Organisatie | Oost Gelre |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Jeugdhulp gemeente Oost Gelre |
Citeertitel | Verordening Jeugdhulp gemeente Oost Gelre |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg en welzijn |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2020 | 01-01-2021 | wijziging artikel 8, toevoeging artikel 8a en 8b. | 17-12-2019 | 17-12-2019/21 | |
01-01-2015 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 14-10-2014 | 14-10-2014/12 |
De raad van de gemeente Oost Gelre;
gezien het voorstel van het college van de gemeente Oost Gelre van 26 augustus 2014;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gelet op artikel 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;
overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen, de wijze waarop een persoonsgebonden budget (pgb) wordt vastgesteld en de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;
Hoofdstuk 2 Individuele voorziening
Artikel 6 Voorwaarden individuele voorziening
Het college kent een individuele voorziening toe als door het college is vastgesteld dat:
Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het budgetplan is opgenomen:
a. de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;
b. de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;
c. op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;
d. de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.
De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:
a. kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;
b. kosten voor het voeren van een pgb-administratie;
c. kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;
d. kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.
Artikel 8A. Onderscheid formele en informele hulp
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:
a. personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of; RAADSBESLUIT 56732-2019 2
b. personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
c. personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.
De hoogte van het pgb voor formele hulp is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura (berekend met behulp van het tariefmodel sociaal domein Achterhoek), waarbij de overheadkosten naar beneden zijn bijgesteld naar 15%, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, vakantie-uren en sociale lasten, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.
Het college onderzoekt of de verstrekte voorziening wordt gebruikt of besteed voor het doel waarvoor de voorziening is verstrekt.
Artikel 10 Herziening, intrekking en terugvordering individuele voorziening
Onverminderd artikel 8.1.2. van de wet doet een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, d of e heeft ingetrokken of heeft herzien en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Hoofdstuk 3 Overige bepalingen
Artikel 11 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Artikel 12 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders van één of meer bepalingen in deze verordening afwijken, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 14 oktober 2014.
De raad van de gemeente Oost Gelre,
raadsgriffier,
J. Vinke
voorzitter,
A. Bronsvoort
Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Oost Gelre
De Jeugdwet ( hierna: wet) treedt op 1 januari 2015 in werking. De verordening geeft uitvoering aan deze wet. De wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisaties naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor de verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen.
Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel waarbij een wettelijk recht op jeugdzorg (aanspraak) bestond naar een stelsel waarbij de gemeente de plicht heeft om voorzieningen te leveren en maatwerk levert. De eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin is hierbij het uitgangspunt.
De verordening bevat een uitwerking van artikel 2.9, 2.10, 2.12 en artikel 8.1.1 lid 4 van de wet.
De verordening moet in samenhang worden gezien met het beleidsplan Jeugdhulp.
Deze verordening regelt de procedure voor een individuele voorziening voor jeugdhulp. De wet is hierbij het uitgangspunt.
Bepalingen die in de wet zijn opgenomen worden in de verordening alleen genoemd als dit nodig is om een compleet beeld van de procedure te geven.
In de verordening gebruiken we de begrippen “jeugdige en/of ouder” overeenkomstig de wet.
Met de aanduiding “jeugdige of zijn ouders” bedoelen we: de jeugdige zelfstandig (vanaf 16 jaar of ouder), de jeugdige met een of beide ouders (zoals genoemd onder “ouder” in de definitie van artikel 1.1 van de wet).
De wet gaat ervan uit dat de gemeente via de verordening helder maakt wat concreet het aanbod is aan voorzieningen dat wordt ingezet om te voldoen aan de hulpvragen van jeugdigen en ouders. In de verordening is een opsomming gegeven van overige voorzieningen en individuele voorzieningen.
Een overige voorziening is vrij-toegankelijk. Een individuele voorziening is niet vrij-toegankelijk en wordt verstrekt nadat de gemeente heeft onderzocht en heeft bepaald dat deze individuele voorziening noodzakelijk is. De gemeente legt het toekennen van een individuele voorziening vast in een beschikking.
Huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten kunnen jeugdigen doorverwijzen naar een individuele voorziening. De gemeente legt het toekennen van deze individuele voorziening vast in een beschikking.
Voor jeugdhulp die wordt ingezet bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering geeft de gemeente geen beschikking af. De procedure hiervoor is in de wet geregeld. De gemeente is wel verantwoordelijk voor deze vorm van jeugdhulp.
Uitgangspunt bij de decentralisatie van alle jeugdhulp is dat gemeenten vanaf de inwerkingtreding van de wet verantwoordelijk zijn voor alle jeugdigen en ouders die een beroep doen op jeugdhulp. Wel is ervoor gekozen om een overgangsjaar in te bouwen met betrekking tot die jeugdigen en hun ouders die op het moment van inwerkingtreding al een verwijzing in de zin van de Zorgverzekeringswet of een indicatiebesluit in de zin van de Algemene wet bijzondere ziektekosten of de Wet op de jeugdzorg hebben. Deze verwijzingen en indicatiebesluiten blijven nog een jaar na inwerkingtreding van de onderhavige wet gelden, met dien verstande dat de gemeente vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet de financieel verantwoordelijke partij wordt. Het overgangsrecht is geregeld in hoofdstuk 10 van de wet. In de verordening is geen overgangsrecht opgenomen.
Alleen het toekennen van de individuele voorziening via een verleningsbeschikking is in de verordening opgenomen.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt. De in artikel 1.1 van de wet genoemde definities zijn bindend voor deze verordening.
De definitie “andere voorziening” betreft een voorziening die niet op grond van de wet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. De term “andere voorziening” moet niet verward worden met de term “overige voorziening”.
Artikel 2 Vormen van jeugdhulp
In dit artikel zijn de vormen van overige voorzieningen en individuele voorzieningen weergegeven die de gemeente beschikbaar stelt. Een overige voorziening is vrij toegankelijk. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt door dit artikel zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.
De term “in ieder geval” geeft aan dat het college deze voorzieningen beschikbaar stelt en dat het aanbod van de overige voorzieningen en individuele voorzieningen mogelijkerwijs worden uitgebreid indien ervaringen uit de praktijk erop wijzen dat dit noodzakelijk is. Op grond van lid 3 is het college bevoegd om het aanbod uit te breiden.
De cliënt doet een melding van een behoefte aan jeugdhulp, de ondersteuningsvraag. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan, wat betekent dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.
Het college, zoals genoemd in het eerste en tweede lid, kan onder meer het door het college ingezette Wmo loket, het ondersteuningsteam of de jeugdhulpaanbieder zijn. In het derde lid wordt de jeugdhulpaanbieder bedoeld. In het vierde lid wordt gesproken over een passende tijdelijke voorziening. Hiermee wordt onder andere crisisopvang bedoeld. Het college is in dit geval geen gemandateerd orgaan.
Nadat er melding is gedaan, start het college het onderzoek. Het onderzoek wordt in onze gemeente verricht door het Wmo loket, het ondersteuningsteam Jeugd en Gezin Oost Achterhoek of de jeugdhulpaanbieder. Deze specialisten doen dit in opdracht van het college.
Voor het verkrijgen van een individuele voorziening moet een aanvraag worden ingediend bij het college.
Aan de hand van deze aanvraag neemt het college een besluit om een individuele voorziening wel of niet toe te kennen.
Artikel 6 Voorwaarden individuele voorziening
In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Het college moet beoordelen in welke mate de jeugdige op eigen kracht, al dan niet met behulp van zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, een oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden. Hierbij is het uitgangspunt dat wanneer een jeugdige dit niet op eigen kracht kan en een overige voorziening of algemene voorziening geen oplossing biedt voor de hulpvraag, een individuele voorziening wordt toegewezen.
Het college legt het toekennen van een individuele voorziening vast in een beschikking. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige een voorziening in “natura” krijgt. In de gevallen dat gemotiveerd wordt aangegeven dat de voorziening in natura niet geschikt is, kan een pgb worden toegekend. In artikel 8 zijn de regels voor het pgb opgenomen.
In artikel 7 zijn de elementen voor een individuele voorziening in natura verwoord. Als de individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt verstrekt worden in de beschikking criteria opgenomen voor de besteding van het pgb.
De ouderbijdrage wordt op grond van artikel 8.2.1 van de wet geheven als jeugdhulp wordt geboden en deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt. Inning van de ouderbijdrage gebeurt niet door de gemeente maar door een bestuursorgaan dat door het ministerie is aangewezen. Er moet wel melding worden gemaakt van de ouderbijdrage in de beschikking.
Artikel 8 Persoonsgebonden budget (pgb)
In artikel 8.1.1. van de wet zijn de criteria opgenomen waaraan de jeugdige of zijn ouders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb. Deze criteria zijn in deze verordening niet opnieuw opgenomen.
Het college kan een pgb weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. De intrekking of herziening van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget is geregeld in artikel 8.1.4. van de wet.
In artikel 8 lid 3 is opgenomen dat het college nadere regels kan stellen over de voorwaarden waaronder een pgb wordt verstrekt. Dit betreft o.a. toetsingscriteria waaraan een jeugdige of zijn ouders moeten voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb en voorwaarden waaraan de individuele voorziening die wordt ingekocht moet voldoen.
Er wordt geen bedrag aan de jeugdige en de ouders uitgekeerd waaruit ze zelf betalingen kunnen doen. Er wordt een bedrag ter besteding beschikbaar gesteld. De Sociale verzekeringsbank voert namens het college de betalingen uit. Betalingen worden verricht indien de door de jeugdige en zijn ouders zelf ingekochte jeugdhulp voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Het in dit artikel genoemde onderzoek kan steekproefsgewijs gebeuren.
Artikel 10 Herziening, intrekking en terugvordering individuele voorziening
In artikel 2.9, onder d van de wet is bepaald dat bij verordening regels gesteld kunnen worden voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 8.1.4. van de wet regelt in welke gevallen het college een beslissing inzake een pgb kan herzien of kan intrekken. In artikel 10, lid 4 is opgenomen dat het college ook in gevallen waarin misbruik is gemaakt van een individuele voorziening in natura de geldswaarde kan vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening.
Lid 3 bepaalt dat het college een besluit geheel of gedeeltelijk kan intrekken als er sprake is van wijziging van nadere regels en/of beleidsregels. Hierbij moet een redelijke termijn in acht worden genomen.
Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordening plicht in artikel 2.12 van de wet. Deze bepaling is bij amendement in de wet ingevoegd.
Artikel 12. Inspraak en medezeggenschap
Met dit artikel wordt voldaan aan de wettelijke verplichting in artikel 2.10 van de wet. Daarbij wordt ook in overwegende mate aangesloten op de betreffende regelgeving in de Verordening maatschappelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015. Met de formulering in het derde lid wordt de nadruk meer gelegd op de gelegenheid tot inspraak en medezeggenschap en minder op de wijze waarop dit kan worden vorm gegeven.
Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.
Het kan noodzakelijk zijn om nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt. In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening nader worden uitgewerkt.