Organisatie | Bladel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsplan Lokaal Gezondheidsbeleid in de Kempen 2008-2011 |
Citeertitel | Beleidsplan Lokaal Gezondheidsbeleid in de Kempen 2008-2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Gezondheidssituatie Reusel-de Mierden Gezondheidssituatie Eersel Gezondheidssituatie Bladel Gezondheidssituatie bergeijk |
Datum uitwerkingtreding bij benadering
Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv)
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2011 | 01-07-2011 | Regeling vervallen | 06-03-2008 Geen | R2008.004 | |
17-07-2010 | 01-07-2011 | Nieuwe regeling | 06-03-2008 De Lantaarn, 17 juli 2010 | R2008.004 |
De Raad van de gemeente Bladel;
overwegende dat gemeenten wettelijk verplicht zijn iedere vier jaar een nota gezondheidsbeleid vast te stellen;
gezien het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 15 januari 2008;
gelet op artikel 7 van de Wet collectieve preventie volksgezondheid;
Openbare gezondheidszorg is de laatste jaren meegegroeid met de steeds complexer wordende samenleving. Zo waren aan het begin van de twintigste eeuw belangrijke taken het bestrijden van infectieziekten, de zorg voor een goede groei en ontwikkeling van de jeugd en het bevorderen van hygiëne. Vandaag de dag speelt een aantal van deze thema’s nog steeds, maar daaraan zijn toegevoegd zaken als psychische problemen en ongezonde leefgewoonten. Ook de leefomgeving is van grote invloed op de gezondheid; denk aan het milieu en het verkeer, de sportmogelijkheden en de veiligheid van de woonomgeving. Openbare gezondheidszorg is dus meer dan alleen een goede curatieve zorg. Openbare gezondheidszorg komt terug in bijna alle beleidsvelden waar een gemeente zich mee bezig houdt, dus ook het bouwen van woningen, het inrichten van de openbare ruimte, vrijwilligersbeleid, de horecavergunningen, enz.
Steeds meer dringt daarmee het besef door dat het bevorderen van gezondheid meer is dan het bestrijden van ziekte. Gezondheid wordt niet alleen bepaald door erfelijke aanleg, bacteriën en virussen, ongevallen of de mogelijkheden van de medische wetenschap. Gezondheid heeft ook alles te maken met voeding, beweging, ontspanning, milieu, leefstijl en sociale omgeving. Hoewel de medische wetenschap een hoog niveau heeft bereikt en de mogelijkheden nog lang niet zijn uitgeput, lijkt anno 2007 de meeste gezondheidswinst te behalen door een gezonde leefstijl en een gezonde sociale en fysieke omgeving. Preventie van gezondheidsproblemen is daarom misschien wel de belangrijkste stap in het proces van gezondheidsbevordering en gezondheidsbehoud.
Als we accepteren dat het bij gezondheid niet alleen gaat om het bestrijden van ziekte dan kan worden geconcludeerd dat de verantwoordelijkheid voor de eigen en collectieve gezondheid een gedeelde verantwoordelijkheid is. In de eerste plaats is iedere burger voor een groot deel zelf verantwoordelijk voor zijn of haar gezondheid door op een gezonde manier te leven. Daarnaast zijn ook anderen medeverantwoordelijk. Werkgevers zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor een gezonde werkomgeving. Dit is wettelijk geregeld in de Arbo-wet. Ouders en onderwijzers dragen verantwoordelijkheid voor een gezonde omgeving waarin kinderen zich veilig kunnen ontwikkelen. De kwaliteit van het milieu en de veiligheid in de openbare ruimte kunnen van invloed zijn op de gezondheid en de gezondheidsbeleving. Dit is grotendeels een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en het bedrijfsleven. De vele actoren en factoren die een rol spelen bij gezondheid betekenen dat gezondheidsbeleid een zaak is die iedereen aangaat.
Gemeenten hebben een wettelijke taak in de collectieve preventie van de volksgezondheid. In deze nota zal de aandacht vooral uitgaan naar die factoren van gezondheid waar de lokale overheid daadwerkelijk invloed op kan uitoefenen en waarvoor zij dus de primaire verantwoordelijkheid draagt. Preventie wordt daarbij steeds belangrijker. Deze nota lokaal gezondheidsbeleid gaat grotendeels over die delen van de gezondheidszorg en het openbaar bestuur die zich, buiten de gezondheidszorg in de cure- en caresector, doelbewust richten op bevordering van de gezondheid en vooral op preventie van ziekte (ook wel CORE genoemd).
Omdat gezondheidsbehoud en gezondheidsbevordering niet ophouden bij de gemeentegrens en omdat veel zorgaanbieders en andere belanghebbenden regionaal of zelfs landelijk werken hebben de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel – De Mierden al in 2003 ervoor gekozen om gezamenlijk lokaal gezondheidsbeleid te formuleren. Daar waar in het vervolg van deze nota wordt gesproken over de Kempengemeenten worden deze vier gemeenten bedoeld.
Rollen in en onderdelen van gezondheidsbeleid
Je vindt in het gemeentelijk beleid op het terrein van volksgezondheid een diversiteit aan deelterreinen: van opvoedingsondersteuning aan jonge gezinnen tot aan crisisopvang voor daklozen en van het ontmoedigen van alcoholmisbruik tot aan het bevorderen van de luchtkwaliteit. Een zeer divers terrein waar de gemeente verschillende rollen moet vervullen:
In deze nota wordt aandacht besteed aan alle rollen en verantwoordelijkheden van de gemeenten met betrekking tot gezondheidsbeleid. Hierdoor moet de samenhang tussen de verschillende rollen en verantwoordelijkheden duidelijk(er) worden.
Het doel is het voorkomen van doublures, hiaten en het bevorderen van coördinatie en afstemming. Grofweg kunnen er drie domeinen worden onderscheiden waar de gemeenten één of meerdere rollen hebben te spelen:
Huidige gezondheidssituatie: trends en conclusies
Het percentage rokers in de vier kempengemeenten is lager dan regionale en landelijke gemiddelden, er lijkt een dalende trend te zijn. Hoewel ook lager dan het regionale gemiddelde is het percentage vrouwen dat rookt tijdens de zwangerschap een punt van aandacht.
In Nederland zijn er slechts twee regio’s waar meer wordt gedronken dan in de ggd-regio Zuidoost- Brabant. In de vier kempengemeenten drinken jongeren nog meer dan het regionale gemiddelde.
Het alcoholgebruik van volwassenen komt overeen met het gemiddelde voor Zuidoost-Brabant. Daarmee blijft het hoge alcoholgebruik een punt van zorg en belangrijk speerpunt van het lokale gezondheidsbeleid.
In Nederland is gemiddeld 45% van de volwassenen te zwaar.
Het percentage in de Kempen komt ongeveer overeen met het landelijke gemiddelde. Overgewicht neemt zowel onder jongeren als ouderen sterk toe en deze trend is landelijk. Met name de toename van overgewicht onder kinderen en jongeren is zorgelijk.
Met betrekking tot de landelijke Speerpunten: diabetes en depressie is het moeilijk om voor de lokale situatie conclusies te trekken. Volgens de gezondheidspeilingen van de GGD komt diabetes bij kinderen en jongeren nagenoeg niet voor en ook het percentage volwassenen met diabetes is laag. De effecten van lokaal gezondheidsbeleid op diabetes zullen waarschijnlijk vooral afgeleide effecten zijn: het voorkomen van diabetes door gezonde voeding en voldoende beweging. Uit de gezondheidspeilingen komt er geen slecht beeld met betrekking tot depressie en somberheid naar voren. Eenzaamheid is wel een punt van aandacht.
Visie, doelstellingen en ambities
Een goede gezondheid is van belang om in de maatschappij in sociaal en economisch opzicht goed te kunnen functioneren. Een goede gezondheid wordt door velen dan ook gezien als een groot goed en verschillende partijen kunnen hierin een aandeel leveren: burgers zelf, landelijke en lokale overheden, werkgevers, het onderwijs, professionals in de gezondheidszorg etc.
Er is een aantal factoren te onderkennen die gezondheid mede bepalen: biologische en erfelijke factoren, leefstijl en gedrag, sociale omgeving, leef- en woonomgeving en zorgsysteem. Biologische en erfelijke factoren liggen voor iedereen grotendeels vast. De rijksoverheid, de ziektekostenverzekeraars en de zorgaanbieders hebben invloed op en zijn primair verantwoordelijk voor de aanwezigheid en bereikbaarheid van zorgsystemen. Sociale omgeving, leefomgeving en leefstijl zijn de overblijvende factoren waar zowel de burger als de lokale overheid invloed op uit kunnen oefenen.
Met deze constatering wordt het werkveld van het gemeentelijk gezondheidsbeleid al enigszins afgebakend maar zelfs als het gezondheidsbeleid wordt beperkt tot de factoren sociale omgeving, leefomgeving en leefstijl kan het nog steeds een zeer breed terrein omvatten. Om tot een verdere afbakening te komen kan worden gekeken naar onderdelen waarop gezondheidsbeleid betrekking kan hebben. Deze onderdelen zijn grofweg: preventie (met als specifiek onderdeel het bevorderen van gezondheid), bescherming, behandeling (cure) en verzorging (care). Bescherming en preventie zijn dan de onderdelen waar de gemeente beleid kan en moet voeren.
In onze visie heeft lokaal gezondheidsbeleid met name betrekking op de algemene of maatschappelijke hulp- of zorgvraag, de gezondheidsfactoren sociale omgeving, leefomgeving en leefstijl en moet het zich richten op preventie en bescherming.
De algemene doelstelling van het lokaal gezondheidsbeleid in de vier Kempengemeenten kan dan als volgt geformuleerd:
“De Kempengemeenten streven met hun lokaal gezondheidsbeleid naar het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen onder de bevolking en naar bescherming en bevordering van het lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden van de bevolking, waarbij leefstijl en gedrag, sociale en fysieke omgeving en zorgvoorzieningen mede van invloed zijn.”
Deze doelstellingen zijn vertaald in de volgende ambities:
Inhoudelijke en procesmatige speerpunten
De Wcpv geeft aan dat het kabinet elke vier jaar de landelijke prioriteiten op het gebied van de collectieve preventie moet vaststellen. Deze liggen vast in de preventienota Kiezen voor Gezond leven (VWS, 2006).
De ziekten die in Nederland de hoogste ziektelast veroorzaken zijn: coronaire hartziekten, angststoornissen, beroertes, chronische luchtweg aandoeningen en depressies. Hart- en vaatziekten en kanker zijn nog steeds de belangrijkste doodsoorzaken. Roken, schadelijk alcoholgebruik en overgewicht (voeding en bewegen) leveren een forse bijdrage aan deze ziekten.
Omdat het voorkomen en tegengaan van roken, schadelijk alcoholgebruik en overgewicht een grote bijdrage leveren aan het beperken van de belangrijkste volksgezondheidsproblemen zijn deze leefstijlfactoren speerpunt in de preventienota. Naast deze drie leefstijlfactoren worden ook twee ziekten tot speerpunt benoemd: diabetes en depressie. Het al op jonge leeftijd ontwikkelen van diabetes type 2 kan voor een aanzienlijk deel voorkómen worden met een gezonde leefstijl. Ook vroegsignalering en goede ketenzorg leveren gezondheidswinst op. Depressie is een van de belangrijkste psychische stoornissen waar met preventie gezondheidswinst te boeken is. Mensen met een depressie roken en drinken relatief vaak en zijn vaker te zwaar. Ook bij depressie kan vroegsignalering en tijdige interventie een flink deel van de ziektelast voorkómen.
De landelijke speerpunten worden in 3.3.1 Gezondheidsbevordering nader toegelicht
Naast de landelijke prioriteiten zijn er ook nog drie regionale speerpunten te onderscheiden, deze zijn:
Binnenmilieu wordt in 3.3.3 Algemene gezondheidszorg onder Medische milieukunde nader toegelicht. De andere twee speerpunten worden in 3.3.1. Gezondheidsbevordering nader toegelicht.
Hoewel de gemeenten op een breed terrein voor preventie en bescherming moeten zorgen is het wenselijk om in de veelheid van speerpunten een zekere rangorde aan te brengen. Deze rangorde is niet objectief en is daarom niet meer dan richtinggevend bij de opzet en uitwerking van het uitvoeringsprogramma.
Er zijn twee acties ondernomen om de speerpunten te prioriteren:
Deze acties hebben tot de volgende rangorde geleid:
Naast de genoemde inhoudelijke speerpunten is er ook een procesmatig speerpunt. Dit speerpunt is: het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijk beslissingen. Volgens artikel 2 van de Wcpv is de gemeente verplicht dit te doen. Kwalitatief noch kwantitatief wordt in de wet beschreven wat een gemeente tenminste moet doen om aan deze wettelijke verplichting te voldoen. Naar aanleiding van onderzoeken van de Inspectie voor de gezondheidszorg bestaat de indruk dat dit punt meer aandacht nodig heeft. De doelstelling voor de komende planperiode is dat tenminste aan de wettelijke verplichtingen wordt voldaan en dat vanuit de functionele afdeling en de GGD acties worden ondernomen om dit te bewerkstelligen.
Om doelmatig en doeltreffend gezondheidsbeleid te kunnen voeren moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Indien aan één of meerdere voorwaarden niet of niet voldoende wordt voldaan zullen gestelde doelen niet worden gehaald en geplande activiteiten niet volgens plan worden uitgevoerd.
Voorgesteld wordt om volgens de volgende structuur samen te werken: stuurgroep -> regiegroep -> werkgroep(en)
In de stuurgroep hebben alle portefeuillehouders Gezondheidsbeleid van de Kempengemeenten zitten. Zij sturen de bestuurlijke samenwerking aan en zijn eindverantwoordelijk voor de eindproducten van de regiegroep LGB.
In de regiegroep hebben de ambtenaren gezondheidsbeleid van de Kempengemeenten en diverse uitvoeringsinstellingen zitting. De regiegroep werkt in opdracht van de stuurgroep. De eerste opdracht die zij van de stuurgroep zal krijgen betreft het maken van een uitvoeringsplan als vervolg op deze nota LGB. De belangrijkste aandachtspunten van de regiegroep bij het vervullen van haar taak zijn:
De regiegroep kan zich laten adviseren door werkgroepen. De samenstelling van de werkgroep is afhankelijk van het onderwerp waarover advies is gevraagd, maar zal over het algemeen bestaan uit uitvoerende medewerkers.
In principe wordt het lokaal gezondheidsbeleid uitgevoerd binnen de bestaande budgettaire kaders. De gemiddelde ureninzet van ambtenaren gezondheidsbeleid blijft 4 uur per week. En de huidige lokale budgetten voor preventief gezondheidsbeleid blijven hetzelfde. Van de samenwerkingspartners en regiegroepleden wordt verwacht dat zij binnen bestaande kaders bijdragen aan het lokale gezondheidsbeleid tenminste door de inzet van uren van deskundige medewerkers.
Indien er nieuwe activiteiten worden ontplooid die extra inzet van financiële middelen vergen dan zullen deze nieuwe wensen worden ingebracht in reguliere begrotingscyclus van de verschillende gemeenten.
Nadat de nota lokaal gezondheidsbeleid is vastgesteld stelt de regiegroep een uitvoeringsprogramma op. In dit programma komt te staan waarom welke activiteiten wanneer worden uitgevoerd, wie de activiteit uitvoert, wie ervoor verantwoordelijk is, en wat de kosten en dekking van de activiteit zijn.
De gemeente committeert zich aan het uitvoeringsprogramma doordat het college van burgemeester en wethouders het programma vaststelt. Uitvoeringsorganisaties committeren zich aan het programma door het ondertekenen van een intentieovereenkomst.
Evaluatie en rapportageUiterlijk 1 december 2009 wordt aan het college van burgemeester en wethouders een tussenrapportage aangeboden. Dit is tevens het moment waarop beleidsuitgangspunten en / of activiteiten kunnen worden gewijzigd. De eindevaluatie is uiterlijk 1 juli 2011 afgerond zodat de resultaten kunnen worden meegenomen in het nieuwe meerjaren gezondheidsbeleid.
1.1 De gemeente en gezondheidsbeleid
Je vindt in het gemeentelijk beleid op het terrein van volksgezondheid een diversiteit aan deelterreinen: van opvoedingsondersteuning aan jonge gezinnen tot aan crisisopvang voor daklozen en van het ontmoedigen van alcoholmisbruik tot aan het bevorderen van de luchtkwaliteit. Sinds 1989 zijn de verantwoordelijkheden van gemeenten op het terrein van het gezondheidsbeleid wettelijk vastgelegd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). Deze wet verplicht alle Nederlandse gemeenten om actief beleid te voeren op het terrein van de volksgezondheid. De gemeente heeft dus verschillende rollen te vervullen op het terrein van de volksgezondheid.
Voor een deel is de gemeente zelf direct verantwoordelijk voor de uitvoering. Deze uitvoerende taken op het terrein van gezondheidsbeleid zijn grotendeels ondergebracht bij de gemeenschappelijke gezondheidsdienst, de GGD. In de Wcpv is geregeld dat elke gemeente een GGD in stand moet houden. De omvangrijkste gemeentelijke taken die de GGD’en uitvoeren zijn de jeugdgezondheidszorg en de infectieziektebestrijding. Andere taken zijn onder andere gezondheidsbevordering en medische milieukunde.
Op grond van de Wcpv moeten gemeenten afstemmen, bewaken, coördineren en integreren oftewel regisseur zijn in het lokale gezondheidsbeleid. Het netwerk van organisaties die betrokken zijn bij de openbare gezondheidszorg is uitgebreid en complex.
Van gemeenten wordt verwacht dat zij sturing geven aan de afstemming en samenwerking tussen al deze verschillende partijen. Dit is nodig om de inspanningen te kunnen bundelen, onnodige overlap in de activiteiten te voorkomen en eventuele hiaten in de aandacht voor de volksgezondheid op te vullen.
Om sturing te kunnen geven aan alle inspanningen van de diverse partijen is het noodzakelijk dat de gemeente weet waar het uiteindelijk allemaal toe moet leiden: welke beleidsdoelen heeft de gemeente voor ogen?
De ruimte die gemeenten hebben om beleid te formuleren op verschillende onderdelen van de openbare gezondheidszorg varieert. In de jeugdgezondheidszorg bestaat het grootste deel uit het verplichte basistakenpakket. Maar bij een taak als gezondheidsbevordering is er meer ruimte voor gemeentelijk beleid.
Gepoogd wordt om in deze nota aandacht te besteden aan alle rollen en verantwoordelijkheden van de gemeenten met betrekking tot gezondheidsbeleid. Alleen op deze manier wordt de samenhang tussen de verschillende rollen en verantwoordelijkheden duidelijk(er). Het doel moet zijn het voorkomen van doublures, hiaten en het bevorderen van coördinatie en afstemming. Grofweg kunnen er drie domeinen worden onderscheiden waar de gemeenten één of meerdere rollen hebben te spelen:
Gemeenten hebben op grond van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) een wettelijke taak voor collectieve preventie op het terrein van gezondheid. Deze wet vormt daarmee het belangrijkste formele kader voor het lokaal gezondheidsbeleid.
Doordat in de Wcpv is opgenomen dat gemeenten elke vier jaar een nota gezondheidsbeleid moeten vaststellen worden de gemeenten min of meer gedwongen hun ambities op dit gebied te formuleren. Het beleid van de gemeente op het gebied van de volksgezondheid moet meer omvatten dan uitvoering van de Wcpv door de GGD. Het moet meer onderdeel gaan vormen van het lokale politieke debat en dient afgestemd te worden met andere gemeentelijke beleidsonderwerpen (wonen, werken, verkeer, sociale zekerheid, onderwijs en welzijn).
De Wcpv legt vast dat de gemeente de totstandkoming en de continuïteit van collectieve preventie moet bevorderen, evenals de samenhang binnen de collectieve preventie. Ook moet de gemeente de onderlinge afstemming tussen de collectieve preventie en de curatieve gezondheidszorg bevorderen. Dit brede doel wordt in diverse taken toegelicht.
Uit de Wcpv vloeien de volgende taken voort:
Gezondheidsbeleid en de wet maatschappelijke ondersteuning (wmo)
Sinds 1 januari 2007 is de Wmo van kracht. Het maatschappelijke doel van de Wmo is meedoen. Deelname van álle burgers aan álle facetten van de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. Het eindperspectief van de Wmo is een samenhangend lokaal beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en op aanpalende terreinen, zoals de openbare gezondheidszorg. Voor mensen die langdurige, zware zorg nodig hebben, blijft er de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz).
De Wmo omschrijft 'maatschappelijke ondersteuning' in negen prestatievelden
De negen prestatievelden van de Wmo hebben verschillende raakvlakken met taken binnen de Wcpv. De raakvlakken liggen met name op het gebied van bevorderingstaken. In algemene zin kunnen preventie van gezondheidsproblemen, het doel van de Wcpv, en maatschappelijke participatie, de belangrijkste doelstelling van de Wmo, elkaar versterken. De belangrijkste raakvlakken tussen de Wmo en taken uit de Wcpv zijn:
Uit menig onderzoek is gebleken dat mensen die participeren in de maatschappij zich gezonder voelen. Andersom maakt een goede gezondheid in zowel psychisch, sociaal als fysiek opzicht deelname aan de maatschappij weer mogelijk. Gezondheid in brede zin speelt dus een belangrijke rol bij de Wmo. Beide wetten hebben uiteindelijk een overstijgend doel in zich, namelijk het bevorderen van de kwaliteit van leven.
Artikel 2.1 Evaluatie stuurgroep 2003-2007
Omdat gezondheidsbehoud en gezondheidsbevordering niet ophouden bij de gemeentegrens en omdat veel zorgaanbieders en andere belanghebbenden regionaal of zelfs landelijk werken hebben de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel – De Mierden er in 2003 voor gekozen om gezamenlijk lokaal gezondheidsbeleid te formuleren. Dit heeft geresulteerd in een gezamenlijke nota Lokaal gezondheidsbeleid in de kempen 2003 – 2007 en een regionale stuurgroep Lokaal gezondheidsbeleid.
Een gemeente heeft weinig mogelijkheden om zelf gezondheidsbeleid uit te voeren. Hiervoor heb je de hulp nodig van professionals en betrokkenen uit het veld. De betrokkenheid van het maatschappelijke veld werd georganiseerd door middel van een regionale stuurgroep. Vanwege inhoudelijke en professionele betrokkenheid bij de materie heeft de stuurgroep zicht op de verschillende activiteiten die er op het gebied van gezondheid(spreventie) in de regio plaatsvinden. De stuurgroep was stimulerend, initiërend en faciliterend actief door het in gang zetten van activiteiten door derden, al dan niet in onderlinge samenwerking. De wethouder van de gemeente Bergeijk was voorzitter van de stuurgroep.
De regionale stuurgroep was samengesteld uit vertegenwoordigers van de zorgaanbieders en de zorgvragers zodat vanuit verschillende disciplines en invalshoeken meegedacht wordt over de uitvoering van het lokaal gezondheidsbeleid. In de stuurgroep waren de volgende organisaties vertegenwoordigd:
In december 2005 heeft de stuurgroep het eigen functioneren geëvalueerd. Gevraagd naar de realisatie van de doelstelling van LGB en het ontplooien van voldoende activiteiten antwoordde men weliswaar nog overwegend negatief, maar er werd wel aangetekend dat ‘het begin is gemaakt' en dat er in de tweede planperiode geoogst moet worden. Men vond dat de taakstelling goed is uitgevoerd en dat de stuurgroep heeft bijgedragen aan een betere onderlinge afstemming.
Iedereen vond de structuur van LGB passend om het thema 'Gezondheid' effectiever aandacht te geven. Men zag voldoende mogelijkheden om nieuwe signalen en informatie in te brengen in de stuurgroep. Deze signalen en informatie werden vrijwel altijd ook weer teruggekoppeld naar de eigen organisatie. De vergaderingen leverden in toenemende mate input aan de lopende projecten. De samenstelling van de stuurgroep was goed.
Het feit dat de stuurgroep voor 4 gemeenten tegelijk opereerde werd als positief ervaren. Het bespaarde niet alleen tijd voor organisaties die vaak toch al in alle vier de gemeenten actief waren, maar gaf volgens de deelnemers ook mogelijkheden voor verdieping, kwaliteitsverbetering, betere afstemming, betere taakverdeling en benutting van elkaars kennis. Hoewel men ook erkende dat mogelijk niet alle onderwerpen voor elke gemeente van belang waren of de aandacht voor lokale problemen wellicht kon verminderen, of processen langer konden duren, zag vrijwel iedereen voldoende ruimte om lokaal te differentiëren. In de praktijk is dit ook al geregeld gebeurd.
Kort samengevat waren de voordelen van samenwerking:
Voor een evaluatie van de onder de verschillende thema’s uitgevoerde activiteiten wordt verwezen naar bijlage 4.
Vermaatschappelijking van zorg
In de afgelopen jaren is een proces op gang gekomen dat wordt aangeduid als de vermaatschappelijking van de zorg. Dit houdt in dat de zorg, die voorheen binnen de muren van grote instellingen/instituten is verleend, in toenemende mate in de eigen woon- en leefomgeving wordt aangeboden. Het gaat daarbij met name om zorgbehoevende ouderen, mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap en (ex-) psychiatrische patiënten. Op deze wijze wordt meer recht gedaan aan hun (potentiële) mogelijkheden en aan hun eigen wens een volwaardige plek temidden van de samenleving in te nemen. Opname in instituten (intramurale zorg) wordt beperkt tot zorgvragers met een zeer zware zorgbehoefte. Deeltijdzorg, waaronder dagopvang, begeleid woonprojecten, ambulante zorg en zorg in kleinschalige woonvoorzieningen buiten de zorginstellingen/instituten (extramurale zorg) komen daarvoor in de plaats. Het proces van vermaatschappelijking heeft grote gevolgen voor gemeenten en woningcorporaties (denk aan: de bouw van aangepaste woningen en de daarbij behorende infrastructuur), welzijnsorganisaties en de lokale samenleving.
Met namende door de sterk toenemende vergrijzing in de Kempen zal er meer worden gevraagd van de lokale samenleving daar waar het gaat om zorg voor de (oudere) medemens, het hebben van een signaalfunctie, ondersteuning bij welzijnsactiviteiten en preventieprojecten etc. Veel mensen zijn zich nog niet bewust van deze ontwikkelingen. In het kader van het Wmo- of ouderenbeleid kunnen gemeenten hier een rol spelen.
Integratie jeugdgezondheidszorg
De taken voor de jeugdgezondheidszorg zijn uitgebreid. Voorheen was de gemeente verantwoordelijk voor de zorg voor 4 – 19 jarigen, nu valt ook de zorg voor 0 – 4 jarigen (de consultatiebureaus) onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Met de ondertekening van het convenant Jeugdgezondheidszorg Zuidoost-Brabant 0-19 jaar, eind 2006, onderschrijven de GGD Brabant-Zuidoost, Zuidzorg en De Zorgboog de noodzaak om intensief samen te werken. Ze gaan zich ook nadrukkelijker manifesteren als één organisatie voor de jeugdgezondheidszorg van 0 tot 19 jaar.
Fusie GGD Eindhoven en GGD Zuidoost-Brabant
Per 1 januari 2006 is de bestuurlijke fusie tussen GGD Eindhoven en GGD Zuidoost-Brabant een feit. Het Algemeen Bestuur van de nieuwe GGD Brabant-Zuidoost is na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006 samengesteld uit de portefeuillehouders lokaal gezondheidsbeleid van de aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende 21 gemeenten.
Eén van de onderdelen van de bestuursopdracht die de gemeenten aan de GGD'en meegaven bij hun besluit een bestuurlijke fusie aan te gaan, is het voeren van een kerntakendiscussie om het takenpakket van de nieuwe GGD vast te stellen. Op bestuurlijk niveau moeten duidelijke afspraken gemaakt worden over de basistaken, plustaken en markttaken die de nieuwe GGD grotendeels in opdracht van de gemeenten gaat uitvoerenEen ambtelijke commissie en de werkgroepen Algemene Gezondheidszorg, Jeugdgezondheidszorg en Gezondheidsbevordering was in 2007 belast met de voorbereiding van de kerntakendiscussie. In de werkgroepen zijn voorstellen geformuleerd als het gaat om de indeling van taken in gezamenlijke en contracttaken. Begin 2008 worden de uitkomsten/ conclusies van de kerntakendiscussie voorgelegd aan de raden van de gemeenten.
2.3 Huidige gezondheidssituatie in de Kempen
Gemeentelijk gezondheidsbeleid moet gebaseerd zijn op inzicht in de lokale gezondheidssituatie en gezondheidsproblemen. Informatie over de gezondheid van de eigen inwoners wordt periodiek verzameld door de GGD (epidemiologie) onder jongeren, ouderen en volwassenen. Hieronder volgen de belangrijkste cijfers uit deze onderzoeken. In de tabellen wordt ter vergelijking het cijfer voor de regio Zuidoost-Brabant ook weergegeven. Waar een percentage vetgedrukt is, betekent dat een duidelijk (“statistisch significant”) verschil met het regiocijfer. In bijlage 3 wordt de gezondheidssituatie per gemeente in detail weergegeven.
Kinderen van rokende ouders hebben meer kans op ziekten zoals luchtweginfecties, astma en oorontsteking dan kinderen bij wie nooit gerookt wordt in de omgeving. Bij 27% van de 0-11 jarigen in Bladel rookt tenminste één van de ouders. 16% van de kinderen is in de week voorafgaand aan het onderzoek blootgesteld in huis aan (sigaretten)rook. Dit is gunstig ten opzichte van de totale regio Zuidoost-Brabant, waar 21% van de kinderen hieraan werd blootgesteld.
In de regio Zuidoost-Brabant heeft 28% van de 12-14 jarigen en 80% van de 15-17 jarigen alcohol gebruikt in de 4 weken voorafgaand aan het onderzoek. Gemiddeld dronk in deze periode 54% van de 12-17 jarigen alcohol. In Bladel ligt dit percentage beduidend hoger: 63%. Een groep van 7% heeft meer dan 20 glazen per week gedronken.
Ook het alcoholgebruikvan volwassenen in de gehele regio is relatief hoog. Van de volwassen inwoners van Bladel voldoet 35% niet aan de norm verantwoord alcoholgebruik, vergelijkbaar met de totale regio Zuidoost-Brabant. Twaalf procent drinkt 'overmatig' en 9% drinkt '(zeer) excessief'. Dit percentage is hoger dan in 1999, toen was het 7%.
Overgewicht, voeding en bewegen
Kinderen die meer dan 2 uur per dag televisiekijken en/of achter de computer zitten, minder dan een half uur per dag buitenspelen of sporten hebben vaker overgewicht. De meerderheid van de 0-11 jarigen speelt dagelijks minimaal een half uur buiten, slechts 2% haalt dat niet. In Bladel kijkt 9% van de kinderen vanaf één jaar meer dan 2 uur per dag tv of video en 2% van de kinderen zit meer dan 2 uur per dag achter de computer. Het aantal kinderen dat langer dan 2 uur per dag tv kijkt of achter de computer zit, neemt sterk toe met de leeftijd. Bijna tweederde van de kinderen vanaf 4 jaar is lid van een sportvereniging. In de regio zijn de cijfers vergelijkbaar.
Het aantal mensen met overgewicht is ook in Bladel de afgelopen jaren toegenomen. In 1999 had 40% overgewicht en nu is dat 45%. In de totale regio is een nog duidelijker toename te zien van het aantal mensen met overgewicht. Had in 1991 nog ‘slechts’ 31% van de volwassenen overgewicht; in 1999 was dat al gestegen tot 38% en in 2005 tot maar liefst 47%. Ook het aandeel van de volwassenen met ernstig overgewicht (obesitas) is in diezelfde periode in Zuidoost-Brabant gestegen van 5% (1991) naar 7% (1999) naar 11% in 2005. In Bladel bleef de stijging beperkt: van 7% in 1999 naar 8% in 2005.
Diabetes, lichamelijke gezondheid en medicijngebruik
Depressie en geestelijke gezondheid
Eenzaamheid is onder te verdelen in emotionele en sociale eenzaamheid. Bij emotionele eenzaamheid is er sprake van het gemis van intimiteit in persoonlijke relaties, of gemis van een vertrouwenspersoon. Bij sociale eenzaamheid is het aantal of de kwaliteit van de persoonlijke relaties minder dan gewenst. Sociale eenzaamheid komt vaker voor (38%) dan emotionele eenzaamheid (21%). Ruim een derde deel (36%) van de 19- t/m 64 jarigen uit Bladel blijkt zich matig tot zeer ernstig eenzaam te voelen. Het aandeel (zeer) ernstig eenzamen is 6%. Daarmee is het beeld rond eenzaamheid in Bladel zeer vergelijkbaar met dat in de hele regio.
Het percentage rokers in de vier kempengemeenten is lager dan regionale en landelijke gemiddelden, er lijkt een dalende trend te zijn. Hoewel ook lager dan het regionale gemiddelde is het percentage vrouwen dat rookt tijdens de zwangerschap een punt van aandacht.
In Nederland zijn er slechts twee regio’s waar meer wordt gedronken dan in de ggd-regio Zuidoost- Brabant. In de vier kempengemeenten drinken jongeren nog meer dan het regionale gemiddelde. Het alcoholgebruik van volwassenen komt overeen met het gemiddelde voor Zuidoost-Brabant. Daarmee blijft het hoge alcoholgebruik een punt van zorg en belangrijk speerpunt van het lokale gezondheidsbeleid.
In Nederland is gemiddeld 45% van de volwassenen te zwaar. Het percentage in de Kempen komt ongeveer overeen met het landelijke gemiddelde. Overgewicht neemt zowel onder jongeren als ouderen sterk toe en deze trend is landelijk. Met name de toename van overgewicht onder kinderen en jongeren is zorgelijk.
Met betrekking tot de landelijke Speerpunten: diabetes en depressie is het moeilijk om voor de lokale situatie conclusies te trekken. Volgens de gezondheidspeilingen van de GGD komt diabetes bij kinderen en jongeren nagenoeg niet voor en ook het percentage volwassenen met diabetes is laag. De effecten van lokaal gezondheidsbeleid op diabetes zullen waarschijnlijk vooral afgeleide effecten zijn: het voorkomen van diabetes door gezonde voeding en voldoende beweging. Uit de gezondheidspeilingen komt er geen slecht beeld met betrekking tot depressie en somberheid naar voren. Eenzaamheid is wel een punt van aandacht.
3.1 Visie, doelstellingen en ambities
Een goede gezondheid is van belang om in de maatschappij in sociaal en economisch opzicht goed te kunnen functioneren. Een goede gezondheid wordt door velen dan ook gezien als een groot goed. Om in beeld te krijgen wat de kaders en daarmee de grenzen van gemeentelijk gezondheidsbeleid zijn is het van belang om stil te staan bij de begrippen gezondheid, gezondheidsbeleid en gezondheidszorg.
Al sinds 1948 hanteert de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van de Verenigde Naties de volgende definitie van gezondheid:
Gezondheid is een toestand van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet alleen de afwezigheid van ziekte.
Deze definitie wordt internationaal veel gebruikt en is algemeen geaccepteerd.
Op basis van deze definitie is een aantal factoren te onderkennen die gezondheid mede bepalen. Deze factoren zijn:
Biologische en erfelijke factoren liggen voor iedereen grotendeels vast. De rijksoverheid, de ziektekostenverzekeraars en de zorgaanbieders hebben invloed op en zijn primair verantwoordelijk voor de aanwezigheid en bereikbaarheid van zorgsystemen. Sociale omgeving, leefomgeving en leefstijl zijn de overblijvende factoren waar zowel de burger als de lokale overheid invloed op uit kunnen oefenen.
Met deze constatering wordt het werkveld van het gemeentelijk gezondheidsbeleid al enigszins afgebakend maar zelfs als het gezondheidsbeleid wordt beperkt tot de factoren sociale omgeving, leefomgeving en leefstijl kan het nog steeds een zeer breed terrein omvatten. Om tot een verdere afbakening te komen kan worden gekeken naar onderdelen waarop gezondheidsbeleid betrekking kan hebben. Deze onderdelen zijn grofweg: preventie (met als specifiek onderdeel het bevorderen van gezondheid), bescherming, behandeling (cure) en verzorging (care).
Het onderdeel behandeling en verzorging gaat vooral over de behandeling van gezondheidsproblemen en de verzorging van zieken. Dit onderdeel is met name het terrein van de zorginstellingen en zelfstandigen als huisartsen en fysiotherapeuten. De gemeente heeft vrijwel geen mogelijkheden om op dit terrein directe invloed uit te oefenen. Het is ook niet direct de taak van de gemeente om op dit terrein beleid te voeren.
Bescherming en preventie zijn wel onderdelen waar de gemeente beleid kan en moet voeren. Bij bescherming gaat het om maatregelen en zorg die erop gericht zijn dat mensen niet of zo min mogelijk in contact komen met voor de gezondheid schadelijke stoffen, omstandigheden en situaties. Vaak wordt deze bescherming gerealiseerd door het formuleren en uitvoeren van beleid op andere terreinen dan het terrein van volksgezondheid. Voorbeelden zijn: het aanleggen van riolering en waterzuivering, bouwvoorschriften, milieutoezicht etc. Bij preventie gaat het om maatregelen en activiteiten die erop gericht zijn om de gezondheid te bevorderen en om gezondheidsproblemen te voorkomen.
Preventie is het onderdeel waar gemeentelijk gezondheidsbeleid het meeste effect kan hebben omdat hier de gemeente de meeste wettelijke en functionele mogelijkheden heeft om invloed uit te oefenen hetzij direct, hetzij via de gemeenschappelijke gezondheidsdienst.
Uit de wettelijke taken van de gemeente vloeit voort dat gemeentelijk gezondheidsbeleid betrekking heeft op de openbare gezondheidszorg (OGZ). De OGZ behartigt zaken die van groot belang zijn voor een gezonde samenleving. Het gaat daarbij om de onderdelen van de gezondheidszorg en het openbaar bestuur die zich richten op ziektepreventie en de bescherming en bevordering van de gezondheid van de bevolking of groepen binnen de bevolking. Aan de activiteiten op het gebied van de OGZ ligt in principe geen expliciete, door iemand zelf geformuleerde hulpvraag ten grondslag. Het is de overheid die openbare gezondheidszorg aanbiedt aan de burgers als collectiviteit. De openbare gezondheidszorg vult daarmee de reguliere, individugerichte zorg aan.
In onze visie heeft lokaal gezondheidsbeleid met name betrekking op de algemene of maatschappelijke hulp- of zorgvraag, de gezondheidsfactoren sociale omgeving, leefomgeving en leefstijl en moet het zich richten op preventie en bescherming.
Uitgaande van de hierboven beschreven begrippen gezondheid, gezondheidsbeleid, gezondheidszorg en het kader wordt de algemene doelstelling van het lokaal gezondheidsbeleid in de vier Kempengemeenten als volgt geformuleerd:
“De Kempengemeenten streven met hun lokaal gezondheidsbeleid naar het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen onder de bevolking en naar bescherming en bevordering van het lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden van de bevolking, waarbij leefstijl en gedrag, sociale en fysieke omgeving en zorgvoorzieningen mede van invloed zijn.”
Deze doelstellingen zijn vertaald in de volgende ambities:
Vergroten van de betrokkenheid van de Kempische burgers bij de eigen gezondheid. Een voorbeeld is het project De familie Lekkerbek in balans. Door middel van alledaagse voorbeelden en eenvoudige acties wordt ouders en kinderen duidelijk gemaakt dat ze zelf grote invloed kunnen hebben op de eigen gezondheid.
Bevorderen van een gezonde sociale infrastructuur wat wil zeggen: zorgen dat allerlei instanties (zoals zorgverleners, het welzijnswerk, scholen) een bijdrage leveren aan verbetering van de volksgezondheid. Voorbeeld van dit streven is het participeren in en opzetten van verschillende overlegplatforms en samenwerkingsverbanden zoals de regiegroep lokaal gezondheidsbeleid, het beleidsplatform jeugd, jeugdzorgteams etc.
Bevorderen van een gezonde fysieke omgeving (goede woningen, beperking luchtvervuiling, veilige speelplekken etc). Een voorbeeld hiervan is het opstellen door gemeenten van leefomgevingsplannen. In deze plannen staat een gezonde fysieke leefomgeving centraal en wordt onderzocht hoe andere beleidsterreinen hieraan kunnen bijdragen.
3.2 Prioritering inhoudelijke speerpunten
De Wcpv geeft aan dat het kabinet elke vier jaar de landelijke prioriteiten op het gebied van de collectieve preventie moet vaststellen. Deze liggen vast in de preventienota Kiezen voor Gezond leven (VWS, 2006). De preventienota gaat vooral over een betere afstemming tussen rijksbeleid en lokaal beleid. De Wcpv verplicht daar ook toe. De nota biedt daarvoor eerste aanknopingspunten die de komende jaren verder uitgewerkt kunnen worden.
Nederlanders leefden in 1960 op één na het langst van alle Europeanen. Nu is Nederland naar de middenmoot gezakt. De ziekten die in Nederland de hoogste ziektelast veroorzaken zijn: coronaire hartziekten, angststoornissen, beroertes, chronische luchtweg aandoeningen en depressies. Hart- en vaatziekten en kanker zijn nog steeds de belangrijkste doodsoorzaken. Roken, schadelijk alcoholgebruik en overgewicht (voeding en bewegen) leveren een forse bijdrage aan deze ziekten.
Omdat het voorkomen en tegengaan van roken, schadelijk alcoholgebruik en overgewicht een grote bijdrage leveren aan het beperken van de belangrijkste volksgezondheidsproblemen zijn deze leefstijlfactoren speerpunt in de preventienota. Naast deze drie leefstijlfactoren worden ook twee ziekten tot speerpunt benoemd: diabetes en depressie. Diabetes is deels erfelijk bepaald (type 1) of een verouderingsziekte (type 2), maar het al op jonge leeftijd ontwikkelen van diabetes type 2 kan voor een aanzienlijk deel voorkómen worden met een gezonde leefstijl. Ook vroegsignalering en goede ketenzorg leveren gezondheidswinst op. Depressie is een van de belangrijkste psychische stoornissen waar met preventie gezondheidswinst te boeken is. Mensen met een depressie roken en drinken relatief vaak en zijn vaker te zwaar. Ook bij depressie kan vroegsignalering en tijdige interventie een flink deel van de ziektelast voorkómen.
De landelijke speerpunten worden in 3.3.1 Gezondheidsbevordering nader toegelicht
Naast deze landelijke prioriteiten zijn er ook nog een drie regionale speerpunten te onderscheiden, deze zijn:
Binnenmilieu wordt in 3.3.3 Algemene gezondheidszorg onder Medische milieukunde nader toegelicht. De andere twee speerpunten worden in 3.3.1. Gezondheidsbevordering nader toegelicht.
De gemeente heeft op grond van de Wcpv en andere kaders een brede verantwoordelijkheid voor de preventie van gezondheidsproblemen. Als bepaalde risico’s of problemen om wat voor reden dan ook directe aandacht of aanpak eisen dan kan of mag de gemeente dit niet nalaten. Dit wetende is het wel mogelijk om in de veelheid van speerpunten een zekere rangorde aan te brengen. Deze rangorde is niet objectief en is daarom niet meer dan richtinggevend bij de opzet en uitwerking van het uitvoeringsprogramma.
Er zijn twee acties ondernomen om de speerpunten te prioriteren:
Startbijeenkomst lokaal gezondheidsbeleid
Op 27 september 2007 is voor raads- en commissieleden van de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel – De Mierden een startbijeenkomst voor het lokaal gezondheidsbeleid 2008-2011 georganiseerd. Het doel van de bijeenkomst was om raads- en commissieleden bewust te maken van de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden en om zicht te krijgen op de wijze waarop de gemeenten hieraan invulling willen geven.
Door de wat beperkte opkomst was het niet mogelijk om over alle prioriteiten te spreken en om naar aanleiding van de discussie eenduidige conclusies te trekken. Voor een verslag van de bijeenkomst wordt verwezen naar bijlage 3.
Uit de bijeenkomst kwam naar voren de landelijke en regionale prioriteiten wel werden her- en erkend. Verder zijn er veel suggesties gedaan voor de uitwerking en uitvoering van beleid. Deze suggesties kunnen door de colleges van B&W en de regiegroep worden gebruikt bij de opstelling van het uitvoeringsprogramma.
Prioritering door ambtelijke deskundigen van de gemeenten en de GGD
De beleidsmedewerkers van de vier gemeenten en de GGD hebben onafhankelijk van elkaar de verschillende speerpunten op basis van 6 criteria een waardering gegeven. Door de scores op de verschillende criteria van alle beleidsmedewerkers te totaliseren zijn de speerpunten geprioriteerd.
De verschillende criteria waren:
Deze exercitie heeft de volgende rangorde opgeleverd:
3.3 De onderdelen nader bekeken
De in 3.2 genoemde landelijke en regionale speerpunten kunnen op verschillende plekken binnen het lokale gezondheidsbeleid een plaats krijgen. In paragraaf 1.1 is al opgemerkt dat er binnen het gezondheidsbeleid drie domeinen kunnen worden onderscheiden:
Alle drie de domeinen zijn even belangrijk. De lokale speelruimte is echter het grootst bij het domein gezondheidsbevordering, hier hebben de gemeenten de meeste ruimte voor autonoom beleid. En we hebben er daarom voor gekozen om de speerpunten onder 3.3.1. gedetailleerd toe te lichten. Binnen de Jeugdgezondheidszorg en de Algemene gezondheidszorg is de lokale speelruimte klein. In deze domeinen wordt getracht om, binnen de wettelijke verplichtingen en kaders, de speerpunten zoveel mogelijk aandacht te geven.
Om de speerpunten beter te kunnen plaatsen en om te kunnen bepalen welke partijen primair verantwoordelijk zijn voor het oppakken en invullen van de verschillende speerpunten worden in deze paragraaf de drie domeinen nader inhoudelijk beschreven, geven we een overzicht van activiteiten die al worden uitgevoerd en geven we inzicht in de wijze van aansturing en mogelijkheden voor lokale beïnvloeding. Daar waar bij een onderdeel het kopje Wat doen we? wordt gebruikt is de opsomming van activiteiten compleet, daar waar het kopje Voorbeelden wordt gebruikt is de opsomming niet compleet. Alleen die activiteiten worden genoemd die in samenwerking met of onder verantwoordelijkheid van de gemeenten worden ontplooid.
Gezondheidsbevordering richt zich op de leefstijl of het gezondheidsgedrag van individuen en groepen mensen. Gezondheidsbevordering is één van de functies van de openbare gezondheidszorg die wordt uitgevoerd door de GGD. Een belangrijk deel van de activiteiten bij de GGD bestaat uit het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van preventieprogramma’s. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan beleidsontwikkeling en beleidsadvisering op het gebied van gezondheidsbevordering.
De activiteiten van gezondheidsbevordering zijn in de volgende kernfuncties samen te vatten:
De Wcpv vormt een belangrijk kader voor gezondheidsbevordering. Volgens de Wcpv dienen gemeentes zorg te dragen voor de opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van gezondheidsvoorlichting en –opvoeding. Tevens is omschreven dat gemeenten zorg moeten dragen voor een samenwerkingsstructuur op het gebied van gezondheidsbevordering tussen verschillende instellingen. De wet voorziet ook in epidemiologische functie van de GGD. Daarnaast voorziet de Wcpv in gezondheidsbevordering op verschillende andere gebieden binnen de openbare gezondheidszorg.
Roken is nog steeds de belangrijkste vermijdbare doodsoorzaak in Nederland. Jaarlijks sterven ruim 20.000 Nederlanders aan acht ziektes die met roken te maken hebben. Ongeveer 90 procent van alle longkanker komt door roken. Circa 30 procent van alle kanker is het gevolg van roken. Bij hart- en vaatziekten is dat ongeveer 20 procent. Meeroken (passief roken) leidt in Nederland jaarlijks naar schatting tot (circa) tien gevallen van wiegendood, enkele honderden doden door longkanker, enkele duizenden sterfgevallen door hartaandoeningen en vele tienduizenden (meer of minder ernstige) luchtwegaandoeningen bij kinderen.
Stoppen met roken geeft direct resultaat en zorgt ervoor dat mensen langer gezond leven. Als je stopt met roken op je 30e kun je tien jaar langer leven, op je 40e levert dat negen jaar op, op je 50e zes en op je 60e drie jaar. Rokers die blijven roken, verliezen - vergeleken met niet-rokers - gemiddeld tien jaar van hun leven. Europese landen die meer en steviger maatregelen hebben genomen, hebben veel minder rokers.
Landelijke doelstelling roken: in 2010 zijn er nog 20 procent rokers (nu: 28 procent). Uit de cijfers van de GGD blijkt dat het percentage rokers in de regio (26%) onder het landelijke gemiddelde ligt (28%).
Aansturing / lokale beïnvloeding
Teveel alcohol drinken heeft schadelijke gevolgen. Chronisch teveel alcohol beschadigt op den duur alle organen die direct bij de opname en verwerking van alcohol betrokken zijn, zoals de maag, de lever en de alvleesklier. Ook de hersenen, het zenuwstelsel en het immuunsysteem lijden onder aanhoudend misbruik. Teveel drinken verhoogt bovendien het risico op hoge bloeddruk en daarmee op beroerten en bepaalde hartziekten. Diverse onderzoeken laten een verband zien tussen overmatig alcoholgebruik en kanker aan de mond, keel en slokdarm, vooral bij drinkers die ook roken. Overmatig gebruik van alcohol verhoogt ook het risico op kanker aan de lever en de dikke darm. Vrouwen die veel drinken krijgen vaker borstkanker dan vrouwen die niet drinken. Alcoholgebruik heeft gevolgen voor de vruchtbaarheid van zowel mannen als vrouwen en bij zwangere vrouwen zelfs gevolgen voor de ontwikkeling van het ongeboren kind. Bij de meeste negatieve effecten neemt het risico op schade toe, naarmate men méér drinkt.
De schade hangt mede af van de groep waartoe men behoort. Zo lopen jongeren en vrouwen een hoger risico. Fors alcoholgebruik op jonge leeftijd kan leiden tot acute alcoholvergiftiging en op langere termijn schade aan de hersenen. Die zijn immers nog in de groei. Uit onderzoek blijkt ook dat wie jong begint met het drinken van alcohol, op latere leeftijd een verhoogd risico op alcoholproblemen heeft. Onderzoek toont aan dat jongeren in Nederland fors meer alcohol drinken de afgelopen jaren. Het drinken van alcohol op jonge leeftijd is schadelijk voor de gezondheid en kan bijvoorbeeld leiden tot hersenbeschadiging. Ouders zijn steeds makkelijker geworden over het (toenemende) drankgebruik van hun kinderen. Zij kennen de schadelijke effecten van alcohol meestal ook niet.
Landelijke doelstelling schadelijk alcoholgebruik:
Aansturing / lokale beïnvloeding
Overgewicht (bewegen en voeding)
Overgewicht is wereldwijd een explosief groeiend probleem. In 1980 had 1 op de 15 kinderen van 4 tot 14 jaar overgewicht, in 2004 was dit al 1 op de 5 kinderen. Overgewicht komt meer voor bij mensen met een lage sociaal economische status. Mensen met obesitas (gevaarlijk overgewicht) leven minder lang en vooral langer in slechtere gezondheid. Met overgewicht lopen mensen niet alleen meer kans op fysieke problemen, zoals diabetes, hart- en vaatziekten, sommige vormen van kanker en aandoeningen aan het bewegingsapparaat. Mensen met overgewicht hebben vaak een negatief stempel en kunnen daarmee psychische klachten krijgen of in een sociaal isolement raken.
Het kabinet hanteert de volgende doelstellingen voor de aanpak van overgewicht:
Aansturing / lokale beïnvloeding
In Nederland hebben meer dan 600.000 mensen diabetes, elk jaar komen er ruim 70.000 bij. De verontrustende toename van (vooral ook jongere) diabetespatiënten, bedreigt de vitaliteit van de samenleving en heeft ook economische gevolgen.
Het kabinet wil dat het aantal patiënten met diabetes tussen 2005 en 2025 met niet meer dan 15 procent stijgt. De meeste winst is te behalen bij de groepen met meer kans op diabetes: jongeren met overgewicht, mensen met een lage sociaal economische status, allochtonen met een verhoogd risico, zwangere vrouwen en mensen die al diabetes hebben maar dat nog niet weten.
Landelijke doelstelling diabetes:
Aansturing / lokale beïnvloeding
Per jaar lijden 737.000 volwassenen in Nederland aan depressie, waarvan 359.000 nieuwe gevallen. De Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organisation, WHO) zet depressie bij mannen op de tweede plaats van veroorzakers van de grootste ziektelasten, bij vrouwen van 15 tot 40 jaar zelfs op de eerste plaats.
Belangrijke doelstelling bij depressie is: zorgen voor een groter bereik van de bewezen effectieve interventies de komende jaren.
Aansturing / lokale beïnvloeding
Seksueel overdraagbare aandoeningen / Seksueel risicogedrag
Hoewel seksueel risicogedrag geen grote bijdrage levert aan de sterfte in Nederland, valt er met de preventie aanzienlijke gezondheidswinst te behalen en kunnen ernstige gevolgen voorkomen worden, zoals onvruchtbaarheid en ongewenste zwangerschap.
Seksualiteit en relaties zijn een belangrijk onderdeel van het leven en hebben een grote invloed op het geestelijk en lichamelijk welzijn van mensen. Vaak wordt er in dit verband gesproken van ‘seksuele gezondheid’. Indicatoren voor seksuele gezondheid zijn onder meer de cijfers met betrekking tot ongewenste zwangerschappen, tienerzwangerschappen, abortus en soa/hiv.
Het landelijke percentage schoolgaande jongeren dat ervaring heeft met geslachtsgemeenschap is gestegen tot 31% in 2004; dit is bijna eenderde meer dan de 24% in 1995. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren voor het eerst geslachtsgemeenschap hebben, ofwel de startleeftijd voor seksuele activtiteit, is sinds 1995 niet noemenswaard veranderd. In eerdere decennia was nog wel sprake van een toename in vroege seksuele activiteit en daarmee ook in het risico op onveilig vrijgedrag. Een belangrijke risicogroep in de Kempen zijn jongeren. Uit de meest recente jeugdmonitor van de GGD Zuidoost-Brabant blijkt dat van de seksueel actieve 15-17 jarigen 55% wel eens onveilig seksueel contact heeft gehad.
Aansturing / lokale beïnvloeding
Vergroten sociale weerbaarheid kinderen
Het vergroten van weerbaarheid bij kinderen levert een bijdrage aan het voorkomen van psychosociale problemen bij kinderen, levert een bijdrage aan het voorkomen seksueel machtsmisbruik, aan het voorkomen van het gebruik van genotmiddelen en overgewicht ('nee' kunnen zeggen). Vergroting van sociale weerbaarheid kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan andere speerpunten.
Aansturing / lokale beïnvloeding
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdgezondheidszorg van 0-19 jarigen. Dit is bepaald in de gewijzigde Wcpv en het bijbehorend Besluit Jeugdgezondheidszorg (BJGZ) in 2003. De toewijzing van een sterkere regierol van gemeenten ging gepaard met het vaststellen van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar. Dit basistakenpakket moet waarborgen dat alle kinderen in Nederland dezelfde basiszorg ontvangen en dat van elk kind dezelfde gegevens beschikbaar zijn. Binnen het basistakenpakket wordt gedifferentieerd naar een uniform en maatwerkdeel. Het uniformdeel bestaat uit activiteiten die op vastgestelde leeftijdsgebonden contactmomenten worden aangeboden. De beleidsvrijheid voor de gemeente is hier beperkt. Voor het maatwerkdeel heeft de gemeente beleidsvrijheid, hierbij gaat het om activiteiten die per gemeente, regio en jeugdige kunnen verschillen.
In de WCPV en de Wmo zijn de gemeentelijke taken in het kader van de jeugdgezondheidszorg beschreven. Aan de hand van deze taken zijn de kernactiviteiten van de jeugdgezondheidszorg weergegeven. Deze kernactiviteiten zijn:
In de Kempengemeenten zijn de GGD en Zuidzorg de organisaties die deze taken voor een groot gedeelte uitvoeren.
De jeugdgezondheidszorg bevordert de condities voor jongeren om gezond op te groeien. Dit doet zij dagelijks in de reguliere contacten door het geven van informatie en advies op maat aan ouders en kinderen/jongeren. Voor ouders betreft dit alledaagse thema's als het stellen van grenzen, belonen en straffen, maar ook het omgaan met eetproblemen, bedplassen, het praten met hun kinderen over het gebruik van alcohol en drugs of wat te doen met een kind dat op school gepest wordt. Aan jongeren worden adviezen gegeven over bijvoorbeeld hygiëne, genotmiddelengebruik, seksualiteit en relaties. Informatie en advies wordt zowel individueel als in groepsverband aangeboden. De individuele voorlichting is onderdeel van de contactmomenten van jeugdgezondheidszorg met de jongere en ouders. De onderwerpen voor groepsvoorlichting worden veelal bepaald op basis van speerpunten in het gemeentelijk beleid (bijvoorbeeld alcoholpreventie) en aan de hand van thema's waar de gemeente/school de jeugdgezondheidszorg een rol toedicht.
Aansturing / lokale beïnvloeding
Signalering door de jeugdgezondheidszorg (tot 4 jaar) vindt plaats bij de contactmomenten op het consultatiebureau, inloopspreekuur, huisbezoek of contacten met peuterspeelzaal en kinderdagverblijven. Signalering door de jeugdgezondheidszorg (4 tot 19 jaar) vindt plaats door preventieve gezondheidsonderzoeken (contactmomenten) door de GGD in groep 2, groep 7 van het basisonderwijs, in klas 2 van het voortgezet onderwijs en op het speciaal onderwijs. Meer dan 95% van de kinderen/jongeren wordt hiermee bereikt. In de gezondheidsonderzoeken wordt de ontwikkeling van de kinderen gemonitord. Risico's en problemen op zowel somatisch als psychosociaal en psychiatrisch gebied kunnen in een vroeg stadium gesignaleerd worden. Naast signalering op individueel niveau vindt via de epidemiologische onderzoeken van de GGD signalering op collectief niveau plaats. Op basis van de verkregen gegevens verschaft Jeugdgezondheidszorg inzicht in de gezondheidstoestand van de jeugd en de risico's die haar bedreigen.
Aansturing / lokale beïnvloeding
De Jeugdgezondheidszorg onderzoekt in welke mate de ouders/verzorgers en het kind worden belast en of ouders/verzorgers de opvoeding en verzorging van hun kind aan kunnen. Dit leidt tot een inschatting van de behoefte aan advies, begeleiding of hulpverlening. Wanneer verdere begeleiding of hulpverlening nodig is zal jeugdgezondheidszorg de jeugdige en/of ouders inzicht geven in de problematiek en hen motiveren voor en verwijzen en waar nodig begeleiden naar passende hulpverlening. Hierbij is het streven dat de kinderen en hun ouders zo vroeg mogelijk, zo licht mogelijk en zo dichtbij mogelijk hulp krijgen. De jeugdgezondheidszorg blijft het kind volgen tot het is overgedragen aan huisarts, medisch specialist, maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg etc. De jeugdgezondheidszorg is een van de partners die kinderen en hun ouders/verzorgers kunnen beoordelen en toeleiden. De jeugdgezondheidszorg heeft hierbij een specifieke benadering, namelijk de benadering vanuit de sociaal-medische invalshoek. Dat wil zeggen dat vanuit de jeugdgezondheidszorg zowel rekening gehouden wordt met kindfactoren (aangeboren, lichamelijk, geestelijk, cognitief ) als met omgevingsfactoren. Ook heeft de jeugdgezondheidszorg toegang tot medische informatie en kan bij huisarts en specialist informatie opvragen.
Aansturing / lokale beïnvloeding
In elke leeftijdsfase worden ouders met nieuwe opvoedingsvragen geconfronteerd. De meeste ouders stemmen hun manier van opvoeden automatisch af op wat hun kind nodig heeft in een bepaalde periode. Soms verloopt dit aanpassingsproces niet soepel en ervaren ouders opvoedingsproblemen. De jeugdgezondheidszorg beantwoordt tijdens de reguliere contactmomenten vragen over het opvoeden van kinderen. Veelal gaat het om vragen om informatie of een bevestiging of men de opvoeding op een goede manier aanpakt. Jeugdgezondheidszorg kan, op verzoek van gemeenten, haar expertise inzetten bij de kortdurende advisering en lichte hulpverlening, middels infopunten opvoeding of lichte ambulante begeleiding in de thuissituatie. Het betreft hier juist gezinnen met enkelvoudige problemen, waarbij door vroegtijdig interveniëren voorkomen kan worden dat de problemen groter worden.
In veel van de hierboven genoemde activiteiten zit deels ook licht pedagogische hulp andere voorbeelden van activiteiten zijn:
Aansturing / lokale beïnvloeding
De gemeente moet ervoor zorgen dat lokale instellingen afspraken maken over het bij elkaar brengen van afzonderlijke probleemsignalen van/over het gezin en het onderling afstemmen van de hulpverlening. Deze functie van het lokale preventieve jeugdbeleid (en daarmee van de JGZ) is nog relatief onderontwikkeld. Inmiddels zijn er lokaal en landelijk ontwikkelingen in gang gezet die deze gemeentelijke functie verder moet versterken. Deze ontwikkelingen zijn:
De verwijsindex risicojongeren is een (elektronische) applicatie waarin signalen die verschillende instellingen doorgeven worden geregistreerd. De verwijsindex bevat geen inhoudelijke informatie: er staat alleen in dat er een (risico)contact is geweest met een jeugdige, niet wat dat contact dan behelsde.
De verwijsindex beperkt zich juist niet tot één instelling of één sector, maar verzamelt de signalen van zoveel mogelijk partijen die met jeugd in aanraking komen. Wanneer er twee of meer signalen binnen zijn over één en dezelfde persoon zal verbinding worden gelegd tussen de diverse melders waardoor zij in elk geval een beter beeld hebben en zij gecoördineerd actie gaan ondernemen.
In het kader van de verwijsindex wordt in de Kempengemeenten bij meerdere signalen afgesproken wie als zorgcoördinator het initiatief neemt om de betrokken partijen bij elkaar te roepen en afspraken te maken over de te verlenen zorg. Deze zorgcoördinator ziet tevens erop toe of de afgesproken zorg wordt geboden en het gewenste resultaat oplevert of dat er andere interventies wenselijk zijn. De jeugdgezondheidszorg heeft de expertise om, op voordracht van de gemeente, de rol van zorgcoördinatie op zich nemen.
Het centrum voor jeugd en gezin is 1 loket waarin alle instellingen die zich met jeugdzorg bezighouden samenwerken. Achter dit loket worden de taken van in ieder geval de jeugdgezondheidszorg, de delen van het algemeen maatschappelijk werk die voor jeugdigen en/of ouders relevante ondersteuning aanbieden en andere organisaties op het gebied van de opvoed- en gezinsondersteuning, gebundeld.
In een centrum voor jeugd en gezin brengt de jeugdgezondheidszorg informatie in over (de geschiedenis van) het kind en haar expertise op sociaal-medisch en pedagogisch gebied. In deze overleggen wordt afgestemd wie wat doet en wanneer dat gedaan wordt. De landelijke implementatie van deze centra zal naar alle waarschijnlijkheid in de periode 2008 – 2010 plaatsvinden
De Jeugdgezondheidszorg legt informatie over het kind en het gezin vast in het integraal dossier. De geschiedenis van het kind wordt vanaf -9 maanden vastgelegd. Zij registreert deze informatie op dit moment in een papieren dossier.
De rijksoverheid heeft het voornemen om vanaf 1 januari 2008 dit papieren dossier te vervangen door het Elektronisch Kinddossier (EKD). Per 1 januari wordt het EKD verplicht. Recent hebben de instellingen voor JGZ in Zuidoost-Brabant besloten om de invoering van het EKD in onderlinge samenwerking op regionaal niveau uit te voeren onder de noemer “Rondom Jeugd”. Gemeenten hoeven dus over de invoering van het EKD niet apart met de JGZ 0-4 en met de JGZ 5-19 te overleggen.
Aansturing / lokale beïnvloeding
Het treffen van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen
Hierbij gaat het om verschillende activiteiten ter preventie van gezondheidsrisico’s. Voorbeelden hiervan zijn activiteiten als sociale vaardigheid- en weerbaarheidtrainingen, ziekteverzuimbegeleiding en hulp bij calamiteiten op scholen. Deze activiteiten worden in overleg met de Kempengemeenten en/ of scholen uitgevoerd.
Aansturing / lokale beïnvloeding
3.3.3 Algemene gezondheidszorg Infectieziektebestrijding
Infectieziektebestrijding in de openbare gezondheidszorg richt zich op de bestrijding van infectieziekten zoals kinkhoest, legionellose, hepatitis A, B en C, voedselinfecties, griep en seksueel overdraagbare aandoeningen. Infectieziektebestrijding heeft tot doel het optreden van infectieziekten zoveel mogelijk te voorkómen, toch opgetreden infectieziekten te signaleren en verspreiding van deze infectieziekten te bestrijden. In de Wcpv is vastgelegd dat de gemeenteraad zorgdraagt voor de uitvoering van infectieziektebestrijding. De GGD heeft hierin een signalerende, ondersteunende en uitvoerende rol.
Aansturing / lokale beïnvloeding:
Gezien de aard van het taakgebied zijn de beinvloedingsmogelijkheden vanuit de gemeente beperkt. Infectieziektebestrijding is een uniforme taak waarin de GGD een signalerende, ondersteunende en uitvoerende rol heeft. Lokale preventieactiviteiten worden vooral ingegeven door de actualiteit van een bepaald inhoudelijk onderwerp.
In de Wcpv is vastgelegd dat de gemeenteraad verantwoordelijk is voor het bevorderen van technische hygiënezorg in de gemeente. Deze taak wordt uitgevoerd door de GGD. In de wet wordt technische hygiënezorg als volgt omschreven: nagaan waar een risico bestaat op overdracht van infectieziekten, zoals legionella, infecties van het maag-darmkanaal, via bloed overdraagbare aandoeningen, zoals hiv-infecties en hepatitis A, B en C, en maatregelen voorstellen om dit risico te verminderen.
Het bevorderen van het hygiënisch handelen ter voorkoming van ziekten is een basistaak van de GGD. De GGD is dan ook het regionaal adviescentrum betreffende hygiëne voor zowel de gemeenten als de inwoners. Speciale aandacht wordt geboden aan risicogroepen (jonge kinderen en ouderen) en risicovolle omstandigheden met name in of rondom openbare gelegenheden. Het Rijk stelt aan gemeenten extra gelden ter beschikking voor toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang. Scholen worden regelmatig gecontroleerd
op hygiëne en veiligheidsaspecten.
Aansturing / lokale beïnvloeding:
In theorie heeft de gemeente grote beleidsvrijheid met betrekking tot de invulling van de technische hygiënezorg. Het gaat hier echter om een redelijk uniforme taak waar specialistische kennis en vaardigheden voor nodig zijn. Om pragmatische redenen is de uitvoering van deze taak neergelegd bij de GGD en zijn de lokale beinvloedingsmogelijkheden beperkt.
De medische milieukunde is een taak van de gemeenten die is vastgelegd in de Wcpv. De gemeenten hebben deze taak uitbesteed aan de GGD.
Een onderdeel waar de afdeling medische milieukunde van de GGD zich de laatste jaren sterk op heeft toegelegd is verbetering van het binnenmilieu. Mensen brengen gemiddeld 85% van hun tijd binnenshuis door, waarvan 70% in de eigen woning. Allerlei stoffen die binnenshuis vrijkomen, zoals vocht, tabaksrook en radon, kunnen zich bij slechte ventilatie ophopen in huis en kunnen gezondheidseffecten zoals hoofdpijn of luchtwegklachten veroorzaken. Het is daarom belangrijk om voldoende te ventileren. Mensen met luchtwegaandoeningen, zeer jonge kinderen, zieken en mensen met een slecht functionerend afweersysteem hebben een hoger risico op gezondheidseffecten zoals astma en allergie door verontreiniging van het binnenmilieu dan de algemene bevolking. Ook ouderen die minder mobiel zijn en daardoor vaak binnen zitten, lopen een hoger risico.
Aansturing / lokale beinvloeding:
Bevolkingsonderzoek borstkanker
De organisatie van het bevolingsonderzoek borstkanker is in handen van de Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuid-Nederland (BOBZ), een samenwerkingsverband van GGD’en in Noord-Brabant en Noord-Limburg en het Integraal Kankercentrum (IKZ) Eindhoven. Alle vrouwen van 50 tot en net 74 jaar worden om de twee jaar opgeroepen voor het maken van een röntgenfoto van de borsten. De GGD verricht coördinerende taken, verzorgt de uitnodigingen, de voorlichtingsactiviteiten en de evaluatie.
Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker
In het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker (BHK) worden alle vrouwen in de leeftijd van 30 tot en met 60 jaar uitgenodigd om een uitstrijkje te laten maken bij de huisarts. Het is de bedoeling dat zoveel mogelijk huisartsen zelf de uitnodiging gaan versturen. De GGD verzorgt de rest van de uitnodigingen en verricht de voorlichting, registratie en evaluatie.
Aansturing / lokale beinvloeding:
De gemeenten hebben geen invloed op de werkwijze binnen de bevolkingsonderzoeken. Gemeenten kunnen er wel zelf voor kiezen om extra activiteiten te ontplooien zoals bijvoorbeeld projecten om de opkomst onder specifieke doelgroepen te verhogen.
3.4 Bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen
Gezondheid heeft (vooral in de betekenis van welbevinden) veel raakvlakken met andere beleidsterreinen. Volgens artikel 2 van de Wcpv is de gemeente verplicht om bij bestuurlijke beslissingen de gezondheidsaspecten te bewaken. Dit wil dus zeggen dat gezondheidsaspecten van de verschillende gemeentelijke beleidsterreinen moeten worden betrokken in de besluitvorming. Volgens artikel 5 van de Wcpv moeten gemeenten bij besluiten die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de collectieve preventie eerst advies vragen bij de GGD. Kwalitatief noch kwantitatief wordt beschreven wat een gemeente tenminste moet doen om aan deze wettelijke verplichting te voldoen.
De inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft in 2007 onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten aandacht besteden aan de verplichting om bij bestuurlijke beslissingen de gezondheidsaspecten. De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet bekend. In 2005 concludeerde de IGZ echter dat de gemeentelijke betrokkenheid bij de collectieve preventie nog niet voldoende was.
Gemeenten kunnen gezondheidsaspecten bij bestuurlijke beslissingen bewaken door integraal beleid te voeren. Integraal beleid kent verschillende definities en verschillende vormen. Ongeacht definitie of vorm moet de doelstelling zijn om tenminste aan de wettelijke verplichting te voldoen. Het onderzoek van de IGZ zal uitsluitsel moeten geven over de mate waarin de kempengemeenten hieraan voldoen. De indruk die nu bestaat is echter dat niet in voldoende mate wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen.
Er is sprake van integraal gezondheidsbeleid wanneer beleidssectoren buiten het volksgezondheidsdomein al dan niet gezamenlijk beleid maken en daarbij de bescherming of bevordering van gezondheid als een van de doelen hebben. Bij facetbeleid probeert de sector volksgezondheid invloed uit te oefenen op andere sectoren. Facetbeleid kan als een variant van integraal beleid worden gezien.
Integraal beleid maken in het algemeen en gezondheidsfacetbeleid in het bijzonder staan in de vier kempengemeenten nog in de kinderschoenen. Het invoeren van facetbeleid over de volle breedte vraagt het nodige van de gemeentelijke organisatie en kan niet vanuit één functionele afdeling worden ingevoerd. Om integraal of facetbeleid tot een succes te maken zal eerst de bedrijfsvoering van de totale organisatie onder de loep moeten worden genomen en worden geïnventariseerd welke aanpassingen in de bedrijfsvoering noodzakelijk zijn. Het moet wel mogelijk zijn om vanuit een inhoudelijk beleidsveld of functionele afdeling facetbeleid op de kaart te zetten. De staat van de bedrijfsvoering en de mogelijkheden van de organisatie vormen dan de grenzen voor de breedte en diepte van het facetbeleid.
De doelstelling voor de komende planperiode is dat tenminste aan de wettelijke verplichtingen wordt voldaan en dat vanuit de functionele afdeling en de GGD de acties worden genomen om dit te bewerkstelligen.
Om doelmatig en doeltreffend gezondheidsbeleid te kunnen voeren moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Indien aan één of meerdere voorwaarden niet of niet voldoende wordt voldaan zullen gestelde doelen niet worden gehaald en geplande activiteiten niet volgens plan worden uitgevoerd.
Artikel 4.1 Organisatiestructuur
De ontwikkeling van het Lokaal Gezondheidsbeleid is begonnen voordat er sprake was van een brede samenwerking op verschillende terreinen in de Kempen tussen de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-de Mierden. Inmiddels wordt er op verschillende terreinen, zoals de ISD en de WMO, intensief samengewerkt. De samenwerking wordt dan volgens een min of meer vaste structuur vormgegeven: een stuurgroep met daarin alle portefeuillehouders sturen de samenwerking bestuurlijk aan en daaronder voeren regie-, project-, en werkgroepen taken uit. Voorgesteld wordt om in de nieuwe planperiode ook het LGB samenwerking op dezelfde vorm te geven.
Het is belangrijk om op te merken dat een gezamenlijke regionale nota lokaal gezondheidsbeleid niet wil zeggen dat we in alle gemeenten precies dezelfde dingen moeten doen. We kiezen voor een aantal gezamenlijke speerpunten binnen het domein gezondheidsbevordering. Binnen deze speerpunten kunnen de gemeenten zelf accenten leggen en zelf activiteiten initiëren en uitvoeren.
In de stuurgroep hebben alle portefeuillehouders Gezondheidsbeleid van de Kempengemeenten zitten. Zij sturen de bestuurlijke samenwerking aan en zijn eindverantwoordelijk voor resultaten die worden behaald ten aanzien van de speerpunten overgewicht, schadelijk alcoholgebruik, roken, depressie en SOA’s / sexueel risicogedrag. De stuurgroep is eveneens verantwoordelijk voor de eindproducten van de regiegroep LGB.
In de regiegroep hebben de ambtenaren gezondheidsbeleid van de Kempengemeenten diverse uitvoeringsinstellingen zitting. Deze uitvoeringsinstellingen zijn:
De regiegroep werkt in opdracht van de stuurgroep. De eerste opdracht die zij van de stuurgroep zal krijgen betreft het maken van een uitvoeringsplan voor de speerpunten van deze nota LGB.
De belangrijkste aandachtspunten van de regiegroep bij het vervullen van haar taak zijn:
De regiegroep kan zich laten adviseren door werkgroepen. De samenstelling van de werkgroep is afhankelijk van het onderwerp waarover advies is gevraagd, maar zal over het algemeen bestaan uit uitvoerende medewerkers.
In principe wordt het lokaal gezondheidsbeleid uitgevoerd binnen de bestaande budgettaire kaders. De gemiddelde ureninzet van ambtenaren gezondheidsbeleid blijft 4 uur per week. En de huidige lokale budgetten voor preventief gezondheidsbeleid blijven hetzelfde.
Van de samenwerkingspartners en regiegroepleden wordt verwacht dat zij binnen bestaande kaders bijdragen aan het lokale gezondheidsbeleid tenminste door de inzet van uren van deskundige medewerkers.Indien er nieuwe activiteiten worden ontplooid die extra inzet van financiële middelen vergen dan zullen deze nieuwe wensen worden ingebracht in reguliere begrotingscyclus van de verschillende gemeenten.
Nadat de nota lokaal gezondheidsbeleid is vastgesteld stelt de regiegroep een uitvoeringsprogramma voor 2 jaar op. In dit programma komt te staan waarom welke activiteiten wanneer worden uitgevoerd, wie de activiteit uitvoert, wie ervoor verantwoordelijk is, en wat de kosten en dekking van de activiteit zijn.
De gemeente committeert zich aan het uitvoeringsprogramma doordat het college van burgemeester en wethouders het programma vaststelt. Uitvoeringsorganisaties committeren zich aan het programma door het ondertekenen van een intentieovereenkomst.
Na 1,5 jaar wordt het uitvoeringsprogramma geëvalueerd en wordt, met behulp van de evaluatieresultaten, een nieuw 2 jaarlijks uitvoeringsprogramma gemaakt.
Wanneer zich nieuwe speerpunten aandienen tijdens de werkingsduur van het lokaal gezondheidsbeleid kan het beleid worden aangepast. Eventuele nieuwe speerpunten dienen te voldoen aan de volgende voorwaarden: - het probleem / speerpunt is door middel van epidemiologisch onderzoek aangetoond; - het speerpunt betreft preventief gezondheidsbeleid: - de gemeente kan sturen op de oplossing van het probleem;Als de toevoeging ertoe leidt dat voor de reeds vastgestelde speerpunten minder activiteiten worden uitgevoerd ten gunste van het nieuwe speerpunt dan moeten de colleges van de 4 kempengemeenten instemmen met de wijziging
Uiterlijk 1 december 2009 wordt aan het college van burgemeester en wethouders een tussenrapportage aangeboden. Dit is tevens het moment waarop beleidsuitgangspunten en / of activiteiten kunnen worden gewijzigd. De eindevaluatie is uiterlijk 1 juli 2011 afgerond zodat de resultaten kunnen worden meegenomen in het nieuwe meerjaren gezondheidsbeleid.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 6 maart 2008.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
Bijlage 2 Gezondheidssituatie per gemeente
In het kader van de WCPV verzamelt en analyseert de GGD elke vier jaar gegevens over de gezondheidssituatie van de verschillende bevolkingsgroepen. Dat houdt in dat elk jaar een andere groep wordt onderzocht; achtereenvolgens de jeugd van 0-11 jaar, de jeugd van 12-18 jaar, de volwassenen tot 65 jaar en de ouderen. De uitkomsten van deze monitors leveren een schat aan informatie voor gemeentelijk beleid. Niet alleen het gezondheidsbeleid, maar ook het jeugdbeleid, ouderen- en gehandicaptenbeleid en niet te vergeten het beleid ten aanzien van de WMO kan de regionale en veelal ook lokale cijfers als input gebruiken.
Hieronder wordt een opsomming gegeven van de belangrijkste resultaten op het gebied van gezondheid en welzijn van de monitors in de afgelopen vier jaar, gegroepeerd naar thema en leeftijdsgroep. Opgemerkt dient te worden, dat het alleen voor de groep volwassenen en ouderen mogelijk was om de resultaten te vergelijken met eerder onderzoek. Voor de overige doelgroepen zijn nog geen trends weer te geven, althans niet op basis van het regionale onderzoek in Zuidoost-Brabant.
Bijlage 3 Verslag startbijeenkomst Lokaal Gezondheidsbeleid 27 september 2007
Op 27 september 2007 is voor raads- en commissieleden van de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel – De Mierden een startbijeenkomst voor het lokaal gezondheidsbeleid 2008-2011 georganiseerd. Aan de hand van een inleidende film zijn de raads- en commissieleden geïnformeerd over het belang van lokaal gezondheidsbeleid en de verantwoordelijkheid van de gemeente hierin. Door middel van een startnotitie zijn de leden nader geïnformeerd over de taken, rollen en verantwoordelijkheden van de gemeente met betrekking tot lokaal gezondheidsbeleid.
In het tweede deel van de bijeenkomst zijn de aanwezigen in subgroepen uiteengegaan en hebben aan de hand van stellingen gesproken over deze taken, rollen en verantwoordelijkheden. Het doel van de bijeenkomst was om raads- en commissieleden bewust te maken van de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden en om zicht te krijgen op de wijze waarop de gemeenten hieraan invulling willen geven.
Ondanks de matige opkomst is het door de interesse en betrokkenheid van de aanwezige raads- en commissieleden mogelijk geweest om tot een inhoudelijke goede en nuttige gedachtewisseling te komen. Hieronder wordt verslag gedaan van deze bijeenkomst. Dit verslag kan door de regiegroep en de college’s worden gebruikt bij uitwerking van het uitvoeringsprogramma LGB.
Thema: preventie van schadelijk alcoholgebruik
Het gesprek spitst zich vooral toe op het voorkomen of beperken van alcoholgebruik door jongeren. De gemeente heeft géén taak ten aanzien van volwassenen. Volwassenen dienen echter een voorbeeldfunctie te hebben: dus drinken mag zolang het met mate gebeurd.
Uit de discussie wordt duidelijk dat veel drinken en op jonge leeftijd drinken onderdeel is van de cultuur in de Kempen. Het is lastig om als ouder tegen deze sociale druk in te werken.
Hoe kan de gemeente bijdragen aan voorkomen schadelijk alcoholgebruik?
De ideeën staan in willekeurige volgorde.
Via de scholen. Koppel het thema alcoholgebruik door kinderen / jongeren aan een ander thema dat een minder groot taboe is.
In de regio (Eersel) start de GGD met een pilot waarmee landelijk al goede ervaringen zijn opgedaan. In groep 7 keurt een verpleegkundige van de GGD alle kinderen. De ouders zijn hierbij aanwezig. De verpleegkundige krijgt met ingang van schooljaar 2007 / 2008 5 minuten extra tijd om met het kind, en de ouders, te praten over alcoholgebruik.
Hoe vroeg moet je ouders bereiken?
Ouders moeten op tijd weten wat de gevolgen zijn van alcoholgebruik op jonge leeftijd: dus vóór de leeftijd waarop veel kinderen voor de eerste keer in aanraking worden gebracht met alcohol.
Een goed moment is het tijdstip waarop kinderen in groep 3 of groep 4 zitten.
De voorlichting moet worden herhaald.
Eenzaamheid en depressie gaan vaak samen. Naar aanleiding van die uitgangspunt geven de aanwezigen een aantal adviezen:
In Eersel werken de KBO, Zonnebloem en kerken met elkaar samen bij het signaleren en bestrijden van depressie / eenzaamheid. Ouderen kennen elkaar bijna allemaal en weten daardoor snel wanneer er iemand in de put zit. Men probeert emotionele ondersteuning te regelen door pessimisten en optimisten bij elkaar te zetten. Dit werkt vooral goed wanneer het bekenden van elkaar zijn en men de familie en geschiedenis van elkaar kent. Bij werkende volwassenen is het lastiger zicht te krijgen op depressie en eenzaamheid.
In verband met de tijd is deze discussie niet afgerond.
Thema: preventie van schadelijk alcoholgebruik
De ouders moeten geconfronteerd worden met de cijfers, al op de basisschool (niet wachten tot voortgezet onderwijs). De grote vraag is: hoe doe je dat? Immers: meestal komen de meest betrokken ouders naar voorlichtingsavonden… we moeten dus zoeken naar creatieve en aansprekende manieren om de ouders te betrekken. De boodschap moet wellicht ook wat harder/duidelijker – meer normerend- zijn. Verzin een teken voor ‘alcoholvrij huishouden’, analoog aan de ‘niet-roken-sticker’. Veel ouders vinden het goed dat hun kinderen thuis (breezertjes e.d.) drinken; hier meer grip op proberen te krijgen! De regelgeving door ouders is van belang. Het idee ‘dat deden wij vroeger ook, dus het moet kunnen’ moet doorbroken worden.
Men is er voorstander van om het project met de CO2-meters uit te breiden naar andere doelgroepen. Eigenlijk is het goed voor alle gebouwen waar grotere groepen mensen bijeen zijn. Eén iemand geeft aan: denk bij ouderen ook een aan de lichtsterkte; dit heeft invloed op hun welbevinden/geestelijke toestand.
Bijlage 4 Evaluatie activiteiten 2003 – 2007
In de periode 2003-2007 heeft het lokaal gezondheidsbeleid zich met name gericht op gezondheidsbevordering en preventie. De volgende prioriteiten en kader voor de aanpak van het lokaal gezondheidsbeleid zijn in de nota destijds als volgt geformuleerd:
Hieronder wordt weergegeven wat er de afgelopen jaren ten aanzien van de diverse prioriteiten is gedaan.