassen van de woning of verhuizen naar een geschikte woning urgent is en er komt op de in de indicatie gestelde termijn geen geschikte woning beschikbaar dan zal de huidige woning van belanghebbende aangepast moeten worden.

Snelheid waarmee een woonprobleem gecompenseerd kan worden.

Omdat het primaat ligt bij verhuizen, moet belanghebbende in kwestie ook in de gelegenheid gesteld worden om te kunnen verhuizen. Als het voor belanghebbende in kwestie jaren duurt voordat deze kan verhuizen is de verhuizing geen compenserende oplossing meer. Er moet wel genoeg woningaanbod aanwezig zijn om te stellen dat verhuizen de oplossing is.

Bij een huurwoning is belanghebbende zelf verantwoordelijk voor het zoeken van een geschikte woning. Gemeente en corporaties kunnen belanghebbende behulpzaam zijn.

Bij een koopwoning moet belanghebbende erop gewezen worden dat deze zelf moet zoeken naar een nieuwe woning. Het betrekken van een huurwoning is hierbij niet uitgesloten.

In het indicatieadvies moet opgenomen zijn binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

Sprake moet zijn van een 'redelijke termijn':

  • a.

    Als aan het einde van een redelijke termijn feitelijk voorzienbaar is dat alsnog een geschikte woning beschikbaar komt, kan alsnog vastgehouden worden aan de beschikking en verder gezocht worden naar een geschikte woning.

  • b.

    Anders ligt het, als binnen de termijn wel (geschikte) woonruimte is aangeboden, maar deze door belanghebbende wordt geweigerd. Bij weigering kan echter niet van de gemeente worden gevraagd de huidige woning alsnog aan te passen.

  • c.

    Als verhuizing pas plaatsvindt na aflopen van de termijn, al dan niet na verlenging van de termijn, bestaat er geen recht meer op de gemaximeerde financiële vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten.

Afzetten van de aanpassingskosten van de huidige woonruimte tegen nieuwe woonruimte:

  • -

    voldoet de (vrijkomende) woning aan de eisen van de nieuwe bewoner of zijn er nog extra aanpassingen nodig? Als extra aanpassingen noodzakelijk zijn, is het de vraag wat de hoogte van de kosten is om de woning geschikt te maken;

  • -

    als er een kostenafweging wordt gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen anderzijds moeten alle kosten daarbij worden betrokken. Dit houdt in dat de aanpassingskosten van de huidige woonruimte afgezet moeten worden tegen

  • a.

    de verhuiskostenvergoeding voor de ondersteuningsvrager;

  • b.

    het eventueel aanpassen van de nieuwe woning;

  • c.

    het eventueel vrijmaken van de woning.

    Om een totale kostenvergelijking te maken zou als de 'nieuwe' woning leeg staat tevens rekening moeten worden gehouden met:

  • d.

    een eventueel gemaximeerde financiële vergoeding voor huurderving.

Werksituatie, met name de afstand tot het werk.

Ook de werksituatie van belanghebbende kan van invloed zijn op de beslissing om al dan niet te verhuizen. Hierbij gaat het met name over de afstand tot het werk en de wijze waarop belanghebbende deze kan overbruggen (al dan niet met vervoersvoorzieningen). Als belanghebbende zijn werk 'aan huis' heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

Voorzienbare verandering in woonbehoefte.

Een belangrijke afweging die feitelijk al aan het begin van de beoordeling gemaakt moet worden is de beantwoording van de vraag of iemand niet zelf passende maatregelen had moeten nemen om de situatie te vermijden waarbij verhuizing of woningaanpassing geboden zal zijn.

Vooral voor ouderen geldt dat zij op enig moment om moeten zien naar woonruimte die ook geschikt is als men te maken zal krijgen met beperkingen op grond van de oudere leeftijd.

In die gevallen wordt de verhuizing als algemeen gebruikelijk aangemerkt en wordt hier geen verhuis en inrichtingskostenvergoeding voor gegeven. In de verordening is dit in artikel 5.3 lid c opgenomen.

Algemeen gebruikelijk en woonvoorzieningen

Bij de beoordeling van de aanvraag moet ook gekeken worden naar in hoeverre de aanvraag algemeen gebruikelijk is en in hoeverre de capaciteit van de aanvrager toereikend is om zelf in de kosten van de woonvoorziening te voorzien.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn die voorzieningen die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking, algemeen voor iedereen verkrijgbaar zijn en niet –aanzienlijk- duurder zijn dan vergelijkbare producten.

5.3. Soorten woonvoorzieningen

5.3.1 Hulpmiddelen in het kader van wonen

Hulpmiddelen in het kader van wonen zijn hulpmiddelen die het mogelijk maken dat belanghebbende in zijn woning kan blijven wonen zonder dat er bouwkundige aanpassingen nodig zijn. Dit betekent dat er geen afweging wordt gemaakt in het kader van (het primaat) van verhuizen als belanghebbende een hulpmiddel in het kader van wonen nodig heeft.

5.3.1.1 Trapliften

Vanaf 1 januari 2009 worden trapliften in de gemeente Eindhoven niet langer beschouwd als een bouwtechnische woning aanpassing maar als een roerende woonvoorziening omdat deze na gebruik door de leverancier wordt verwijderd en de woning in originele staat terugkeert.

Net als bij de overige hulpmiddelen wordt de traplift in natura en PGB aangeboden.

5.3.1.2 Overige hulpmiddelen in het kader van wonen

Voorbeelden hiervan zijn tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, draaischijven, transferplanken. De voorziening wordt in natura of als persoonsgebonden budget verstrekt. In geval van een natura-verstrekking van een douche- en toiletvoorziening wordt, in verband met de hygiëne, voorzieningen in eigendom verstrekt. De overige voorzieningen die in natura verstrekt worden, worden in bruikleen verstrekt.

Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De overige hulpmiddelen in het kader van wonen moeten voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Of belanghebbende in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en compenserend alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank.

Ook zal bij voorkeur met de overige hulpmiddelen in het kader van wonen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen in een slooppand wonen.

5.3.1.3 Onderhoud, keuring en reparatie

Het gaat hier om kostbare woonvoorzieningen (m.n. mechanische en elektrische voorzieningen) komen in aanmerking vanwege de verlengde levensduur en de grotere veiligheid. Het betreft een limitatieve lijst, zie hiervoor artikel 3.10 van het Besluit.

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor de voorziening:

  • 1.

    de woonvoorziening is in het kader van Wmo, Wvg, het BGSHG of de RGSHG verleend;

  • 2.

    belanghebbende bewoont ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf;

  • 3.

    de reparatie is nodig als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen.

Persoonsgebonden budget.

De eigenaar van de woonruimte ontvangt het PGB. Reparaties aan verstrekte woonvoorzieningen worden volledig vergoed, tenzij de reparatie het gevolg is van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid.

5.3.2 Verhuis en inrichtingskosten

Verhuis en inrichtingskosten zijn een gemaximeerde financiële vergoeding.

Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

  • 1.

    belanghebbende gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een geschikte woning;

  • 2.

    belanghebbende vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de meest compenserend goedkoopste oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

  • 3.

    voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.

Het college verstrekt in beginsel geen vergoeding voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

Bij een verzoek om verhuiskostenvergoeding krijgt belanghebbende een beschikking, waarin toestemming wordt verleend voor de verhuizing. De uitbetaling (aan belanghebbende) vindt pas plaats als belanghebbende een schriftelijk bewijs kan overleggen dat hij/zij het nieuwe huurcontract / koopcontract heeft getekend. De periode tussen beschikking en uitbetaling bedraagt maximaal 12 maanden. Daarna kan op basis van heronderzoek worden bepaald of de voorziening weer voor 12 maanden beschikbaar wordt gesteld.

Naast vergoeding voor de verhuis en inrichtingskosten kent de gemeente Eindhoven ook vergoedingen voor kosten in verband met tijdelijke huisvesting en huurderving.

5.3.2.1 Kosten i.v.m. tijdelijke huisvesting

Als belanghebbende tijdens het aanpassen van zijn huidige woonruimte niet in de woonruimte kan verblijven, dan kan hij/zij een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten krijgen als hij/zij tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken. Daarnaast kan tijdelijke huisvesting noodzakelijk zijn in verband met de aanpassing van de door belanghebbende nog te betrekken woonruimte .

De kosten worden gemaakt in verband met:

  • a.

    het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

  • b.

    het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte;

  • c.

    het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor de voorziening:

  • -

    belanghebbende kan redelijkerwijs niet voorkomen dat hij/zij dubbele woonlasten heeft;

  • -

    het betreft een zelfstandige woonruimte dan wel een particuliere (niet AWBZ) woongroep die wat betreft woonfuncties vergelijkbaar zijn met zelfstandige woonruimten. Niet in aanmerking komen: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, AWBZ-instellingen, vakantiewoningen, tweede woningen en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte gebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • -

    belanghebbende verblijft niet in een instelling die ingevolge artikel 8 van de AWBZ (Stb. 1992, 392) is erkend, tenzij er sprake is van dagbehandeling.

Gemaximeerde financiële vergoeding.

De hoofdbewoner van de woonruimte krijgt de gemaximeerde financiële vergoeding. De vergoeding wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan tot een maximum van 6 maanden .

De tegemoetkoming wordt verstrekt voor de woning die aangepast wordt en niet voor de woning waarin belanghebbende tijdelijk verblijft. Belanghebbende kan alleen huurtoeslag ontvangen voor de woning, waar hij/zij woont. Belanghebbende zal dus zelf bij de belastingdienst de huurtoeslag moeten aanvragen voor zijn/haar tijdelijke woning. Op het moment dat belanghebbende verhuist naar de tijdelijke woning, stopt de huurtoeslag op de aan te passen woning. Voor meer informatie hierover kan belanghebbende contact opnemen met de Belastingdienst, en is te verkrijgen op internet via www.toeslagen.nl.

5.3.2.2Huurderving

Bij het verbreken van de band tussen een aangepaste woning en belanghebbende (verhuizing/overlijden) komt deze woning voor hergebruik beschikbaar. Het is mogelijk dat deze woning niet onmiddellijk opnieuw door een andere belanghebbende in gebruik kan worden genomen, hetzij omdat hiervoor (nog) geen gegadigde is, hetzij omdat de woning nog enigermate aangepast dient te worden aan de belemmeringen van de nieuwe bewoner .

5.3.3 Woningaanpassingen

Woningaanpassingen zijn bouwkundige woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van belanghebbende geheel of gedeeltelijk wegnemen en het normale gebruik van de woning bevorderen. Het gaat om onroerende, dus aard- en/of nagelvaste, voorzieningen. De hobby-, werk-, recreatie- of speelruimte komt niet in aanmerking voor een woningaanpassing, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden. De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen.

Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

Voorwaarden woningaanpassing.

  • -

    Uitzondering op het beginsel dat een woningaanpassing worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. (zie verder)

  • -

    Bij de woningaanpassing wordt gebruik gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Zo is het dat gebruikt wordt voorzien van een keurmerk (FSC of Keurhout-Duurzaam).

  • -

    De eigenaar van de woonruimte verleent medewerking.

  • -

    De te treffen voorziening moet toereikend verzekerd zijn of worden.

  • -

    De woningaanpassing kan een eigen toegangspad betreffen, maar kan geen betrekking hebben op de garage (of carport), tenzij de aanvraag betrekking heeft op een toegangsdeur tot de garage voor zover deze noodzakelijk als berging dienst doet, alsmede door middel van het oprichten van aanbouwen of bijbouwen met dat doel.

Soorten woningaanpassingen

5.3.3.1 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimte

De volgende voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor belanghebbende ontoegankelijk blijft (art. 5.4 Verordening):

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van automatische deuropeners;

  • c.

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • d.

    het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een tweede trapleuning bij een portiekwoning; en

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

5.3.3.2 Uitbreiding van ruimten of verwerven extra grond

Het is mogelijk om een PGB te krijgen voor:

1 het uitbreiden van een bepaald vertrek dan wel vertrekken of

2 het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek

indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m² wat voor een PGB in aanmerking komt is per vertrek gemaximaliseerd

Aantal m² waarvoor ten hoogste een PGB kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woonruimte.

Soort vertrek

Maximaal aantal m² bij aanbouw van een vertrek:

Maximaal aantal m² bij uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek:

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

eenpersoonsslaapkamer

10

4

tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-wastafel

-doucheruimte

2 3

1 2

entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

Bij het verwerven van extra grond geldt ook:

het aantal m² verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste in aanmerking komt voor een PGB bedraagt 20 m².

5.3.3.3 De uitraasruimte

Het gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van belanghebbende met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn.

De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.

Betreft het een aanpassing gericht op kinderen ( uitraaskamer of speelkamer), dan is er een orthopedagogisch advies vereist, om een verantwoorde beslissing op de aanvraag te kunnen nemen. Op basis van dit deskundigenadvies zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van belanghebbende voor wie de uitraaskamer nodig is.

5.3.3.4 Voorwaarden voor uitbetaling PGB voor woningaanpassing.

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een geschikte aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om het toegekende PGB ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan belanghebbende en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet belanghebbende is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden. De voorziening wordt als PGB verstrekt waarna vervolgens voor maximaal 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage wordt betaald. Het PGB wordt aan de woningeigenaar betaald. De eigen bijdrage komt voor rekening van belanghebbende.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a.

    er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop het PGB betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • b.

    aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • e.

    meteen na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van het PGB verklaart de gerechtigde van het PGB aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

  • f.

    de gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het PGB;

  • g.

    de gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het PGB is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

5.3.3.5 Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

  • 9.

    de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden:

  • 12.

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor belanghebbende, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

6 Individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

6.1 Toegangsbepaling verplaatsen per vervoersmiddel

  • 1.

    Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al jaren een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

  • 2.

    Om voor een individuele vervoersvoorziening in aanmerking te komen zal gekeken moeten worden in hoeverre deze algemeen gebruikelijk is.

  • 3.

    Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Denk daarbij aan gebruik eigen auto, openbaar vervoer, maar ook fietsen in bijzondere uitvoering, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

  • 4.

    Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene. Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een gebruikersbijdrage.

  • 5.

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoeftekan worden gecompenseerd met vervoersvoorzieningen die collectief zijn ingevuld. Voor deze voorzieningen geldt het primaat. Denk hierbij aan CVV, pools van scootmobielen (als deze voorhanden zijn).

  • 6.

    Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

6.1.1 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

Het compensatiebeginsel voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootmobiel, vallen dan ook niet onder de het compensatiebeginsel.

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.

6.1.2 Voorliggende voorzieningen

Vervoer in verband met werkBij de beoordeling van aanspraken op Wmo vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

Vervoer in verband met vrijwilligerswerk.

Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald. De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt danwel door de uitkeringsinstantie waarvan men een uitkering ontvangt.

Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang of bezoek aan medische behandelaars.Medisch vervoer behoort tot de verplaatsingen die belanghebbende in staat stelt om deel te nemen aan het leven van alledag, voor zover gereisd moet worden naar bestemmingen die onder de compensatieplicht van het college vallen. Dit betekent concreet vervoer binnen het CVV vervoersgebied.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe niet onder het Wmo-compensatiebeginsel. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging.

Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

Vervoer in verband met het volgen van onderwijs.

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder het Wmo-compensatiebeginsel. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt.

Vervoer van kinderen door ouders met een beperking.

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van beroep.

6.1.3 Vervoer voor AWBZ-instellingsbewoners

Voor belanghebbenden die verblijven in een AWBZ-instelling geldt dat zij aanspraak kunnen maken op vervoersvoorzieningen vanuit de AWBZ of andere verzekeringen zoals een zorgverzekering. Dit zijn voorliggende voorzieningen en blijven zodoende buiten de invloedssfeer van de Wmo. Het betreft hier:

  • -

    vervoer dat past in de behandeling/therapie;

  • -

    vervoer naar dagbehandeling in verpleeghuizen en dagopvang in verzorgingshuizen, onder meer in het kader van substitutieprojecten;

  • -

    vervoer van door de instelling georganiseerde recreatieve activiteiten;

  • -

    vervoer dat noodzakelijk is voor de opname in de instelling en bij ontslag uit de instelling;

  • -

    vervoer vanuit de instelling naar een ziekenhuis of therapeut.

Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners.

Ook hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder het compensatiebeginsel vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking van het compensatiebeginsel ten aanzien van de begeleiding.

Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners.

Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor AWBZ-bewoners en overige voor bewoners van de gemeente.

6.2 Soorten individuele voorzieningen voor het zich verplaatsen per vervoermiddel

Individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel zijn:

  • 1.

    vervoersmiddelen;

  • 2.

    collectieve vervoersvoorziening (Collectief Vraagafhankelijk vervoer / CVV);

  • 3.

    vervoerskostenvergoedingen;

De eerste drie worden hieronder nader beschreven.

6.2.1 Vervoersmiddelen

Dit betreft fietsvoorzieningen (zoals een driewielfiets, een driewiel-ligfiets, een duofiets of een handbike/aankoppelfiets) of elektrisch bewogen vervoersvoorzieningen zoals de scootmobiel of een elektrische handbike/aankoppelfiets.

6.2.1.1 Scootmobielpools

Bij vervoersmiddelen zoals een scootmobiel kan de gemeente een pool oprichten waarvan belanghebbenden gebruik kunnen maken. Indien de persoonskenmerken en de vervoersbehoefte van de aanvrager/gebruiker voldoende gecompenseerd wordt met een scootmobiel uit de pool, kan men geen aanspraak maken op een individuele scootmobiel.

Wanneer men gebruikt maakt van een scootmobielpool zal er geen eigen bijdrage opgelegd worden voor het vervoersmiddel.

6.2.1.2 Rijvaardigheidsbewijzen

Vanaf 1 september 2011 kent de gemeente Eindhoven het rijvaardigheidsbewijs scootmobielen. Bij alle nieuwe cliënten en bij herindicaties zal dit rijvaardigheidsbewijs worden afgenomen. Bij de rijvaardigheid wordt gelet op verkeersinzicht en voertuigbeheersing.

Wanneer men niet slaagt voor het rijvaardigheidsbewijs dan zal er geen scootmobiel verstrekt worden maar moet er gekeken worden naar een andere compenserende vervoervoorziening.

6.2.2 Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)

Het collectief vraagafhankelijk vervoer is een individuele voorziening die collectief is ingevuld. Zie paragraaf 3.4.

Belanghebbende kan voor een collectieve vervoersvoorziening in aanmerking komen, wanneer aantoonbare beperkingen:

  • -

    het gebruik van het openbaar vervoer onmogelijk maken; of

  • -

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Aspecten die hierbij een rol spelen zijn de afstand tot de dichtstbijzijnde halte, de inspanning en tijd die het kost deze halte te bereiken, belemmeringen bij het vervoer zelf, zoals: het in- en uitstappen, het zitten, het zich staande kunnen houden bij het wegrijden of afremmen.

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd middels het loopafstands-criterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan ook komt men voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.

Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken.

Indien nog gefietst kan worden over grotere afstanden kan hier ook rekening mee worden gehouden.

Komt men op grond van deze criteria voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is. Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het “loop” en “fietsvervoer”. Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor mensen zonder beperking het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. Als op beide terreinen problemen bestaan moet op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen noodzakelijk zijn. Alleen bij personen met een zeer beperkte loopafstand (dat is een loopafstand tot maximaal 100 meter) moet als gevolg van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen een oplossing worden geboden. Dit wil niet zeggen dat dit niet hoeft bij mensen met een grotere loopafstand, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven!

Wie problemen heeft op de afstanden gelijklopend met het openbaar vervoer komt in aanmerking voor collectief vervoer indien dit medisch gezien geschikt is. Dat zal het in zeer veel gevallen zijn: uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat alleen bij onbeheersbare incontinentie (hetgeen zelden voorkomt) of bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief vervoer niet adequaat geacht moet worden. In bijna alle andere situaties is collectief vervoer de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

Begeleiders mee in het CVV

De medisch begeleider.

Indien belanghebbende door de aard van de handicap een begeleider nodig heeft om zich te kunnen verplaatsen dan geeft de gemeente hiervoor een indicatie af welke vermeld wordt op het CVV-pasje. Er is dan sprake van een zogenaamde begeleidingsindicatie voor een medisch begeleider. Deze medische begeleider biedt, wanneer nodig, hulp die door de chauffeur niet geboden kan worden. (medische handelingen; adequaat ingrijpen bij gedragsstoornissen). Een vervoersgerechtigde met een medische indicatie voor begeleiding tijdens de rit mag niet zonder een begeleider vervoerd worden. De begeleider hoeft niet altijd dezelfde persoon te zijn. Voor deze begeleider worden geen kosten in rekening gebracht.

De sociaal begeleider.

Belanghebbenden kunnen ook een persoon meenemen die dan hetzelfde bedrag verschuldigd is als belanghebbende. Daarnaast kan de gemeente een indicatiestelling afgeven waardoor het gehele gezin met belanghebbende kan meereizen. In beide situaties worden de meereizende personen tegen hetzelfde tarief vervoerd als belanghebbende.

Gedeeltelijke CVV vergoeding.

Degenen met een vervoersmiddel zoals een scootmobiel of een (aangepaste) fiets, kunnen ook gebruik maken van het CVV waarbij wel rekening wordt gehouden met de mate waarin al voor een deel in de sociale contacten wordt voorzien. Het aantal gesubsidieerde zones in het kader van het CVV wordt dan ook begrensd. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt in de snelheid van de voorziening in natura.

6.2.3 Vervoerskostenvergoedingen

Als collectief vervoer niet toereikend is zal een andere voorziening gekozen moeten worden. Het gaat dan om een vervoerskostenvergoeding voor een zelf te regelen voorziening of om een PGB voor aanpassingen aan de eigen auto. De vervoerskostenvergoeding is een gemaximeerde financiële vergoeding.

  • -

    Vervoerskosten vergoedingen: autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding, rolstoeltaxikostenvergoeding. Zie voor de gemaximeerde bedragen van deze vergoedingen het Besluit.

  • -

    Het PGB voor aanpassingen aan de eigen auto. Auto-aanpassingen worden alleen in PGB vorm aangeboden en niet in natura.

7 Individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning

7.1 Toegangsbepaling verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

  • 2.

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, worden (indien aanwezig) verstrekt vanuit een algemene rolstoelpool.

  • 3.

    De rollator en andere simpele loophulpmiddelen die per 1 januari 2011 uit het pakket van de Zorgverzekeringswet zijn/worden geschrapt zijn niet naar de Wmo overgeheveld en zijn door het Kabinet als financieel bereikbaar voor iedereen beschouwd.

  • 4.

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

7.2 Rolstoel

Op grond van de verordening zijn er twee mogelijkheden om rolstoelen te verstrekken:

  • -

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • -

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening.

Via een medisch onderzoek zal bepaald worden of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke van de hierboven genoemde verstrekkingsvormen. Indien nodig zal er een programma van eisen opgesteld worden.

7.2 Onderhoud, gebruik en reparatie

Natura voorziening.

Reparaties worden volledig vergoed via het all in-onderhoudscontract, tenzij sprake is van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid. Belanghebbende hoeft de reparatie niet eerst aan te vragen. Een keer per jaar vindt preventief onderhoud plaats. Hiervoor is met de leverancier een onderhoudscontract afgesloten.

Elektrische rolstoelen worden verzekerd. Oplaadkosten voor accu's van rolstoelen worden in principe niet vergoed.

Persoonsgebonden budget.

Naast het PGB voor aanschaf zal een vast bedrag per jaar verstrekt worden voor onderhoud en reparaties aan de rolstoel gedurende de afschrijvingsduur. Voor rolstoelen wordt een afschrijvingsduur van 7 jaar gehanteerd.

7.4 Aanspraak op rolstoelen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend komen slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15, lid 1 onder f van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

8 Individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

8.1 Toegangsbepaling medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan

  • 1.

    Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn om medemensen te ontmoeten.

  • 2.

    Een belangrijke voorwaarde voor het medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan zit in het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Er worden slecht twee individuele voorzieningen aangeboden om belanghebbende in staat te stellen medemensen te ontmoeten, namelijk bovenregionaal vervoer en sportvoorziening.

8.2 Bovenregionaal vervoer

Voor zogenaamd bovenregionaal vervoer binnen heel Nederland verzorgt Valys de reisservice. Iedereen met een handicap, ongeacht het inkomen, kan gebruik maken van Valys. Het regelt van deur tot deur reizen, gebruik makend van vervoer per taxi.

Als de vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening niet voldoende zijn om maatschappelijk te participeren en het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door belanghebbende zelf kan worden bezocht en het bezoek voor belanghebbende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen dan kan er sprake zijn van een afwijkende bovenregionale vervoersbehoefte waarvoor door de gemeente een individuele oplossing wordt bezien. Deze oplossing wordt verstrekt in de vorm van een gemaximeerde financiële vergoeding voor bovenregionaal vervoer.

Hetzelfde geldt als er medische redenen zijn waardoor men geen gebruik kan maken van Valys en belanghebbende raakt zonder de bovenregionale contacten in een sociaal isolement, ook dan kan er sprake zijn van een afwijkende vervoersbehoefte waarvoor door de gemeente een individuele oplossing wordt bezien.

8.3 Sportvoorziening

Vanaf 1-1-2009 verstrekt de gemeente Eindhoven niet langer alleen sportrolstoelen, maar sportvoorzieningen. Het gaat dan om een gemaximeerde vergoeding van € 6000,-- (ongeacht het inkomen). Ook dit bedrag is bedoeld is als vergoeding in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportvoorziening voor een periode van vijf jaar. De daadwerkelijke hoogte van het te vergoeden bedrag (tot een maximum van € 6000,- ) wordt vastgesteld op basis van de offerte waarin is opgenomen de aanschafkosten + de kosten voor onderhoud, reparaties en verzekering (indien van toepassing).

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • 1.

    om in aanmerking te komen voor een individuele sportvoorziening moet belanghebbende eerst de sport uitproberen, hulpmiddelen zijn hiervoor verkrijgbaar bij de sportverenigingen danwel leveranciers.

  • 2.

    voor de sportvoorziening wordt een programma van eisen opgesteld

  • 3.

    belanghebbende moet de sport in vereniging danwel clubverband aangaan omdat het gericht is op medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan.

  • 4.

    Eén op één begeleiding bij het sporten en separaat vervoer ten behoeve van sporten wordt niet gezien als een individuele sportvoorziening in het kader van de Wmo.

  • 5.

    Topsport zal net als bij mensen zonder beperking, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

Voorbeelden van sportvoorzieningen zijn:

Sportrolstoel, (race)tandem, hand- en koppelbikes, aangepast paardrijzadel, zitski,

sportprothesen etc.

Het verstrekken van sportprothesen zal altijd maatwerk zijn. Het is hierbij belangrijk om af te stemmen met de behandeld arts dan wel het revalidatiecentrum van belanghebbende.

9 De toekenning

9.1 Motivatie van de oplossing

Als gevolg van artikel 26, lid 1 Wmo en artikel 9.1 van de verordening dient de gemeente te motiveren hoe de oplossing(en) die de gemeente voorstelt, na samenspraak met belanghebbende, bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van belanghebbende.

Zoals al eerder vermeld kunnen de door de gemeente aangedragen oplossingen ook liggen op andere terreinen dan de individuele Wmo voorzieningen. Het kan voorkomen dat na de integrale hulpvraaganalyse geen beschikking volgt omdat de hulpvraag kan worden opgelost met voorliggende voorzieningen. Belanghebbende krijgt dan een brief waarin het gesprek is vastgelegd en waarin de voorliggende voorzieningen staan benoemd.

Als belanghebbende er vervolgens op staat om een aanvraag voor individuele voorzieningen te doen dan volgt er wel een beschikking. Doordat de oplossing voor de hulpvraag breder kan zijn dan de individuele Wmo voorzieningen kan het zo zijn dat er een afwijzende beschikking voor individuele voorzieningen wordt afgegeven terwijl er voor belanghebbende in deze beschikking toch een compenserende oplossing voor zijn hulpvraag wordt aangedragen.

Op basis van de bepalingen in wet en verordening zal in de brief (waarin de voorliggende voorzieningen worden benoemd) als in de beschikking aangegeven moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

Belanghebbende kan als hij het (achteraf) niet eens is met de oplossingsrichting reageren op de brief of de beschikking. In de brief staat aangegeven hoe belanghebbende met de casemanager contact kan op nemen. Een beschikking staat open voor bezwaar en beroep, zoals in de beschikking staat vermeld.

Motivatie bij afwijzing van individuele Wmo voorziening

Is er geen sprake van aantoonbare beperkingen, bestaat er om een andere reden geen medische noodzaak voor het verstrekken van een individuele Wmo voorziening om belanghebbende te compenseren, ook dan zal ingevolge artikel 26 lid 1 Wmo gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

Bij een afwijzing voor een individuele Wmo voorziening zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie door individuele Wmo voorzieningen niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder een individuele Wmo voorziening ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

Bijlage 1Uitgebreide indicatie Hulp bij het Huishouden

Bij het indiceren van meer uren dan de maximaal 8 uur per 4 weken zal de tijdsnormering toegepast worden zoals beschreven in dit hoofdstuk. Ook hierbij geldt dat het maximale minuten betreft.

1. Licht huishoudelijk werk

Activiteiten licht huishoudelijk werk

  • -

    Stoffen

  • -

    Afwassen/machine in en uitruimen: Een vaatwasser wordt als algemeen gebruikelijk gezien. Als deze niet aanwezig is maar wel een adequate oplossing beidt voor het probleem dan is de aanschaf hiervan voorliggend op het inzetten van hulp

  • -

    Opruimen

  • -

    Bedden opmaken

Eenpersoonshuishouden

Nr.

Activiteiten

Tweewekelijks

Per 4 weken

1.1 a

1e week volledig

60 minuten

120 minuten

1.1 b

2e week onderhoudsbeurt

30 minuten

60 minuten

 

Totaal licht huishoudelijk werk

 

180 minuten

Meer en minderwerk eenpersoonshuishouden

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten per week

Per 4 weken

Meer

Huisdieren (betreft alleen hulphonden)

Minder

Enige meewerkcapaciteit uit de omgeving

Meer

15 minuten per week

Minder

15-30-45 minuten per week

Meer

60 minuten

Minder

60-120-180 minuten

Meerpersoonshuishouden

Nr.

Activiteiten

Tweewekelijks

Per 4 weken

1.1 a

1e week volledig

90 minuten

180 minuten

1.1 b

2e week onderhoudsbeurt

45 minuten

90 minuten

 

Totaal licht huishoudelijk werk

 

270 minuten

Meer- en minderwerk meerpersoons huishouden

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten per week

Per 4 weken

Meer

Huisdieren (betreft alleen hulphonden)

Minder

Enige meewerkcapaciteit uit de omgeving

Meer

15 minuten per week

Minder

15-30-45-60-70 minuten per week

Meer

60 minuten

Minder

60-120-180-240-280 minuten

2. Zwaar huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk is onderverdeeld in diverse deelactiviteiten, leidend tot een totale tijdsnormering. Wanneer een cliënt een of meerdere deelactiviteiten zelf kan verrichten of uitvoering hiervan zelf kan organiseren, door bijvoorbeeld inzet van sociaal netwerk, kan voor overblijvend deel van de totale tijdsnormering geïndiceerd worden.

Het uitgangspunt is dat alleen de dagelijkse in gebruik zijnde kamers worden schoongemaakt. Een logeerkamer of hobbyruimte valt hier niet onder.

Uitgangspunt bij de indicatiestelling is een tweewekelijkse uitvoering.

zwaar huishoudelijk werk

Week 1 en 3: volledig

Week 2 en 4:

onderhoud

Per 4 weken

Keuken

30 minuten

30 minuten

120 minuten

Sanitair (Badkamer en toilet)

30 minuten

30 minuten

120 minuten

Woonkamer (dweilen en stofzuigen)

30 minuten

10 minuten

80 minuten

Slaapkamer (incl. bedden verschonen)

30 minuten

10 minuten

80 minuten

Huisvuil weghalen

10 minuten

10 minuten

40 minuten

Ramen zemen (1x per 6 weken)

10 minuten

 

20 minuten

Totaal

140 minuten

90 minuten

460 minuten

Meer en minder werk

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Per 4 weken

Meer:

Slaapkamer bij 2 personen in gebruik

Slaapkamer 2 en >

Zeer zware vervuiling

Kinderen jonger 12 jaar

10 minuten extra per 2 weken

10 minuten extra per 2 weken

Max. 60 minuten per week

Max. 15 minuten per week per kind

20 minuten

20 minuten

240 minuten (tijdelijke indicatie)

60 minuten per kind

3. Wassen

Tot de activiteiten wassen van kleding en linnengoed behoren: sorteren, wassen in wasmachine, centrifugeren, ophangen, afhalen, vouwen.

De aanwezigheid van een droger is algemeen gebruikelijk. Als deze niet aanwezig is maar wel een adequate oplossing biedt voor het probleem, is de aanschaf hiervan voorliggend op de inzet van hulp.

Uitgangspunt is dat strijken niet langer wordt geïndiceerd.

Activiteiten

Minuten

Per 4 weken

Wassen

30 minuten

120 minuten

Meer/minder werk

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Per 4 weken

Meer

Kinderen 12 jonger

Bijzondere situaties

Meer

30 min per kind

30 min per week

Meer

120 min per kind

120 minuten

4. Boodschappen

Activiteiten boodschappen: lijst maken, boodschappen kopen, boodschappen opruimen

Eenpersoons- meerpersoonshuishoudens

Als voorliggend worden de algemene boodschappendiensten gezien. Verder wordt van de klant verwacht als dit niet werkt dat hij zijn eigen netwerk hiervoor vraagt. Als dat niet afdoende is dan kennen we in Eindhoven kennen we het project boodschappenmaatje van de vrijwillige hulpdienst, deze is als collectieve voorziening ingezet. Individuele voorziening wordt alleen ingezet indien bovenstaande oplossingen niet voldoende compenserend zijn.

Activiteiten

Minuten

Per 4 weken

Boodschappen

60 minuten per week

240 minuten

Meer- en minderwerk

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten per week

Per 4 weken

Meer

Gezinseenheid >4 personen en of kinderen jonger 12 jaar

Meer

60 minuten

Meer

240 minuten

5. Organisatie van het huishouden

Activiteiten organisatie van het huishouden:

  • -

    organisatie huishoudelijke activiteiten

  • -

    plannen en beheren van middelen mbt het huishouden

Activiteiten

Per week

Per 4 weken

Organisatie van het huishouden

30 minuten per week

120 minuten

Meer- en minderwerk

Activiteiten

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Helpen bij het organiseren van het huishouden, de dagstructuur en administratie ter vergroting van de zelfredzaamheid

Meer

Bij matig/ernstig regieverlies

30 minuten per week

Alleen als er geen individuele begeleiding (AWBZ) is geïndiceerd kan er meerwerk worden geïndiceerd. Het betreft hier dan een tijdelijke oplossing om te bekijken of het op een andere manier geregeld kan worden. Bijvoorbeeld via eigen netwerk of informele zorg, dan wel individuele begeleiding

Advies, instructie en voorlichting voor eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens

Activiteiten behorend bij advies, instructie en voorlichting:

  • -

    instructie omgaan met hulpmiddelen

  • -

    instructie huishoudelijke werk

  • -

    instructie textielverzorging

  • -

    instructie boodschappen doen

  • -

    instructie koken

Activiteiten

Minuten

Advies, instructie en voorlichting

3x per week 30 minuten

gedurende maximaal 6 weken

Meer- en minderwerk

Meer of minder hulp bij

Meer of minder minuten

Meer

Communicatieproblemen

Meer

Max. 3x per week 30 minuten gedurende maximaal 6 weken

6. Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen

Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.

  • -

    Naar bed brengen 10 min per keer per kind

  • -

    Uit bed halen 10 min per keer per kind

  • -

    Wassen en kleden 30 min per dag per kind

  • -

    Eten en/of drinken geven 20 min per maaltijd

  • -

    Babyvoeding (flesje/potje) 10 min per keer per kind

  • -

    Naar school/crèche brengen/halen 15 min per keer per gezin

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

7. Uitzonderingen

Maaltijden

Voor de compensatie van belemmeringen gericht op activiteit “maaltijden” wordt doorverwezen naar de algemene voorzieningen zoals eetpunten, tafeltje dekje, kant en klaar maaltijden. Mocht dit echt niet voldoende zijn en er toch (tijdelijk) een individuele voorziening moeten worden toegekend, dan gelden de volgende uitgangspunten.

Eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens

Activiteiten

Minuten

Per 4 weken

Broodmaaltijd

Maaltijd opwarmen

15 per keer (1x per dag) 7 dgn per week = 105 min

idem

Max420 minuten

idem

Strijken

Gemeente Eindhoven sluit zich aan bij de modelbeleidsregels van het VNG waarin wordt gesteld dat strijkvrije kleding en een wasmachine/droger algemeen gebruikelijk/voorliggend zijn. De activiteit strijken komt hierbij dan ook te vervallen. Mocht dit echt niet voldoende zijn en er toch (tijdelijk) een individuele voorziening moeten worden toegekend, dan gelden de volgende uitgangspunten.

Eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens

Activiteiten

Minuten

Per 4 weken

Strijken (alleen van bovenkleding)

20 minuten per week

80 minuten

Bijlage 2: Protocol gebruikelijke zorg Eindhoven: zorg voor elkaar

Grenzen leefeenheid.

Wat betreft de definiëring van leefeenheid zijn er situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien met dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.

Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.

Gebruikelijke zorg en thuiswonende kinderen.

Thuiswonende kinderen worden uitgezonderd van gebruikelijke zorg, tot het einde van de kwalificerende leerplicht (tot maximaal 18 jaar). Dit stelt hen in de gelegenheid om te participeren in sociale en maatschappelijke verbanden. Ook worden kinderen zo beschermd tegen een te groot verantwoordelijkheidsgevoel voor een huishouding waarin de vader of moeder door een beperking of chronische ziekte niet volledig functioneert.

Het uitzonderen van gebruikelijke zorg betekent dat thuiswonende kinderen niet worden meegenomen in het bepalen van het recht op hulp bij het huishouden. Dit wil echter niet zeggen dat thuiswonende kinderen niet verondersteld worden te helpen in het huishouden. Ieder kind zal moeten leren de eigen kamer bij te houden, te helpen met het dekken van de tafel, te helpen bij de afwas etc.

Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld alle taken horende bij het hulp bij het huishouden te kunnen verrichten.

Studie of werk in relatie tot gebruikelijke zorg

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners.

Fysieke afwezigheid.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Als door langdurige afwezigheid in verband met werk er in de dagelijkse praktijk sprake is van een 1-persoonshuishouden dan kan er geen gebruikelijke zorg worden verleend. Dit hoeft niet altijd zo ver te gaan dat iemand een aaneengesloten periode van ten minste zeven etmalen van huis is. Ook in de situatie dat iemand 5 dagen van huis is, 1 dag thuis is en vervolgens weer 5 dagen van huis is kan er van die persoon in alle redelijkheid niet verwacht worden dat deze op de ene dag dat hij/zij thuis is alle huishoudelijke werkzaamheden op zich neemt.

De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

Het aanleren van huishoudelijke activiteiten.

Bij gebruikelijke zorg wordt geen rekening gehouden met het feit of men al dan niet wil of al dan niet gewend is huishoudelijke taken te verrichten. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog te trainen of aan te leren is, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) wordt, indien nodig, hulp voor de zwaar huishoudelijke taken geïndiceerd die anders tot gebruikelijke zorg zouden worden gerekend. Lichte huishoudelijke taken vallen in die situaties wel onder de gebruikelijke zorg.

Sekse, religie en cultuur.

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van de leefeenheid wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op hulp bij het huishouden maakt.

Korte levensverwachting.

In geval belanghebbende een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van belanghebbende worden afgeweken van de normering van gebruikelijke zorg.

Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders.

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles). De zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang is niet structureel in de Wmo. Voor de verzorging (wassen, aankleden e.d.) van de kinderen kan, zo nodig, wel een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo worden gedaan.

Eigen oplossingen gaan daarbij voor. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school buitenschoolse opvang, gastouder e.d. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen).

Zijn de hierboven genoemde mogelijkheden reeds maximaal gebruikt, zijn deze afwezig of is er slechts kortdurend overbrugging nodig dan kan in noodgevallen Hulp bij het huishouden worden ingezet. Structurele opvang van kinderen is geen taak binnen de Wmo.

Leefsituatie, perspectief en belastbaarheid van de leefeenheid als wegingsfactor.

Er zal altijd onderzocht moeten worden wat het effect van het toepassen van gebruikelijke zorg is op iemands thuissituatie. Rekening moet worden gehouden met de leefsituatie, het perspectief en de belastbaarheid van de leefeenheid. De huisgenoten worden hierover gesproken.

Het kan noodzakelijk zijn om in de individuele situatie af te wijken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt reeds overbelast dreigt te raken.

Onder overbelasting wordt verstaan: ‘ meer belasten dan de draagkracht toelaat’. In medische kringen wordt dan gesproken over het (on)evenwicht tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast ( =belasting). Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • -

    lichamelijke conditie van de degene die gebruikelijke zorg levert (mantelzorger / partner);

  • -

    geestelijke conditie van degene die gebruikelijke zorg levert;

  • -

    wijze van omgaan met problemen (coping);

  • -

    motivatie voor zorgtaak;

  • -

    sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • -

    omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

  • -

    ziektebeeld en prognose;

  • -

    inzicht van degene die gebruikelijk zorg levert in ziektebeeld van belanghebbende woonsituatie bijkomende sociale problemen;

  • -

    bijkomende emotionele problemen.

Het perspectief (stabiele of instabiele situatie / kan situatie nog verbeteren of verslechterd deze alleen nog maar) en de tijdsduur van de situatie (langdurig aangewezen zijn op gebruikelijke zorg doordat iemand een chronische ziekte of lichamelijke beperking heeft) hebben invloed op de draagkracht en draaglast van degene die gebruikelijke zorg levert. In het onderzoek naar de draagkracht en draaglast dient dit meegenomen te worden.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van belanghebbende kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen en de draagkracht binnen de leefeenheid te hervinden. Hetzelfde geldt als een partner ten gevolge van het plotselinge overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Eindhoven, 27 maart 2012.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

, burgemeester.

, secretaris.

Uitgegeven, 28 maart 2012.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

mw. drs. P.M. Pistor.

fvw/QG12009819