Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterland

Verordening Zorg voor jeugd gemeente Waterland 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Zorg voor jeugd gemeente Waterland 2015
CiteertitelVerordening Zorg voor jeugd gemeente Waterland 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Verordening Zorg voor de Jeugd gemeente Waterland 2018.

Artikel 20 bevat een hardheidsclausule. 

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet, art. 2.9
  2. Jeugdwet, art. 2.12
  3. Jeugdwet, art. 8.1.1, lid 4
  4. Jeugdwet, art. 12.4
  5. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2018nieuwe regeling

30-10-2014

Elektronisch Gemeenteblad, 13-11-2014

110-56

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Zorg voor jeugd gemeente Waterland 2015

De raad van de gemeente Waterland,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014;

 

overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, de wijze van afstemming met andere voorzieningen, de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, de bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

 

gelet op artikel 2.9, 2.12, 8.1.1, vierde lid, en 12.4, tweede lid, van de Jeugdwet en artikel 149 van de Gemeentewet,

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de navolgende Verordening Zorg voor jeugd gemeente Waterland 2015.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    besluit: Besluit Jeugdwet;

  • c.

    gemeente: gemeente Waterland;

  • d.

    gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 7;

  • e.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • f.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden, niet vrij-toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid, waarvoor het college een verleningsbeschikking afgeeft;

  • g.

    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 5, eerste lid;

  • h.

    overige voorziening: vrij-toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, waarvoor het college geen verleningsbeschikking afgeeft;

  • i.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • j.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Doelgroep

De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor:

  • a.

    jeugdigen die hun woonplaats in de gemeente hebben en hun ouders;

  • b.

    jeugdige vreemdelingen die rechtmatig verblijven in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en die hun woonplaats hebben in de gemeente, en hun ouders, met inachtneming van artikel 1.2, vierde lid van het besluit;

  • c.

    jeugdige vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland maar verblijven in de gemeente met inachtneming van artikel 1.2, tweede en derde lid, van het besluit.

Artikel 3. Vormen van jeugdhulp

  • 1.

    De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      informatie en advies;

    • b.

      preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning (individueel);

    • c.

      preventieve opvoed- en opgroeiondersteuning (groepsgewijs);

    • d.

      licht ambulante hulp/jeugd- en gezinsondersteuning;

    • e.

      ondersteuning kernteam jeugd en gezin, bestaande uit:

      • 1°.

        kortdurende individuele niet-specialistische hulp;

      • 2°.

        kortdurende individuele niet-specialistische begeleiding;

      • 3°.

        casemanagement en regie.

  • 2.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      begeleiding en persoonlijke verzorging voor jeugdigen met een beperking;

    • b.

      behandeling en verblijf voor jeugdigen met een verstandelijke beperking;

    • c.

      crisisopvang en crisishulp;

    • d.

      dyslexie ondersteuning;

    • e.

      generalistische basis jeugd GGZ (geestelijke gezondheidszorg);

    • f.

      specialistische jeugd GGZ (geestelijke gezondheidszorg);

    • g.

      jeugdbescherming;

    • h.

      jeugdreclassering;

    • i.

      jeugdhulp residentieel (verblijf);

    • j.

      jeugdhulp Plus;

    • k.

      pleegzorg;

    • l.

      specialistische jeugdhulp voor het jonge kind (dagbehandeling);

    • m.

      specialistische ambulante hulp.

  • 3.

    Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 4. Kernteam jeugd en gezin
  • 1.

    Er is een kernteam jeugd en gezin in de gemeente, waar iedere jeugdige woonachtig in de gemeente en zijn ouders terecht kan.

  • 2.

    Het kernteam levert met betrekking tot opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen:

    • a.

      op preventie gerichte informatie en activiteiten;

    • b.

      deskundig advies aan personen die beroepsmatig met jeugdigen werken;

    • c.

      vraagverheldering en basisdiagnostiek bij hulpvragen van jeugdigen en ouders;

    • d.

      kortdurende ambulante jeugdhulp;

    • e.

      inschatting veiligheid/toeleiding gedwongen kader;

    • f.

      advies toekennen individuele voorzieningen;

  • 3.

    De daartoe gemandateerde zorgcoördinator van het kernteam jeugd en gezin neemt op basis van het advies van het kernteam namens het college besluiten met betrekking tot het toekennen van individuele voorzieningen.

Artikel 5. Toegang gemeente (melding hulpvraag)
  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 3.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 6. Vooronderzoek
  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 7. Gesprek
  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de aard en ernst van de opgroei- en opvoedingsproblemen, de psychische problemen en stoornissen;

    • b.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige;

    • c.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • d.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • e.

      de mogelijkheid om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • f.

      de mogelijkheid om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • g.

      de mogelijkheid om een individuele voorziening te verstrekken en het beoogde doel daarvan;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 8. Verslag (gezinsplan)
  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 7.

  • 2.

    Binnen uiterlijk 2 weken na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 9. Aanvraag individuele voorziening
  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 8 van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 10. Aanvraag persoonsgebonden budget
  • 1.

    Indien een individuele voorziening in natura niet passend wordt geacht kan de ouder een aanvraag voor een persoonsgebonden budget indienen.

  • 2.

    De aanvraag als bedoeld in het eerste lid omvat in ieder geval:

    • a.

      de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel;

    • b.

      de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten;

    • c.

      de kwalificaties van de uitvoerder;

    • d.

      een motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder (zorg in natura) niet passend is naar het oordeel van de aanvrager.

Artikel 11. Toekenningsbesluit
  • 1.

    Een individuele voorziening wordt toegekend door middel van een besluit van het college.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van het onderzoek naar de hulpvraag van de jeugdige en zijn ouders in het gesprek als bedoeld in artikel 7 en wanneer het gaat om een persoonsgebonden budget op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 10.

  • 3.

    Het college kan het gesprek als bedoeld in artikel 7 achterwege laten, indien voldoende duidelijk is welke individuele voorziening aangewezen is op basis van:

    • a.

      de verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts op grond van artikel 2.6, eerste lid 1, onderdeel g, van de wet;

    • b.

      op basis van het intakegesprek van de aldus betrokken zorgaanbieder;

    • c.

      de gesprekken of het onderzoek van het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 4.

    De zorgaanbieder van een individuele voorziening start de ondersteuning slechts nadat het besluit als bedoeld in het eerste lid genomen is.

  • 5.

    In situaties waar onmiddellijke uitvoering geboden is, kan afgeweken worden van het gestelde in het vierde lid.

  • 6.

    Het besluit dient echter ook in die gevallen als bedoeld in het vijfde lid zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, na de start van de hulp en ondersteuning verkregen te worden.

Artikel 12. Criteria individuele voorzieningen

Het college kent een individuele voorziening toe indien en voorzover in het gesprek als bedoeld in artikel 7 vastgesteld is dat:

  • a.

    een individuele voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de hulpvraag;

  • b.

    de jeugdige op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

  • c.

    een overige voorziening niet adequaat is voor de oplossing van de hulpvraag;

  • d.

    de jeugdige of de ouders geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag te beantwoorden.

Artikel 13. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 14.

Artikel 14. Inhoud beschikking
  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geinformeerd.

Artikel 15. Regels voor pgb
  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinder-beschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 18. Vertrouwenspersoon
  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 19. Klachtregeling
  • 1.

    Het college draagt zorgt voor een transparante procedure voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    De klager kan zich doen bijstaan door een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 20 of een ander persoon.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, voor zover toepassing van deze verordening gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21. Inspraak en medezeggenschap
  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150, van de Gemeentewet, gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 23. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Zorg voor jeugd gemeente Waterland 2015.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waterland, gehouden op 30 oktober 2014.

De raad voornoemd,

drs. E.G.H. Dijk MPM

griffier

mw. L.M.B.C. Wagenaar-Kroon

voorzitter