Organisatie | Vervoerregio Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam 2005 |
Citeertitel | Subsidieverordening Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam 2005 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Subsidieverordening Jeugdzorg |
Met de inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg wordt het ROA ook verantwoordelijk voor de planning en financiering van de (gezins)voogdij en de jeugdreclassering binnen de regio Amsterdm.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2005 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 14-12-2004 Onbekend | 2004/39 |
gelezen het voorstel nummer 2004/39 van het dagelijks bestuur;
gelet op de Kaderwet bestuur in verandering, de Gemeenschappelijke regeling Regionaal Orgaan Amsterdam en de Wet op de Jeugdzorg van 1 januari 2005;
1. de nieuwe subsidieverordeningen voor het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdzorg vast te stellen die in werking treden op 1 januari 2005, de datum van inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg;
2. de huidige subsidieverordening jeugdhulpverlening agglomeratie Amsterdam 2000, door uw Raad vastgesteld op 14 december 1999 in te trekken;
3. de besluitvorming over de financieel-technische aanpassing van de subsidieverordening voor de zorgaanbieders, naar aanleiding van de nog landelijk vast te stellen PxQ-systematiek voor zorgaanbieders, te mandateren aan het Dagelijks Bestuur.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de regioraad van het Regionaal Orgaan Amsterdam op 14 december 2004.
HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
HOOFDSTUK II. SUBSIDIEAANVRAAG EN SUBSIDIEVERLENING
Artikel 2 Subsidiegrondslag en tarieven
Artikel 3 Aanvraag voor subsidie
De subsidieverlening kan, naast de in art. 4:25 en art. 4:35 van de Awb genoemde gevallen, geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat:
Artikel 6 Maximale omvang subsidie
HOOFDSTUK III. VERPLICHTINGEN VAN DE STICHTING
De stichting aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere risico’s.
Artikel 9 Egalisatiereserve en overige reserveringen
Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de subsidie van het ROA, wordt gedekt uit de in het tweede lid genoemde reserve. De egalisatiereserve dient zo spoedig mogelijk weer aangevuld te worden tot een voor de continuïteit en goede bedrijfsvoering acceptabel (positief) niveau. Dit leidt niet tot extra subsidiëring.
Artikel 10 Vermogensvorming en afschrijvingen
Artikel 11 Overige verplichtingen
HOOFDSTUK IV SUBSIDIEVASTSTELLING
Artikel 12 Aanvraag tot vaststelling
Artikel 13 Inhoudelijke verantwoording
Artikel 14 Financiële verantwoording
Artikel 15 Vaststelling van de subsidie
Het dagelijks bestuur kan de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer:
het maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste en tweede lid, van de wet, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief
Artikel 16 Voorschotbetalingen
Het dagelijks bestuur kan vooruitlopend op de vaststelling van de subsidie besluiten om de verleende subsidie als voorschot uit te betalen. In de beschikking worden vermeld:
HOOFDSTUK V OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 20 Uitvoeringsregeling
Het dagelijks bestuur kan in een uitvoeringsregeling nadere regels stellen voor de uitvoering van deze verordening.
HOOFDSTUK VI. OVERGANGSREGELING EN SLOTBEPALINGEN
Het dagelijks bestuur kan een van artikel 2 afwijkend tarief vaststellen dat aansluit op de door haar voor het jaar 2004 gehanteerde grondslag voor de subsidie van de stichting (uitgezonderd het tarief voor de taken voogdij, gezinsvoogdij en jeugdreclassering), totdat de Minister normbedragen heeft vastgesteld voor de taken van de stichting.
Toelichting bij Subsidieverordening Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam 2005
Met de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg per 1 januari 2005 is het, gelet op de decentralisering van de (gezins)voogdij en de jeugdreclassering alsook de wijziging van de financieringssystematiek van de jeugdzorg (beoogde invoering 2007), noodzakelijk nieuwe subsidieverordeningen vast te stellen ten behoeve van de bekostiging van het bureau jeugdzorg en het door het ROA gefinancierde jeugdzorgaanbod.
Op grond van artikel 41 van de Wet op de jeugdzorg stelt de Regioraad van het ROA hierover bij verordening regels vast. Deze regels betreffen in ieder geval de volgende onderwerpen:
het bedrag van de subsidies, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
de aanvraag van de subsidies en de besluitvorming daarover;
de voorwaarden waaronder de subsidies worden verleend;
de verplichtingen van de subsidieontvangers;
de vaststelling van de subsidies;
de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;
de betaling of de terugvordering van de subsidies en het verlenen van voorschotten.
Uitgangspunt bij de uitwerking hiervan in deze verordening is onder meer dat de procedures en de organisatie van de subsidiëring zo eenvoudig mogelijk dienen te zijn, maar tegelijkertijd voldoende garanties geven voor een heldere en transparante wijze van bekostigen en verantwoording hiervan, waarbij sprake is van een duidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden van betrokken partijen.
1.3 Hoofdlijnen van de bekostiging
Het ROA heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van het bureau jeugdzorg. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt het ROA de subsidie en de daarvoor te leveren prestaties vast.
Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 5 en 10, 1e en 2e lid van de wet.
Het ROA ontvangt van het Rijk een uitkering bureau jeugdzorg. Het rijk hanteert daarbij normprijzen per taak van het bureau jeugdzorg. De provinciale uitkering wordt vastgesteld op basis van deze landelijke normprijs (P) vermenigvuldigd met het aantal van de uit te voeren taken (Q). De wijze van vaststelling van het aantal uit te voeren taken is vastgelegd in het Besluit uitkeringen jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk daarbij hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven.
De subsidiesystematiek van het bureau jeugdzorg door het ROA is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde PxQ-systematiek bij vaststelling van de doeluitkering voor bureau jeugdzorg. Echter, het ROA kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering bureau jeugdzorg, bij de subsidiering van taken van het bureau jeugdzorg besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste min of plus drie procent afwijkend van de landelijke normprijs.
Parallel aan de bepaling van de hoogte van de doeluitkering door het rijk wordt in het kader van de subsidieverlening volgens de PxQ-systematiek door het ROA de hoogte van de te verlenen subsidie bepaald op basis van het aantal uitgevoerde activiteiten/cliënten (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt verleend. De subsidie kan worden verhoogd wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat de behoefte aan door bureau jeugdzorg uit te voeren activiteiten substantieel hoger zal liggen dan twee jaar tevoren.
In de subsidie-aanvraag geeft het bureau jeugdzorg met inachtneming van het vorenstaande de omvang aan van de onderscheiden taken waarvoor men subsidie aanvraagt.
Op basis van de subsidieaanvraag, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bepaalt het ROA ten behoeve van welke omvang zij de taken van het bureau jeugdzorg wenst te subsidiëren. In de subsidiebeschikking stelt het ROA deze omvang vast, alsmede het daarbij te hanteren tarief per taak. Zoals aangegeven kan dit tarief maximaal drie procent (plus of min) afwijken van het bedrag dat door het rijk wordt gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering bureau jeugdzorg.
Het aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt alleen verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de bemoeienis van het bureau jeugdzorg woonachtig zijn in de regio Amsterdam.
Zoals hierboven beschreven zal de subsidieaanvraag van het bureau jeugdzorg gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten omvang van de onderscheiden taken van het bureau. Om het bureau zo veel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de taken aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte hieraan gedurende het jaar, vormt de kwantitatieve basis bij verlening van het subsidie primair het middel ter bepaling van het totaal te verlenen subsidie voor de uitvoering van de taken. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke inzet van taken hiervan afwijken. Bij de vaststelling achteraf van het subsidie zal het ROA uitgaan van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor in de verlening vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat het resultaat van de gerealiseerde aantallen vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven niet hoger is dan het maximaal verleende subsidie. Als het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan het maximaal verleende subsidie, kan een lager subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor het bureau jeugdzorg gerealiseerd om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de onderscheiden taken. Het bureau jeugdzorg wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van het door het ROA maximaal verleende subsidie.
Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet.
Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taken als bedoeld in artikel 10, lid 3 van de Wet op de jeugdzorg, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen (waaronder het onderwijs) en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de nog door het Rijk plaats te vinden vaststelling van de doeluitkering voor dit deel, zal door het ROA voor deze taak een subsidie worden vastgesteld op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de regio Amsterdam.
2.Toelichting bij een aantal artikelen
In het vierde lid van dit artikel wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit de regio Amsterdam.
Het vijfde lid maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijke werkende instellingen die taken van een bureau jeugdzorg uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking zullen de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden worden vastgesteld. Gedurende de overgangsperiode zal het ROA onder voorbehoud van enkele nog te verkrijgen garanties als inkoper en daarmee financier van de William Schrikker Groep en het Joods Maatschappelijk Werk optreden ten behoeve van het gehele land.
In artikel 5 wordt geregeld dat het Dagelijks Bestuur het subsidie kan weigeren als de subsidie-aanvrager niet voldoet aan de eisen die bij of krachtens de Wet op de jeugdzorg aan haar worden gesteld. Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op wettelijke voorwaarden, maar evenzeer op voorwaarden ingevolge een op basis van de wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur of de onderhavige subsidieverordening. Te denken valt bijvoorbeeld aan wettelijke kwaliteitseisen of eisen met betrekking tot de verantwoording van het subsidie.
Het ROA ontvangt een doeluitkering bureau jeugdzorg van het Rijk. De hoogte hiervan wordt jaarlijks in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg, dan wel de landelijke voortgangsrapportage vastgesteld. De doeluitkering vormt het subsidieplafond.
Met andere risico´s wordt bijvoorbeeld gedoeld op het niet-verzekerd zijn van cliënten tegen ziektekosten.
In lid 1 wordt bepaald dat reserveringen c.q. voorzieningen onderdeel kunnen zijn van bedrijfsvoering, voorzover opgenomen in de door het Dagelijks Bestuur goedgekeurde begroting. Dit betekent dat voordat een post wordt opgenomen als reserve in de begroting daarover overleg plaats vindt met het Dagelijks Bestuur. Onder reserves kunnen worden verstaan bijvoorbeeld accommodatiereserves of voorziening groot onderhoud. Hierover kunnen in de uitvoeringsregeling nadere regels worden gesteld.
De in lid 5 genoemde reserves mogen ook worden aangewend voor de bekostiging van eventuele wachtgelden van personeel.
De genoemde raming betreft enkele globale financiële kengetallen die de zorgaanbieders vóór 1 juli moeten aanleveren bij het ROA met het oog op doorleiding daarvan vóór 1 augustus naar het Ministerie van VWS en Justitie, die onder meer deze gegevens gebruikt voor de opstelling van de Rijksbegroting die op Prinsjesdag wordt gepresenteerd, en de jaarlijkse voortgangsrapportage jeugdzorg van Rijkswege.
Het aantal zorgactiviteiten waarvoor in het betreffende jaar een indicatiebesluit is genomen maakt onderdeel uit van de verantwoording. Dit onderdeel is opgenomen teneinde het ROA te doen beschikken over de noodzakelijke gegevens voor de aanvraag van de doeluitkering bij het rijk zorgaanbod voor de volgende jaren. In verband hiermee dient de accountantsverklaring eveneens een oordeel te geven over deze gegevens. Deze gegevens zijn tevens noodzakelijk voor het zodanig door het ROA inkopen van zorg bij zorgaanbieders dat hiermee optimaal wordt aangesloten op de afgegeven indicatiebesluiten van het bureau jeugdzorg.
In onderdeel e. wordt bepaald dat het Bureau Jeugdzorg tevens informatie verstrekt over het aantal gestelde indicaties dat gedurende het verantwoordingsjaar is verzilverd bij een daartoe niet door het ROA gefinancierde zorgaanbieder. Een en ander vloeit voort uit de overgangsregeling met betrekking tot de financiering van zorgaanbieders, die provincies en grootstedelijke regio´s zijn overeengekomen gedurende de periode waarin nog geen sprake is van een vraaggestuurde financiering op basis van de pxq systematiek. Invoering van deze pxq systematiek is voorzien met ingang van 2007. Dit betekent dat gedurende deze periode veelal nog sprake zal zijn van een voor het zorgaanbod beschikbaar budget per provincie of grootstedelijke regio dat nog onvoldoende is afgestemd op de behoefte per provincie of grootstedelijke regio. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook ten gelde kunnen brengen bij een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie of grootstedelijke regio van herkomst wordt gefinancierd. In alle provinciale en grootstedelijke subsidieverordeningen zorgaanbod zal daartoe een overgangsregeling worden opgenomen op grond waarvan de uitvoering van dergelijke jeugdzorg onder een aantal voorwaarden voor subsidie in aanmerking komt bij de provincies of grootstedelijke regio´s die de betreffende zorgaanbieder wel financieren.
Dergelijke jeugdzorg is alleen mogelijk als:
het betreffende Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat:
de geïndiceerde jeugdzorg, alsmede vervangend jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gefinancierd door de provincie of grootstedelijke regio van herkomst van de cliënt;
zorgverlening door een zorgaanbieder die niet door de provincie of grootstedelijke regio van herkomst van de cliënt wordt gefinancierd het mogelijk maakt de zorg dichter bij de plaats waar de cliënt voorafgaand aan de jeugdzorg verbleef, te bieden en de zorgaanbieder deze vaststelling aan kan tonen,
Deze overgangsregeling vervalt met ingang van 2007, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke financieringssystematiek voor de uitkeringen jeugdzorg. Uitgangspunt daarbij is dat vanaf dat moment sprake zal zijn van een vraaggestuurde financiering van het Rijk aan provincies op grond waarvan de afzonderlijke provincies en grootstedelijke regio´s in staat zijn voldoende zorg in te kopen ten behoeve van de aanspraken van de cliënten afkomstig uit de eigen provincie of grootstedelijke regio. Teneinde elke provincie of grootstedelijke regio hiertoe in staat te stellen, dienen zij zicht te hebben op de behoefte aan zorg waarin gedurende de overgangsperiode hier naar toe, wordt voorzien door zorgaanbieders die zij daarvoor niet financiert. Onderdeel e. voorziet in de hiervoor noodzakelijke informatieverschaffing door Bureau Jeugdzorg.
In onderdeel a. van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van het subsidie zoals weergegeven in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van het subsidie bestaat de mogelijkheid voor het bureau jeugdzorg om - binnen de kaders van de door het Dagelijks Bestuur vastgestelde tarieven en het maximaal verleende subsidie - de aanwending van subsidiemiddelen zodanig te schuiven tussen de onderscheiden taken dat hiermee zo optimaal mogelijk wordt aangesloten op de behoefte(ontwikkeling) ten aanzien van de onderscheiden taken. Dit met uitzondering van de taak als bedoeld in artikel 10 derde lid van de wet.
Het vierde lid geeft tevens aan dat de subsidie voor Bureau Jeugdzorg door het Dagelijks Bestuur lager kan worden vastgesteld in het geval de gerealiseerde productie minder dan 95% bedraagt van de vooraf gemaakte productie-afspraken.
Het volgende rekenvoorbeeld illustreert hoe een eventuele lagere subsidievaststelling als bedoeld in artikel 15, vierde lid, onder a ten aanzien van het bureau jeugdzorg plaatsvindt.
Het Dagelijks Bestuur heeft aan Bureau Jeugdzorg een maximaal subsidie verleend van
€ 1.000.000,- ten behoeve van:
aantal jongeren vastgestelde prijs bedrag
Uiteindelijk realiseert Bureau Jeugdzorg:
aantal jongeren werkelijke prijs bedrag
1.Gerealiseerd aantal x de vastgestelde tarieven: 9300 x € 100 = € 930.000
Dit ligt onder 95% van de oorspronkelijk bepaalde productie-afspraken en dus ook onder 95% van het budget. De eerste 5% afwijking van het budget mag het Bureau Jeugdzorg behouden.
Dit artikel regelt dat het Dagelijks Bestuur een subsidie kan verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor de uitvoering van een steunfunctie van de stichting. Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de stichting zelf te zijn.
Het Dagelijks Bestuur verleent aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon. Deze voert werkzaamheden uit ten behoeve cliënten van de stichting.
Deze rechtspersoon is niet de stichting zelf. Op grond van de wet is de stichting gehouden deze vertrouwenspersonen in staat te stellen hun werkzaamheden bij de stichting uit te voeren.
Gedurende minimaal de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg is nog geen sprake van door de Minister vastgestelde normbedragen voor de taken van het bureau jeugdzorg.
Dit betekent dat in de subsidiering van het bureau jeugdzorg door het ROA hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is.
Het bepaalt dat gedurende deze overgangsperiode het Dagelijks Bestuur in afwijking van het bepaalde in artikel 2 tarieven kan vast stellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door hen gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Dit betekent eveneens dat de taken waarop deze tarieven betrekking hebben zullen aansluiten bij deze subsidiegrondslag.
Ten aanzien van de taken in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering kan worden aangesloten op de daarvoor door de Minister van Justitie gehanteerde tarieven voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet, zonodig geactualiseerd ingevolge de wet.
Voor wat betreft de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering. Het Dagelijks Bestuur kan in de wijze van vaststelling van het subsidie aansluiten op de subsidiepraktijk terzake in het jaar voorafgaande aan de wet.
Uit het laatste deel van het eerste lid vloeit voort dat de Subsidieverordening Jeugdhulpverlening Agglomeratie Amsterdam 2000 van toepassing blijft op de subsidieverleningen die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe subsidieverordening hebben plaatsgevonden.
In de overgangsfase zullen zich naar verwachting geen fricties voordoen ten aanzien van de indiening van subsidieaanvragen aangezien de oude, tot 2005 geldende verordening een vroegere indieningsdatum kende dan de nieuwe, vanaf 2005 geldende verordening. Voor zover zich in deze fricties voordoen zal daarmee coulant worden omgesprongen.