Organisatie | Oegstgeest |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Oegstgeest houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2015 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.
Artikel 7.4 treedt in werking op de dag dat het met een artikel 5.4 uitgebreide Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 in werking treedt.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-06-2017 | 01-01-2019 | artikel 4.2, 4.11, 5.1, 5.2, 7.4, 7.5, 10.4 | 01-06-2017 | ||
01-01-2015 | 15-06-2017 | nieuwe regeling | 28-10-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 21-11-2014 | Onbekend. |
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 augustus 2014
Overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
dat van de gemeente verwacht mag worden dat zij burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, ondersteuning biedt;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (de wet) verstaan onder:
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Sociaal Team: het Sociaal team Oegstgeest, een samenwerkingsverband van partijen op het terrein van welzijn, ondersteuning en zorg, gericht op het ontwikkelen en behouden van de zelfredzaamheid, zelfstandigheid en zelfstandig wonen van burgers met een beperking. Het team werkt aan een integrale, effectieve en efficiënte inzet van ondersteuning en zorg door coördinatie van mensen en middelen.
Artikel 2.1 Melding en onderzoek
Als naar het oordeel van het Sociaal Team een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, of de cliënt geeft aan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te willen doen, zal de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, overleggen of anderszins verschaffen.
De behandelend medewerker van het Sociaal Team bespreekt met de cliënt en eventuele personen die hem bijstaan (zoals bedoeld in artikel 2.1.6) zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig en voor zover nodig:
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemd arrangement met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang, en of een aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet worden gedaan.
Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget
In aanvulling op artikel 2.4 omvat een aanvraag voor een persoonsgebonden budget in elk geval
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Het college zorgt voor een algemene voorziening voor het realiseren van een schoon huis (hulp bij het huishouden).
Artikel 3.4 Ambulante ondersteuning
Het college draagt zorg voor algemene ondersteuning voor:
Artikel 3.5 Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning
Het college draagt met het oog op het bieden van structuur, sociale contacten en het ontlasten van eventuele mantelzorgers zorg voor de aanwezigheid van dagbesteding met laag intensieve ondersteuning.
Artikel 3.6 Nacht- en crisisopvang
Het college draagt, via de gemeente Leiden als centrumgemeente voor deze voorziening, binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief, zorg voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats, en verder al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht.
Het college draagt via de gemeente Leiden als centrumgemeente voor deze voorziening, zorg voor kortdurend voltijdverblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen, en in geval van huiselijk geweld maximaal gedurende tien dagen.
Artikel 3.7 Mantelzorgcompliment
Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers en kan hier nadere regels over stellen.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening: algemeen
Alle mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren, of te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag eerst beoordeeld.
Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:
het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.
Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Het college kent in aanvulling op artikel 4.1 een persoonsgebonden budget toe als naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:
cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren en
De hoogte van een persoonsgebonden budget:
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het persoonsgebonden budget toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;
Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van persoonsgebonden budgetten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de relevante opleiding, de relevante werkervaring en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel of opname in een relevant beroepsregister.
Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor (gespecialiseerde) ambulante ondersteuning
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor gespecialiseerde ondersteuning (individuele begeleiding) als
Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding/groepsbegeleiding
Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als
Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is.
Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning indien hij meer nodig heeft dan een “schoon huis”.
Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening
In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.
Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening
In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem regelmatig noodzakelijk is om zich in en om de woning zittend te verplaatsen.
Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Artikel 5.2 Bijdrageplicht Maatwerkvoorzieningen
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet is een cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
Artikel 6.2 Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen
Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel herhaalde onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen ten aanzien van de cliënt treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten
Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Het college neemt in de contracten of subsidieafspraken met aanbiedersop aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.
Artikel 7.2 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Het college draagt aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten op iedere calamiteit en vorm van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning heeft plaatsgevonden, onverwijld te melden, onverminderd de verantwoordelijkheid van de aanbieder om passende maatregelen te treffen ter zake van de melding en van het voorkomen van meldingen in de toekomst.
Voor het evalueren van het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt een continu evaluatieproces ingericht gericht op de verdere ontwikkeling en verbetering. Het college zendt hiertoe minimaal één keer per jaar aan de gemeenteraad een verslag met inzicht op de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk en voorstellen voor de verdere verbetering.
De cliënt die een melding of aanvraag doet op grond van deze Verordening wordt te allen tijde, op grond van artikel 10 en 13 van de Grondwet en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), om toestemming gevraagd of (Medische) informatie over zijn of haar situatie mag worden besproken of doorgegeven aan derden ter bevordering van het onderzoek.
Artikel 10.2 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.
Artikel 10.5 Intrekking oude verordening en overgangsbepalingen
Een cliënt houdt recht op een voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Oegstgeest 2012 als gepubliceerd, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken. Het aan het besluit ten grondslag liggende onderzoek wordt uitgevoerd met inachtneming van hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening, met dien verstande dat het onderzoek ambtshalve plaatsvindt.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest is gebaseerd op de ”Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)”. Op 24 april 2014 stemde de Tweede Kamer in met deze wet. Op 8 juli 2014 stemde de Eerste Kamer in[1]. Daarnaast is het, op 1 juli 2014 vastgestelde, Beleidsplan Wmo Oegstgeest 2015-2016 leidend voor de verdere uitwerking.
De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wil de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. En burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.
De wet bevat een nieuwe regeling op basis waarvan de gemeente Oegstgeest verantwoordelijk is voor de maatschappelijke ondersteuning van haar inwoners. De regering geeft met de nieuwe Wmo 2015 uitwerking aan het deel van de maatregelen die in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ zijn opgenomen dat betrekking heeft op de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor langdurige ondersteuning naar gemeenten. De wet bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning daarnaast verder uit door decentralisatie van verantwoordelijkheden die tot nu toe in de AWBZ waren opgenomen. Oegstgeest wordt verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, moet Oegstgeest voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering hiervan is door het Rijk nog tot en met 2016 bij de centrumgemeenten ondergebracht (voor Oegstgeest is dat Leiden).
De AWBZ-aanspraken begeleiding, kortdurend verblijf, vervoer, persoonlijke verzorging, beschermd wonen en doventolkzorg (de zorg door een doventolk bij een gesprek in de leefsituatie) komen met ingang van 1 januari 2015 te vervallen. In de wet is vastgelegd dat de cliënt die AWBZ zorg ontvangt op het tijdstip waarop de aanspraak daarop ingevolge dit wetsvoorstel vervalt (1 januari 2015), gedurende de looptijd van zijn indicatiebesluit – maar uiterlijk tot het einde van 2015 - jegens Oegstgeest recht houden op die zorg die aan het indicatiebesluit verbonden is, onder de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren. Dit geldt ook voor de leveringsvorm (natura of persoonsgebonden budget) en naar verwachting wat betreft de eigen bijdragen. Voor beschermd wonen is in afwijking van voorgaande voorzien in een overgangstermijn van maximaal vijf jaar of zoveel minder als de looptijd van het indicatiebesluit omvat.
Voor personen die in het buitenland verblijven en die op grond van overgangsrecht dat destijds is vastgesteld bij de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) nog aanspraak hebben op een vergoeding of uitkering voor zorg die zij destijds al ontvingen, geldt dat zij nog maximaal een jaar vergoeding blijven ontvangen ten laste van de AWBZ.
Voor de cliënten die onder de huidige Wmo voorzieningen ontvangen blijft dit zo totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken. Hierbij zal uiteraard worden voldaan aan de zorgvuldigheidsnormen wat betreft het daaraan ten grondslag liggende onderzoek en het ingrijpen in bestaande rechten.
Opdracht Wmo 2015 aan Gemeentes
De Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur op zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van haar burgers, en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Daartoe moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen (artikel 2.1.2 Wmo 2015) en een Verordening met “de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen” (artikel 2.1.3 Wmo 2015).
De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de wet). Daarbij is ook gebruik gemaakt van de bepalingen in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde modelverordening.
Daarnaast zijn ook aanvullende bepalingen opgenomen waar deze een meer compleet beeld geven van de rechten en plichten van Oegstgeester burgers, mede gelet op de specifieke Oegstgeester praktijk. In de verordening is het grote belang van de toegangsprocedure bevestigd door deze fase in een apart hoofdstuk op te nemen. Juist in de nieuwe “melding en onderzoek”-fase zal immers de rol van de mantelzorger en de vrijwilliger, het sociaal netwerk en de eigen regie op de zelfredzaamheid en participatie onderzocht en waar nodig versterkt moeten worden. deze fase zal de transformatie naar een nieuwe verhouding tussen overheid en burger moeten ondersteunen. Daarnaast is ervoor gekozen om in hoofdstuk 3 een beeld te schetsen van enkele algemene voorzieningen, die zonder beschikking toegankelijk zijn en naast de dragende samenleving een ruggengraat zullen vormen van het nieuwe Oegstgeester Sociale Domein.
Nieuw Oegstgeester Sociaal Domein
Bij de opstelling van de verordening is ook gebruik gemaakt van hetgeen is vastgesteld in de Visie Nieuw Oegstgeester Sociaal Domein van december 2013 en Beleidsplan Wmo Oegstgeest 2015-2016 van juli 2014.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In de Wmo is een groot aantal definities opgenomen, reden waarom het aantal in deze verordening beperkt is. Niet iedere bepaling behoeft toelichting.
a. algemeen gebruikelijke voorziening
Dit betreft voorzieningen die in principe voor iedereen beschikbaar zijn, of iemand nu wel of geen beperking heeft. Hoewel het kan voorkomen dat ze specifiek voor een handicap worden aangeschaft, worden ze vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed. Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn een (elektrische) fiets of tandem, een rollator, een personenauto, een verhoogd toilet, thermostatische kranen en zonwering.
Dit is een aanbod aan activiteiten of diensten, waarin door de gemeente wordt voorzien, maar die voor iedereen toegankelijk zijn.
Voorheen werd dit de eigen bijdrage genoemd. de Wmo 2015 noemt het de bijdrage in de kosten. De bijdrage wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze verordening.
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht hulp te bieden of bepaalde taken over te nemen. Huishoudelijk werk, administratie, financiën, maar ook begeleiding bij bijvoorbeeld (ziekenhuis)bezoek vallen onder gebruikelijke hulp. Bij de bepaling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en daarmee samenhangende geestelijke of lichamelijke (over)belasting van de huisgeno(o)t(en). Onder een huisgenoot wordt verstaan een persoon die een huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening
De verordening kent twee doelgroepen. Ten eerste Oegstgeestenaren met behoefte aan ondersteuning vanwege een of meer beperkingen en/of chronische psychiatrische of psychosociale problemen. Om op grond van deze verordening voor ondersteuning in aanmerking te komen, moet iemand staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van Oegstgeest.
Ten tweede kunnen mantelzorgers voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van Oegstgeest.
Voor opvang, al dan niet in verband met huiselijk geweld, kan iedere ingezetene van Nederland zich melden. Het kan voor het succes van een traject wenselijk zijn dat iemand elders in Nederland opvang krijgt, bijvoorbeeld omdat hij daar personen heeft die hem ondersteuning kunnen bieden. In dat geval kan het college in overleg treden met het college van die andere gemeente om hem daar opvang te bieden.
De uitvoering van de taken op grond van de Wmo en van de aanpalende Jeugdwet en Participatiewet wordt op elkaar afgestemd.
Artikel 2.1 Melding en onderzoek
In dit artikel is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning opgenomen. De Wmo 2015 introduceert het begrip melding. De bespreking van een ondersteuningsbehoefte start met een melding. Dat is wat anders dan een aanvraag.
Een melding kan worden gedaan bij het Sociaal Team Oegstgeest of bij een centraal meldpunt (i.o.) maar ook bij de huisarts. Dat betekent dat men niet alleen bij de gemeente terecht kan, maar ook bij zorg- en welzijnsinstanties, die onderdeel zijn van dit team.
Een melding kan op verschillende manieren worden gedaan. Iemand kan dat zelf doen, of zich laten bijstaan door een bekende. Ook kan iemand kosteloos gebruik maken van een cliëntondersteuner.
De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de melder, en eventueel diens cliëntondersteuner, waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) onder begrepen, indien aanwezig. Dit gesprek kan gezien worden als het ‘keukentafelgesprek’ zoals dat wel wordt genoemd.
De melding kan leiden tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Ook als de melding leidt tot een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, zal dit nader onderzoek plaatsvinden. De medewerker die de melding in behandeling heeft, geeft uitleg over dit onderzoek en over de benodigde informatie, en verzamelt deze informatie voor zover mogelijk. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van het onderzoek.
De onderzoeksfase is een waarborg voor cliënten om gehoord te worden en in gezamenlijk overleg tot een kwalitatief goed ondersteuningsplan te komen. Bovendien is het ook van belang na te gaan of de voorziening die de cliënt voor ogen heeft, inderdaad is, wat hij nodig heeft en dat de voorziening geen surrogaat is voor mogelijk onderliggende problematiek. Niet uit te sluiten is immers dat een algemene voorziening meer aan de behoefte voldoet of dat de onderliggende vraag een andere is.
Is sprake van een spoedeisende situatie, dan is het college na de melding gehouden onverwijld te beslissen tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening. De uitkomst van het onderzoek hoeft dan natuurlijk niet afgewacht te worden.
De aanvrager wordt in de meldingsfase reeds voorbereid op de eventuele keuze tussen een ondersteuning in natura en een persoonsgebonden budget, ingeval er een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.
De melding en de bespreking van de behoefte aan ondersteuning leidt in beginsel tot een ondersteuningsplan. Daarin staan de afspraken en acties die volgen uit de bespreking. Het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 kan ook deel uit maken van het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt in beginsel getekend door (of namens) de melder en de medewerker. Als er in het ondersteuningsplan maatwerkvoorzieningen zijn opgenomen, dan kan dit omgezet worden in een aanvraag die binnen twee weken moet leiden tot een beschikking. Daarbij moet worden geborgd dat de klant kan kiezen voor een PGB en/of zorg in natura. De beoordeling van de aanvraag is voorbehouden aan de gemeente.
Indien de melder en de medewerker het niet eens worden over de inhoud van het ondersteuningsplan, dan kan er door de melder om een zogenoemde second opinion worden verzocht. De melding wordt dan her beoordeeld met een andere medewerker. De mogelijkheid van deze herbeoordeling ontstaat nadat het college daarvoor nadere regels heeft gesteld. Doel is het voorkomen van onnodige juridisering van zorginhoudelijke discussies.
Dit betreft het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Bij aanvang van het onderzoek kan iemand ook zelf al een (deel van een) plan hebben gemaakt over bijvoorbeeld welke ondersteuning hij wenst en op welke manier.
In artikel 2.3.2 van de wet en in dit verordening artikel staat opgesomd wat in het kader van het onderzoek beoordeeld wordt. Indien de aard van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het onderzoek worden beperkt tot de aspecten die voor de aanvraag van belang zijn.
In het kader van de beantwoording van de ondersteuningsvraag is het van belang dat de cliënt en de medewerker die het onderzoek uitvoert zoveel mogelijk van dezelfde informatie kunnen uitgaan. Het verslag waarmee het onderzoek wordt afgesloten wordt aan de cliënt verstrekt, tenzij er een ondersteuningsplan wordt opgesteld. In dat geval maakt het resultaat van het onderzoek deel uit van het ondersteuningsplan en hoeft er niet een apart verslag te worden opgesteld.
Het verslag als zodanig is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de uitkomst van het onderzoek, ook na een eventuele second opinion, niet tot overeenstemming leiden omdat de cliënt niet de voorziening ontvangt die hij denkt nodig te hebben, dan kan daar een aanvraag voor worden ingediend waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.
Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening
Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel schriftelijk aangevraagd. Het college kan ook de mogelijkheid van een mondelinge of digitale aanvraag instellen. De aanvraag moet officieel gericht aan het college, maar in de praktijk zal het college dit mandateren aan de betrokken ambtenaren (Wmoconsulenten) of hun teammanager.
Als dat voor het onderzoek nodig is, kan er een externe adviseur worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beoordeling van iemands medische situatie in relatie tot de beperkingen waarvoor ondersteuning wordt gevraagd (bv een ergotherapeut wordt gevraagd welke rolstoelvariant het beste past bij de aandoening van de cliënt)
Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget
Voor de meeste maatwerkvoorzieningen bestaat de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura en als persoonsgebonden budget. Indien iemand kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet hij hiervoor een motivering kunnen geven, zoals gesteld in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet. Ook moet vooraf inzicht gegeven kunnen worden in hoe de besteding van het persoonsgebonden budget voorziet in de vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Mede door aan deze eisen te voldoen maakt de cliënt zich verantwoordelijk voor een passende besteding van het budget.
Artikel 2.6 Inhoud beschikking
. In het ondersteuningsplan en de beschikking wordt de “wat” vraag beantwoord. Het is vervolgens , als het gaat om zorg in natura, aan de aanbieder van ondersteuning om samen met de klant te bepalen “hoe” de ondersteuning wordt ingevuld. Er is aldus ruimte voor de aanbieders/professionals om flexibel invulling te geven aan de ondersteuningsvraag.
Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie of op opvang. De voorwaarden aan het gebruik van de algemene voorziening zullen voornamelijk betrekking hebben op de doelgroep van de voorziening en op het nakomen van de gebruiksvoorwaarden van de voorziening.
Voor vervoer werkt Oegstgeest met het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV of Regiotaxi genoemd). Dit is een, door de gemeenten in de regio Holland Rijnland gecontracteerd, voor iedereen toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep van deur tot deur zittend worden vervoerd. In het kader van de Wmo biedt het CVV aan inwoners met beperkingen, die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen, een mogelijkheid om zich te kunnen verplaatsen. Deze inwoners ontvangen, nadat zij door de gemeente daarvoor zijn geïndiceerd, een vervoerspas waarmee zij toegang krijgen tot het CVV.
Artikel 3.3 Huishoudelijke Ondersteuning
De algemene voorziening betreft een voorziening voor een schoon huis. Daartoe behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet.
Artikel 3.4 Ambulante ondersteuning
Wordt geleverd door zorgaanbieders en aanbieders van maatschappelijke dienstverlening. Het staat open voor alle inwoners van Oegstgeest, iedereen kan zich melden. Samen met de melder wordt hier bepaald of ondersteuning noodzakelijk is. De ondersteuning kan kort- of langerdurend zijn, de vorm hebben van steun- en leuncontact of structureel worden ingezet.
De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit cliëntondersteuning, uit het oefenen van vaardigheden, uit woonbegeleiding en uit ondersteuning bij praktische zaken.
Artikel 3.5 Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning
Deze dagbesteding is voor iedere Oegstgeestenaar van 18 jaar of ouder die beperkt is in zelfredzaamheid door lichamelijke en/of cognitieve achteruitgang of fysieke beperking, verstandelijke of psychiatrische beperking. Dagbesteding met laag intensieve ondersteuning biedt een inwoner een structurele, activerende dag invulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Bij de activiteiten wordt begeleiding geboden in een groep. Het activiteitenprogramma als geheel biedt structuur, sociale contacten en zingeving en resulteert in het voorkomen van achteruitgang en het bevorderen van behoud van praktische vaardigheden, sociaal en maatschappelijke participatie, het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en het signaleren van ondersteuningsvragen of veiligheidsrisico’s.. Via ambulante ondersteuning kan iemand worden doorverwezen naar deze algemene voorziening.
Voor het vervoer naar de dagbesteding is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnd passende dagbestedingslocatie te bereiken, zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagbesteding vervoer georganiseerd worden. Dit is ook van toepassing op de vormen van dagbesteding als beschreven in artikel 4.4.
Artikel 3.6 Nacht- en crisisopvang
In de Wmo 2015 geldt de maatschappelijke opvang, met beschermd wonen, als maatwerkvoorziening, met uitzondering van nachtopvang. Nachtopvang is het bieden van verblijf gedurende de nacht binnen het kader van de maatschappelijke opvang waaronder vrouwenopvang, en het voldoen aan een aantal algemene criteria is voldoende voor toegang. er is geen sprake van een maatwerktraject bij de nachtopvang. Ook crisisopvang is naar zijn aard geen voorziening die je aanvraagt, waarna er een beoordeling en beschikking plaatsvindt. het gaat hierbij om kortdurend voltijd verblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor opvang gedurende drie dagen, en voor vrouwenopvang gedurende tien dagen. Er wordt snel ingegrepen, en nadat de eerste crisis is bezworen wordt nader gekeken naar de noodzaak voor meer structurele hulp, waaronder de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening opvang..Voor 2015 en 2016 verloopt dit nog via de centrumgemeente Leiden.
Artikel 3.7 Mantelzorgcompliment
Vóór de inwerkingtreding van de wet kon een cliënt die extramurale zorg op grond van de AWBZ of Wmo ontving, een mantelzorgcompliment aanvragen voor zijn mantelzorger. Deze fiscaal onbelaste vergoeding werd vervolgens op de rekening van de mantelzorger gestort.
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is het mantelzorgcompliment van de rijksoverheid vervallen. In plaats daarvan moet het college zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. De wijze waarop is vrij. Het college werkt in een nadere regeling uit hoe de jaarlijkse waardering en erkenning van mantelzorgers wordt vormgegeven.
Artikel 3.8 Onafhankelijke Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar inwoners informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. Cliëntondersteuning richt zich op het versterken van de eigen kracht en het versterken van het netwerk, o.a. door mantelzorgers te ondersteunen en vrijwilligers in te zetten.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.
Voorbeeld: Bij een melding en tijdens het onderzoek kan iemand zich laten bijstaan. Dit kan gebeuren door een bekende, bijvoorbeeld de mantelzorger, maar de cliënt kan ook kosteloos gebruik maken van een cliëntondersteuner. Om over voldoende kwalitatief goede cliëntondersteuners te kunnen beschikken moet het mogelijk zijn dat deze ondersteuning ook gegeven wordt door een organisatie die participeert in het Sociaal Team. De cliëntondersteuner kan dan voor deze cliënt niet participeren in de advisering vanuit het Sociaal Team. De belangrijkste voorwaarde is dat de ondersteuner door zijn of haar organisatie in staat gesteld moet worden onafhankelijk te kunnen oordelen over het advies.
Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen
De Wmo 2015 geeft de opdracht om in de verordening op te nemen op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. In dit hoofdstuk is daar vorm aan gegeven. Artikel 4.1 geldt in alle gevallen, en per specifieke voorziening worden daar passende criteria aan toegevoegd waar dat nodig is.
Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen
In dit artikel is verwoord dat, alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, eerst wordt gekeken naar andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning door het Sociaal Team, of een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.
Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor een adequate en zo goedkoop mogelijke voorziening. Voorop staat dat de voorziening adequaat (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant. Als er al eerder een maatwerkvoorziening (of individuele voorziening, zoals dat heette onder de oude Wet maatschappelijke voorziening) is verstrekt en deze voorziening biedt nog voldoende ondersteuning en is nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig.
Evenmin is er een noodzaak voor een maatwerkvoorziening wanneer er voorzienbare kosten los van de ondersteungingsvraag zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld om een situatie waarbij iemand als huiseigenaar een aanvraag doet voor het vervangen van zijn bad door een douche. Als het hier gaat om een ernstig verouderde badkamer, die toch had moeten worden vervangen, is er geen noodzaak voor een maatwerkvoorziening wat betreft het aanpassen van de badkamer. . Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan het college met de cliënt een bruikleenovereenkomst afsluiten. Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.
Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget
Nog meer dan voorheen is het persoonsgebonden budget een volwaardig en nevengeschikt alternatief voor zorg in natura. Het persoonsgebonden budget krijgt een ander karakter door de manier waarop het wordt verstrekt. Niet langer wordt er geld overgemaakt op de rekening van de budgethouder. Als een budget is toegekend, kan het na facturering van de uitgevoerde zorg aan de betrokken ondersteuner/zorgverlener uitbetaald worden door de Sociale Verzekeringsbank, die daarvan ook de administratie voor de gemeente uitvoert.
Met de in dit artikel opgenomen criteria sluit Oegstgeest aan bij de beperkingen voor het persoonsgebonden budget in de Wmo 2015. Daaraan is toegevoegd de bepaling in het tweede lid onder b. dit gaat bijvoorbeeld op voor het collectief vervoer. De financiering daarvan, zo is in rechtspraak ook geaccepteerd, zou zodanig duur worden als voor deze voorziening ook een persoonsgebonden budget mogelijk was, dat het openstellen van die mogelijkheid een onaanvaardbaar financieel risico voor de gemeente oplevert. De zware bewijslast voor een beroep op deze weigeringsgrond ligt bij de gemeente, en er zal niet makkelijk een beroep op gedaan kunnen worden gelet op de gelijkstelling van het persoonsgebonden budget met zorg in natura, maar om de mogelijkheid wel te hebben, heeft Oegstgeest ervoor gekozen dit criterium in de verordening te verankeren.
Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor (gespecialiseerde) ambulante ondersteuning
Het belangrijke verschil met de algemene voorziening ambulante ondersteuning is de noodzaak van gespecialiseerde ondersteuning. Het betreft de maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding. Daarbinnen is er de gespecialiseerde begeleiding zoals die daar is voor de zintuiglijk gehandicapten. Deze begeleiding wordt vooralsnog ingekocht door het Rijk en via de aanbieders gefactureerd aan de gemeente. Om daarvoor in aanmerking te komen is een indicatiestelling nodig.
Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding en arbeidsmatige dagbesteding
Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van het activiteitenprogramma. De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is.
Er is bij de cliënt sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Behalve bij het aanbrengen van structuur, heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie. Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat.
Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening. Er wordt een geringe arbeidsprestatie geleverd. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning en coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur. Arbeidsmatige dagbesteding kan bijdragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de buurt.
De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en kan als gevolg van complexe problematiek vanwege fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek, niet (meer) of nog niet werken, gebruik maken van regulier onderwijs of gebruik maken van de basisvoorzieningen op gebied van participatie en activering in de wijk omdat gespecialiseerde begeleiding en/of toezicht gedurende de activiteiten noodzakelijk is. Hij is in staat zijn om arbeidsmatige handelingen te verrichten, maar deze is niet of slechts zeer geringe loonvormend.
Artikel 4.5 Opvang en beschermd wonen
. De opvang is bedoeld voor hen die niet beschikken over een eigen woonruimte en die voor een slaapplek gedurende de nacht zijn aangewezen zijn op overnachten in de openlucht of in overdekte openbare ruimten. Ook de personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten en sociale pensions, woonvoorzieningen op basis van particulier initiatief dat zich richt op semipermanente bewoning door daklozen en particuliere commerciële pensions waar voornamelijk daklozen wonen) behoren tot de doelgroep. De centrumgemeente Leiden is verantwoordelijk voor opvang en beschermd wonen.
Voor slachtoffers van huiselijk geweld geldt als uitgangspunt dat aanvragers worden opgevangen in de gemeente waar zij wonen. Opvang in de eigen gemeente is kansrijker omdat dan het bestaande sociale netwerk kan blijven worden aangesproken. Er kunnen echter zwaarwegende omstandigheden zijn voor opvang buiten de eigen gemeente. Het kan dan gaan om redenen van veiligheid, of om situaties waar acuut opvang geboden is maar de gemeente van herkomst op dat moment geen plek beschikbaar heeft.
Wat betreft beschermd wonen, dat uit de AWBZ overkomt, geldt dat dit een laatste middel is en dat zolang dat nog redelijk en veilig is, alternatieven de voorkeur hebben.
Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf
Kortdurend verblijf is slechts gedurende maximaal 3 etmalen per week mogelijk. Als er behoefte is aan meer etmalen per week, dan moet de cliënt een beroep doen op de Wet langdurige zorg. Er moet permanent toezicht noodzakelijk zijn in verband met de beperkingen van de cliënt. Daarnaast moet duidelijk zijn dat ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend.
Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen
Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind.
Het primaat verhuizen houdt in dat verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft boven woonruimteaanpassingen, wanneer de kosten van de aanpassingen naar verwachting hoger zijn dan het in nadere regels vast te leggen bedrag.
Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning is het geheel of gedeeltelijk overnemen van activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis, in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren (vervuiling met allerlei gezondheidsklachten van de cliënt of directe omgeving tot gevolg) van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Huishoudelijke ondersteuning wordt toegekend voor het hoofdverblijf in Oegstgeest en betreft vooral zwaar huishoudelijk werk.
Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. De persoon met beperkingen krijgt in deze situatie geen indicatie voor hulp bij het huishouden, ook al is er sprake van beperkingen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat huisgenoten in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere huisgenoten verondersteld worden dit over te nemen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening
Deze maatwerkvoorziening is primair gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd. Het primaat ligt bij de algemene voorziening in Oegstgeest collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV of Regiotaxi) genoemd. Bij individuele vervoersvoorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen, die al dan niet in combinatie met het CVV voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen. Ook ritten met de rolstoeltaxi behoren tot deze categorie.
Voor vervoer buiten de regio moeten mensen naar Valys. Dit is o.a. toegankelijk voor mensen met recht op Wmo-vervoer, een Wmo rolstoel of –scootmobiel,of een gehandicaptenparkeerkaart van de gemeente.
Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening
Primair doel van de rolstoel is zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met andere voorzieningen als looprek, rollator, wandelstok en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en worden gebruikt voor verplaatsingen binnen en buiten de woning.
Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten
Dit artikel heeft betrekking op de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), en de compensatie regeling eigen bijdrage chronisch zieken en gehandicapten (CER). Daarnaast gold onder de Wmo een aantal financiële tegemoetkomingen, bijvoorbeeld de verhuiskostenvergoeding, die niet ongewijzigd voortgezet kunnen worden onder de Wmo 2015, maar waarvan Oegstgeest wel vindt dat zij gehandhaafd moeten worden. Het college kan naast de genoemde tegemoetkomingen meer tegemoetkomingen in nadere regels opnemen, en zal daarin tevens aangeven op welke wijze de afstemming met de bijzondere bijstand plaatsvindt.
De wet schrijft voor dat, voor zover Oegstgeest een bijdrage in de kosten wil vragen, dit gereguleerd wordt via de verordening. Bij de omslag naar Eigen Kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen. Daarom wordt er, net zoals nu ook het geval is in de Wmo en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een bijdrage in de kosten gevraagd voor maatwerkvoorzieningen. Voor de eigen bijdragen voor Wmo maatwerkvoorzieningen geldt een anticumulatiebepaling: men betaalt voor alle voorzieningen tezamen nooit meer dan een bepaald maximum bedrag. Dit maximum is gerelateerd aan het inkomen en aan het vermogen en wordt landelijk vastgesteld Een bijdrage in de kosten kan de vraag remmen doordat burgers zelf een voorziening aanschaffen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, kiezen voor een goedkopere oplossing of afzien van een voorziening voor incidenteel gebruik.
Het Rijk heeft bepaald dat voor rolstoelen en, voor kinderen tot 18 jaar, ook voor hulpmiddelen verstrekt onder de Wmo geen eigen bijdrage mag worden gevraagd.
Het college kan nadere regels stellen voor welke maatwerkvoorzieningen uiteindelijk een eigen bijdrage verschuldigd is. De verordening bevat de mogelijkheid dat dit voor iedere maatwerkvoorziening geldt, doch er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij blijkt dat dit niet wenselijk is. Het college geeft dat in de nader te stellen beleidsregels aan en gebruikt de bijlage die aan de gemeenteraad van 30 oktober 2014 bij de behandeling van deze verordening is gebruikt als basis.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
In het belang van de gemeente én in het belang van de inwoners zal de gemeente Oegstgeest in de uitvoering de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van onterechte verstrekkingen door middel van goed onderzoek, en het waar mogelijk terugnemen of –vorderen als blijkt dat onverhoopt toch onterecht een voorziening is toegekend. Dit is ook een wettelijke verplichting.
Daarnaast komt het voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders, of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte betrokken worden.
Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten
Artikel 7.2 Meldingsregeling calamiteit en geweld
De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Daarnaast zullen de meldingen over incidenten, calamiteiten en geweld ook in het kader van het contractmanagement onderwerp van gesprek zijn.
Artikel 7.3 Klachtregeling en medezeggenschap
Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.
anbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen die rechtspersoon zijn moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van de belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren.
Het college kan besluiten dat een cliëntenraad bij een aanbieder niet hoeft te worden ingesteld. Dit zou het college bijvoorbeeld kunnen beslissen als er sprake is van een zeer kleine organisatie of natuurlijke persoon en een samenwerking met een andere aanbieder op dit punt niet mogelijk is.
Het is belangrijk om goed te evalueren wat de effecten zijn van de Wmoverordening in de praktijk. Veel dingen gaan anders dan voorheen en er komen nieuwe doelgroepen bij. Dit artikel regelt dat er in elk geval één keer per jaar een evaluatie van deze effecten van het college aan de raad wordt voorgelegd. Ook in de wet staat deze verplichting van het college.
Dit artikel regelt dat het college de burgers van Oegstgeest betrekt bij de totstandkoming van het Wmo-beleid. Dat past bij de aard van de wet en bij hoe het college en burgers samen invulling geven aan de doelen van de wet. Dit artikel biedt burgers de waarborgen voor een tijdige inspraak op de voornemens van de gemeente inzake het Wmo-beleid en verplicht het college om burgers in staat te stellen de inspraak effectief te kunnen vormgeven. Een belangrijk platform wordt gevormd door de Wmo-adviesraad.
Het gaat om de waarborg van privacy of bescherming van, meestal, medische informatie over de cliënt. In de melding- en aanvraagprocedure in het kader van de Wmo verordening is opgenomen dat altijd aan de cliënt wordt gevraagd om toestemming voor het eventueel doorgeven van informatie aan derden.
Artikel 10.2 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Afwijken kan enkel ten gunste van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening moet worden afgeweken.
Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 10.5 Overgangsbepalingen
In de wet is overgangsrecht opgenomen voor cliënten die vanuit de AWBZ onder de verantwoordelijkheid van de gemeente komen te vallen. Om die reden zijn voor deze doelgroep geen overgangsbepalingen opgenomen in deze verordening. De overgangsbepalingen hebben slechts betrekking op de situatie waarin voor inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor ondersteuning is ingediend.
Het tweede lid is toegevoegd voor een “zachte landing” voor huidige cliënten van de Wmo. Daarnaast geeft deze overgangstermijn ook de noodzakelijke ruimte om de uitvoering zorgvuldig uit te kunnen voeren. In het derde lid is geregeld dat op een aanvraag die voor 1 januari 2015 is ingediend, maar waarop op 1 januari 2015 nog niet is beslist, de afhandeling geschiedt op basis van deze verordening en dus met toepassing van de Wmo 2015.
In bezwaarprocedures is de regelgeving van toepassing die ten grondslag heeft gelegen aan het besluit waartegen bezwaar is ingediend.
Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning Oegstgeest 2015 en wordt afgekort als Wmo-verordening 2015.