Organisatie | Doetinchem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Doetinchem 2015 |
Citeertitel | Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ Doetinchem 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Participatiewet, art. 8, lid 1, onderdeel b
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 27-11-2014 | Onbekend |
De raad van de gemeente Doetinchem;
gezien het advies van de sociale raad;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 november 2014;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;
vast te stellen de Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Doetinchem 2015.
Algemene toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Doetinchem 2015
Het college heeft op grond van de Participatiewet de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, en het uitvoeren ervan, overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b.
De wet verplicht een belanghebbende niet meer integraal tot het leveren van een tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Wel is het college bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, maar alleen als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling.
In het Uitvoeringsplan Participatiewet 2015 – 2018 is over het opleggen van een tegenprestatie gesteld dat het principe van wederkerigheid wordt omarmd en het leveren van een tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering als een vanzelfsprekendheid wordt gezien. Maar ook dat terughoudend wordt omgegaan met het daadwerkelijk opleggen van een verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie, omdat het belangrijk is dat mensen vanuit eigen motivatie maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten. In verband hiermee wordt extra ingezet op het motiveren van mensen.
Als het college besluit een tegenprestatie op te leggen, is de belanghebbende gehouden de naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Het niet nakomen van deze verplichting kan gevolgen hebben voor de (hoogte van) de uitkering. Dit is vastgelegd in de Afstemmingverordening Participatiewet, IOAW en IAOZ en verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Doetinchem 2015.
Het college houdt bij het opleggen van een tegenprestatie rekening met de persoonlijke situatie en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Hierbij worden de in deze verordening neergelegde criteria in acht genomen. De persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende worden zo veel mogelijk meegewogen.
Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Als de belanghebbende aantoonbaar vrijwilligerswerk verricht dat naar aard en omvang minimaal vergelijkbaar is met een tegenprestatie als bedoeld in deze verordening, wordt geen tegenprestatie opgelegd. Hetzelfde geldt voor de belanghebbende die aantoonbaar mantelzorg verricht.
De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet).
De plicht tot tegenprestatie is evenmin van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van een door het college opgelegde tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.
Bevoegdheid opdragen tegenprestatie
De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
Tegenprestatie is geen re-integratie-instrument
Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie-instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of het leveren van re integratie-inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt: werk boven uitkering.
De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).
Ontwikkelen beleid door college
Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.