Organisatie | Kaag en Braassem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op het sociaal domein Kaag en Braassem 2015 |
Citeertitel | Verordening sociaal domein Kaag en Braassem |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt:
a. Verordening Maatschappelijke ondersteuning Kaag en Braassem
b. Afstemmingsverordening Wet Werken en bijstand en het besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 Gemeente Kaag en Braassem 2013
c. Handhavingsverordening WWB, IAOW en IOAZ Gemeente Kaag en Braassem
d. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Kaag en Braassem 2013
e. Verordening reïntegratie 2014 Kaag en Braassem
f. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB Kaag en Braassem 2012
g. Verordening Participatie schoolgaande kinderen WWB Gemeente Kaag en Braassem 2012
h. Verordening Persoonsgebonden Budget begeleid werken Wsw Gemeente Kaag en Braassem
i. Verordening cliëntenparticipatie gemeentelijke Wsw-beleid gemeente Kaag en Braassem 2011
j. Verordening op het wachtlijstbeheer Wsw SWA gemeenten
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 03-11-2014 | 14.104 |
Overwegende dat de Participatiewet de Wet werk en bijstand vervangt, de Wmo 2015 de huidige Wmo vervangt en dat gemeenten op basis van de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp krijgen.
Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 6, 8, 8a, 8b, 10b en 47 van de Participatiewet, artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ en artikel 156 van de Gemeentewet;
Gezien het voorstel van het college van 23 september 2014
vast te stellen de volgende Verordening op het sociaal domein Kaag en Braassem 2015
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verder verstaan onder:
team: het door het college ingestelde integrale ondersteuningsteam dat bestaat uit:
1. jeugdhulpverleners die consultatie en advies, basisdiagnostiek, ambulante jeugdhulp en zorgcoördinatie bieden aan jeugdigen en/of hun ouders als de jeugdige en/of de ouders niet op eigen kracht en binnen eigen mogelijkheden uit de jeugdhulpvraag komen;
2. ambulante dienstverleners met verschillende expertises die inwoners begeleiden naar ondersteuning (formeel dan wel informeel) als zij niet op eigen kracht en binnen eigen mogelijkheden uit de hulpvraag komen.
Deze verordening is van toepassing op het (integrale) proces rond de uitvoering van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), de Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Hoofdstuk 2. Integrale benadering
Het college verzamelt, ter bevordering van de kwaliteit en de continuïteit van voorzieningen, systematisch informatie over:
Artikel 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Een inwoner informeert het college op verzoek of direct uit eigen beweging over alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing voor het gebruik maken van een bepaalde voorziening, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze verordening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene(n) die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft/hebben verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Paragraaf 2. Voorzieningen op grond van de Wmo
Artikel 17. Aanvullende voorwaarden voor maatwerkvoorziening Wmo
Een inwoner met psychische of psychosociale problemen en de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld komen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, indien deze:
Paragraaf 3. Voorzieningen op grond van de Participatiewet en IOAW/IOAZ
Artikel 20. Aanvullende voorwaarden
De omstandigheden zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 van deze verordening hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van belanghebbende en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik kan maken van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Het college kan beschut werk aanbieden aan een belanghebbende die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Het college maakt uit de belanghebbenden een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen, van wie verwacht wordt dat zij zonder deze voorziening geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Om de in artikel 10b lid 1 van de Participatiewet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken kan het college in ieder geval de volgende ondersteunende voorzieningen inzetten: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Het college verstrekt de no-riskpolis parallel lopend aan de duur van het arbeidscontract voor bepaalde tijd. Maximaal één verlenging van de no-riskpolis bij het verlengen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij dezelfde werkgever is mogelijk met een eigen risico voor de werkgever van twee weken.
Hoofdstuk 4. Specifieke bepalingen Jeugdwet
Artikel 29. Verwijzing naar jeugdhulp
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing van de inwoner door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.
Artikel 30. Jeugdhulp bij kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die:
Hoofdstuk 5. Specifieke bepalingen Wmo
Artikel 34. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt in nadere regels waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente bestaat.
Artikel 35. Maatwerkvoorziening inkomensondersteuning
Het college kan op aanvraag een maatwerkvoorziening inkomensondersteuning verstrekken aan inwoners die aantoonbaar meerkosten hebben ten gevolge van een langdurige hoge zorgvraag en die in die kosten niet of niet volledig uit eigen inkomen en/of vermogen kunnen voorzien.
Hoofdstuk 6. Specifieke bepalingen Participatiewet en IOAW/IOAZ
Artikel 38. Inhoud van de tegenprestatie
Het college kan naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:
Artikel 40. Duur en omvang van de tegenprestatie
De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 500 uur per jaar en maximaal 20 uur per week.
Paragraaf 2. Individuele inkomenstoeslag en studietoeslag
Een verzoek voor individuele inkomenstoeslag en/of individuele studietoeslag wordt schriftelijk ingediend.
Artikel 43. Langdurig laag inkomen
Een inwoner heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36 lid 1 van de Participatiewet als gedurende een referteperiode van 36 maanden het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 % van de voor hem geldende bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub c van de Participatiewet.
Artikel 44. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Een individuele inkomenstoeslag wordt berekend op basis van de norm genoemd in artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet en bedraagt per 12 maanden afgerond in hele euro’s voor:
a. alleenstaanden: 60% van de voor hen geldende bij als bedoeld in artikel 21 onder a van de Participatiewet;snorm
als bedoeld in artikel 21 onder a van de
b. alleenstaande ouders: 70% van de voor hen geldende bijstandsnor als bedoeld in artikel 21 onder a van de Participatiewet;
bedoeld in artikel 21 onder a van de
c. gehuwden: 40% van de voor hen geldende bbedoeld in artikel 21 onder b van de Participatiewet.ijstandsnorm als
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13 van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden met inachtneming van artikel 32 lid 3 van de Participatiewet.
Sub-paragraaf 3.1 Niet of onvoldoende meewerken aan een verplichting tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie met uitzondering van de verplichtingen in artikel 18, lid 4 van de Participatiewet
Artikel 47. Gedragingen Participatiewet
Belanghebbende wordt geacht zich te houden aan de verplichtingen zoals genoemd in artikel 9, 9a en 55 van de Participatiewet. Indien belanghebbende deze verplichtingen niet nakomt, legt het college een maatregel op. Bij het opleggen van een maatregel onderscheidt het college de volgende categorieën gedragingen:
Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub b van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsverplichting voor een alleenstaande ouder, als bedoeld in artikel 9a lid 1 van de Participatiewet;
Het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden of te behouden voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet.
Artikel 48. Gedragingen IOAW/IOAZ
Belanghebbende wordt geacht zich te houden aan de verplichtingen zoals genoemd in de artikelen 37 en 38 van de IOAW of IOAZ. Indien belanghebbende deze verplichtingen niet nakomt, legt het college een maatregel op. Bij het opleggen van een maatregel onderscheidt het college de volgende categorieën gedragingen:
Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37 lid 1 sub e van de IOAW of IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsverplichting voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38 lid 12 van de IOAW of IOAZ;
Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.
Artikel 49. De hoogte en duur van de maatregel
Als er sprake is van een gedraging van de eerste categorie kan het college eenmalig volstaan met het geven van een waarschuwing als gedurende twee voorafgaande jaren geen andere waarschuwing of maatregel op grond van deze paragraaf of op grond van artikel 18 lid 4 van de Participatiewet is opgelegd.
Sub-paragraaf 3.2 Niet of onvoldoende meewerken aan verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling zoals in artikel 18, lid 4 van de Participatiewet
Sub-paragraaf 3.3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 55. Niet nakomen van overige verplichtingen
Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt anders dan een verplichting gericht op arbeidsinschakeling, wordt voor zover deze gedraging niet valt onder een verplichting van artikel 18 lid 4 van de Participatiewet, een verlaging toegepast van 20% van de norm gedurende één maand.
Sub-paragraaf 3.4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
Artikel 58. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel
Indien een maatregel overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, kan deze met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 61. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 van de IOAW of artikel 20 lid 2 van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan verwijtbaar gedrag van dezelfde of hogere categorie of verwijtbaar soortgelijk gedrag als bedoeld in de artikelen 47, 48, 50, 53, 54 en 55. Dit geldt ook als er sprake is van recidive door een gedraging als genoemd in dit lid na een eerdere verwijtbare gedraging zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet bedraagt de verlaging 100% van de uitkering gedurende twee maanden.
Artikel 63. Het besluit tot opleggen van een maatregel
De maatregel die is opgelegd wegens het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet wordt afgestemd op de omstandigheden van een belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven als – gelet op bijzondere omstandigheden – dringende redenen daartoe noodzaken.
Hoofdstuk 7. Overige bepalingen
Artikel 68. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en overige diensten te leveren door derden voor de Wmo
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Voor inwoner(s), zoals jeugdigen en/of hun (pleeg)ouders die op het moment van inwerkingtreding van de Jeugdwet en deze verordening al een verwijzing in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of een indicatiebesluit in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Wet op de jeugdzorg (Wjz) hebben, is het overgangsrecht van toepassing als bedoeld in artikel 10.1, 10.2 en 10.3 van de Jeugdwet.
Wanneer sprake is van overgangsrecht is het college er voor verantwoordelijk dat de jeugdige de jeugdhulp kan voortzetten bij dezelfde aanbieder, indien dit redelijkerwijs mogelijk is. Daarbij geldt dat deze verwijzingen en indicatiebesluiten maximaal een jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet blijven gelden.
Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Kaag en Braassem, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt wordt ingetrokken. Hierbij wordt een redelijke overgangstermijn in acht genomen.
Hoofdstuk 8. Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten
Het college betrekt inwoners, hun mantelzorger(s) dan wel vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende deze verordening, overeenkomstig de Inspraakverordening Kaag en Braassem 2009.
Artikel 74. Cliëntenparticipatie
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid te doen, gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en andere beleidsvoorstellen, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.