Organisatie | Zederik |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zederik 2015 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zederik 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-07-2016 | nieuwe regeling | 27-10-2014 GVOP, 27 november 2014 | Z.8272 |
De raad van de gemeente Zederik;
gelezen het voorstel van het college van 14 oktober 2014;
gelezen de inspraakreacties op de concept verordening en de reactie van het college hierop in het raadsvoorstel en in de nota waarop wordt ingegaan op de inspraakreacties;
overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
dat van de gemeente verwacht mag worden dat zij burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, ondersteuning biedt, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2. van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en
dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
gelet op de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7, artikel 2.6.6 en artikel 2.3.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zederik 2015.
Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zederik 2015
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening
Artikel 2.1 Melding en onderzoek
Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening
Artikel 2.5 Inhoud beschikking
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Artikel 3.2 Basisvoorzieningen
Artikel 3.3 Ambulante ondersteuning
Artikel 3.4 Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning
artikel 3.5 Collectief Vraagafhankelijk vervoer
artikel 3.6 Mantelzorgcompliment
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen
Artikel 4.2 Algemene weigeringsgronden
Artikel 4.3 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning
Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding
Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf
Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning
Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening
Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening
Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Artikel 5.1 Algemeen: Compensatie gebruikskosten
Artikel 5.2 Bijdrageplicht algemene voorzieningen
Artikel 5.3 Bijdrageplicht Maatwerkvoorzieningen
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten of omstandigheden, herziening en intrekking
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten
Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Artikel 7.3 Regeling voor klachtenafhandeling
Artikel 7.4 Regeling voor medezeggenschap
Artikel 7.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Artikel 9.1 Evaluatie verordening
Artikel 9.2 Verhouding met Verordening beschermd wonen en opvang Zederik
Artikel 9.6 Overgangsbepalingen
Opdracht Wmo 2015 aan Gemeenten
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, zo nodig in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet, verstaan onder:
cliënt: onder cliënt wordt verstaan degene die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet en onder cliënt wordt in voorkomende gevallen ook verstaan degene die namens de cliënt als gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger bevoegdelijk optreedt;
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
Artikel 2.1 Melding en onderzoek
Het college bevordert maximale toegankelijkheid voor alle ingezetenen die een melding willen doen van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen een beroep op gratis cliëntondersteuning kunnen doen, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.
De melding wordt geregistreerd en de ontvangst van de melding wordt bevestigd. De cliënt wordt geïnformeerd over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. Naar aanleiding van de melding wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitgevoerd overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede tot en met achtste lid van de wet.
Als een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, of de cliënt geeft aan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te willen doen, zal de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, moeten overleggen of anderszins verschaffen.
Indien de cliënt of zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning genoegzaam bekend is, kan het college in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg en met instemming van de cliënt volstaan met een verkort onderzoek en afzien van een uitgebreid onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2, lid 4 van de wet.
Het college bespreekt met de cliënt na de melding zo spoedig mogelijk, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig en voor zover nodig:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Artikel 3.2 Basisvoorzieningen
De basisvoorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan op eigen initiatieven van burgers en omvatten in elk geval de beschikbaarheid van:
Artikel 3.3 Ambulante ondersteuning
Een verslag of ondersteuningsplan met betrekking tot de ambulante ondersteuning omvat, waar
Artikel 3.4 Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning
Het college draagt met het oog op het bieden van structuur, sociale contacten alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers zorg voor de aanwezigheid van dagbesteding met laag intensieve ondersteuning.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 4.2 Algemene weigeringsgronden
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.
Artikel 4.3 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Het college kan een nadere regeling opstellen waarin met betrekking tot een persoonsgebonden budget, voorwaarden en voorschriften staan, het tarief en de kwaliteit van de gevraagde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van de maatwerkvoorziening in de vorm van dit persoonsgebonden budget, waarbij geldt dat de hoogte van het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn.
Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk als wordt voldaan aan noodzakelijke kwaliteitseisen, waaronder mede wordt verstaan opleidingseisen. Het college kan nadere regels stellen.
Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor gespecialiseerde ondersteuning als
Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding
Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als
Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het bezoekbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.
Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning ingeval:
Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening
In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem langdurig noodzakelijk is om zich hiermee te verplaatsen.
Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2. van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en hoogte van de tegemoetkoming.
Artikel 5.3 Bijdrageplicht Maatwerkvoorzieningen
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten of omstandigheden, herziening en intrekking
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Als het college een besluit op grond van artikel 6.1, tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten
Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening.
Het college stelt ingezetenen van de gemeente vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid te doen, en gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 9.1 Evaluatie verordening
Het college evalueert jaarlijks voor 1 juli de werking van deze verordening.
Artikel 9.2 Verhouding met Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Zederik
Deze verordening is niet van toepassing op beschermd wonen en opvang en andere onderwerpen die zijn geregeld in de Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Zederik.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zederik, gehouden op 27 oktober 2014.
De griffier, De voorzitter,
Artikelen Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 die genoemd worden in de Verordening
[ Tekst geldend op: 06-10-2014 ]
>> Geheel hoofdstuk 2 + artikel 8.9 Overgangsrecht Wmo
Artikel 2.1.1 [Treedt in werking per 01-01-2015]
Het plan beschrijft de beleidsvoornemens inzake door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen die erop gericht zijn:
maatwerkvoorzieningen te bieden aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en beschermd wonen of opvang behoeven in verband met psychische of psychosociale problemen of omdat zij de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid, die betrekking heeft op het in het tweede lid bedoelde vermogen, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.
In de verordening wordt bepaald door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd. Het college draagt er zorg voor dat aan het CAK mededeling wordt gedaan van de bijdragen die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld, voor zover niet betrekking hebbende op personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.
Indien bijdrageplichtige ouders of stiefouders gescheiden wonen en geen bedrag is bepaald op de voet van de artikelen 406 of 407 van het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of van artikel 822, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is de ouder of stiefouder die ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet onmiddellijk voorafgaande aan de verstrekking van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget recht op kinderbijslag heeft, de bijdrage verschuldigd.
Bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
§ 2. Algemene maatregelen en algemene voorzieningen
Artikel 2.2.1 [Treedt in werking per 01-01-2015]
Het college bevordert en treft de algemene maatregelen om de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente te bevorderen, alsmede huiselijk geweld te voorkomen en te bestrijden, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.
Artikel 2.2.2 [Treedt in werking per 01-01-2015]
Het college bevordert en treft voorts de algemene voorzieningen die ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, noodzakelijk zijn om de onderscheiden categorieën van mantelzorgers en vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger en vrijwilliger uit te voeren.
Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid.
Artikel 2.3.1 [Treedt in werking per 01-01-2015]
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Indien het college heeft beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing aan een woning waarvan de cliënt niet de eigenaar is, dan wel een persoonsgebonden budget daarvoor, is het college dan wel de cliënt, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.
De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties.
Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
Roerende zaken die aan de cliënt in gebruik zijn verstrekt als onderdeel van een maatwerkvoorziening dan wel zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget, zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, gedurende de periode waarvoor de beslissing, bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6, geldt.
Behoudens toepassing van artikel 2.4.4, heeft een gemeente voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die jegens de cliënt naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht in verband met het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget.
Het verhaal beloopt ten hoogste het bedrag, waarvoor aansprakelijke persoon bij het ontbreken van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de cliënt naar burgerlijk recht is gehouden.
Indien de cliënt in dienstbetrekking werkzaam is, gelden het eerste tot en met derde lid, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de cliënt, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de cliënt jegens wie naar burgerlijk recht de verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het in het eerste lid bedoelde feit is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.
Het college rapporteert jaarlijks aan de gemeenteraad welke resultaten in het betreffende jaar zijn behaald op basis van de in het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, zesde lid, gestelde resultaten en hierbij uitgaande van de in het plan aangegeven criteria om resultaten te meten en de ten aanzien van aanbieders gehanteerde outcomecriteria.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking.
De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Ministers te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Het college kan de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt mandateren aan een aanbieder.
Indien de levering van een voorziening wordt aanbesteed, gunt het college de overheidsopdracht op grond van de naar zijn oordeel economisch meest voordelige inschrijving en maakt in de aankondiging van de overheidsopdracht bekend welke nadere criteria hij stelt met het oog op de toepassing van het criterium economisch meest voordelige inschrijving, waarbij in ieder geval het nadere criterium kwaliteit wordt gesteld.
Het college houdt bij het verlenen van een overheidsopdracht voor het leveren van een maatwerkvoorziening rekening met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor continuïteit in de hulpverlening tussen degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.
Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van een voorziening artikel 2.6.4 wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
Het ontwerp van een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden gedaan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.
Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen vaststelt, aan het college, nadat het college gedurende acht weken in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen.
Artikel 8.9 Overgangsrecht Wmo
De Wet maatschappelijke ondersteuning wordt ingetrokken, onverminderd de rechten en verplichtingen die onmiddellijk voor het tijdstip waarop artikel 2.1.1. in werking is getreden, voor betrokkene zijn verbonden aan een met toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning door het college genomen besluit waarbij aanspraak is verstrekt op een individuele voorziening in natura of het ontvangen van een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming.
Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zederik 2015
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zederik 2015 is gebaseerd op de ”Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)”. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is op 18 juli 2014 gepubliceerd in het Staatsblad.
Op het moment van schrijven van deze toelichting moet het Uitvoeringsbesluit nog definitief worden vastgesteld.
De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wil de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, kunnen een beroep doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.
De wet bevat een nieuwe regeling op basis waarvan de gemeente verantwoordelijk is voor de maatschappelijke ondersteuning van haar inwoners. De regering geeft met de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) uitwerking aan het deel van de maatregelen die in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ zijn opgenomen dat betrekking heeft op de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor langdurige ondersteuning naar gemeenten. De wet bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning daarnaast verder uit door decentralisatie van verantwoordelijkheden die tot nu toe in de AWBZ waren opgenomen. De gemeente wordt verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
Het streven naar een inclusieve samenleving kan niet los worden gezien van het nog te ratificeren VN Verdrag Handicap. Het doel van dit verdrag is een voor ieder toegankelijke samenleving. Na ratificatie maakt dit verdrag deel uit van de wettelijke context waarbinnen overheden (en daarmee gemeenten) dienen te opereren. De gemeenten respecteren het VN-verdrag en handelen conform de uitgangspunten van dit verdrag.
De AWBZ-aanspraken begeleiding, kortdurend verblijf, vervoer, persoonlijke verzorging, beschermd wonen en doventolkzorg (de zorg door een doventolk bij een gesprek in de leefsituatie) komen met ingang van 1 januari 2015 te vervallen. In de wet is vastgelegd dat de cliënt die AWBZ zorg ontvangt op het tijdstip waarop de aanspraak daarop ingevolge dit wetsvoorstel vervalt (1 januari 2015), gedurende de looptijd van zijn indicatiebesluit – maar uiterlijk tot het einde van 2015 - jegens de gemeente recht houden op die zorg die aan het indicatiebesluit verbonden is, onder de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren. Dit geldt ook de leveringsvorm (natura of persoonsgebonden budget) en naar verwachting wat betreft de eigen bijdragen. Voor personen die in het buitenland verblijven en die op grond van overgangsrecht dat destijds is vastgesteld bij de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) nog aanspraak hebben op een vergoeding of uitkering voor zorg die zij destijds al ontvingen, geldt dat zij nog maximaal een jaar vergoeding blijven ontvangen ten laste van de AWBZ.
Voor de cliënten die onder de huidige Wmo voorzieningen ontvangen blijft dit zo totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken. Hierbij zal uiteraard worden voldaan aan de zorgvuldigheidsnormen wat betreft het daaraan ten grondslag liggende onderzoek en het ingrijpen in bestaande rechten.
Opdracht Wmo 2015 aan Gemeenten
De Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur op zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van haar burgers, en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Daartoe moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen (artikel 2.1.2 Wmo 2015) en een Verordening met “de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen” (artikel 2.1.3 Wmo 2015).
De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de wet). Daarbij is gebruik gemaakt van de bepalingen in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde modelverordening en de concept verordening van de gemeente Amsterdam. Het model en de concept verordening zijn verder op maat toegesneden op de situatie in de gemeente en in de regio.
Daarnaast zijn ook aanvullende bepalingen opgenomen waar deze een meer compleet beeld geven van de rechten en plichten van de inwoners, mede gelet op de specifieke gemeentelijke praktijk. In de verordening is het grote belang van de toegangsprocedure bevestigd door deze fase in een apart hoofdstuk op te nemen. Juist in de nieuwe “melding en onderzoek”-fase zal immers de rol van de mantelzorger en de vrijwilliger, het sociaal netwerk en de eigen regie op de zelfredzaamheid en participatie onderzocht en waar nodig versterkt moeten worden; deze fase zal de transformatie naar een nieuwe verhouding tussen overheid en burger moeten ondersteunen. Daarnaast is ervoor gekozen om in hoofdstuk 3 een beeld te schetsen van de algemene voorzieningen, die zonder beschikking toegankelijk zijn.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In de wet zelf en het daarop gebaseerde Besluit is een groot aantal definities opgenomen. In de verordening worden deze definities, om de leesbaarheid te bevorderen, deels herhaald. De begripsbepalingen zijn verder aangevuld met definities die nodig zijn voor een duidelijke uitvoering van de verordening.
a. algemeen gebruikelijke voorziening
Dit betreft voorzieningen die in principe voor iedereen beschikbaar zijn, of iemand nu wel of geen beperking heeft. Hoewel het kan voorkomen dat ze specifiek voor een beperking worden aangeschaft, worden ze vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed. Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn een fiets, een rollator, een verhoogd toilet, thermostatische kranen en zonwering.
Voorheen werd dit de eigen bijdrage genoemd; de Wmo 2015 noemt het de bijdrage in de kosten. De bijdrage wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze verordening.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht hulp te bieden of bepaalde taken over te nemen. Huishoudelijk werk, administratie, financiën, maar ook begeleiding bij bijvoorbeeld (ziekenhuis)bezoek vallen onder gebruikelijke hulp. Bij de bepaling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en eventuele beperking(en) van de huisgeno(o)t(en). Onder een huisgenoot wordt verstaan een persoon die een huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Het college dient de cliënt op de hoogte te brengen van de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan en hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het artikel 2.3.2, eerste lid, in de gelegenheid dient te stellen het plan te overhandigen.
Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening
De verordening kent twee doelgroepen. Ten eerste inwoners die ondersteuning nodig hebben vanwege een of meer beperkingen en/of chronische psychische of psychosociale problemen bij het versterken van hun zelfredzaamheid en behoud van participatie. De gebondenheid aan een gemeente is essentieel voor de begrenzing van de reikwijdte van de Wmo Uitgangspunt daarbij is de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Voor wie niet staat ingeschreven en een aanspraak op ondersteuning op grond van deze verordening wil maken is het mogelijk om de gebondenheid aan de gemeente op een andere manier vast te stellen.
Ten tweede kunnen mantelzorgers voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van de gemeente. De gemeente dient de belangen van de mantelzorger mee te wegen. Inzet van respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken. Een mantelzorger kan ook eigenstandig recht hebben op een maatwerkvoorziening. De gemeente kan de mantelzorger ook wijzen op ondersteuning vanuit algemene voorzieningen.
De uitvoering van de taken op grond van de Wmo en van de aanpalende Jeugdwet en Participatiewet wordt op elkaar afgestemd. Daarbij gaat de aandacht onder meer uit naar de continuïteit van de ondersteuning bij de overgang naar volwassenheid, naar een op elkaar afgestemd pakket van voorzieningen en naar samenwerking tussen zorg en welzijn, formele en informele ondersteuners en intramurale en extramurale voorzieningen.
Artikel 2.1 Melding en onderzoek
In dit artikel is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning opgenomen. De Wmo 2015 introduceert het begrip melding, waarmee de bespreking van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning start.
De melding kan, door of namens de cliënt, op verschillende manieren worden gedaan, bij voorkeur digitaal.
De procedure komt grotendeels overeen met de huidige werkwijze van het gemeentelijk Wmo-loket, alleen is het nu wettelijk verankerd.
De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de melder waaruit de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning bestaat; dit wordt ook wel het gesprek genoemd. De medewerker kan zo nodig vanuit en met het sociale team het onderzoek uitvoeren. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) onder begrepen, indien aanwezig. Hierbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de Nederlandse taalvaardigheid van de cliënt en zijn/haar mogelijkheid om zaken te begrijpen.
De melding kan leiden tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Ook als de melding leidt tot een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, zal dit nader onderzoek plaatsvinden.
De medewerker die de melding in behandeling heeft, geeft uitleg over dit onderzoek en over de benodigde informatie, en verzamelt deze informatie voor zover mogelijk. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van het onderzoek.
De aanvrager wordt in de onderzoeksfase reeds voorbereid op de eventuele keuze tussen een ondersteuning in natura en een persoonsgebonden budget, ingeval er een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.
De termijn voor vaststellen ondersteuningsbehoefte bedraagt uiterlijk zes weken.
Indien de melder en de medewerker het niet eens worden over de inhoud van het ondersteuningsplan, dan kan er door de melder om een zogenoemde second opinion worden verzocht. De melding wordt dan herbeoordeeld met een andere medewerker. De mogelijkheid van deze herbeoordeling ontstaat nadat het college daarvoor nadere regels heeft gesteld. Doel is het voorkomen van onnodige juridisering van zorginhoudelijke discussies.
Dit betreft het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Bij aanvang van het onderzoek kan iemand ook zelf al een (deel van een) plan hebben gemaakt bijvoorbeeld over welke ondersteuning hij wenst en op welke manier.
In artikel 2.3.2 van de wet en in dit artikel van de verordening staat opgesomd wat in het kader van het onderzoek beoordeeld wordt. Indien de aard van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het onderzoek worden beperkt tot de aspecten die voor de aanvraag van belang zijn.
In het kader van de beantwoording van de ondersteuningsvraag is het van belang dat de cliënt en de medewerker die het onderzoek uitvoert zoveel mogelijk van dezelfde informatie kunnen uitgaan. Het verslag waarmee het onderzoek wordt afgesloten wordt aan de cliënt verstrekt.
Als er een ondersteuningsplan wordt opgesteld maakt het resultaat van het onderzoek deel uit van het ondersteuningsplan en hoeft er niet een apart verslag te worden opgesteld. Van overwegende bezwaren kan bijvoorbeeld sprake zijn als een cliënt met een psychische aandoening toename van zijn problemen zou krijgen door het verslag te verstrekken.
Het verslag als zodanig is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de uitkomst van het onderzoek, ook na een eventuele second opinion, niet tot overeenstemming leiden omdat de cliënt niet de voorziening ontvangt die hij denkt nodig te hebben, dan kan daar een aanvraag voor worden ingediend waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.
Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel schriftelijk aangevraagd. Het college kan ook de mogelijkheid van een mondelinge of digitale aanvraag instellen.
Als dat voor het onderzoek nodig is, kan een externe adviseur (een onafhankelijke medisch of ergonomisch adviseur) worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beoordeling van iemands medische situatie in relatie tot de beperkingen waarvoor ondersteuning wordt gevraagd.
Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget
Voor maatwerkvoorzieningen bestaat in beginsel de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura en als persoonsgebonden budget. Indien iemand kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet hij hiervoor een voorkeur aan kunnen geven, zoals gesteld in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet. Ook moet vooraf inzicht gegeven worden in hoe de besteding van het persoonsgebonden budget voorziet in de vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Mede door aan deze eisen te voldoen maakt de cliënt zich verantwoordelijk voor een passende besteding van het budget.
Artikel 2.6 Inhoud beschikking
De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang. De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening.
Artikel 3.2 Basisvoorzieningen
Basisvoorzieningen zijn algemene voorzieningen die primair gericht zijn op het versterken van de eigen kracht van mensen en hun omgeving en op het ondersteunen van initiatieven ter behoud en versterking van de eigen kracht. De basisvoorzieningen zijn bijvoorbeeld een ontmoetingscentrum of buurthuis.
Mensen worden geholpen om zoveel mogelijk eigen oplossingen te vinden, eventueel met ondersteuning van familie, buren, vrienden, vrijwilligers en mantelzorgers.
Artikel 3.3 Ambulante ondersteuning
Ambulante ondersteuning wordt geleverd door een netwerk van zorgaanbieders en aanbieders van maatschappelijke dienstverlening, bijvoorbeeld door cliëntondersteuningsorganisaties. Het staat open voor alle Zederikmers, iedereen kan zich melden. Samen met de melder wordt hier bepaald of ondersteuning noodzakelijk is. De ondersteuning kan kort- of langdurend zijn, de vorm hebben van vinger aan de pols contact of structureel worden ingezet. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit cliëntondersteuning, uit het oefenen van vaardigheden, uit woonbegeleiding en uit ondersteuning bij praktische zaken.
Artikel 3.4 Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning
Deze dagbesteding is voor iedere Zederikmer van 18 jaar of ouder die beperkt is in zelfredzaamheid door lichamelijke en/of cognitieve achteruitgang of fysieke beperking, verstandelijke of psychiatrische beperking. Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning biedt een inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Bij de activiteiten wordt begeleiding geboden in een groep. Het activiteitenprogramma als geheel biedt structuur, sociale contacten en zingeving en resulteert in het voorkomen van achteruitgang en het bevorderen van behoud van praktische vaardigheden, sociaal en maatschappelijke participatie, het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en het signaleren van ondersteuningsvragen of veiligheidsrisico’s. Er is een intensieve samenwerking met basisvoorzieningen in de buurt, onder meer omdat ook vrijwilligers uit de buurt en mantelzorgers ondersteunen bij een deel van de zorg en begeleiding, of omdat zo mogelijk aangesloten wordt op activiteiten voor en door bewoners. Via ambulante ondersteuning of in het kader van een integraal projectplan kan iemand worden doorverwezen naar deze algemene voorziening. Deze vorm van dagbesteding biedt in een aantal gevallen ook een inloopfunctie.
Voor het vervoer naar de dagbesteding is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnde passende dagbestedingslocatie te bereiken, dan zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagbesteding vervoer georganiseerd worden.
Artikel 3.5 Collectief vraagafhankelijk vervoer
Collectief vraagafhankelijk vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarbij mensen van adres naar adres vervoerd worden. Cliënten kunnen op grond van de Wmo in aanmerking komen voor dit vervoer tegen een aangepast, gereduceerd tarief; het betreft dan een individuele verstrekking voor het sociale vervoer in de regio. Het college hanteert een afstand van maximaal 22 kilometer hemelsbreed vanaf het woonadres. Mobiliteit over grotere afstanden valt in principe onder verantwoordelijkheid van het Rijk: voor vervoer over afstanden die verder zijn dan 5 zones (circa 22 kilometer) in het openbaar vervoer, organiseert het Rijk Valys.
Artikel 3.6 Mantelzorgcompliment
Voor de inwerkingtreding van de wet kon een cliënt die extramurale zorg op grond van de AWBZ of Wmo ontving, een mantelzorgcompliment aanvragen voor zijn mantelzorger. Deze fiscaal onbelaste vergoeding werd vervolgens op de rekening van de mantelzorger gestort.
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het mantelzorgcompliment van de rijksoverheid vervallen. In plaats daarvan moet het college zorg dragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. De wijze waarop is vrij. Het college werkt in een nadere regeling uit hoe de jaarlijkse waardering en erkenning van mantelzorgers wordt vormgegeven. Een voorbeeld hiervan is een Dag van de mantelzorger.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
De Wmo 2015 geeft de opdracht om in de verordening op te nemen op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. In dit hoofdstuk is daar vorm aan gegeven. Artikel 4.1 geldt in alle gevallen, en per specifieke voorziening worden daar passende criteria aan toegevoegd waar dat nodig is.
Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen
In dit artikel is verwoord dat, alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, eerst wordt gekeken naar andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, een verwijzing naar een algemene voorziening en het inzetten van vrijwilligers. In het kader van voorzienbaarheid wordt van burgers verwacht vooruit te denken over toekomstige beperkingen en te voorzien wat de consequenties kunnen zijn en hierop te anticiperen in redelijkheid.
De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.
Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de voorziening die voldoende compenseert en het goedkoopst is. Voorop staat dat de voorziening compenserend (doelmatig) is om bij te dragen aan de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant.
Deze bepaling mag niet worden gehanteerd als weigeringsgrond voor een aanvraag voor een persoonsgebonden budget.
Artikel 4.2 Algemene weigeringsgronden
Als er al eerder een maatwerkvoorziening (of individuele voorziening, zoals dat heette onder de oude Wet maatschappelijke voorziening) is verstrekt en deze voorziening biedt nog voldoende ondersteuning en is nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig.
Wanneer een voorziening wordt aangevraagd nadat deze gerealiseerd is, wordt deze geweigerd als de gemeente geen mogelijkheid meer heeft de noodzaak, mate van compensatie en passendheid van de voorziening te beoordelen, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening. Onderzocht kan worden of een tijdig ingediende aanvraag tot toekenning van de ingediende aanvraag had geleid. Als dat het geval is, is er geen reden tot afwijzing. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat een aanvrager in een vroegtijdig stadium uitgaven doet, waarvan de bestemming uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als de compenserend goedkoopste voorziening beschouwt.
Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan een bruikleenovereenkomst worden afgesloten. Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.
Voorbeelden van normale maatschappelijke kosten zijn: benzinekosten, telefoonkosten, internetkosten, kosten voor een paspoort, rijbewijs etc.
Artikel 4.3 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Het college verstrekt op grond van artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget, als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan. Van belang is dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een persoonsgebonden budget aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).
Nog meer dan voorheen is het persoonsgebonden budget een volwaardig en nevengeschikt alternatief voor zorg in natura. Het persoonsgebonden budget krijgt een ander karakter door de manier waarop het wordt verstrekt. Niet langer wordt er geld overgemaakt op de rekening van de budgethouder. Als een budget is toegekend, kan het na facturering van de uitgevoerde zorg aan de betrokken ondersteuner/zorgverlener uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank, die daarvan ook de administratie voor de gemeente uitvoert.
De gemeente weigert een cliënt een persoonsgebonden budget als de gemeente in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een beslissing om een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget te verstrekken heeft herzien of ingetrokken omdat de cliënt toen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (artikel 2.3.10, onderdeel a), niet voldeed aan de gestelde voorwaarden (artikel 2.3.10, onderdeel d) of de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikte (artikel 2.3.10, onderdeel e).
Bij aanvragen voor een vervoersvoorziening kan op grond van de wet niet meer het primaat van het collectief vervoer worden toegepast, teneinde een persoonsgebonden budget te weigeren.
In de rechtspraak onder de Wmo was geaccepteerd (dus niet onder de Wmo 2015), dat het openstellen van de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget voor deze voorziening kon worden geweigerd, omdat dit voor de gemeente een onaanvaardbaar financieel risico zou opleveren. De bewijslast voor een beroep op deze weigeringsgrond lag echter bij de gemeente.
Op grond van de Wmo 2015 zal er in principe geen beroep op gedaan kunnen worden gelet op de gelijkstelling van het persoonsgebonden budget met zorg in natura.
Een aanvraag voor een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden voor zover de kosten van het persoonsgebonden budget hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet).
Hierbij dient het college in aanmerking te nemen, dat als de cliënt kosten opvoert bij de aanvraag voor het persoonsgebonden budget, die niet voor vergoeding in aanmerking komen, in mindering brengt bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Hierdoor kan de hoogte van het persoonsgebonden budget lager uitvallen, waardoor dit mogelijk de maatwerkvoorziening in natura qua kostprijs niet zal overstijgen en derhalve niet als weigeringsgrond kan worden aangemerkt.
De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het persoonsgebonden budget om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het persoonsgebonden budget slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een persoonsgebonden budget. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
Een persoonsgebonden budget is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een persoonsgebonden budget is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Het derde [en vierde] lid berust[en] op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura.
De wet geeft daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Er kunnen verschillende tarieven worden gehanteerd voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Over deze onderwerpen kan het college nadere regels opstellen.
Ten aanzien van het vierde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.
Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet).
Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).
Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde ambulante ondersteuning
Het belangrijke verschil met de algemene voorziening ambulante ondersteuning is de noodzaak van gespecialiseerde vaardigheden en kennis bij de te leveren ondersteuning in de vorm van professionele en deskundige ondersteuning. Er is indicatiestelling nodig alvorens toegang tot deze vorm van ondersteuning mogelijk is.
Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding en arbeidsmatige dagbesteding
Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van het activiteitenprogramma. De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is.
Er is bij de cliënt sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Behalve bij het aanbrengen van structuur, heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie.
Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat.
Het vervoer naar dit type dagbesteding zal meegenomen worden in de maatwerkvoorziening.
Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding; er wordt een werkplek geboden waarin de capaciteiten van de cliënt optimaal benut en ontwikkeld worden. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning en coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur.
Arbeidsmatige dagbesteding kan bijdragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de buurt. Ontlasten van de mantelzorger is ook hier een beoogd resultaat.
De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en kan als gevolg van complexe problematiek vanwege fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek, niet (meer) of nog niet werken, gebruik maken van regulier onderwijs of gebruik maken van de basisvoorzieningen op gebied van participatie en activering in de wijk omdat gespecialiseerde begeleiding en/of toezicht gedurende de activiteiten noodzakelijk is. Hij is in staat zijn om arbeidsmatige handelingen te verrichten, maar deze is niet of in zeer geringe mate loonvormend.
Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf is slechts gedurende maximaal 3 etmalen per week mogelijk. Als er behoefte is aan meer etmalen per week, dan moet de cliënt een beroep doen op de Wet langdurige zorg. Er moet permanent toezicht noodzakelijk zijn in verband met de beperkingen van de cliënt. Daarnaast moet duidelijk zijn dat ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend.
Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht.
Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind.
Verhuizen naar een geschikte woonruimte kan een maatwerkvoorziening zijn binnen deze verordening. Voor deze voorziening wordt gekozen als deze de goedkoopst compenserende is en er geen zwaarwegende belangen zijn om niet te verhuizen.
Kosten die in de toekomst zullen moeten worden gemaakt, worden in de overweging meegenomen.
Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning is het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis, in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Huishoudelijke ondersteuning wordt toegekend voor het hoofdverblijf in de gemeente.
Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. De persoon met beperkingen krijgt in deze situatie geen indicatie voor huishoudelijke ondersteuning, ook al is er sprake van beperkingen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat huisgenoten in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere huisgenoten verondersteld worden dit over te nemen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening
Deze voorziening is primair gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd. Het primaat ligt bij het collectief vervoer, in Zederik Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) genoemd. Dit is een uitsluitend voor pashouders toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep zittend worden vervoerd. In het CVV worden aan personen met beperkingen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen alternatieven geboden om zich te kunnen verplaatsen.
Bij individuele vervoersvoorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen, die al dan niet in combinatie met het CVV voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen.
Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening
Primair doel van de rolstoel is zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met andere voorzieningen als looprek, rollator, wandelstok en krukken langdurig niet of onvoldoende mogelijk is. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en worden gebruikt voor verplaatsingen binnen en buiten de woning.
Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Dit artikel heeft betrekking op de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), op de Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) en het niet opnemen in de Wmo 2015 van de mogelijkheid om financiële tegemoetkomingen voor voorzieningen toe te kennen. Het college kan naast de genoemde tegemoetkomingen meer tegemoetkomingen in nadere regels opnemen, en zal daarin tevens aangeven op welke wijze de afstemming met de bijzondere bijstand plaatsvindt.
De wet schrijft voor dat, voor zover Zederik een bijdrage in de kosten wil vragen, dit gereguleerd wordt via de verordening. Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen.
Daarom wordt er, net zoals nu ook het geval is in de Wmo en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een bijdrage in de kosten gevraagd voor maatwerkvoorzieningen. De bijdrage in de kosten is aangepast aan het nieuwe ondersteuningsaanbod van de Wmo en het aantal voorzieningen waarvoor een bijdrage in de kosten wordt opgelegd is uitgebreid met de woon- en vervoersvoorzieningen. Dat is nodig om de groeiende vraag naar zorg op te vangen en de zorg ook in de toekomst betaalbaar te houden en om de door het Rijk opgelegde bezuiniging op de hulpmiddelen (oplopend tot € 4 miljoen in 2017) op te kunnen vangen.
Een bijdrage in de kosten kan de vraag remmen doordat burgers zelf een voorziening aanschaffen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, kiezen voor een goedkopere oplossing of afzien van een voorziening voor incidenteel gebruik. Voor de bijdrage in de kosten geldt de wettelijke verplichting dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de hoogte van de bijdrage berekent en het bedrag int.
Voor basisvoorzieningen op wijkniveau kan een bijdrage worden gevraagd voor algemeen gebruikelijke kosten. De aanbieders van deze voorzieningen zijn vrij om te bepalen óf er een bijdrage wordt gevraagd, met inachtneming van de genoemde voorwaarden. Voor de algemene voorzieningen ambulante ondersteuning en laag-specialistische dagbesteding wordt om het preventieve karakter van deze voorzieningen te benadrukken geen eigen bijdrage gevraagd.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
In het belang van de gemeente én in het belang van de cliënten zal de gemeente Zederik in de uitvoering de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van onterechte verstrekkingen door middel van goed onderzoek, en het waar mogelijk terugnemen of –vorderen als blijkt dat onverhoopt toch onterecht een voorziening is toegekend. Dit is ook een wettelijke verplichting.
Lid 2 en 3: Over het terugvorderen van de in natura verstrekte voorzieningen zegt de wetgever niets. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een bestuursorgaan ook reeds op grond van het algemeen rechtsbeginsel, inhoudende dat hetgeen onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, bevoegd om tot terugvordering van teveel betaalde uitkering over te gaan, tenzij andere rechtsbeginselen zich daartegen verzetten (vgl. CRvB 18 maart 2005, LJN:AT3162).
Gelet op deze algemene regel is in de leden 2 en 3 de bevoegdheid tot terugvordering van de maatwerkvoorziening opgenomen. In deze leden is de bevoegdheid conform het eerste lid gekoppeld aan een intrekkingsbesluit en niet aan een herzieningsbesluit in de zin van artikel 6.1.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten
Artikel 7.3 Regeling voor klachtenafhandeling
Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.
Artikel 7.4 Regeling voor medezeggenschap
Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van de belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren.
Artikel 7.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Daarnaast zullen de meldingen over incidenten, calamiteiten en geweld en/of discriminatie ook in het kader van het contractmanagement onderwerp van gesprek zijn.
Dit artikel regelt dat het college de burgers van Zederik betrekt bij de totstandkoming van het Wmo beleid. Dat past bij de aard van de wet en bij hoe het college en burgers samen invulling geven aan de doelen van de wet.
Dit artikel biedt burgers de waarborgen voor een tijdige inspraak op de voornemens van de gemeente inzake het Wmo beleid en verplicht het college om burgers in staat te stellen de inspraak effectief te kunnen vormgeven.
De evaluatie is bij wet geregeld. In de beginfase zal een tussentijds evaluatiemoment noodzakelijk zijn. Belangrijke adviesorganen en platforms worden gevormd door de Seniorenraad Zederik, Stichting Platform Gehandicapten ‘Zedje’ en de Cliëntenraad Minimabeleid gemeente Zederik. Daarnaast kan het college kleine doelgroepen apart benaderen voor overleg en advies. Ook op grond van de Inspraakverordening geldt overigens de in dit artikel opgenomen verplichting, en die geldt als aanvulling op wat in deze verordening niet geregeld wordt.
De wet voorziet reeds in verplichtingen inzake evaluatie van beleid en uitvoeren tevredenheidsonderzoek. Dat heeft echter niet direct betrekking op de werking van deze verordening. Gezien de grote veranderingen is het daarom zeker in de beginfase van de nieuwe Wmo van belang de verordening op effectiviteit te evalueren. Dit wordt opgenomen in de verordening en de toelichting.
Artikel 9.2 Beschermd wonen en opvang
In de Wmo was de maatschappelijke opvang als zogenoemde collectieve voorziening gepositioneerd. In de Wmo 2015 geldt de maatschappelijke opvang met beschermd wonen als maatwerkvoorziening, met uitzondering van nachtopvang. Deze zorg wordt geregeld in de Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Zederik.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Afwijken kan enkel ten gunste, niet ten nadele van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule.
Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening moet worden afgeweken.
Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 9.6 Overgangsbepalingen
In de wet is overgangsrecht opgenomen voor cliënten die vanuit de AWBZ onder de verantwoordelijkheid van de gemeente komen te vallen. Om die reden zijn voor deze doelgroep geen overgangsbepalingen opgenomen in deze verordening.
De wet voorziet niet in overgangsrecht voor Wmo-besluiten die onder de oude regeling zijn afgegeven. Zonder overgangsrechtelijke bepaling blijven deze besluiten hun rechtskracht behouden. In artikel 9.6, tweede en derde lid, wordt voorzien in de bevoegdheid voor het college om deze besluiten ambtshalve in te trekken en met toepassing van de nieuwe verordening een nieuw besluit te nemen. Uit oogpunt van rechtszekerheid en in het licht van artikel 1 Eerste Protocol EVRM is in artikel 9.6, vierde lid, uit oogpunt van zorgvuldigheid voorzien in een overgangstermijn van drie maanden zodat de bestaande Wmo-cliënten zich kunnen instellen op de nieuwe situatie.
Deze termijn wordt voldoende zorgvuldig geacht omdat deze cliënten eerder reeds op de hoogte zijn gesteld over de op handenzijnde veranderingen. In artikel 9.6, vijfde lid, is een praktische reden gekozen om de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zederik 2014 toe te passen op alle aanvragen die voor 1 januari 2015 zijn ingediend.
Ook als de beslissing op deze aanvragen worden genomen na 1 januari 2015, dat wil zeggen de datum waarop de nieuwe Verordening maatschappelijk ondersteuning gemeente Zederik 2015 in werking treedt. Op deze wijze is er sprake van een eenduidige uitvoeringspraktijk.
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zederik 2015 en wordt afgekort als Verordening MO gemeente Zederik 2015.