Organisatie | Sint Anthonis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Sint Anthonis 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | n.v.t. |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Algehele herziening | 30-10-2014 | INT/008926 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstrekse verantwoordelijkheid aan het college.
Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Sint Anthonis en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.
Bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa.
Onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.
II. BEGROTING EN VERANTWOORDING
De raad stelt desgewenst bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode een nieuwe programma-indeling vast.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen.
Artikel 4. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Van investeringen, die in de loop van het begrotingsjaar worden gedaan en die niet in het in artikel 3, lid 2 bedoeld overzicht zijn vermeld, legt het college een investeringsvoorstel alsmede een voorstel voor het vaststellen van het ter zake benodigde krediet aan de raad voor. Bij investeringen informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.
Artikel 5. Tussentijdse rapportage en informatie
Afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en investeringskredieten kleiner dan € 10.000,-- worden niet nader toegelicht. Ook niet toegelicht worden afwijkingen die uitsluitend administratief van aard zijn en afwijkingen die het gevolg zijn van een ten opzichte van de begroting gewijzigde toerekening aan de programma’s van in eerste instantie op kostenplaatsen verantwoorde baten en lasten, waaronder ook de kapitaallasten verstaan dienen te worden.
Dit evenwel met uitzondering van de door de gemeente ten opzichte van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) te verstrekken waarborgen inzake door een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet aan te trekken geldleningen, waarvoor de garantie van het WSW van toepassing is.
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa
De materiële vaste activa met economisch nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, worden lineair afgeschreven. Dit evenwel met uitzondering van investeringen inzake aanleg, renovatie en onderhoud van rioleringen. Deze investeringen kunnen ook annuïtair worden afgeschreven.
Ter bepaling van de lengte van de afschrijvingsduur van een activum wordt de economische levensduur van het onderhavig activum aangehouden.
Activa met een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000,-- worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen, alsmede activa waarvan de kapitaallasten ten laste van een reserve gebracht worden.
Aankoop en vervaardiging van activa, die een meerjarig maatschappelijk nut hebben, worden onder aftrek van eventuele bijdragen van derden en eventuele bestemmingsreserves ineens ten laste van de exploitatie gebracht. Hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken. In geval van activering bij raadbesluit wordt het actief lineair afgeschreven over de verwachte levensduur van het actief of een kortere, door de raad aan te geven tijdsduur.
Onder activa met een maatschappelijk nut, zoals bedoeld in artikel 35 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, worden verstaan investeringen in de openbare ruimte, die geen economisch nut hebben, hetgeen wil zeggen dat deze investeringen niet verhandelbaar zijn en/of niet bijdragen aan het genereren van middelen.
Artikel 8. Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente Sint Anthonis, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.
Voor de inzet van materiële activa worden naast directe kosten, indirecte kosten en afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen. De rentepercentages voor deze vergoeding worden bij de behandeling van de begroting vastgesteld.
Artikel 9. Prijzen economische activiteiten
Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
Artikel 10. Vaststelling hoogte belastingen en retributies
Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor alle belastingen, afvalstoffenheffing, rioolheffing en leges.
Artikel 11. Financieringsfunctie
Bij het verstrekken van een garantie wordt een voorziening ten laste van de begroting gevormd ter grote van het risico dat de gemeente met de garantie loopt. Als in de begroting niet is voorzien in budget voor deze voorziening dan doet het college vooraf aan de garantieverlening een voorstel aan de raad voor een begrotingswijziging.
IV. FINANCIËLE ORGANISATIE EN FINANCIEEL BEHEER
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties zorgt het college voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Sint Anthonis van 30 oktober 2014. De Raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
mr. A.P.J.L. Keijzers, M.L.P. Sijbers
Artikelsgewijze toelichting op de “Financiële verordening gemeente Sint Anthonis 2015”
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.
Voor het begrip netto schuld is de definitie gevolgd die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten toepast voor het jaarlijkse overzicht met kengetallen over de financiële positie van gemeenten.
Tot slot is het begrip overheidsbedrijf gedefinieerd om nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.
In artikel 8 van het BBV is bepaald dat het programmaplan onder meer uit programma’s dient te bestaan, waarbij een programma een samenhangend geheel van activiteiten is. Met in achtneming van deze bepaling is de gemeenteraad vrij in de keuze van de programma- indeling.
In artikel 2 van de verordening is bepaald dat de gemeenteraad -indien gewenst- bij de aanvang van iedere raadsperiode tot een nieuwe programma-indeling besluit.
Neemt de raad zo’n besluit niet, dan geldt voor de nieuwe raadsperiode de indeling uit de vorige raadsperiode.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Zo wordt de verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen in het tweede lid nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de nieuwe investeringen wordt gegeven.
Het derde lid bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in het BVV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.
Artikel 4. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).
De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Hij kan er voor kiezen een budget voor een samenstel van activiteiten beschikbaar te stellen. In de verordening is deze keuze, voor wat baten en lasten betreft, vertaald naar het beschikbaar stellen van budgetten per programma.
Naast lopende uitgaven doen gemeenten investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij begrotingsbehandeling mee te nemen.
Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel die bij het opstellen van de ontwerpbegroting nog niet waren voorzien. Lid 2 van het artikel regelt de autorisatie van deze investeringskredieten. Daarbij draagt dit lid aan het college op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.
Artikel 5. Tussentijdse rapportage
Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlecyclus voor de raad zijn de voorjaarsnota en de najaarsnota. Door middel van deze nota’s wordt de raad geïnformeerd over de afwijkingen die zich in de uitvoering van de begroting hebben voorgedaan, waarbij de voorjaarsnota aan de orde gesteld wordt bij de behandeling van de jaarrekening/jaarverslag van het afgelopen jaar en de najaarsnota bij de behandeling van de begroting van het volgend jaar.
In het derde lid is bepaald welke afwijkingen van de oorspronkelijke ramingen geen nadere toelichting behoeven.
Het vierde lid omvat een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet (zogenaamde “voorhangprocedure”). Dit artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente. In betrokken lid verzoekt de raad het college om vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg informatie te verstrekken voor zover met het aangaan van deze verplichtingen de in het onderhavig lid genoemde bedragen worden overschreden.
Betrokken bepalingen ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de door de raad vastgestelde beleidskaders. Onderhavig lid schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vooraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is. Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 7. Waardering & afschrijving vaste activa
De verordening moet volgens artikel 212 Gemeentewet in elk geval de “regels voor waardering en afschrijving activa” bevatten. Artikel 6 stelt de regels voor de waardering en afschrijving van de vaste activa. De vaste activa worden verplicht ingedeeld in immateriële vaste activa, materiële vaste activa en financiële vaste activa. De immateriële vaste activa worden verdeeld in de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio. De materiële vaste activa worden onderverdeeld in materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met alleen maatschappelijk nut.
Het eerste lid bepaalt, dat de kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief lineair worden afgeschreven in 5 jaar. Dit is de maximale afschrijvingstermijn. In het tweede lid is de afschrijvingsduur van zowel het saldo van agio en disagio als de kosten voor het afsluiten van geldleningen gelijk gesteld aan de looptijd van de lening.
In het derde lid wordt van de materiële vaste activa met economisch nut de afschrijvingstermijn en de wijze van afschrijven vastgelegd. Ten aanzien van deze activa wordt de lineaire afschrijvingsmethode gehanteerd. Dit evenwel met uitzondering van activa, die investeringen inzake aanleg, renovatie of onderhoud van rioleringen omvatten. Ten aanzien van deze investeringen kan ook de annuïtaire afschrijvingsmethodiek worden toegepast.
De maat voor de afschrijvingsduur is de economische levensduur.
Niet geactiveerd worden activa met een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000,--. Dit met uitzondering van:
Het vierde lid omvat een definitie van wat onder activa, die slechts een maatschappelijk nut hebben, dient te worden verstaan.
Het vijfde lid bepaalt dat investeringen in deze activa onder aftrek van bijdragen van derden en bestemmingsreserves ineens ten laste van de exploitatie mogen worden gebracht. Activering van deze activa geeft een opwaartse vertekening van het eigen vermogen.
Slechts bij uitzondering mogen dergelijke investeringen met toestemming van de raad worden geactiveerd. Dit kan nodig zijn in het geval dat een gemeente een (aantal) zeer grote investeringen in de openbare ruimte wil uitvoeren. Een gemeente kan bij een dergelijk (meerjarige) investeringen de begroting mogelijk niet sluitend krijgen. Dit is echter wel verplicht. Artikel 189 Gemeentewet bepaalt namelijk, dat de begroting in enig jaar in evenwicht is, dan wel evenwicht in de eerstvolgende jaren tot stand wordt gebracht. In een dergelijk geval kan activering van deze investeringen bij wijze van uitzondering uit- komst bieden.
Artikel 8. Kostprijsberekening
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval de grondslagen dient te bevatten voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 8 van de verordening staan de kaders voor het bepalen van deze kost- prijs.
In lid 1 is bepaald dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die met de dienst samenhangen.
Artikel 229b, lid 2, Gemeentewet stelt, dat bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa voor bepaling van de geraamde kostprijs en dus voor de bepaling van het tarief of de heffing mogen worden meegenomen. Lid 2 van artikel 7 bepaalt, dat deze bijdrage evenals de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa daadwerkelijk worden meegenomen voor de berekening van de geraamde kostprijs.
Op grond van lid 2 moet ook de compensabele BTW inzake rioolheffing en afvalstoffenheffing voor de bepaling van de kostprijs van deze rechten worden meegenomen. De begroting en jaarstukken zijn exclusief de compensabele BTW. Voor dit soort heffingen is echter in de wet bepaald dat deze compensabele BTW wel meegenomen mag worden in de kostprijsberekening, omdat deze BTW -hoewel deze wordt gecompenseerd- voor gemeenten kosten vormen, aangezien gemeenten wegens het compenseren van de BTW op de algemene uitkering uit het gemeentefonds gekort worden. Voorts bepaalt het tweede lid dat bij rioolheffing en afvalstoffenheffing onder de kosten ook de kosten van het kwijtscheldingsbeleid wordt verstaan.
Het derde lid geeft aan dat in de kostprijs ook de kosten van de financiering van materiële activa moet worden meegenomen in de vorm van een rente over het eigen vermogen en over het vreemd vermogen. Kaders voor de kostprijzen staan voor heffingen, rechten en leges in artikel 229b Gemeentewet en voor prijzen in de artikelen 25i, 25j en 25m van de Mededingingswet.
Artikel 9. Prijzen economische activiteiten
Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeente in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt en open staan voor bezwaar en beroep.
Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd.
Artikel 10. Vaststelling hoogte belastingen en retributies
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, afvalstoffenheffing, rioolheffing en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). In artikel 8 is bepaald dat de raad de tarieven voor deze belastingen en retributies jaarlijks vaststelt.
Artikel 11. Financieringsfunctie
Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 11 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 13.
In aanvulling op de regels uit de wet Financiering decentrale overheden (hierna: Wet Fido) en daaruit volgende besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten.
Het tweede lid bepaalt dat het college de raad informeert als de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigt te worden overschreden. Artikel 4 respectievelijk 6 van de Wet Fido geeft aan dat de toezichthouder (provincie) wordt geïnformeerd als de gemeente voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet respectievelijk renterisiconorm overschrijdt en dat de gemeente aan de toezichthouder een plan voorlegt om weer binnen deze limiet te komen. Dit plan dient door de provincie goedgekeurd te worden. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan de toezichthouder correctieve maatregelen treffen.
Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekkenen en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido).
Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.
Het derde lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan te verminderen. Dit is, zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als instellingen bij een gemeente aankloppen voor een lening of garantiestelling dan hebben de banken er in de regel niet al te veel vertrouwen in.
Het vierde lid bepaalt dat voor het verlenen van garanties een voorziening wordt gevormd voor het risico dat de gemeente loopt. Daarmee komt de verlening van garanties expliciet onder het budgetrecht van de raad te vallen en is voor ook de verlening van garanties tegen marktconforme tarieven instemming van de raad vereist.
Onder dit artikel zijn algemene bepalingen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie opgenomen.
Op hoofdlijnen wordt aangegeven welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.
Vanuit de financiële administratie moeten gegevens worden aangeleverd voor de financiële verantwoordingsinformatie aan de raad, maar ook aan gedeputeerde staten -in hun rol als toezichthouder-, het rijk, de Europese Unie etc.
Artikel 13. Financiële organisatie
Dit artikel omvat de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Raad van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet.
Artikel 13 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening vastlegt.
Bij het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.
Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.
In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële)beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 14 draagt het college op maatregelen te treffen, opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.
De verordening treedt in de plaats van de door de raad op 24 september 2007 op grond van artikel 212 Gemeentewet vastgestelde verordening.
Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van de daaraan voorafgaande begrotingsjaren moeten nog voldoen aan de bepalingen van de op 24 september 2007 vastgestelde verordening.
In dit artikel wordt de naam gegeven, waarmee men in de gemeentelijke stukken naar deze verordening kan verwijzen.
Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).
De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.