Organisatie | Zwolle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Standplaatsenbeleid 2004 |
Citeertitel | Standplaatsenbeleid 2004 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Openbare orde |
Regels t.a.v. standplaatsenbeleid (beleidsregel)
Artikel 5.2.3 Algemene plaatselijke verordening
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-07-2004 | 03-05-2012 | Nieuwe regeling | 29-06-2004 De Peperbus 14/07/2004 | cb 2004-06.04 |
Algemene plaatselijke verordening (Apv Zwolle)
Het juridische kader voor het verlenen dan wel weigeren van standplaatsvergunningen is artikel 5.2.3 van de Algemene plaatselijke verordening. De weigeringsgronden genoemd onder lid 5 van dit artikel luiden: Een vergunning kan worden geweigerd:
Het college van burgemeester en wethouders stelt beleidsregels ingevolge artikel 5.2.3. Apv vast. Dit betreft de volgende beoordelingspunten:
Op grond van bovenstaand juridisch kader en de ingewonnen adviezen verleent de afdeling Vergunningen al dan niet een standplaatsvergunning. In de standplaatsvergunning wordt een aantal voorschriften opgenomen. Twee essentiële voorschriften zijn:
De standplaats dient s’avonds ontruimd te zijn.
Het gaat immers om ambulante handel. Voorkomen moet worden dat de standplaats verwordt tot een permanent winkeltje. Door de standplaats elke dag te ontruimen is de kans klein dat er veel wordt bijgebouwd. In het verleden is gebleken dat dit met name bij vaste standplaatsen gebeurde. Bovendien heeft ontruimen van de standplaats tot gevolg dat het risico van vandalisme wordt verkleind. Bij tijdelijke seizoensgebonden standplaatsen, zoals de oliebollenkramen, is het risico van het ontstaan van permanente winkeltjes nihil. De afmetingen van de moderne oliebollenkramen maken ook dat het moeilijker is voor de eigenaar om de standplaats s’avonds te ontruimen. Daarom geldt de ontruimplicht voor alle standplaatshouders behalve voor de tijdelijke seizoensgebonden oliebollenkramen.
Eén standplaats per vergunninghouder.
De standplaatsvergunning wordt als een persoonlijke vergunning beschouwd, gezien het persoonlijke karakter van de ambulante handel. Voorkomen moet worden dat er in standplaatsvergunningen wordt gehandeld en er ketens van marktkramen ontstaan, bemensd door filiaalhouders. Op deze manier krijgen anderen ook een kans. Bovendien overtreft het aantal aanvragen de toe te kennen vergunningen voor een standplaats en zou het onredelijk zijn als een standplaats zonder meer kan worden overgedragen terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat. Om het persoonlijke karakter van de vergunning te benadrukken stellen wij als voorwaarde dat per vergunninghouder maximaal één standplaats wordt uitgegeven.
De in § 1 genoemde beoordelingspunten zijn uitgewerkt tot onderstaand toetsingskader.
spreiding standplaatsen met het oog op tegengaan illegale marktvorming.
Het standplaatsenbeleid is niet bedoeld om markten te reguleren dit is geregeld in de marktverordening. In verband hiermee wordt als beleidslijn gehanteerd: binnen een onderlinge afstand van 25 meter worden tegelijkertijd niet meer dan 4 standplaatsen toegelaten.
verkeersdoorstroming/verkeersveiligheid.
Het is niet verantwoord een standplaats zodanig in te nemen, dat de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht. Dus geen standplaatsen op kruispunten, op hoeken van straten, onoverzichtelijke punten en dergelijke. Ook mogen geen verkeersborden en –lichten aan het oog worden onttrokken. Door het gebruik van een standplaats mag het (voetgangers)verkeer niet worden geblokkeerd. Bij dit punt moeten mede de aard en de omvang van de handel vanuit het verkooppunt in aanmerking worden genomen.
Als beleidslijn wordt gehanteerd:
toegankelijkheid hulpdiensten.
Een standplaats mag geen blokkade opleveren voor hulpverleningsvoertuigen van brandweer en ambulancediensten e.d. Bij de toewijzing wordt daarop gecontroleerd.
risico van daadwerkelijke verstoring van de openbare orde.
Indien met reden moet worden gevreesd, dat het innemen van een standplaats voor commerciële doeleinden aanleiding zal geven tot verstoring van de openbare orde, kan de vergunning worden geweigerd of ingetrokken.
waarborgen rust & woongenot omwonenden.
Een kraam op zich, maar ook de verkeersaantrekkende werking, die ervan uit kan gaan, kan een zodanige verstoring van de rust van omwonende opleveren, dat zulks gelet op de standplaatsenbepaling in de Apv, tot weigering van de vergunning moet leiden. In de praktijk is voor wat betreft de overlast die kramen kunnen opleveren, een scheiding te maken tussen de groep kramen van waaruit ter plaatse bereide eetwaren worden verkocht en overige kramen. De eerste groep (snack- en viswagens) levert aanmerkelijk meer overlast op (vervuiling van de omgeving, publiek dat blijft hangen, lawaai, geuroverlast etc.) dan de tweede groep. Problemen kunnen worden beperkt door een voldoende afstand aan te houden tussen standplaats en omliggende woningen. Wat “voldoende” is hangt af van de situatie. Daarbij is een verschil te maken tussen uitgesproken woonwijken en andere gebieden.
Hier wordt als beleidslijn gehanteerd:
Standplaatsen vanwaar etenswaren worden verkocht die ter plaatse worden bereid moeten ten opzichte van de naastgelegen woning een afstand aanhouden van tenminste 30 meter in woonwijken. In andere gebieden moeten deze standplaatsen tenminste 15 meter van de naastgelegen pand verwijderd zijn. Andere kramen worden in woonwijken op tenminste 15 meter van de naastgelegen woningen geplaatst en in andere gebieden kan worden volstaan met een geringere afstand afhankelijk van de situatie.
toegankelijkheid/bereikbaarheid woningen, winkels e.d.
In dit kader wordt aangehouden:
esthetische aspecten / bescherming stadsgezicht / monumenten.
In het algemeen dient een verkoopkraam of –wagen in nette staat te worden gehouden. Er zijn punten in de stad waar – met het oog op de aanwezigheid van monumenten of in verband met stads- of landschapsschoon – de aanwezigheid van een verkooppunt voor ambulante handel niet past. Bij de beoordeling van een verzoek om standplaatsvergunning heeft in voorkomende gevallen het belang van de bescherming van stadsschoon (monumenten) of landschapsschoon de doorslag.
marginale winkelvoorzieningen / winkelvoorzieningen in opbouw.
In het belang van de consumenten mogen burgemeester en wethouders bij het standplaatsenbeleid winkelvoorzieningen in opbouw in een nieuwe wijk en marginale winkelvoorzieningen in een kleine kern met minimale openbaar vervoersvoorzieningen beschermen, tenzij de standplaats een aanvulling op het bestaande geleverde assortiment betreft. Bij de toepassing van beschermende maatregelen zal de grootst mogelijke terughoudendheid in acht moeten worden genomen.
4. Locaties en overige toetsingscriteria
In het beleid zijn geen fysieke standplaatsen vastgelegd. Voor iedere locatie in de stad kan een verzoek voor een standplaatsvergunning worden ingediend. Als bovenstaand toetsingskader een positief besluit mogelijk maakt wordt de aanvraag voor advies voorgelegd aan de brandweer, de politie, het team markten en havens en de wijkbeheerders. Als één van deze partijen negatief adviseert wordt geen vergunning verleend.
Adviezen met betrekking tot de (brand)veiligheid.
De belangrijkste toetsingscriteria van de brandweer zijn:
afstandseisen ten opzichte van andere gebouwen en/of kramen aan de hand van: of er in de wagen of kraam gebakken of gebraden wordt, of dat in frituurvet of olie gebeurt, en uit wat voor materiaal de buitenzijde van de wagen bestaat. Dit resulteert in een afstand tot overige bebouwing variërend van 1 tot 5 meter.
Adviezen met betrekking tot de openbare orde en (verkeers)veiligheid.
De belangrijkste toetsingscriteria van de politie zijn:
Adviezen met betrekking tot (ongewenste) marktvorming.
De belangrijkste toetsingscriteria van team Markten & Havens zijn:
Adviezen met betrekking tot de openbare ruimte.
De belangrijkste toetsingscriteria van de Wijkbeheerders zijn: