Organisatie | Tilburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening jeugdhulp gemeente Tilburg 2015 |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp gemeente Tilburg 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Dit is een nieuwe regeling.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 03-11-2014 Gemeenteblad, 2014, 66113 | 2014/21 |
Verordening jeugdhulp gemeente Tilburg 2015
De raad van de gemeente Tilburg;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, en 2.12 van de Jeugdwet;
gezien het advies van commissie Sociale Stijging;
besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Tilburg 2015
Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een pgb dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken. De aanvraag omvat in elk geval:
Artikel 2.4 Vastlegging gegevens in dossier
Hulpvragen, de afhandeling daarvan en de relevante informatie om te komen tot een besluit met betrekking tot de toekenning van een individuele voorziening worden voor zover nodig vastgelegd in het dossier. De beoogde doelen, voortgang en resultaten van de individuele voorziening zoals teruggekoppeld door de aanbieder conform de afspraken opgenomen in het besluit (artikel 3.6 eerste lid onder d) worden verwerkt in het dossier genoemd in het eerste lid.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Hoofdstuk IV Individuele voorzieningen
Artikel 4.2 Bekendmaking aanbod individuele voorzieningen
Het college stelt bij nadere regels de beschikbare individuele voorzieningen vast en publiceert deze op een digitaal platform.
Hoofdstuk VI Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Hoofdstuk VII Kwaliteit en klachten
Artikel 7.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
Hoofdstuk VIII Vertrouwenspersoon en inspraak
Artikel 8.2 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Bestuurlijke context Rijk: de transitie jeugdzorg en de nieuwe Jeugdwet
Per 1 januari 2015 wordt de gemeente Tilburg verantwoordelijk voor het brede terrein van zorg voor de jeugd. Waar de gemeente tot nu toe alleen de verantwoordelijkheid had voor het preventieve jeugdbeleid (denk aan: jongerenwerk, jeugdgezondheidszorg en opvoed- en opgroeiondersteuning) krijgt de gemeente per 1 januari 2015 ook de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen, de zorg voor (licht)verstandelijk gehandicapte jeugdigen (met uitzondering van langdurige instellingszorg) en de begeleiding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen (voorheen AWBZ). Deze grote uitbreiding van de gemeentelijke verantwoordelijkheden, vaak aangeduid met het begrip ‘de transitie van de jeugdzorg,’ is wettelijk verankerd in de Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen, kort- weg de Jeugdwet. Op 18 oktober 2013 stemde de Tweede Kamer in met deze wet en op 18 februari 2014 ook de Eerste Kamer.
De Jeugdwet schrijft in artikel 2.9 voor dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels stelt:
De Jeugdwet stelt verder in artikel 2.12 dat met het oog op de inkoop van zorg, bij verordening regels gesteld moeten worden ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. In de verordening is hier invulling aan gegeven in hoofdstuk 6.
Tenslotte stelt de Jeugdwet in artikel 8.1.1, vierde lid, dat bij verordening bepaald kan worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. In de verordening is hier invulling aangegeven in artikel 3.11 derde lid.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet ook op andere onderwerpen bij verordening regels te stellen. De voorliggende verordening maakt hier spaarzaam gebruik van. In hoofdstuk 7 zijn bepalingen opgenomen rond de klachtregeling, vertrouwenspersoon en second opinion.
Bestuurlijke context gemeente Tilburg: regionaal beleidskader en concept-Jeugdplan
De gemeente Tilburg bereidt zich vanaf 2011 voor op de transitie van de jeugdzorg. Dat doet zij in nauwe samenwerking met de overige gemeenten in de regio Hart van Brabant. Deze samenwerking heeft geresulteerd in een door de Raad vastgesteld visiedocument (titel, jaar), een functioneel ontwerp (2013) en een regionaal beleidskader Samen voor de jeugd (maart 2014). In het beleidskader wordt het nieuwe jeugdstelsel voor de regio Midden-Brabant op hoofdlijnen beschreven. Vanaf begin 2013 wordt gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering, zoals de inrichting van de toegang voor ondersteuningsvragen (kortweg toegang), de inkoop van het zorgaanbod, het ontwikkelen van een monitor en het opstellen van een lokaal jeugdplan.
Belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van deze verordening is de visie van de gemeente Tilburg om 1. de eigen kracht van jeugdigen en ouders als vertrekpunt te nemen en die waar nodig te versterken en 2. professionals de ruimte te geven om te doen wat nodig is, zonder onnodige regels en bureaucratie.
De Jeugdwet maakt een onderscheid tussen voorzieningen die rechtstreeks toegankelijk zijn zonder – of op basis van een beperkte – toegangsbeoordeling, en voorzieningen waarvoor een besluit van het college nodig is. Deze laatste worden in de Jeugdwet ‘individuele voorzieningen’ genoemd. De afbakening van algemene en individuele voorzieningen is een belangrijk beleidsinstrument van de gemeente. In de verordening is gekozen om de basis- zorg geleverd door de professional van de toegang en het casemanagement als algemene voorzieningen te benoemen en de meer specialistische zorg vanuit de regionale voorzieningen als individuele voorzieningen in de wijken. In de verordening worden deze voorzieningen op hoofdlijnen beschreven. Op deze manier krijgt de inwoner in de verordening een overzicht van alle voorzieningen die de gemeente in het kader van de Jeugdwet treft. Via andere communicatiekanalen (website, folders) zal de gemeente inwoners meer in detail informeren over het aanbod (vergelijk artikel 3.3 over de bekendmaking van het aanbod aan individuele voorzieningen).
Toekennen individuele voorzieningen
De bevoegdheid om te beoordelen of een jeugdige of een ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening – omdat eigen mogelijkheden en oplossend vermogen ontoereikend zijn – legt de wetgever bij het college (artikel 2.3 van de Jeugdwet). Dit is een grote verandering ten opzichte van het huidige jeugdstelsel, waarin meestal een onafhankelijk indicatieorgaan (Bureau Jeugdzorg of Centrum Indicatiestelling Zorg) bepaalt of een individu recht heeft op bepaalde zorg en het Rijk hiervoor regels stelt. Gemeenten krijgen in de Jeugdwet veel beleidsvrijheid bij het regelen van de toegang. De gemeenten dienen wel bij verordening regels te stellen over het proces (zie hierboven), maar er wordt weinig landelijk voorgeschreven.
We kiezen er niet voor een eigen gemeentelijk indicatieorgaan in te richten, los van de hulpverlening. Daarmee zouden we de gebreken van het oude jeugdstelsel – bureaucratische indicatieprocedures door professionals ver weg van de dagelijkse leefwereld en opvoedpraktijk – overnemen. Het uitgangspunt is dat iedereen (elke jeugdige en ouder) voor de basishulp gebruik kan maken van het aanbod van de frontlijnteams in gemeente Tilburg. Voor de verminderd of niet zelfredzame gezinnen met meervoudige, domeinoverstijgende problematiek bieden we intensieve coördinatie van hulp. De professionals van de toegang kennen in principe al deze jeugdigen en ouders. Hoewel de een intensiever met ze te maken zal hebben dan de ander. Wanneer deze professionals constateren dat aanvullende zorg nodig is die zij zelf niet kunnen bieden, nemen zij een besluit over het toekennen van een individuele voorziening. Zij doen dit op basis van hun eigen kennis van de jeugdige en zijn situatie, maar zullen daarvoor vaak ook het oordeel (en de onderzoeken) van anderen gebruiken en afstemmen met andere voorzieningen (zoals huisarts of school). Het toekennen van een individuele voorziening is een bevoegdheid die volgens de Jeugdwet bij het college ligt. Daarom worden de professionals van de toegang gemandateerd om een dergelijk besluit namens het college te nemen.
In de verordening worden in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 de regels beschreven die de gemeenteraad aan het college stelt bij het toekenningsproces. Bij het mandaatbesluit van het college gaan deze regels vanzelfsprekend over naar professionals van de toegang. Deze getrapte constructie brengt met zich mee dat waar in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 gesproken wordt over ‘het college’ in de praktijk de gemandateerde professionals van de toegang aan zet zijn. Deze (gemandateerde) taak wordt ook genoemd bij de beschrijving van de basiszorg in hoofdstuk 2.
In de verordening is geen uitgebreide beschrijving opgenomen van criteria waaraan voldaan moet zijn willen een jeugdige en/of zijn ouders in aanmerking komen voor een individuele voorziening. Dit zou de handelingsvrijheid van de professional teveel beperken. In paragraaf 3 van hoofdstuk 3 zijn slechts enkele algemene bepalingen gesteld. Wel is er de mogelijkheid dat het college bij nadere regels nog aanvullende criteria vaststelt. Ook deze zullen beperkter zijn dan de huidige wet- en regelgeving.
Hoofdstuk 1: algemene bepalingen
Artikel 1.1: Begripsbepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Andere voorziening: de wet gebruikt deze term in artikel 2.9 over de verordeningsplicht, maar de term wordt niet gedefinieerd in artikel 1.1 van de wet met de begripsbepalingen. In artikel 1.2 van de wet wordt wel verwezen naar voorzieningen op grond van andere wetgeving. Daarbij is aangesloten in de definiëring in deze verordening.
Begripsbepalingen uit de wet zijn in deze verordening niet herhaald.
Artikel 1.2 Doelgroep van deze verordening
Eerste lid, onderdeel a: jeugdigen De verordening heeft betrekking op alle jeugdigen in gemeente Tilburg. Voor de definitie van jeugdigen gebruiken we de definitie van de wet gebruikt. Volgens artikel 1.1 van de wet is een jeugdige
de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.”
Het tweede onderdeel doelt op jongvolwassenen (tot 23 jaar) die op grond van het jeugd- strafrecht berecht zijn. Het derde onderdeel is overgenomen uit de oude Wet op de jeugdzorg en beperkt zich dan ook tot de jeugdzorg en heeft dus geen betrekking op geestelijke gezondheidszorg of begeleiding voor jeugdigen.
Eerste lid, onderdeel a: oudersNaast jeugdigen behoren ook de ouders van de jeugdigen tot de doelgroep van de verordening. Voor de definitie van ouder wordt uitgegaan van de definitie van de wet: een ouder is “de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder.” Overigens zullen ook pleegouders in aanmerking kunnen komen van jeugdhulpvoorzieningen.
De mate waarin jeugdigen zelfstandig (zonder toestemming van zijn ouders) benaderd kunnen worden verschilt per leeftijdscategorie. Op grond van onder andere het Burgerlijk wetboek is expliciete toestemming is nodig van:
Eerste lid, onderdeel a: woonplaatsDe gemeente Tilburg is alleen verantwoordelijk om voorzieningen te treffen voor jeugdigen en hun ouders die in gemeente Tilburg hun woonplaats hebben. Voor het woonplaatsbeginsel wordt aangesloten bij de bepalingen in de wet. In artikel 1.1 van de wet is woonplaats gedefinieerd als
Op grond van het Burgerlijk wetboek is voor minderjarigen de woonplaats van de gezaghebbende ouder leidend. Wanneer de voogdij elders ligt is de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige leidend. Dit kan ook een instelling zijn. De regels rond het vaststellen van de woonplaats (bijvoorbeeld als de ouders gescheiden zijn en de jeugdige bij beide woont) zijn nader uitgewerkt door VWS, VenJ en VNG.
Eerste lid, onderdeel bIn artikel 1.3 van de wet is geregeld dat het college gehouden is voorzieningen te treffen ten aanzien van rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Onder vreemdeling wordt in dit artikel verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan het Rijk de verantwoordelijkheid van het college voor bepaalde categorieën rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen beperken. In het Besluit Jeugdwet is dit gebeurd. Artikel 1.2 vierde lid van het Besluit bepaalt dat aan een jeugdige die een tijdelijke verblijfsvergunning heeft op humanitaire gronden en die jeugdhulp nodig heeft een voorziening jeugdhulp kan worden verstrekt voor maximaal een half jaar. Bij een verblijf op humanitaire gronden kunnen de omstandigheden snel wijzigen. De voorziening moet daarop snel kunnen worden aangepast. Ook bij jongeren zonder verblijfstitel kunnen de omstandigheden snel wijzigen. De gemeente moet daarom eens per half jaar beoordelen of de jeugdhulp nog steeds noodzakelijk is, in dat geval kan een nieuwe voorziening worden getroffen.
In artikel 1.3 van de wet is bovendien geregeld dat het Rijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de verantwoordelijkheid van het college geheel of gedeeltelijk uit kan breiden tot categorieën niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. In het Besluit Jeugdwet is dit gebeurd. Besluit artikel 1.2 eerste lid regelt dat het college ook verantwoordelijk is voorzieningen te treffen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen die de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt hebben. Voor hen worden bij Besluit artikel 1.2 tweede en derde lid wel beperkingen gesteld: de jeugdhulp betreft in principe geen pleegzorg en de duur van de hulp is in overeenstemming met de verwachte duur van het verblijf in Nederland met een maximum van een half jaar.
Met dit lid is bepaald dat ook jeugdigen die in gemeente Tilburg op school zitten, maar in een andere gemeente hun woonplaats hebben, tot de doelgroep horen, maar alleen in zoverre het gaat om het aanbod verzorgd door de professional van de toegang op, of vanuit de scholen. Deze keuze is gemaakt, omdat we het niet wenselijk achten dat een professional van de toegang dat aanbod op de school organiseert, bepaalde groepen leerlingen (en hun ouders) hiervan moet uitzonderen. Het gaat overigens niet alleen om groepsaanbod, maar ook om een beperkt aantal individuele contactmomenten van de professional van de toegang (in het kader van jeugdgezondheidszorg of opvoed- en opgroeiondersteuning).
Wanneer een professional van een frontlijnteam meent dat voor een jeugdige een individuele voorziening nodig is dan zal de professional van het frontlijnteam de jeugdige en zijn ouders via een warme overdracht leiden de naar zorg binnen de gemeente waar zij woonachtig zijn. Het is dan ook aan die gemeente om een individuele voorziening toe te kennen. Gemeente Tilburg zal met de regiogemeenten afspraken maken over de afstemming in deze gevallen (en ook over de overdracht bij een verhuizing).
In 2015 wordt gestart met 11 teams in de wijken verspreid over de woningmarktgebieden in Tilburg. Daarop aanvullend is er een stedelijk team gericht op jongeren vanaf 12 jaar(Team 12+).
Een team werkt voor de jeugdigen en hun ouders die in het in het betreffende gebied wonen. Het stedelijk team 12+ zorgt voor de verbinding tussen het team in de wijk en de school voor voortgezet onderwijs, in het geval die buiten het gebied is gelegen is.
De teams vormen de toegang tot individuele voorzieningen in de vorm van specialistische jeugdhulp. Daarnaast kunnen vanuit de teams ‘overige voorzieningen’ worden ingezet.
De teams vormen multidisciplinaire teams waarin professionals uit verschillende organisaties met elkaar samenwerken. Kernfunctionarissen zijn de (school)maatschappelijke werkers, MEE-consulenten, jeugdgezondheidswerkers, jeugdartsen, medewerkers Werk & Inkomen, Wmo-adviseurs. Zij hebben een generalistische blik en werkwijze, maar behouden hun eigen specialisme.
De grootte van het frontlijnteams en de precieze samenstelling zal verschillen naar de populatie en behoefte in de wijk.
Deze verordening stelt regels voor het toekennen van een individuele voorziening door het college. Naast het college hebben ook andere organen op grond van de wet de bevoegdheid om besluiten te nemen over het toekennen van individuele voorzieningen. Zij hoeven hiervoor niet gemandateerd te worden door het college. Het gaat om a) de gecertificeerde instellingen en b) de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI).
a) Gecertificeerde instellingen.
Artikel 2.4 tweede lid onder b en 3.5 eerste lid van de wet stelt dat de gecertificeerde instelling bepaalt welke jeugdhulp aangewezen is in het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. De gecertificeerde instelling is wel verplicht om op casusniveau overleg te voeren met de gemeente. Ook zal de gecertificeerde instelling zich moeten houden aan de regels zoals gesteld door de gemeenteraad in deze verordening en door het college in de nadere regels. Deze regels hebben immers een algemeen verbindende status. Afspraken over het casusoverleg tussen de gecertificeerde instellingen en de gemeente dienen op grond van de wet in een protocol vastgelegd te worden (artikel 3.6 derde lid van de wet). In artikel 4.2 van deze verordening wordt nader ingegaan op de afstemming tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen bij toekenning van individuele voorzieningen.
b) Rechter, openbaar ministerie en justitiële jeugdinrichting (JJI).
Artikel 2.4 tweede lid onder b van de wet bepaalt dat het college de jeugdhulp inzet die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts, of de directeur van de justitiële jeugdinrichting bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing nodig achten. De wet stelt in deze gevallen een overleg op casusniveau met de gemeente niet verplicht. Ook hier is de afstemming – vooral in het voortraject: een rechter beslist immers in de regel op advies van anderen, waaronder hulpverleners vanuit de teams, gecertificeerde instellingen en vooral de Raad voor de Kinderbescherming – van belang. In artikel 4.3 van deze verordening wordt nader ingegaan op de afstemming tussen gemeenten en rechter, openbaar ministerie en JJI.
Het college neemt het besluit tot toekennen van een individuele voorziening op grond van de informatie die in het gesprek zoals bedoeld in artikel 2.6 verkregen is. De gemeente Tilburg kent hiermee een belangrijke rol toe aan het gesprek dat tussen hulpverlener en jeugdige en ouders wordt gevoerd. Dit is in lijn met het Regionaal beleidskader Samen voor de jeugd en het concept-jeugdplan gemeente Tilburg. De professional moet de ruimte krijgen om te doen wat nodig is. Bij ingewikkelde problematiek zullen ook andere professionals betrokken worden om de vraag en benodigde ondersteuning duidelijk te krijgen. Zo nodig, denk aan de inzet van specialistische ggz voor diagnostisch onderzoek, kan het de professional van de toegang of casemanager hiervoor eenvoudig zelf een beschikking afgeven. Ook gaat de professional van de toegang – samen met de jeugdige en zijn ouders – het gesprek aan met professionals uit de andere domeinen, zoals het onderwijs.
Vierde lid, onderdeel aDe huisarts, medische specialist en jeugdarts hebben op grond van de wet een bevoegdheid om toegang te verlenen tot jeugdhulp, waaronder individuele voorzieningen. De professional van de toegang of casemanager domein overstijgende aanpak zitten hier niet tussen. Met de huisartsen is een convenant gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over consultatie, verwijzing, terugverwijzing, en informatievoorziening tussen de toegang en huisartsen voor situaties waar zorg voor kind en gezin elkaar raakt.
De verwijzing van de arts zal na de intakefase door de zorgaanbieder – wanneer duidelijk is geworden wat de hulpvraag is en welke ondersteuning gewenst is – gevolgd worden door een gemeentelijk besluit waarmee de individuele voorziening toegekend wordt (dit is geregeld in het vierde lid). Het treffen van voorzieningen is immers een bevoegdheid van het college op grond van artikel 2.3 van de wet. De zorgaanbieder beoordeelt of de verwijzing van de arts terecht was en vraagt de gemeente om een besluit . Het gesprek dat de zorgaanbieder voert is dan de facto het gesprek als bedoeld in artikel 2.6 van deze verordening.
Het AMHK of de Spoedeisende Zorg (SEZ) acteert in crisissituaties (zie artikel 2.5). De SEZ zal zelf kortdurende ondersteuning bieden aan de jeugdigen en het gezin. Vervolgens zal zij de coördinatie van de zorg weer zo snel mogelijk terugbrengen bij de professional van de toegang, de casemanager of de gecertificeerde instelling. In sommige gevallen zal het echter ook nodig zijn om met spoed een individuele voorziening in te zetten. Denk daarbij aan crisispleegzorg of tijdelijke opvang in een verblijfsvoorziening.
De gecontracteerde zorgaanbieder start de hulp slechts nadat er een toekenningsbesluit door de gemeente genomen is. In geval van een verwijzing van de huisarts of medisch specialist wordt de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld om het gesprek te voeren met de jeugdige en zijn ouders om te beoordelen of en welke (individuele) voorziening nodig is, maar niet om te beginnen met dure diagnostiek of de behandeling zelf voordat er een besluit is. Dit wordt contractueel geregeld met de zorgaanbieders. Als na een artsverwijzing, de zorgaanbieder tot het oordeel komt dat de verwijzing niet terecht was, wordt de inzet in het kader van een intake vergoed door de gemeente.
In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit op zich laat wachten) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daad- werkelijke start van de hulp. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren op aanwijzing van het interventieteam van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling voor crisishulp, maar ook in minder acute gevallen. De termijn die in dit lid genoemd wordt – zes weken – is de termijn die de wet stelt voor het opstellen van een hulpverleningsplan door de jeugdhulpaanbieder.
Wat betreft de inzet van een pgb bij jeugdhulp dezelfde uitgangspunten te hanteren als bij de Wmo, namelijk:
In de regel dient een jeugdige en/of zijn ouders geen formele aanvraag te doen voor een individuele voorziening. In het gesprek tussen de hulpverlener en de jeugdige / de ouder staat de hulpvraag centraal. Wanneer een individuele voorziening nodig geacht wordt, wordt hiertoe eenvoudig een besluit genomen zonder dat de jeugdige of ouder gevraagd wordt zelf een aanvraag(formulier) in te dienen. Uitzondering is het geval van de verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een pgb. In dat geval is een aanvraag van de ouder nodig om te kunnen oordelen of de motivatie aanwezig is en de kwaliteit gegarandeerd.
In artikel 2.3 derde lid is bepaald welke zaken minimaal in het besluit moeten worden vastgelegd.
Het vierde lid van dit artikel verwijst naar artikel 5.1 Ouderbijdrage.
Artikel 2.4 Vastlegging gegevens in dossier
In dit artikel is bepaald welke gegevens minimaal moeten worden vastgelegd in het cliëntdossier, als basis voor een besluit tot het toekennen van een individuele voorziening.
In lid 1 is opgenomen dat het college alle gegevens verzamelt die door het onderzoek toegankelijk en van belang zijn over de cliënt en zijn situatie. Er wordt zo spoedig mogelijk een afspraak gemaakt voor een gesprek.
Lid 2 bepaalt dat de cliënt voor het gesprek alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen aan het college moet overhandigen. In ieder geval verstrekt de cliënt een identificatiedocument zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
In dit artikel is opgenomen dat het college in een gesprek onderzoek doet. Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De jeugdwet beschrijft de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat het past bij de uitgangspunten voor de jeugdhulp dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij betrokken wordt.
Het gesprek wordt gevoerd namens het college door professionals van de toegang. Als het naar oordeel van de professional noodzakelijk is om de thuissituatie van de cliënt in beeld te brengen zal het gesprek bij de cliënt thuis plaatsvinden. Ook kan een gesprek op verzoek van de cliënt in de thuissituatie plaatsvinden.
In lid 6 is bepaald dat het college de cliënt informeert over de gang van zaken tijdens het gesprek, dienst rechten en plichten, uitleg geeft over de vervolgprocedure en hem vraagt om toestemming te geven voor het verwerken van zijn persoonsgegevens.
Lid 7 bepaalt dat indien de cliënt genoegzaam bekend is het college met de cliënt kan besluiten af te zien van het onderzoek zoals bedoeld in de wet.
Hoofdstuk III Overige voorzieningen
Artikel 3.1 Aanbod overige voorzieningen
Tot de overige voorzieningen rekent de gemeente Tilburg de basisvoorzieningen jongerenwerk in de wijken, de teams in de wijken, en de Spoedeisende Zorg (crisisinterventie).
Hiermee is een breed aanbod beschikbaar voor alle jeugdigen en ouders in de gemeente. Daarmee voldoet de gemeente Tilburg aan de wettelijke eis zoals geformuleerd in artikel 2.6 eerste lid onderdeel van de wet: “Het college is er in ieder geval verantwoordelijk voor dat jeugdigen kosteloos en anoniem advies kunnen krijgen over de door hen voorgelegde vragen met betrekking tot opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.” Daarnaast draagt de gemeente ook bij aan de landelijke voorziening van de kindertelefoon.
De “overige voorzieningen” zijn vrij toegankelijk. Er is geen besluit van het college voor nodig. Dit wil niet zeggen dat in elke wijk dezelfde basisvoorzieningen voorhanden zijn of dat de frontlijnteams hetzelfde aanbod aan iedereen leveren. Het aanbod wordt afgestemd op de behoefte van de jeugdige en zijn ouders in de wijk. Bepaald aanbod zal daarom alleen voor specifieke doelgroepen bedoeld zijn.
Het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) is een voorziening op grond van de nieuwe Wmo 2015 en daarom niet in deze verordening opgenomen.
Hoofdstuk IV Individuele voorzieningen
In de verordening is ervoor gekozen om de individuele voorzieningen in algemene termen te beschrijven en te ordenen naar de zorgvormen zoals gehanteerd in het Regionaal beleidskader Samen voor de jeugd. Hiervoor is gekozen omdat het aanbod naar verwachting de komende tijd nog sterk in ontwikkeling zal zijn. Het aanbod in de verordening op productniveau beschrijven is daarom niet gewenst.
Artikel 4.1 Aanbod individuele voorzieningen
Specialistische jeugdhulp omvat aanbod dat flexibel in kan spelen op de vraag in een gebied. Er worden met de aanbieders van deze hulp in principe geen jaarlijkse volumeafspraken, maar raamcontracten afgesloten. Nieuwe aanbieders krijgen een kans zonder hoge toegangseisen. In het kader van de transitiearrangementen zal in 2015 de speelruimte overigens beperkter zijn.
In de verordening is uitgegaan van een beperkt aantal hoofdcategorieën, in aansluiting op landelijk gehanteerde categorieën.
De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
Naast gespecialiseerde jeugdhulp is ook de gecertificeerde instelling (uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering) in het nieuwe jeugdstelsel in Midden-Brabant een regionale voorziening. De gecertificeerde instellingen zijn in de verordening niet genoemd, omdat het niet gaat om jeugdhulp-aanbod. Niet de gemeente besluit tot de inzet van jeugdbescherming of jeugdreclassering, maar de rechter. Uitzondering is de inzet van intensief casemanagement door de gecertificeerde instelling in drang kader. Dit is in feite een vorm van intensieve gezinsbegeleiding in vrijwillig kader, en daarmee gespecialiseerd jeugdhulp- aanbod. Daarom is dit aanbod van de gecertificeerde instellingen hier opgenomen bij de beschrijving van de individuele voorzieningen.
De toegang kan specialistische zorg inschakelen voor nadere diagnostiek of vraagverheldering. Specialistische diagnostiek zal geregeld ook plaatsvinden in het kader van een regionale voorziening
In het nieuwe jeugdstelsel in gemeente Tilburg en de regio Midden-Brabant worden in het Regionaal beleidskader Samen voor de jeugd gespecialiseerde (boven-)regionale voorzieningen benoemd. Het gaat om voorzieningen die (boven-)regionaal of landelijk georganiseerd zijn en vanwege het belang van het waarborgen van hun specialistische expertise meer garanties krijgen van de gemeente (namens de regio Midden-Brabant) om de zorgcontinuïteit te garanderen.
Naast de regionale voorzieningen waarmee de gemeente Tilburg (op verzoek van de regio) inkoopafspraken maakt, zijn er ook landelijke voorzieningen waarvoor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) namens alle gemeenten de inkoop regelt. De Algemene ledenvergadering van de VNG heeft op 29 november 2013 ingestemd om voor deze landelijke voorzieningen middelen af te zonderen uit het macrobudget jeugdzorg dat naar de gemeenten gaat. Bij deze landelijke voorziening gaat het om:
Daarnaast heeft de VNG namens de gemeente met een aantal landelijke instellingen en programma’s, vooral residentiële en forensische zorg, raamcontracten afgesloten.
Artikel 4.2 Bekendmaking aanbod individuele voorzieningen
Het college maakt via www.zorginregiohartvanbrabant.nl bekend welke zorgaanbieders in het kader van de individuele voorzieningen gecontracteerd zijn. In de praktijk is dit gedelegeerd aan de ambtelijke organisatie. Voor een deel van het aanbod zal immers gelden dat de gecontracteerde zorgaanbieders en hun aanbod geregeld zal veranderen.
Artikel 4.3 Criteria individuele voorzieningen
In dit lid wordt een viertal algemene criteria vastgesteld.
Dit lid maakt het mogelijk dat het college nadere regels stelt met betrekking tot de algemene criteria of specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen. Per zorgcategorie (zie toelichting op de artikelen 3.1 en 3.2) wordt bekeken of het stellen van nadere regels gewenst is.
Artikel 4.4 Afwegingsfactoren individuele voorzieningen
In dit lid worden een tweetal afwegingsfactoren genoemd. Deze volgen rechtstreeks uit de wet (artikel 2.3 vierde lid), maar zijn om een volledig beeld te geven toch opgenomen in de verordening.
Dit lid maakt het mogelijk dat het college nadere regels stelt met betrekking tot de afwegingsfactoren. Het zal dan vooral gaan over de invulling van het begrip ‘redelijkerwijs’ uit het eerste lid.
Artikel 4.5 Aanvullende criteria pgb
In dit lid wordt een drietal aanvullende criteria bij het verstrekken van een pgb vastgelegd. Deze volgen rechtstreeks uit de wet (artikel 8.1.1 derde lid) maar zijn om een volledig beeld te geven toch opgenomen in de verordening.
Deze bepalingen zijn opgenomen om misbruik tegen te kunnen gaan (vergelijk artikel 5.1) en te waarborgen dat het beroep op pgb's niet ten koste gaat van een dekkend aanbod van zorg in natura voorzieningen.
De wet maakt het mogelijk dat het college ook een pgb toekent voor de bekostiging van niet professionele zorg. Het college mag hier wel bij verordening beperkingen aan stellen. Met dit lid is voor een beperking van een verstrekking van een pgb voor informele zorg gekozen tot die zorgcategorieën waar het niet gaat om behandeling: te weten begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Daarnaast dient de kwaliteit gegarandeerd te zijn.
De wet bepaalt dat de gemeente bij verordening regels stelt over het vaststellen van de hoogte van het pgb. Gekozen is voor de eenvoudige regel dat de hoogte van het pgb maximaal de hoogte is van de kosten van de zorg in natura en bij informele zorg een percentage daarvan. Nadere uitwerking volgt in nadere regels dan wel beleidsregels.
Gemeente Tilburg hanteert vanaf 1 januari 2015 (voor nieuwe cliënten) in ieder geval drie tarieven per voorziening:
Dit lid maakt het mogelijk dat het college nadere regels stelt met betrekking tot criteria en het vaststellen van de hoogte van het pgb en criteria tot toekennen van pgb.
In artikel 5.1 zijn de landelijk gemaakte afspraken en wettelijk vastgelegde regels over de ouderbijdrage vastgelegd.
Hoofdstuk VI Toezicht en handhaving
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de wet is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of pgb.
De tekst van dit artikel is grotendeels ontleend aan de bepalingen rond bestrijding van misbruik die de wet stelt in het kader van het verstrekken van pgb's (artikel 8.1.2 tot en met 8.1.4). We herhalen in de verordening de wet om de leesbaarheid te vergroten. Bovendien wordt de toepassing van deze regels verbreed naar voorzieningen in natura.
Hoofdstuk VII Kwaliteit en klachten
Het Rijk stelt in de wet en het Besluit en bijbehorende kwaliteitskader uitgebreide kwaliteitseisen aan de jeugdhulpaanbieders. Toezicht hierop is ook belegd bij de rijksinspecties (gezondheidszorg en jeugdzorg). Deze wettelijke eisen gelden niet voor zorgaanbieders van preventie. De gemeente zal de toegang (die ook preventie bieden) middels de inkoopcontracten ook aan deze landelijke normen voor jeugdhulpaanbieders houden.
Het hoofdstuk over kwaliteit in deze verordening is om deze reden zeer beperkt gehouden.
De wet stelt – in tegenstelling tot de Wet maatschappelijk ondersteuning – de gemeente
ook niet verplicht bij verordening kwaliteitseisen aan zorgaanbieders te formuleren.
Op grond van artikel 2.12 van de wet dient de gemeente bij verordening regels te stellen ter
waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of
de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die
worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Dit is gevat in artikel 7.1.
Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen moeten op grond van de wet een klachtregeling hebben. De taken van de toegangs vallen gedeeltelijk ook onder de Wet publieke gezondheid (te weten voor het onderdeel basispakket jeugdgezondheidszorg) en bieden ook preventie onder de wet, waarvoor deze eis niet geldt. Het college zal de uitvoerders van de toegang vragen een integrale klachtenregeling op te stellen en hierbij ook de afhandeling van klachten te betrekken die specifiek de taak van de toegang in de toekenningsprocedure betreffen. In dat laatste geval gaat het om een bevoegdheid van het college die gemandateerd wordt aan de professionals van de toegang.
Hoofdstuk VIII Vertrouwenspersoon en inspraak
Artikel 8.1 Vertrouwenspersoon
Dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit de wet, artikel 2.6 eerste lid onderdeel f: “jeugdigen, ouders of pleegouders kunnen een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon” en tweede lid “het college is er verantwoordelijk voor dat een vertrouwenspersoon werkzaam is bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die onafhankelijk is van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling en van personen in dienst van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt en stelt de vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen.”
Een jeugdige of ouder kan ook een beroep doen op cliëntondersteuning op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De vertrouwenspersoon op grond van de wet is geen cliëntondersteuner.
Artikel 8.2 Betrekken van ingezetenen bij beleid
Deze bepaling geeft uitvoering artikel 2.10 van de wet, waarin wordt verwezen naar de bepalingen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning.
In lid 1 wordt verwezen naar de door gemeente vastgestelde inspraakverordening ter waarborging van eenzelfde inspraakprocedure voor het jeugdhulp-beleid als op andere terreinen.
De inspraak geldt voor alle ingezetenen, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Inwerkingtreding per 1 januari 2015 valt samen met de datum van de inwerkingtreding van de wet.