Organisatie | Noordoostpolder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Participatieverordening Noordoostpolder 2015 |
Citeertitel | Participatieverordening Noordoostpolder 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Participatieverordening Noordoostpolder 2018.
Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 01-07-2015.
De toelichting op de wijzigingsverordening is te lezen onder "TOELICHTING op de Verordening voor het wijzigen van de verordeningen op grond van de Participatiewet".
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-07-2015 | 01-07-2015 | 17-01-2018 | art. 1, 11, 12, 12a, 15, 16, 18, 20, 21 | 29-06-2015 Elektronisch Gemeenteblad, 07-07-2015 | 325402 |
01-01-2015 | 01-07-2015 | nieuwe regeling | 15-12-2014 Gemeenteblad 2014, 77941 | 272844 |
De raad van de gemeente Noordoostpolder,
Gelezen het voorstel van het college d.d. 4 november 2014, no. 277257;
gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 6 lid 2, 7, 8, lid 1 onderdeel c, 8a, 9, 10, 10a en 10b van de Participatiewet, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30),
Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is. In principe is dat alle arbeid die wettelijk is toegestaan en waar de persoon fysiek toe in staat is. Er wordt geen rekening gehouden met opleiding en/of werkervaring. De arbeid mag niet indruisen tegen de persoonlijke integriteit van de mens;
voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen. Als algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is kan een voorziening ook worden ingezet voor het bevorderen van maatschappelijke participatie;
Jobcoaching: het geheel aan ondersteunende activiteiten dat nodig is om arbeidsparticipatie van mensen met een beperking op een specifieke werkplek optimaal en duurzaam te maken, waarbij het gaat om activiteiten die overstijgend zijn aan het gebruikelijke inwerktraject van de werkgever en die na het inwerken (nog) nodig zijn om de opgedragen taken te kunnen blijven uitvoeren.
Artikel 2 - Opdracht aan het college
Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden, capaciteiten, de eventuele aanwezigheid van structurele functionele beperkingen en de omstandigheden van een belanghebbende het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid of het vergroten van maatschappelijke participatie. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot subdoelgroepen loonkostensubsidie of beschut werk.
Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Hoofdstuk 2 - Doel en doelgroep
Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.
Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de wet, de IOAW, de IOAZ, de Maatregelverordening Participatiewet Noordoostpolder of de Maatregelverordening IOAW/IOAZ Noordoostpolder.
Hoofdstuk 4. - Re-integratie-instrumenten
In afwijking van het derde lid kan, afhankelijk van de mate of intensiteit van de begeleiding, het aantal begeleidingsuren worden vastgesteld op:
15% - 7,5% - 6% van het aantal overeengekomen werkuren bij intensieve begeleiding;
6% - 3% - 3% van het aantal overeengekomen werkuren bij lichte begeleiding;
3% - 3% - 3% van het aantal overeengekomen werkuren bij zeer lichte begeleiding
Artikel 14 - Scholing op additionele werkplek
Aan de belanghebbende die additionele arbeid verricht als genoemd in artikel 10a, eerste lid van de wet en die niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Artikel 15 - Re-integratiebaan
Het college kan aan de werkgever waar de uitkeringsgerechtigde wordt geplaatst een subsidie voor een deel van de loonkosten toekennen. De hoogte van de subsidie wordt door het college individueel vastgesteld en gebaseerd op de productiviteit van de uitkeringsgerechtigde en de mate van begeleiding door de werkgever.
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Artikel 26 - Geen werkzaamheden voorhanden
Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen geschikte werkzaamheden voorhanden zijn, kan het college alsnog een tegenprestatie opdragen zodra deze werkzaamheden wel voorhanden komen. In elk geval beoordeelt het college elke 12 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
Artikel 27 - Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 28 - Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
TOELICHTING PARTICIPATIEVERORDENING NOORDOOSTPOLDER 2015
Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij het vergroten van de participatie van burgers die horen tot de doelgroep. Participatie houdt in dat een burger meedoet in de samenleving en/of een bijdrage levert aan die samenleving. Het Participatiebeleid van de gemeente Noordoostpolder is gebaseerd op de volgende doelstelling:
Iedere inwoner doet mee aan de samenleving naar eigen vermogen en op maximaal niveau.
De opdracht om de ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Participatiewet. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8a Participatiewet.
Deze verordening bevat regels met betrekking tot de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, het aanbieden van voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling, waaronder ook begrepen sociale activering en het verstrekken van premies.
Deze verordening wordt per 1 januari 2015 ingevoerd, omdat de Participatiewet, als opvolger van de wet werk en bijstand (WWB) op die datum in werking treedt. Daarbij zijn de regels van de Participatieverordening Noordoostpolder 2012 zoveel mogelijk overgenomen, zo nodig, aangepast aan de Participatiewet.
Daarnaast maakt de Participatiewet dat er ook bij verordening regels gesteld moeten worden met betrekking tot beschut werk, de voorzieningen waarop werkgever aanspraak kunnen maken en de maatschappelijke tegenprestatie. Tevens is ook de in artikel 36b van de Participatiewet bedoelde individuele studietoeslag in deze verordening opgenomen. De verplichting om bij verordening nadere regels te maken staat in artikel 8 van de Participatiewet. Formeel is de individuele studietoeslag een vorm van bijzondere bijstand, maar aangezien deze toeslag feitelijk het karakter heeft van een stimuleringspremie, zijn deze bepalingen in deze verordening opgenomen.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de verordening te toetsen aan de laatste stand van het recht.
Het begrip belanghebbende als opgenomen onder lid 2 c wijkt af van het begrip belanghebbende zoals opgenomen in de Awb.
In lid 2 onder h is het begrip “maatschappelijke participatie” opgenomen.
Maatschappelijke participatie is onder te verdelen in deelname aan de samenleving en een bijdrage leveren aan de samenleving. Van het eerste is sprake wanneer iemand bijvoorbeeld contact onderhoudt met familie, vrienden of buren. Iemand draagt bij aan de samenleving wanneer hij of zij bijvoorbeeld lid is van een vereniging of vrijwilligerswerk verzorgt.
In lid 2 onder n en p is aangegeven dat een voorziening of een traject gericht zijn op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat niet mogelijk is maatschappelijke participatie. De term maatschappelijke participatie is toegevoegd om een sluitende beschrijving te geven.
De Participatiewet geeft het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken heeft met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren.
Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In de leden 3 en 4 van dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:
personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.
Daarnaast kan het college op grond van artikel 10f van de Participatiewet nog ondersteuning geven bij een leer-werktraject aan jongeren van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; en jongeren van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
Het uiteindelijke doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid. Ondersteuning voor belanghebbenden is, als algemeen geaccepteerde arbeid niet bereikbaar is, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie.
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.
Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende.
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. In artikel 9 van de Participatiewet is vastgelegd dat de uitkeringsgerechtigde van 18 tot de pensioengerechtigde leeftijd verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden zonder dat gebruik gemaakt wordt van een voorziening. De uitkeringsgerechtigde is eveneens op grond van artikel 9 verplicht om deel te nemen aan een voorziening of mee te werken aan een onderzoek indien het college dit noodzakelijk acht. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
De bepaling dat re-integratiekosten kunnen worden teruggevorderd is ten opzichte van de Participatieverordening Noordoostpolder 2012 vervallen, aangezien hier geen juridische basis voor is (zie Rechtbank Arnhem 14-09-2006, nr. AWB 06/999, ECLI:NL:RBARN:2006:AZ3540).
Voor zover het gaat om verstrekte subsidies als bedoeld in titel 4:2 van de Awb, is er wel een mogelijk grond voor terugvordering. Dit is geregeld in afdeling 4.2.7 van de Awb.
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld WW) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.
Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.
Het tweede lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft voornamelijk tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel is erop gericht om de mogelijkheid te creëren een uitkeringsgerechtigde die maar enigszins kan werken of dagritme nodig heeft, meteen binnen enkele dagen na de aanvraag om een uitkering voor 20 tot 32 uur per week bezig te houden met productiewerk of andere activiteiten.
Het college moet daarbij wel een nadere afweging maken met betrekking tot de vraag op welke wijze het project bijdraagt aan de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van betrokkene (zie CRvB 15-07-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2451).
Bij activering wordt een onderscheid gemaakt tussen activiteiten gericht op arbeidsinschakeling en activiteiten gericht op maatschappelijke participatie. Activering gericht op arbeidsinschakeling is vooral gericht op het wegnemen van belemmeringen en het aanleren van vaardigheden die nodig zijn op de arbeidsmarkt. Activering gericht op het bevorderen van maatschappelijke participatie kan bestaan uit het deelnemen aan educatieve activiteiten of het zoeken van hulp bij de aanpak van problemen.
Activering wordt door de gemeente zo lang mogelijk gezien als een eerste stap op weg naar werk door het opheffen van allerlei belemmeringen die werkaanvaarding in de weg staan. De doelgroep wordt gevormd door werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die nog niet in staat zijn deel te nemen aan een re-integratietraject naar regulier werk vanwege in de persoon gelegen factoren. Er is vaak sprake van een meervoudige problematiek zoals huisvesting, schulden, verslaving, geen arbeidsritme, verstoord dagnachtritme, sociaal niet vaardig, geen goed zelfbeeld, gebrek aan eigenwaarden, taalachterstand, gezondheidsproblemen. Voor een deel van de belanghebbenden zal het erg lang duren, zo niet: onmogelijk zijn, om uit deze fase te geraken. Voor die groep kan er een moment aanbreken dat er trajecten met een zorgkarakter afgesproken worden.
Re-integratieactiviteiten kunnen ook gericht zijn op het starten van een eigen bedrijf.
Het gaat hier om een voorziening als een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dus gaan om een systematische ondersteuning. Verder is van belang, dat de ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. De voorziening persoonlijke ondersteuning heeft ten doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Indien nodig zet het UWV het instrument persoonlijke ondersteuning (jobcoach) thans bij werkende Wajongers in voor de periode van een half jaar met een totale maximale duur van drie jaar.
Het begrip werkervaringsplaats geeft aan dat op een gestructureerde manier aan steeds terugkerende werkzaamheden wordt deelgenomen. Doorgaans bedoeld om werkritme en/of ervaring op te doen, eventueel in combinatie met opleiding. Doorstroom naar werk hoeft (nog) geen hoofddoel te zijn, maar kan wel gevolg zijn. Doorgaans vindt dit plaats met behoud van uitkering. Het uitgangspunt is dat de baan tijdelijk is.
Een werkervaringsplaats wordt aangeboden bij een reguliere werkgever of bij Concern voor Werk.
Werkgevers die een werkervaringsplaats bieden kunnen gebruik maken van de praktijkervaringsplek polis. Deze verzekering dekt het WA risico. Een onbetaalde werknemer valt niet onder de WA verzekering van een bedrijf. Met deze polis is het risico van schade wel gedekt.
Bij de introductie van het begrip participatiebanen in destijds de WWB is extra aandacht gevraagd voor personen zonder startkwalificatie. Iemand die 6 maanden gewerkt heeft moet een scholingsaanbod krijgen van de gemeente. Bij de keuze voor scholing wordt rekening gehouden met de ervaringen van degene waar de belanghebbende werkt, de wens van de belanghebbende en de relevantie van de arbeidsmarkt. Dat wil zeggen dat er niet opgeleid wordt voor werkloosheid maar dat de scholing moet bijdragen aan het makkelijker vinden van duurzaam regulier werk.
Het gaat hier vooral om een combinatie van leren en werken, waarbij het nadrukkelijk de bedoeling is om beroepsgerichte ervaring op te doen en functiegerichte scholing te volgen. Hier is sprake van loonbetaling met allerlei subsidie mogelijkheden, waarbij in ieder geval de werkgever betaalt voor de geleverde prestatie. Deze wordt individueel vastgesteld afhankelijk van de geleverde (en in tijd groeiende) prestatie. Gesubsidieerde arbeid dient (vanuit de klant gezien) altijd tijdelijk te zijn. Er dient sprake te zijn van een maximale periode van 2 jaar.
De mate van begeleiding door de werkgever moet bij de bepaling van de hoogte van de subsidie meegenomen kunnen worden, zodat werkelijk voor het netto resultaat betaald wordt. Het maakt dan in feite geen verschil of dit in de profit of de non-profit sector plaatsvindt. Doordat namelijk voor de geleverde prestatie navenant betaald wordt, kan er geen sprake zijn van concurrentievervalsing e.d.
Gesubsidieerde arbeid is een belangrijke voorziening voor klanten die lang uit het arbeidsproces zijn, of om andere redenen een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt.
Zij kunnen via een gesubsidieerde baan werkervaring opdoen en zo hun kansen op een reguliere baan vergroten. Gesubsidieerd werk is naar het oordeel van de gemeente Noordoostpolder meer een instrument om mensen uiteindelijk toe te kunnen leiden naar regulier werk dan een doel op zich.
De Participatiewet kent, anders dan de WWB, een eigen regeling voor werken met loonkostensubsidie voor personen binnen de doelgroep, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Daarom is deze subdoelgroep hier uitgezonderd. Het gaat bij artikel 14 lid 4 van deze verordening dus nadrukkelijk niet om loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10c en 10d van de Participatiewet en artikel 19 van deze verordening.
Voor het behoud van arbeidsritme kan voor een deel van de belanghebbenden het instrument verloning worden ingezet. Hierbij wordt de belanghebbende geplaatst bij een daarvoor aangewezen bedrijf. Het bedrijf neemt de belanghebbende voor een afgesproken periode in dienst, zorgt voor een werkplek, begeleiding en bemiddelt naar regulier werk bij een andere werkgever. Het bedrijf ontvangt een vergoeding voor de loonkosten en de begeleiding. Verloning is geen einddoel maar een re-integratie-instrument.
Uitgangspunt is de kortste weg naar reguliere algemeen geaccepteerde arbeid. Als het vinden of houden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt, komt scholing aan de orde. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.
Het Persoonsgebonden Re-integratiebudget (PRB) is een reguliere re-integratievoorziening, met een geheel eigen gezicht. Tot nu toe wordt de inhoud van het traject zoveel mogelijk afgestemd op de situatie van de klant maar feitelijk bepaald door de klantmanager of het re-integratiebedrijf. Bij het PRB bepaalt de klant de inhoud van zijn traject.
Met het PRB wordt aangesloten bij de maatwerkgedachte. De klant neemt met het PRB immers zélf het initiatief om zijn eigen re-integratietraject in te richten. Het college stelt nadere regels voor de wijze waarop een PRB kan worden aangevraagd, de voorwaarden waaraan een belanghebbende moet voldoen en de eisen die aan de re-integratiepartner worden gesteld.
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).
Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit (tweede lid). Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. In de verordening moet vastgelegd worden hoe zij deze voorselectie uitvoeren. Daarom is in het tweede lid bepaald dat het college uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt selecteert voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor dit criterium is gekozen omdat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt veelal niet uitsluitend in een beschutte omgeving mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Onder de personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is het aannemelijk dat daartoe personen behoren die uitsluitend in een beschutte omgeving kunnen werken.
Het college kan ambtshalve vaststellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van een persoon nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Stap 2: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).
Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.
Stap 4: dienstbetrekking 'beschut werk'
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid). Tevens is in deze verordening vastgelegd op welke wijze de gemeente de omvang van het aanbod van beschut werk, het aantal beschikbare plekken, vaststelt. Gemeenten kunnen het werk zelf organiseren via bijvoorbeeld een aan de gemeente gelieerd bedrijf zoals een SW-bedrijf. Ook kunnen zij afspraken maken met andere reguliere werkgevers over de voorwaarden waarop zij deze mensen een dergelijke dienstbetrekking aanbieden.
Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen (vierde lid).
Het college kan op schriftelijke aanvraag van iemand die tot de re-integratie doelgroep behoort vaststellen of hij in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie. Het college kan dit ook ambtshalve vaststellen als gaat om iemand uit de doelgroep van artikel 7 lid 1 onderdeel a, onder 1, 2, 3, 5 of 6 van de Participatiewet. (Nuggers en ANW’ers kunnen dus wel op aanvraag in aanmerking komen voor werken met loonkostensubsidie, maar de gemeente beoordeelt dit niet uit zichzelf.)
Het college laat zich hierbij adviseren over de vraag of iemand in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie en wat daarbij de loonwaarde moet zijn. Als het gaat om het ambtshalve vaststellen of iemand in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie, maakt het college wel eerst een voorselectie.
De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b Participatiewet).
De no-riskpolis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie in aanmerking komt voor de no-riskpolis.
In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-riskpolis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal 6 maanden duren.
Voorts is voor inzet van de no-riskpolis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.
De no-riskpolis wordt ook beschikbaar gesteld voor werkgevers die een uitkeringsgerechtigde in dienst nemen. Dat is een voortzetting van de bestaande praktijk onder de WWB. Dit was niet eerder opgenomen in de verordening.
De gemeente moet ten behoeve van het verstrekken van een no-riskpolis een verzekering afsluiten met een verzekeraar. De gemeente treedt op als verzekeringsnemer. De werkgever is de begunstigde.
Het college vergoedt de no-riskpolis tot 36maanden, met de mogelijkheid tot verlenging van twee keer 12 maanden, na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever als het gaat om iemand met een structurele beperking. Hierbij wordt aangesloten bij de huidige werkwijze van het UWV die voor de Wajong doelgroep maximaal 5 jaar een no riskpolis biedt.
Voor werknemers zonder structurele beperking vergoedt het college de no risk polis tot 12 maanden. De no risk polis gaat in op het moment dat er geen loonkostensubsidie (meer) verstrekt wordt. Dit kan zijn na de ingang van het dienstverband.
Na twee jaar is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verantwoordelijk.
De no-riskpolis kan maximaal voor de duur van twee jaar worden ingezet. Nadat betrokkene twee jaar zelfstandig het minimumloon heeft verdiend, dus zonder loonkostensubsidie, gaat de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis over naar Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en kan artikel 29b van de Ziektewet van toepassing zijn. Op die manier is er een evenwichtige verdeling van de lasten en de risico’s tussen gemeente en werkgever.
De wet regelt dat aan iemand die een participatiebaan heeft (oftewel additionele arbeid verricht) steeds na 6 maanden een premie moet worden verstrekt. Voor de hoogte van de premie is in het verleden gekozen voor een bedrag dat de helft bedraagt van de uitstroompremie. De uitstroompremie is vervallen en de hoogte van de premie additionele arbeid is gelijk gebleven.
Buiten deze premie maakt de gemeente geen gebruik (meer) van de mogelijkheid om premies in te zetten als re-integratie-instrument.
De individuele studietoeslag is een extraatje voor personen die niet het minimum loon kunnen verdienen, maar wel enig arbeidsvermogen hebben, om hen te stimuleren te studeren of een opleiding te volgen. De toeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet). De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.
Gekozen is voor een bedrag per jaar dat per maand wordt uitbetaald. De hoogte is zodanig, dat ook daadwerkelijk een stimulans kan zijn om te gaan studeren.
Omdat de studietoeslag niet gekoppeld is aan specifieke studiekosten maar wel een vorm van bijzonder bijstand is, is bepaald dat zij binnen 3 maanden na aanvang van het betreffende studiejaar moet zijn aangevraagd. Bijzondere bijstand moet zoveel mogelijk vooraf worden aangevraagd.
Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.
Omdat uitstroom uit de uitkering naar betaald werk het belangrijkste (eind)doel is van de participatie van betrokkene, is hier expliciet bepaald dat de arbeidsinschakeling niet belemmerd mag worden door de tegenprestatie. Daarbij dient een tegenprestatie hoe dan ook beperkt van omvang en duur te zijn.
De wet laat ruimte voor uitkeringsgerechtigden om zelf ook hun wensen ten aanzien van een tegenprestatie kenbaar te maken. De kans dat een tegenprestatie goed vervuld wordt is natuurlijk ook groter als de uitkeringsgerechtigde het zelf ook een nuttige activiteit vindt. Maar het blijft wel aan het college om een bepaalde tegenprestatie op te leggen.
Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).
De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet) De verplichting tot tegenprestatie is eveneens niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).
Geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd (zie Kamerstukken II, 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op.
Geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende vrijwilligerswerk verricht. Dit past binnen de visie van de gemeente Noordoostpolder waarin burgers gestimuleerd worden een bijdrage leveren aan de samenleving.
Als er geen geschikte werkzaamheden voor handen zijn, heeft het natuurlijk ook geen zin om een tegenprestatie op te dragen. Dat kan dan alsnog, op het moment dat er wel geschikte werkzaamheden zijn. Om te voorkomen dat iemand, die op zich in aanmerking zou komen voor een tegenprestatie, uit beeld kan verdwijnen als niet aanstonds een tegenprestatie kan worden opgelegd, wordt tevens bepaald dat in elk geval elke 12 maanden opnieuw moet worden bekeken of een tegenprestatie moet worden opgelegd.
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.
Participatieverordening Noordoostpolder 2015
Persoonlijke ondersteuning is gericht op het vinden en het behouden van werk en richt zich op werkgever en werknemer. Het bieden van tijdelijke ondersteuning kan er voor zorgen dat de plaatsing bij een werkgever succesvol is. Veel werkzoekenden die na een langere periode van werkloosheid weer gaan werken lopen na enige tijd aan tegen organisatorische problemen in de thuissituatie. Begeleiding in deze fase voorkomt ziekteverzuim en uitval.
Persoonlijke ondersteuning in de vorm van jobcoaching gaat verder dan de persoonlijke ondersteuning van artikel 12a. Het gaat hierbij om langdurige ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking. Een jobcoach ondersteunt op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken. Het gaat om een systematische ondersteuning. Verder is van belang, dat de ondersteuning noodzakelijk is in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. De voorziening heeft ten doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Indien nodig zet het UWV het instrument persoonlijke ondersteuning (jobcoach) thans bij werkende Wajongers in voor de periode van een half jaar met een totale maximale duur van drie jaar. In het Regionaal Werkbedrijf Flevoland is afgesproken om de inzet van instrumenten voor de doelgroep loonkostensubsidie (mensen met een arbeidsbeperking) te uniformeren. Voor de inzet van jobcoaching is aangesloten bij de praktijk van UWV.
De mate van begeleiding is afhankelijk van de persoon, de werkplek, de werkgever en kan verschillen van zeer licht naar intensief en de duur is een percentage van de gewerkte uren binnen het dienstverband.
Jobcoaching is een specifieke vorm van begeleiding met een opleiding op maat. Jobcoaches die de opleiding met goed gevolg afronden worden geregistreerd bij de beroepsvereniging jobcoaches. Om de kwaliteit te garanderen kan de jobcoaching alleen geboden worden door een geregistreerde jobcoach.
Het college kan op schriftelijke aanvraag van iemand die tot de re-integratie doelgroep behoort vaststellen of hij in aanmerking komt voor het werken met loonkostensubsidie. Het college kan dit ook ambtshalve vaststellen als gaat om iemand uit de doelgroep van artikel 7 lid 1 onderdeel a, onder 1, 2, 3, 5 of 6 van de Participatiewet. (Nuggers en ANW’ers kunnen dus wel op aanvraag in aanmerking komen voor werken met loonkostensubsidie, maar de gemeente beoordeelt dit niet uit zichzelf.)
Voor de vaststelling van de loonwaarde wordt gebruik gemaakt van de gecertificeerde methodiek van Matchcare/Szeebra. Deze methodiek wordt door alle partijen binnen het Regionaal Werkbedrijf Flevoland gebruikt. Medewerkers van de gemeente worden gecertificeerd voor het gebruiken van de methodiek.
De in het verleden door Achmea aangeboden no risk polis om het risico voor ziekteverzuim voor een werkgever te beperken is niet meer beschikbaar. Voor de doelgroep loonkostensubsidie is wettelijk bepaald dat er een regeling moet komen om de werkgever te ontlasten. VNG en UWV hebben voor 2015 gezocht naar een oplossing die er als volgt uitziet:
Vanaf 2016 moet de uniformering van de inzet van instrumenten voor de doelgroep loonkostensubsidie geregeld worden in de wet.