Organisatie | Drechterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gemeenschappelijke Regeling SED organisatie |
Citeertitel | Gemeenschappelijke Regeling SED organisatie |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuur en recht |
Geen
Wet gemeenschappelijke regelingen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 03-09-2013 de Middenstander 11 september 2013 | onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Stede Broec en
het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Enkhuizen en
het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Drechterland
gelet op het bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
gelezen het besluit van de raad van de gemeente Stede Broec van 27 juni 2013, van de raad van de gemeente Enkhuizen van 2 juli 2013 en van de raad van de gemeente Drechterland van 27 juni 2013 waarin de raden hebben besloten dat geen sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang voor deze gemeenschappelijke regeling;
gelezen het besluit van de raad van de gemeente Stede Broec van 6 december 2012, van de raad van de gemeente Enkhuizen van 4 december 2012 en van de raad van de gemeente Drechterland van 17 december 2012 om in principe in te stemmen met het aangaan van een ambtelijke fusie met de gemeenten Stede Broec, Enkhuizen en Drechterland uiterlijk per 1 januari 2015;
gelezen het besluit van de raad van de gemeente Stede Broec van 3 februari 2011, van de raad van de gemeente Enkhuizen van 1 februari 2011 en van het besluit van 28 februari 2011 van de gemeente Drechterland waarin de gemeenten Stede Broec, Enkhuizen en Drechterland kozen voor een samenwerkingsverband,
gelezen het advies van de Bijzondere Ondernemingsraad van 27 mei 2013;
besluiten vast te stellen de volgende gemeenschappelijke regeling:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet of van andere wet- en regelgeving van overeenkomstige toepassing worden verklaard, treden het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter in de plaats van respectievelijk de gemeente, de raad, het college of de burgemeester.
HOOFDSTUK 2 BELANG, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
Doel van deze regeling is het bewerkstelligen van een kwalitatief hoogwaardige, effectieve en efficiënte uitvoering door de SEDorganisatie van de door de gemeenten opgedragen uitvoerende taken met het oog op een goede dienstverlening aan de inwoners en een krachtige ondersteuning aan de besturen van de gemeenten.
Voor de wijze van uitvoering en de daaraan verbonden kosten per gemeente wordt nauw aangesloten bij de plannings- en begrotingscyclus van de gemeenten en in het bijzonder in de programmabegroting. Betaling voor de uitvoering van de taken vindt plaats via een jaarlijkse bijdrage van de gemeenten aan de SEDorganisatie conform de begroting van de SEDorganisatie. Deze begroting wordt opgesteld aan de hand van een door de gemeenten vastgestelde verdeelsleutel.
Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen, uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in artikel 4 gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze gemeenschappelijke regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die artikel 4 aan de SEDorganisatie opdraagt.
Artikel 7 Heffings-, invorderingsambtenaar en belastingdeurwaarder
De heffingsambtenaar oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit welke bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken, de Gemeentewet en de Wet milieubeheer toegekend zijn aan de inspecteur respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing.
De invorderingsambtenaar oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit welke bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet en de Wet milieubeheer toegekend zijn aan de ontvanger respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering.
De ambtenaar van het openbaar lichaam oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit welke bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet en de Wet milieubeheer, Wet waardering onroerende zaken toegekend zijn aan de ambtenaren van de rijksbelastingdienst respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder d, van de Gemeentewet.
HOOFDSTUK 3 INRICHTING EN SAMENSTELLING VAN HET BESTUUR
De zittingsduur van de leden van het algemeen bestuur is gelijk aan die van de colleges van de gemeenten. De leden van het algemeen bestuur blijven na het verstrijken van de in de vorige zin genoemde termijn hun functie waarnemen tot het tijdstip dat de leden van de nieuwe colleges door hun raden als zodanig zijn benoemd.
Als een lid van een college van een van de gemeenten binnen de zittingstermijn als bedoeld in de eerste volzin van het tweede lid aftreedt of wordt ontslagen, vervalt met gelijke ingang daarvan het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Het college van de betreffende gemeente vervult de vacature zo spoedig mogelijk.
Artikel 11 Incompatibiliteiten
Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van een van de gemeenten aangesteld of daaraan ondergeschikt.
Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.
Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur, de voorzitter van het openbaar lichaam en door een bestuurscommissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, wordt bekrachtigd.
De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigd meer dan de helft van het aantal stemmen is bezocht.
Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, als dit lid niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur geniet. De artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Het dagelijks bestuur neemt zijn besluiten bij volstrekte meerderheid van stemmen in eenbesloten vergadering waarbij ieder lid van het dagelijks bestuur een stem heeft. Indien destemmen staken, beslist de voorzitter. Onverminderd het voorgaande streeft het dagelijks bestuur bij besluitvorming naar consensus.
HOOFDSTUK 4 BEVOEGDHEDEN VAN HET BESTUUR
§ 1 Bevoegdheden algemeen bestuur
Artikel 23 Bevoegdheden algemeen bestuur
Onder goedkeuring van gedeputeerde staten besluit het algemeen bestuur tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen als dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en niet voordat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.
§ 2 Bevoegdheden dagelijks bestuur
Artikel 26 Bevoegdheden dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur SEDorganisatie behelst onder meer de voorbereiding van alles waarover het algemeen bestuur beraadslaagt alsmede de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur. Deze bevoegdheden berusten bij het dagelijks bestuur voor zover de voorzitter hiermee niet bij of krachtens de wet of deze regeling is belast.
Het dagelijks bestuur is bevoegd te besluiten rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten tenzij het algemeen bestuur, voor zover het haar aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist. Het dagelijks bestuur is ook bevoegd tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 332 van het Wetboek van Strafvordering, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen.
Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien als gevolg van een wettelijk voorschrift aan de SEDorganisatie of het bestuur van de SEDorganisatie hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, spoedhalve beroep in te stellen of bezwaar in te brengen alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, schorsing van de aangevochten beslissing of een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.
HOOFDSTUK 6 FINANCIËN EN BEHEER VAN DE SEDORGANISATIE
Artikel 34 Bijdrage en vergoeding
Het dagelijks bestuur kan, binnen het kader van de in het vorige lid bedoelde verordening, werkafspraken maken met de afzonderlijke colleges en burgemeesters over de vergoeding voor de instandhouding en de vergoeding voor de door de SEDorganisatie verrichte diensten voor het betreffende college en burgemeester. Deze afspraken worden opgenomen in de begroting.
Artikel 36 Resultaatbestemming
Als de rekening sluit met een nadelig saldo besluit het algemeen bestuur dit saldo geheel of ten dele af te boeken van de algemene reserves, voor zover aanwezig. Als het algemeen bestuur dit noodzakelijk oordeelt, wordt een plan opgesteld dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo, waarbij tevens wordt bepaald of en zo ja, tot welk bedrag de gemeenten bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Dit plan wordt eerst vastgesteld door het algemeen bestuur nadat de vertegenwoordigende organen van de gemeenten gedurende een termijn van tenminste twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld hierover hun mening te geven.
HOOFDSTUK 7 WIJZIGING, TOETREDING, UITTREDING EN OPHEFFING
Artikel 42 Uittreding en opheffing
De uittredende gemeente is een schadeloosstelling verschuldigd. Deze wordt vastgesteld door een commissie van een drietal onafhankelijke deskundigen welke wordt aangewezen door het algemeen bestuur. De schadeloosstelling bedraagt in ieder geval het aandeel in de oprichtingskosten, frictiekosten en investeringen van de uittredende partij. De uittredende partij betaalt tevens alle kosten die uittreding met zich mee brengt.
Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor de ambtenaar. Indien de SEDorganisatie alle op haar rustende verplichtingen is nagekomen en een batig saldo resteert, dan wordt dit batig saldo aan de hand van de gehanteerde verdeelsleutel aan gemeenten uitgekeerd. Resteert een negatief saldo, dan zijn gemeenten naar rato van de gehanteerde verdeelsleutel gehouden deze verplichtingen op zich te nemen.
HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN
Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van de SEDorganisatie, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 de archivaris belast. Met betrekking tot dit toezicht bevat de verordening bedoeld in het tweede lid de nodige bepalingen.
Als er tussen de SEDorganisatie en een gemeente dan wel tussen gemeenten onderling een geschil ontstaat over de uitvoering van deze regeling treden het dagelijks bestuur en het college en/of de burgemeester van de betreffende gemeente terstond met elkaar in overleg om het geschil verder te verkennen en op te lossen.
Artikel 46 Bestaande samenwerkingen en deelnemingen
De op het moment van inwerkingtreding van deze regeling bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van de gemeenten afzonderlijk of gezamenlijk met derden blijven bestaan. Dit tot het moment waarop ieder van de colleges van de gemeenten, na een gezamenlijke inventarisatie daarvan met het dagelijks bestuur, besloten heeft welke van de per gemeente geïnventariseerde samenwerkingsverbanden door de betreffende gemeente gehandhaafd of opgezegd moet worden. In geval van opzegging kan een college besluiten de betreffende taken te laten uitoefenen door de SEDorganisatie.
COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS RESPECTIEVELIJK DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE STEDE BROEC
Stede Broec,
Burgemeester Secretaris
M.Goldschmeding J. Harms
COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, RESPECTIEVELIJK DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE ENKHUIZEN
Enkhuizen,
Burgemeester Secretaris
J.G.A. Baas R.M. Reus
COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, RESPECTIEVELIJK DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE DRECHTERLAND
Drechterland,
Burgemeester Secretaris
R.J.H. van der Riet A. Idema
Nota van toelichting Gemeenschappelijke Regeling SED organisatie
In de considerans zijn de overwegingen vastgelegd om te komen tot de vaststelling van de gemeenschappelijke regeling SED organisatie.
Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat de gemeenten hun eigen beleidsvrijheid, eigen financiële bevoegdheden, identiteit en juridische zelfstandigheid behouden
Het onderling vertrouwen vormt een belangrijke factor en daarmee de basis voor de samenwerking. Dat vertrouwen vereist een voortdurend investeren in de kwaliteit van de samenwerking door de gemeentebesturen, hun ondersteuning en de werkorganisatie van de gemeenschappelijke regeling.
Dat kan op vele manieren tot uitdrukking komen. De voordelen van de samenwerking nemen toe naarmate beleidsmatige keuzes en manieren van werken bij de drie gemeentebesturen meer overeen komen.
Uiteraard is de gemeenschappelijke regeling begrensd door de wettelijke kaders waar binnen gemeenten afzonderlijk en in hun publiekrechtelijke samenwerking dienen te functioneren.
Voor de juridische vorm van de gemeenschappelijke regeling is gekozen voor die van een openbaar lichaam. Het voordeel daarvan is dat deze samenwerking als rechtspersoon zelfstandig kan functioneren in het maatschappelijk en bestuurlijk verkeer. Op grond van deze rechtsvorm kan de gemeenschappelijke regeling onder andere zelf medewerkers in dienst nemen.
De gemeenschappelijke regeling wordt aangegaan door de colleges en de burgemeesters. Dat houdt dus in dat de gemeenteraden niet vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van de regeling (zie hoofdstuk 3 van de regeling). Hiermee wordt beoogd de besturing van de werkorganisatie puur zakelijk en flexibel te houden.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Dit artikel bevat enkele begripsbepalingen die voor de gemeenschappelijke regeling gehanteerd worden. Daarbij is nauw aangesloten bij de Wet op de Gemeenschappelijke regelingen (Wgr) en de Gemeentewet.
Er is gekozen voor de vorm van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wgr. Deze keuze brengt als voordeel met zich mee dat de rechtspersoon zelfstandig kan functioneren in het rechtsverkeer (maatschappelijk en bestuurlijk).
Het samenwerkingsverband kan zelfstandig medewerkers in dienst nemen en overeenkomsten aangaan.
HOOFDSTUK 2 BELANG, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
Artikel 3 noemt conform artikel 10, eerste lid, van de Wgr het belang van de instelling van de werkorganisatie.
Het takenpakket van de werkorganisatie staat vermeld in artikel 4. Het takenpakket is zo eenvoudig mogelijk in de regeling verankerd, in die zin dat de werkorganisatie alle gemeentelijke taken uitvoert voor zover deze niet aan anderen zijn of worden toebedeeld. Hiermee wordt voorkomen dat iedere taak afzonderlijk moet worden benoemd en dat iedere gemeente een dienstverleningsovereenkomst met de werkorganisatie moet sluiten.
Veel gemeenschappelijke regelingen geven werkorganisaties de mogelijkheid om taken voor derden uit te voeren. Voor de werkorganisatie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de werkzaamheden die Stede Broec als centrumgemeente uitvoert voor de gemeenschappelijke regeling Recreatieschap West-Friesland en de personele taken die Enkhuizen (vooralsnog) uitvoert voor de Milieudienst West-Friesland. Omdat het uitvoeren van taken voor derden nu al realiteit is, is de mogelijkheid voor het verrichten van taken voor derden in de gemeenschappelijke regeling vastgelegd. Hiervan kan echter pas gebruik worden gemaakt nadat het algemeen bestuur hiermee heeft ingestemd. Een privaatrechtelijke overeenkomst vormt de basis voor deze samenwerking.
Artikel 6 Mandaat en delegatie van overgedragen bevoegdheden
Artikel 6 regelt de bevoegdheidstoedeling vanuit de colleges naar het dagelijks bestuur of de directie van de werkorganisatie. Lid 1 bepaalt dat de colleges en de burgemeesters hun bevoegdheden kunnen mandateren aan het dagelijks bestuur.
De bevoegdheden van de gemeenteraden kunnen niet overgedragen worden. Voor de in het eerste lid bedoelde mandaatverlening is conform de Algemene wet bestuursrecht de instemming van het algemeen bestuur van de werkorganisatie vereist (lid 2). De gemandateerde bevoegdheden worden door het dagelijks bestuur in een register bijgehouden. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de eigen bevoegdheden van het bestuur van de gemeenschappelijke regeling en de bevoegdheden die door de colleges aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling worden overgedragen of die in mandaat worden verstrekt. In dit artikel wordt gedoeld op de bevoegdheden die op grond van een wettelijke regeling bij de colleges of burgemeesters neergelegd zijn. Artikel 24 van de gemeenschappelijke regeling ziet op de overdracht van de eigen bevoegdheden van het bestuur van de gemeenschappelijke regeling.
Artikel 7 en 8 Heffings-, invorderingsambtenaar en belastingdeurwaarder; en Leerplichtambtenaar
De heffings-, invorderings- en leerplichtambtenaar zijn bestuursorganen. De gemeenschappelijke regeling krijgt zijn eigen bijzondere ambtenaren. Op het uitgangspunt van artikel 6 dat bevoegdheden door middel van mandaat toebedeeld worden, is met artikel 7 en 8 een uitzondering gemaakt voor deze bestuursorganen. De heffings- en invorderingsambtenaar worden aangewezen door het dagelijks bestuur. Op grond van de Gemeentewet en de betreffende belastingwetgeving krijgen zij hun bevoegdheden rechtstreeks vanuit de wet toebedeeld.
HOOFDSTUK 3 INRICHTING EN SAMENSTELLING VAN HET BESTUUR
Overeenkomstig het bepaalde in de Wgr vormen het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter de formele organen van het openbaar lichaam. Ieder heeft zijn eigen specifieke taak en bevoegdheid binnen de regeling. Het artikel is opgenomen om de leesbaarheid van de regeling te vergroten.
Artikel 10 Samenstelling van het algemeen bestuur
Het algemeen bestuur bestaat uit alle collegeleden van de drie colleges van burgemeester en wethouders. Er is niet voor een maximum gekozen. Overleg en beraadslaging kan op deze manier volledig tot zijn recht komen. Het algemeen bestuur wordt door één voorzitter voorgezeten.
De zittingsduur van de voorzitter en de leden loopt parallel aan die van de colleges van de gemeenten. Indien een voorzitter of lid niet langer collegelid is, maakt hij ook niet langer deel uit van het algemeen bestuur. Om leemtes te voorkomen is een overgangssituatie opgenomen.
Dit artikel ziet op de onverenigbaarheid van functies. Artikel 20 Wgr kent de volgende incompabiliteiten;
Een lid van het bestuur van het openbaar lichaam mag:
Daarnaast is opgenomen dat een lid van het algemeen bestuur niet mag zijn aangesteld als ambtenaar van een van de aangesloten gemeenten.
Voor een ordentelijk en gestructureerd overleg is het noodzakelijk dat het algemeen bestuur een reglement van orde opstelt. Daarin worden praktische afspraken gemaakt over de voorbereiding en het verloop van een vergadering voor zover daarin in de regeling niet is voorzien. Het reglement van orde wordt in de eerste vergadering van het algemeen bestuur vastgesteld.
Het uitgangspunt is dat de vergaderingen van het openbaar bestuur openbaar zijn. Een ieder heeft toegang. Dat betekent dat deze vergadering van te voren aangekondigd wordt. Volgens de Wgr kunnen de deuren gesloten worden als een vijfde deel van de aanwezige leden daarom verzoekt.
Openbaarheid en transparantie zijn het uitgangspunt in de besluitvorming van het algemeen bestuur. Zij kunnen echter tot geheimhouding overgaan van het behandelde ter vergadering en de onderliggende stukken voor zover artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur daarvoor een grondslag biedt. De geheimhouding kan alleen door het algemeen bestuur opgeheven worden.
Artikel 14 kent verder een regeling hoe er omgegaan moet worden met geheimhouding.
Ook het dagelijks bestuur kan om geheimhouding verzoeken. De regeling uit de Gemeentewet omtrent geheimhouding is hierbij als uitgangspunt genomen.
De in dit artikel opgenomen regeling omtrent geheimhouding is rechtstreeks afkomstig uit de Wgr.
Als er gestemd moet worden over een onderwerp geeft artikel 15 hiervoor een regeling. Een lid onthoudt zich van stemming als een onderwerp hem rechtstreeks of middellijk aangaat.
In het algemeen bestuur zijn 3 stemmen te verdelen, elk college heeft derhalve 1 stem, ongeacht het aantal collegeleden dat aanwezig is.
Uitgangspunt is dat elk besluit bij meerderheid wordt genomen tenzij in de regeling is aangegeven dat slechts bij unanimiteit besloten kan worden.
Artikel 17 Ambtelijke bijstand
Het algemeen bestuur heeft in voorkomende gevallen recht op ambtelijke bijstand. Het dagelijks bestuur en de directie kunnen hierover schriftelijke afspraken maken en deze vervolgens vastleggen.
Het dagelijks bestuur heeft 3 leden en wordt uit het algemeen bestuur benoemd. Vanuit elk college is er iemand vertegenwoordigd. Het dagelijks bestuur wordt in de eerste vergadering van het algemeen bestuur benoemd. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur. Dit volgt expliciet uit de Wgr.
Uitgangspunt is dat bij meerderheid wordt besloten en dat indien de stemmen staken de voorzitter zijn stem doorslaggevend is. Er dient tevens een reglement van orde opgesteld te worden waarin de orde tijdens de vergadering wordt beschreven.
De voorzitter wordt benoemd uit het algemene bestuur en is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur. Om enige continuïteit te waarborgen, is gekozen voor een zittingsperiode van 2 jaar. Het voorzitterschap rouleert onder de deelnemende colleges. In de eerste vergadering van het algemeen bestuur wordt de voorzitter gekozen.
Artikel 21/ 22 Adviescommissies /Bestuurscommissies
Conform de mogelijkheid in de Gemeentewet en de Wgr is de optie opgenomen om een adviescommissie te benoemen. Deze adviescommissies kunnen zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur adviseren. Denk aan een bezwaarschriftencommissie, straatnamencommissie, havenadviescommissie en dergelijke.
Een bestuurscommissie komt minder vaak voor en wordt ingesteld om specifieke bestuurlijke taken uit te voeren. Een bevoegdheid wordt dan geheel overgedragen aan een bestuurscommissie. Er is voor gekozen in de regeling ruimte te bieden aan deze bestuurscommissies. In de praktijk dient te worden bezien of hiervan gebruik wordt gemaakt.
HOOFDSTUK 4 BEVOEGDHEDEN VAN HET BESTUUR
Artikel 23/24 Bevoegdheden algemeen bestuur / Overdracht van bevoegdheden
Het algemeen bestuur krijgt alle bevoegdheden toebedeeld. In de gemeenschappelijke regeling wordt vervolgens expliciet opgenomen welke bevoegdheden overgedragen worden aan het dagelijks bestuur. Besluiten van financiële aard kunnen over het algemeen niet overgedragen worden.
Ook de bevoegdheid tot het besluiten over huisvestingsvraagstukken berust bij het algemeen bestuur en kan niet worden overgedragen. Dit is een uitdrukkelijk verzoek geweest van de raden voorafgaand aan het sluiten van deze regeling.
Ook het voeren van rechtsgedingen, het nemen van conservatoire maatregelen en het besluiten tot privaatrechtelijk handelen is een primaire bevoegdheid van het algemeen bestuur. In de praktijk worden deze bevoegdheden gedelegeerd aan het dagelijks bestuur en verder gemandateerd al dan niet onder voorwaarden.
Onderscheid dient gemaakt te worden tussen eigen bevoegdheden en bevoegdheden die het algemeen bestuur krijgt overgedragen.
De eigen bevoegdheden hebben betrekking op de organisatie van de bedrijfsvoering en alles wat daarmee samenhangt. De overgedragen bevoegdheden of bevoegdheden die in mandaat toekomen zijn op basis van de medebewindstaken, maar ook autonome taken. In samenhang met artikel 4, 5 en 6 van de gemeenschappelijke regeling is het noodzakelijk om dit onderscheid voor ogen te hebben.
Artikel 25 Verantwoordingsplicht en informatieplicht
Het algemeen bestuur verschaft op verzoek inlichtingen aan de gemeenteraden en de colleges. De lengte van de redelijke termijn die daar voor staat, is afhankelijk van de aard en inhoud van de vraag. Vragen die nader onderzoek vergen, zullen om die reden langer duren. Om die reden is ook niet voor een vaste termijn gekozen. De verschillende bestuursorganen kunnen daar per geval afspraken over maken.
De inlichtingenplicht is belangrijk. Door het instellen van de gemeenschappelijke regeling kan de indruk ontstaan van de gemeenteraden dat zij verder op afstand komen te staan. De inlichtingenplicht kan bijdragen aan een goede en adequate informatievoorziening. Los van deze verplichting is er de verplichting van de colleges om hun raden op grond van de Gemeentewet actief te informeren.
Lid 2 is van theoretische aard omdat het algemeen bestuur en de collegeleden dezelfde zijn. Ze hebben weliswaar een andere rol in het algemeen bestuur maar dat doet niet af aan het feit dat het dezelfde personen zijn.
Op grond van lid 4 kunnen de colleges vastleggen op welke wijze aan de informatieverplichting inhoud wordt gegeven. Dat kan per geval verschillend zijn, maar er kan ook voor gekozen worden hiertoe een reglement op te stellen.
Artikel 26 Bevoegdheden van het dagelijks bestuur.
Het dagelijks bestuur bereid de beslissingen van het algemeen bestuur voor en voert deze vervolgens uit. De manier waarop dat gebeurt, wordt vastgelegd in het mandaatbesluit en de daaraan gekoppelde mandaatlijst. Onder verantwoording van het dagelijks bestuur zal de werkorganisatie deze taken op zich nemen.
Artikel 27 Verantwoordings- en informatieplicht
De leden van het dagelijks bestuur zijn verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur voor het door hen gevoerde bestuur. De manier waarop dat gebeurt, is vrij, in die zin dat het schriftelijk of mondeling kan gebeuren. Niet uit te sluiten is dat dat ook digitaal kan.
Voor een transparante wijze van besturen en een goed vertrouwen is het noodzakelijk dat alle gevraagde inlichtingen worden gegeven. Daarnaast is het actief informeren van het algemeen bestuur in voorkomende gevallen de aangewezen weg om verantwoording af te leggen.
Het achterwege laten van inlichtingen wegens strijd met het openbaar belang dient met uiterste terughoudendheid toegepast te worden.
Uit lid 3 volgt dat het dagelijks bestuur de colleges en raden op verzoek informeert. Als hieraan toepassing wordt gegeven, wordt eveneens het algemeen bestuur van deze informatie in kennis gesteld.
Artikel 28 Bevoegdheden voorzitter
Uit artikel 12 Wgr vloeit voort dat er een voorzitter is en dat deze zowel van het algemeen bestuur als van het dagelijks bestuur voorzitter is. De voorzitter heeft een belangrijke taak en moet zorgen voor een bevordering van de goede behartiging van de zaken van de SED-organisatie. Het belang van de werkorganisatie staat daarbij dus voorop.
Vanuit praktisch oogpunt is geregeld dat de voorzitter de SED-organisatie in en buiten rechte vertegenwoordigt. Het ligt voor de hand dat deze bevoegdheden door middel van een machtiging lager in de organisatie neerlegt. Het gaat hier om de eigen bevoegdheden van de organisatie en niet om de overgedragen bevoegdheden.
Ondertekening van stukken gebeurt door de voorzitter en door de directie. Indien de directie uit meerdere personen bestaat, wordt de ondertekening door één van de directieleden gedaan.
Artikel 29 Verantwoordings- informatieplicht van de voorzitter
Zie de toelichting op artikel 27. Wat voor het dagelijks bestuur geldt, is eveneens van toepassing op de voorzitter. Dit volgt uit artikel 17 van de wet.
HOOFDSTUK 5 AMBTELIJKE ORGANISATIE
Er is in de regeling gekozen om niet nader in te vullen hoe de directie van de werkorganisatie wordt ingekleed. Er is slechts vastgelegd dat deze kan bestaan uit een of meer leden.
Het heeft overigens de voorkeur de directie te laten bestaan uit de secretarissen van de deelnemende gemeenten. De secretarissen blijven daarbij volledig in dienst van de gemeenten en zijn vanuit hun rol als secretaris lid van de directie van de SED-organisatie.
De directie wordt door het algemeen bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.
Ook voor wat betreft de taken en bevoegdheden van de directie wordt in de regeling niet meer geregeld dan dat het algemeen bestuur dit in een nadere regeling, zoals een directiestatuut, kan regelen.
Het DB wordt in lid 1 aangewezen als bevoegd om, binnen de door het AB vastgestelde formatie en behoudens leden van de directie, personeel aan te stellen als ambtenaar alsmede om het personeel te schorsen en te ontslaan. Het personeel van de gemeenten Stede Broec, Enkhuizen en Drechterland treedt met behoud van zijn ambtelijke status in dienst van de Gemeenschappelijke Regeling SED-organisatie.
Voor de ambtenaren in dienst van de werkorganisatie zijn de rechtspositieregelingen van de sector gemeenten (CAR-UWO) van toepassing. Formeel gezien is het dagelijks bestuur belast met de aanstelling, schorsing en het ontslag van ambtenaren. Dit geldt ook voor de rechtspositie van de ambtenaren. In lid 3 is de mandaatmogelijkheid geschapen waarmee het dagelijks bestuur dit kan opdragen aan de directie.
HOOFDSTUK 6 FINANCIEN EN BEHEER VAN DE SED-ORGANISATIE
Hoofdstuk 6 bepaalt de regels omtrent de vaststelling en voorbereiding van de begroting van de SED-organisatie door het AB alsmede de vaststelling van de jaarrekening. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de artikelen 34 en 35 van de Wgr.
Artikel 32 Voorbereiding begroting
Dit artikel beschrijft de gang van zaken rondom de voorbereiding van de begroting. De ontwerpbegroting wordt door het dagelijks bestuur vastgesteld en minimaal zes weken voordat deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden aan de raden toegezonden. Deze bepaling geeft uiting aan de controlerende en kaderstellende rol van de raden. De raden kunnen hun zienswijze bij het dagelijks bestuur naar voren brengen. Deze zienswijzen worden vervat in een commentaar dat door het dagelijks bestuur bij de aanbieding van begroting aan het algemeen bestuur wordt gevoegd.
Artikel 33 Vaststelling begroting
In dit artikel staat de procedure omtrent de vaststelling van de begroting beschreven. De begroting wordt in afwijking van artikel 16, tweede lid, van de regeling over de besluitvorming in het algemeen bestuur unaniem vastgesteld. Ook begrotingswijzigingen worden bij unanimiteit vastgesteld.
De begroting moet voor 15 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop deze betrekking heeft, worden toegezonden aan gedeputeerde staten.
Artikel 34 Bijdrage en vergoeding
In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage per gemeente verschuldigd is op grond van de afspraken die zijn vastgelegd in de GR. Deze bijdragen vinden dan vervolgens hun weerslag in de programmabegrotingen van de deelnemende gemeenten.
Er wordt een verordening vastgesteld waarin is vastgelegd welke bijdrage de deelnemende gemeenten verschuldigd zijn om de SED-organisatie in stand te houden en welke producten en prestaties daarvoor geleverd worden. Daarnaast kan het dagelijks bestuur met de individuele gemeenten werkafspraken maken over diensten die niet binnen het kader van de regeling vallen.
Artikel 35 Vaststelling jaarrekening
De jaarrekening dient te worden vastgesteld en toegezonden aan gedeputeerde staten voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft. Na vaststelling wordt deze overigens binnen twee weken ter kennisneming toegezonden aan de raden.
Artikel 36 Resultaatsbestemming
In de regeling is bepaald dat bij een batig saldo van de jaarrekening het algemeen bestuur kan bepalen die saldo geheel of deels toe te voegen aan de algemene reserve of de bestemmingsreserve danwel dat dit bedrag wordt uitgekeerd aan de gemeenten naar rato van ieders bijdrage.
Bij een negatief saldo wordt dit in eerste instantie afgeboekt van eventuele aanwezige reserves. Indien dit door het algemeen noodzakelijk wordt geacht, kan een plan worden opgesteld hoe dit negatieve saldo wordt afgebouwd, danwel wordt gedekt door een bijdrage van de gemeenten in het saldo. Dit plan moet eerst voor een zienswijze worden voorgelegd aan de vertegenwoordigende organen van de gemeenten (raden, colleges en burgemeesters). Deze termijn bedraagt minimaal 12 weken.
Artikel 37 Financiële administratie
De wettelijke verplichtingen voor wat betreft de financiële administratie uit de Gemeentewet (artikel 212 en 213 Gemeentewet) zijn van toepassing op de regeling. Dit betekent dat het algemeen bestuur ook de daartoe strekkende verordening(en) dient vast te stellen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Teneinde de bedrijfsvoering van de SED-organisatie te kunnen garanderen, is het noodzakelijk dat de gemeenten zich garant stellen dat de SED-organisatie altijd over voldoende middelen beschikt om aan haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen.
HOOFDSTUK 7 WIJZIGING, TOETREDING, UITTREDING EN OPHEFFING
Artikel 40 Wijziging van de regeling
Een zo volledig mogelijke regeling is beoogd. Volledig sluitend is een regeling echter nimmer. Na het verstrijken van de tijd kan blijken dat de regeling ergens niet in voorziet of dat gewijzigde omstandigheden aanleiding geven de regeling te wijzigen.
Uit dit artikel volgt hoe de regeling kan worden gewijzigd. Zowel de colleges en de burgemeesters van de aangesloten gemeenten en het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur als organen van het openbaar lichaam kunnen hiervoor een voorstel doen.
Hoewel het algemeen en dagelijks bestuur aldus een voorstel kunnen doen, kunnen zij niet eigenhandig de regeling wijzigen. Net als dit geldt voor vaststelling van de regeling kunnen slechts de colleges en burgemeesters van de aangesloten gemeenten hiertoe besluiten. Uiteraard geldt ook hier dat zij hiertoe pas kunnen overgaan nadat zij hiervoor toestemming hebben verkregen van hun raden. Toestemming kan op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wgr slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Bij instelling van deze regeling is beoogd een openbaar lichaam in de zin van een werkorganisatie voor de SED-gemeenten op te richten. De colleges en burgemeesters van de SED-gemeenten zijn hiermee de enige bestuursorganen die zijn aangesloten. In de loop van de tijd kan blijken dat behoefte is aan aanvulling. Hoewel op het moment van instelling van de regeling hierop nog geen zicht is, is de optie van toetreding van andere bestuursorganen tot de SED-organisatie open gehouden. Uit dit artikel volgt dan hoe bestuursorganen anders dan de colleges en burgemeesters van de SED-gemeenten kunnen toetreden.
Het doel van de regeling is een werkorganisatie waarin ambtenaren die in dienst zijn van deze organisatie werk uitvoeren voor de aangesloten deelnemers. Hoewel is beoogd de mogelijkheden tot toetreding ruim te houden, zijn er grenzen. Het is niet de bedoeling dat dit openbaar lichaam tevens werk uitvoert op een ander (de)centraal niveau. Waterschappen, provincies en het rijk zijn in de huidige vorm van de regeling daarom uitgesloten van deelname.
Burgemeesters en colleges van andere gemeenten en bestuursorganen van andere openbare lichamen kunnen wel toetreden. Wie burgemeesters en colleges van andere gemeenten zijn, is voldoende helder en verdient geen nadere toelichting. Met bestuursorganen van andere openbare lichamen worden het algemeen en/of het dagelijks bestuur van andere gemeenschappelijke regelingen bedoeld. Ook zij kunnen toetreden.
Toetreding tot deze regeling is slechts mogelijk nadat de raden van de deelnemende gemeenten toestemming hebben verleend. Uiteraard moeten ook de colleges en burgemeesters van de SED-gemeenten instemmen met de toetreding van de nieuwe deelnemer.
Aan toetreding kan het algemeen bestuur voorwaarden verbinden. Hiervoor kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een aanvullende financiële eis, zodat de nieuwe deelnemer een gelijke bijdrage levert aan de financiële reserve. Ook andere voorwaarden zijn denkbaar. Welke voorwaarden in het concrete geval worden gesteld, is ter beoordeling aan het algemeen bestuur.
Artikel 42 Uittreding en opheffing
Net als er mogelijkheden zijn tot vaststelling en wijziging van de regeling zijn er ook mogelijkheden tot uittreding en opheffing. Hieraan zijn uiteraard wel voorwaarden verbonden.
Voor uittreding geldt dat de colleges en de burgemeesters pas uit de regeling kunnen treden als zij hiervoor toestemming hebben verkregen van hun raad. Bovendien is uittreding pas mogelijk met inachtneming van een opzegtermijn van twee kalenderjaren (lid 1). Bijvoorbeeld: als het college en de burgemeester van een van de SED-gemeenten het voornemen tot uittreding hebben in de loop van 2015 (en de raad hieraan toestemming verleent gedurende dit jaar), dan geldt in 2016 en 2017 de opzegtermijn. Pas op 1 januari 2018 wordt uitgetreden. Ten slotte is de uittredende gemeente op grond van het vierde lid een schadeloosstelling verschuldigd. Deze schadeloosstelling wordt door middel van een bindend advies door onafhankelijk deskundigen vastgesteld. De schadeloosstelling bedraagt in ieder geval het aandeel in de oprichtingskosten, frictiekosten en investeringen van de uittredende partij. Ook betaalt de uittredende partij alle kosten die uittreding met zich meebrengt. Dit laatste is een aanvullende bepaling. Het kan goed zijn dat de oprichtingskosten, frictiekosten en investeringen niet alle benodigde kosten dekken. Door in de regeling op te nemen dat de uittredende partij tevens alle (andere) kosten betaalt die uittreding met zich meebrengt, wordt ervoor gezorgd dat de uittredende partij alle op haar rustende verplichtingen nakomt, zodat de werkorganisatie in goed functioneren de toekomst tegemoet kan treden.
Uittreding is aldus mogelijk, maar het is niet gemakkelijk. De achterliggende reden hiervan is dat met het instellen van deze regeling door de deelnemende gemeenten het commitment is uitgesproken om gezamenlijk de SED-organisatie aan te gaan. Deze beslissing is weloverwogen genomen. Met deze regeling is aldus een bestendige relatie beoogd. Zou een deelnemende partij lichtvaardig uit de regeling treden zonder dat een opzegtermijn in acht is genomen of dat niet of onvoldoende is voorzien in een schadeloosstelling, dan komt de continuïteit van de werkorganisatie in gevaar. Het mag niet zo zijn dat de resterende deelnemende gemeenten met een (financieel) ongezonde werkorganisatie achterblijven.
Naast uittreding door een deelnemende gemeente is ook opheffing van de regeling mogelijk. Van opheffing is sprake als meer dan een deelnemende gemeente uittreedt (lid 2). De regeling wordt immers door drie gemeenten aangegaan. Als twee gemeenten uittreden, dan blijft slechts een gemeente achter. Een afzonderlijke werkorganisatie is dan niet wenselijk. Is tot het moment van uittreding echter een of meerdere nieuwe bestuursorganen (colleges en burgemeesters dan wel bestuursorganen van andere openbare lichamen in de zin van artikel 41 van de regeling) toegetreden en blijven er na de uittreding van meerdere gemeenten alsnog meer dan een gemeente of openbaar lichaam over, dan kan de regeling blijven bestaan en volgt niet automatisch opheffing.
Wordt tot opheffing van de SED-organisatie overgegaan, dan wordt door het algemeen bestuur een liquidatieplan opgesteld (lid 5). Dit plan voorziet in de verplichting van de verbonden gemeenten om deel te nemen in de financiële gevolgen van opheffing. Ook voorziet het in de gevolgen die de opheffing heeft voor de ambtenaar. Hierbij kan worden gedacht aan het overnemen van de ambtenaar, in die zin dat de ambtenaar uit dienst treedt van de SED-organisatie en wordt aangesteld door de gemeente (lid 6).
De SED-organisatie wordt niet direct opgeheven, maar blijft voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van het vermogen van de organisatie noodzakelijk is (lid 7). Dit kan soms vele jaren in beslag nemen. Zijn alle verplichtingen afgewikkeld en resteert een batig saldo, dan wordt dit batig saldo aan de hand van de gehanteerde verdeelsleutel aan gemeenten uitgekeerd. Resteert een negatief saldo, dan zijn gemeenten op basis van dezelfde verdeelsleutel gehouden financieel bij te dragen aan de afwikkeling van dit negatieve saldo (lid 6).
HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN
De SED-organisatie is een afzonderlijk openbaar lichaam en kan voor haar archiefvoorzieningen niet terugvallen op de bestaande archiefvoorzieningen van de gemeenten. Een afzonderlijk archief wordt aldus voor de SED-organisatie ingericht (lid 1). Conform de Archiefwet wordt aan dit archief de eisen gesteld dat de archiefbescheiden die onder de SED-organisatie berusten in goede, geordende en toegankelijke staat worden gebracht en bewaard. Ook wordt zorg gedragen voor vernietiging van de archiefbescheiden die hiervoor conform de op de SED-organisatie rustende wettelijke verplichtingen hiervoor in aanmerking komen (lid 1).
Net als dit geldt voor de gemeenten stelt het algemeen bestuur van de SED-organisatie een archiefverordening vast. In deze verordening is vastgelegd hoe het dagelijks bestuur met de archiefbescheiden in de SED-organisatie omgaat (lid 2). Deze verordening is aldus een nadere uitwerking van hetgeen op grond van de Archiefwet wordt voorgeschreven. Op het toezicht op de naleving van de Archiefwet en de bijbehorende archiefverordening is de archivaris belast (lid 5). Deze wordt door het dagelijks bestuur als zodanig benoemd, geschorst en ontslagen (lid 6).
Aan het inrichting van een degelijk archief zijn uiteraard kosten verbonden. Deze kosten komen ten laste van de SED-organisatie (lid 3). Op basis van de gehanteerde verdeelsleutel worden deze kosten doorberekend aan de gemeenten.
Op een gegeven moment hoeft de SED-organisatie bepaalde bescheiden niet langer onder zich te hebben. Er gelden veel verschillende bewaartermijnen die per document verschillen. Nadat een specifieke bewaartermijn is verstreken, kunnen deze archiefbescheiden worden overgedragen aan een archiefbewaarplaats. Voor de SED-gemeenten geldt op het moment van vaststelling van de regeling dat het West-Fries Archief (die overigens is ingesteld bij gemeenschappelijke regeling) als archiefbewaarplaats is aangewezen. Het West-Fries Archief is aldus een voor de hand liggende keuze om hier de archiefbescheiden van de SED-organisatie onder te brengen. Welke archiefbewaarplaats uiteindelijk wordt gekozen, is echter aan het dagelijks bestuur van de SED-organisatie om te bepalen (lid 4).
Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen een klacht in te dienen bij dat bestuurorgaan. Dit is bepaald in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Hieruit volgt aldus dat bij ieder bestuursorgaan van de gemeenten (denk hiervoor onder meer aan de burgemeester, het college en de raad) een klacht kan worden ingediend als deze klacht zich richt jegens het bestuursorgaan of jegens een ambtenaar die onder verantwoordelijkheid van dit orgaan heeft gehandeld of juist heeft nagelaten te handelen.
Op grond van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht hebben de bestuursorganen van de gemeenten de bevoegdheid een interne klachtenregeling vast te stellen. De ambtenaren die eerder werkzaam waren onder verantwoordelijkheid van het college of de burgemeester van de gemeenten, worden in de SED-organisatie onder gebracht. Hoewel zij op grond van de nog op te stellen mandaatregeling bevoegdheden zullen hebben om namens de bestuursorganen van de gemeenten te besluiten of anderszins handelingen te verrichten, vallen zij niet langer direct onder verantwoordelijkheid van de bestuursorganen van de gemeenten, maar onder de SED-organisatie. Om ervoor te zorgen dat een ieder op grond van de Algemene wet bestuursrecht het recht blijft behouden om jegens een dergelijke ambtenaar een klacht in te dienen, is het van belang dat de SED-organisatie zelf een klachtenregeling instelt (lid 1). Dit wordt in dit artikel gewaarborgd.
Nadat de interne klachtenprocedure is doorlopen, bestaat er op grond van hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht het recht om de klacht bij een externe partij onder de aandacht te brengen. Artikel 9:17 Algemene wet bestuursrecht garandeert een dergelijke externe klachtbehandelaar. Gekozen kan worden tussen de Nationale ombudsman (sub a) of een andere partij die hiervoor als zodanig door de SED-organisatie wordt aangewezen (sub b). Op het moment van het vaststellen van deze regeling, zijn de gemeenten Enkhuizen en Drechterland hier reeds bij aangesloten. Omdat de Nationale ombudsman de meest breed gedragen externe ombudsinstantie is in Nederland en hiermee de benodigde expertise in huis heeft, stelt de regeling voor om voor de SED-organisatie hier ook bij aan te sluiten (lid 2). Voor een uniforme externe klachtafhandeling, in die zin dat de gemeente Stede Broec en de SED-organisatie geen twee afzonderlijke klachtbehandelaars heeft, is het wenselijk dat Stede Broec voorafgaand aan of gelijktijdig met de oprichting van de SED-organisatie ook bij de Nationale Ombudsman aansluit. Als de gemeenten de Nationale ombudsman als externe klachtinstantie hebben aangewezen, zijn er – op het moment van het vaststellen van deze regeling - geen extra kosten aan verbonden als tevens de SED-organisatie deze instantie als externe klachtbehandelaar aanwijst.
Net als bij iedere regeling kan er bij de uitvoering van deze regeling onduidelijkheid bestaan. Geschillen liggen dan op de loer. Deze geschillenregeling moet ruim opgevat worden. Het heeft betrekking op geschillen over de toepassing van de regeling tussen besturen van de deelnemende gemeente maar ook tussen de besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van de gemeenschappelijke regeling. Indien een dergelijk geschil zich voordoet, is de intentie dat dit onderling wordt opgelost. Derhalve is opgenomen dat het dagelijks bestuur en het college en/of de burgemeester van de betreffende gemeente terstond met elkaar in overleg treden teneinde het voorliggende geschil gezamenlijk op te lossen (lid 1). Gelet op het duurzame karakter van de relatie die de SED-organisatie en de gemeenten met elkaar aangaan en derhalve het belang van een goede band met elkaar, is het immers wenselijk dat in eerste instantie wordt geprobeerd het geschil onderling en in goed overleg op te lossen.
Komt men er in onderling overleg niet uit dan wijst elke betrokken partij een deskundige aan die samen een advies geven om tot een oplossing te komen. Dit advies is niet bindend. Reden daarvoor is dat de Wgr voorschrijft dat de gedeputeerde staten een bindend advies kunnen geven in voorkomende gevallen. De bovengenoemde geschillenregeling moet dan ook als voorportaal worden beschouwd voor de officiële geschillenregeling uit de Wgr.
Lukt het derhalve niet om onderlinge overeenstemming te bereiken, dan moeten partijen het geschil voorleggen aan gedeputeerde staten. Het is dan aan gedeputeerde staten om hierover een besluit te nemen. Dit volgt uit artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (lid 3). Overigens geldt de regeling voor gedeputeerde staten slechts indien het geschil zich niet uitstrekt tot de rechtsmacht van de rechterlijke macht zoals dit in artikel 112 Grondwet is vastgelegd.
Artikel 46 Bestaande samenwerkingen en deelnemingen
De oprichting van de SED-organisatie verandert niets aan de bestaande samenwerkingsverbanden en deelnemingen van de gemeenten. Het betreft hier immers slechts een ambtelijke fusie waarbij de structuur en de rechtspersoonlijkheid van de gemeenten ongewijzigd blijft. Derhalve is opgenomen dat de bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van de gemeenten ook na oprichting van de SED-organisatie blijven bestaan (lid 1).
Toch kan het uit vanuit een oogpunt van efficiency wenselijk zijn na oprichting van de SED-organisatie kritisch te kijken naar de bestaande samenwerkingsverbanden. Soms kan het simpeler of goedkoper. Daarom schrijft de regeling op dit punt een inventarisatie van bestaande samenwerkingen en deelnemingen door het dagelijks bestuur voor. Deze dient een jaar na oprichting van de werkorganisatie, dus voor 1 januari 2016, gereed te zijn (lid 2). Na de inventarisatie is aan het aan de college van de gemeenten om te bezien welke samenwerkingsverbanden moeten worden gehandhaafd of juist kunnen worden opgezegd. Bij opzegging kunnen de colleges ervoor kiezen de betreffende taken bij de SED-organisatie onder te brengen.
Beoogd is een zo volledig mogelijke regeling op te stellen. Toch zal in de praktijk blijken dat de regeling niet in alles voorziet. Hiervoor is de hardheidsclausule bedoeld. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden waarin de regeling geen oplossing biedt, heeft het algemeen bestuur de bevoegdheid naar goed inzicht te beslissen. Het algemeen bestuur kan hiertoe slechts overgaan nadat de colleges en de burgemeesters van de gemeenten hierover zijn geraadpleegd.
Artikel 48 Toezending regeling
Door het gemeentebestuur van een de gemeenten moet de regeling aan gedeputeerde staten worden toegezonden. Dit volgt uit artikel 26, eerste lid, van de wet. In de regeling is het college van de gemeente Enkhuizen aangewezen hiervoor zorg te dragen.
De beoogde oprichtingsdatum van de SED-organisatie is 1 januari 2015. Deze regeling sluit hierop aan, in die zin dat de regeling tevens op 1 januari 2015 in werking treedt.
De regeling krijgt de citeertitel ‘Gemeenschappelijke Regeling SED-organisatie’. Het is gebruikelijk dat een gemeenschappelijke regeling ook als zodanig in de citeertitel wordt omschreven. De naam ‘SED-organisatie’ is het resultaat van een prijsvraag onder de ambtenaren van de gemeenten. Deze naam is als winnaar uit de bus gekomen welke door de stuurgroep SED – voorafgaand aan de vaststelling van deze regeling – is geaccordeerd.